Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733757
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733757/1
Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 17 december 2024, nr. UTSP-4437239-4844 tot vaststelling van het GLB-openstellingsbesluit uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Utrecht 2025
Geldend van 03-01-2025 t/m heden
Intitulé
Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 17 december 2024, nr. UTSP-4437239-4844 tot vaststelling van het GLB-openstellingsbesluit uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Utrecht 2025Gedeputeerde Staten van Utrecht
Gelet op artikel 1.2 en paragraaf 6 van hoofdstuk 2 uit de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Utrecht;
Besluiten:
- I.
vast te stellen het openstellingsbesluit Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Utrecht 2025 als bedoeld in paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Utrecht, verder te noemen de Verordening;
- II.
het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 5.340.000 waarvan:
- a.
€ 1.700.000 uit EU-overhevelingsmiddelen;
- b.
€ 1.565.000 uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en
- c.
€ 2.075.000 uit de provinciale cofinancieringsmiddelen.
- a.
- III.
dat aanvragen kunnen worden ingediend van 19 februari 2025 09.00 uur tot en met 30 mei 2025 17.00 uur;
- IV.
de volgende nadere regels vast te stellen:
Artikel 1 Subsidiabele activiteit
-
1. Subsidie kan worden verstrekt voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan, zoals bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder b van de Verordening.
-
2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de aanvraag betrekking heeft op ten minste één van de volgende doelen:
- a.
bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;
- b.
bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;
- c.
bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen.
- a.
Artikel 2 Integraal gebiedsplan
Een integraal gebiedsplan zoals bedoeld in artikel 2.6.1 van de Verordening bestaat uit minimaal één van de volgende activiteiten:
- a.
productieve investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2 van de Verordening;
- b.
niet productieve investeringen landbouw als bedoeld in artikel 2.3.1 van de Verordening;
- c.
niet productieve investeringen niet landbouw als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Verordening;
- d.
bijeenkomsten voor kennisoverdracht als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a van de Verordening;
- e.
voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;
- f.
ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.5.2 van de Verordening dienend aan de doelen van het gebiedsplan, of
- g.
draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten.
Artikel 3 Aanvrager
Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b van de Verordening kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.
Artikel 4 Samenwerkingsverband
-
1. Overeenkomstig en in aanvulling op artikel 2.6.4 van de Verordening bestaat een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3 tenminste uit drie landbouwers.
-
2. Indien bijeenkomsten voor kennisoverdracht onderdeel uitmaken van het gebiedsplan, bestaat het samenwerkingsverband in aanvulling op het eerste lid ook uit tenminste één kennisaanbieder als bedoeld in artikel 2.10.2 van de Verordening.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 van de Verordening bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b van de Verordening, een integraal gebiedsplan met:
- a.
een beschrijving van de afbakening, analyse en uitdagingen van het gebied;
- b.
een uitwerking van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd en hoe die bijdragen aan de doelen klimaat, milieu en biodiversiteit (zoals bedoeld in artikel 1), de doelen zoals bedoeld in het beleid Utrechts Landelijk Gebied (ULG) en aan de in het plan beschreven uitdagingen in het gebied;
- c.
een beschrijving van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het integrale gebiedsplan;
- d.
een beschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband;
- e.
een beschrijving van belanghebbenden en de relatie met de belanghebbenden bij het gebiedsplan;
- f.
een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang van de uitvoering van het gebiedsplan plaatsvindt gedurende het project;
- g.
een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten van het gebiedsplan wordt gerapporteerd.
Artikel 6 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.5 van de Verordening wordt subsidie voor de uitvoering van een gebiedsplan als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b van de Verordening, geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaande samenwerking, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor de reeds bestaande samenwerking.
Artikel 7 Berekening subsidiabele kosten
-
1. Overeenkomstig artikel 2.6.7 van de Verordening worden subsidiabele kosten, als bedoeld in artikel 1.8 van de Verordening, berekend op basis van artikel 1.9a van de Verordening.
-
2. De tarieven uit artikel 1.9a, eerste lid onder b van de Verordening zijn niet van toepassing.
Artikel 8 Niet subsidiabele kosten
Overeenkomstig artikel 2.6.8 van de Verordening komen kosten van investeringen van € 2.000.000 of meer voor de aanleg of verbetering van infrastructuur, met uitzondering van investeringen in het watersysteem die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren, niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 9 Hoogte subsidie
-
1. Overeenkomstig artikel 2.6.9, tweede lid van de Verordening bedraagt de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b van de Verordening:
- a.
40% van de kosten voor productieve investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2, onder a;
- b.
100% van de kosten van niet productieve investeringen landbouw, niet gericht op het watersysteem, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b;
- c.
70% van de kosten voor niet productieve investeringen landbouw, gericht op het watersysteem, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b;
- d.
70% van de kosten voor niet productieve investeringen niet landbouw, die alleen bijdragen aan waterkwantiteit, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c;
- e.
100% van de kosten voor niet productieve investeringen niet landbouw, die niet alleen bijdragen aan waterkwantiteit, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c;
- f.
80% van de kosten voor kennisoverdrachtsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, onder d;
- g.
100% van de kosten voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling als bedoeld in artikel 2.6.2, onder e;
- h.
100% van de kosten voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2, onder f;
- i.
100% van de kosten voor draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder g.
- a.
-
2. De subsidie voor de kosten, genoemd in het eerste lid, onder f tot en met i, bedraagt maximaal 25% van de totale verstrekte subsidie.
-
3. Als de berekende subsidie lager is dan € 125.000 wordt deze niet verstrekt.
Artikel 10 Selectiecriteria
-
1. Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder b van de Verordening, in aanmerking komen, worden door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:
Selectiecriterium
Wegings-factor
Te behalen punten
Maximum per criterium
a
Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen
2
0-5
10
b
Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen
2
0-5
10
c
Draagvlak voor het gebiedsplan
2
0-5
10
d
Effectiviteit van de activiteit
2
0-5
10
e
Efficiëntie van uitvoering van de activiteit
1
0-5
5
f
Haalbaarheid van de activiteit
1
0-5
5
g
Mate van urgentie van de activiteit
1
0-5
5
Maximumaantal te behalen punten
55
-
2. Overeenkomstig artikel 1.12, vierde lid van de Verordening wordt een aanvraag geweigerd indien de aanvraag minder dan 33 punten heeft behaald.
Artikel 11 Verplichtingen
In aanvulling op artikel 2.6.11 van de Verordening zijn de volgende verplichtingen van toepassing:
- 1.
Activiteiten waarvoor subsidie verstrekt is, dienen uiterlijk 30 juni 2028 afgerond te zijn.
- 2.
Overeenkomstig artikel 2.6.11 en in aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht om de opgedane kennis, ervaring en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115 en andere geëigende netwerken.
Artikel 12 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag
Een voortgangsverslag, deelbetalingsverzoek of inhoudelijk verslag bevat, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18, 1.20 en 1.21 van de Verordening, een opgave van de gerealiseerde resultaten van de uitvoering van het gebiedsplan.
Artikel 13 Subsidie-arrangement
Op de subsidie zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Verordening van toepassing.
Artikel 14 Voorschot en deelbetaling
-
1. Ambtshalve wordt een voorschot van maximaal 50% van de verleende subsidie verstrekt op basis van artikel 1.17 van de Verordening.
-
2. Een verzoek tot deelbetaling kan maximaal een keer per jaar worden ingediend.
-
3. Een verzoek tot deelbetaling bedraagt minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000.
Artikel 15 Publicatie en inwerkingtreding
Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.
Artikel 16 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Utrecht 2024.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 17 december 2024.
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Voorzitter,
mr. J.H. Oosters
Secretaris,
mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen
Toelichting bij GLB-openstellingsbesluit Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Utrecht 2025
LEESWIJZER Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Utrecht. Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 6 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling – opengesteld. De artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.12 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. |
I.ALGEMEEN
Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling
De bedoeling is dat agrariërs en andere gebiedspartners middels deze maatregel voor integrale gebiedsontwikkeling worden uitgenodigd en gefaciliteerd om met elkaar een integraal gebiedsplan uit te voeren, ter versterking van de doelen op het gebied van klimaat, milieu en biodiversiteit. De verwachting is dat door de partners in het gebied zelf aan het roer te zetten in de versterking van hun gebied op de doelen klimaat, water en biodiversiteit, sneller verbetering in het gebied wordt gerealiseerd dan wanneer individuele gebiedspartners afzonderlijk acties aanvragen en uitvoeren, of wanneer van bovenaf door overheden regels worden opgelegd. Door deze aanpak worden agrarisch ondernemers en andere gebiedspartijen uitgedaagd om de kansen in hun gebied echt in kaart te brengen en vervolgens gezamenlijk acties te bedenken en uit te voeren om het te versterken.
Een samenwerkingsverband in een afgebakend gebied kan van deze provinciale GLB-maatregel gebruik maken. Met als partijen in elk geval landbouwers, maar voor de hand liggen voorts overheden als gemeente en waterschap, natuur- en landschapsorganisaties en andere organisaties en personen.
Gebiedsgericht samenwerken in provincie Utrecht via het Utrechts programma landelijk gebied
Provinciale Staten van provincie Utrecht hebben in paragraaf 4.7.1 van de Omgevingsvisie de basis voor het Utrecht Landelijk Gebied (ULG) vastgelegd. Ze geven aan dat de gebiedsgerichte uitvoering belangrijk is:
‘We kiezen voor gebiedsgerichte uitvoering. Vooral over de aanpak van de stikstofproblematiek is duidelijk aangegeven dat we dit gebiedsgericht gaan aanpakken.’
In de Omgevingsvisie is ook bepaald wat gebiedsgericht werken is. Het is een samenhangende aanpak die de focus legt op samenwerking:
‘Gebiedsgericht werken is een manier van werken waarbij we in de beleids- en uitvoeringsfase nadrukkelijk van buiten (de samenleving, het gebied, de wijk) naar binnen (de ambtelijke organisatie), vanuit kansen en problemen kijken en handelen. Er is sprake van een samenhangende aanpak tussen sociale, economische en fysieke opgaven. En we gaan in gesprek met inwoners, ondernemers en initiatiefnemers. We werken constructief samen met partijen die belanghebbend zijn, denk aan gemeenten, waterschappen, ketenpartners, omgevingsdiensten, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden.’
Onze principes voor de gebiedsgerichte samenwerking
- •
De volgende principes gelden voor gebiedsgerichte samenwerking
- •
We werken samen: met de gebiedspartijen en als één overheid
- •
Het gebied staat centraal.
- •
We creëren meerwaarde.
- •
We zorgen ervoor dat belanghebbenden en betrokkenen inbreng kunnen geven en zich betrokken voelen.
- •
We sluiten ons aan bij bestaande organisatiestructuren voor zover dat mogelijk en nuttig is.
- •
We nemen genoeg momenten om te reflecteren en kennis uit te wisselen.
- •
We sturen bij als dat nodig is.
We halen deze principes uit de kaders die PS hebben vastgelegd in de Omgevingsvisie, de Regionale Veenweide Strategie Utrechtse Veenweiden en het Handelingskader Gebiedsgerichte Aanpak Stikstof.
Nog een belangrijk principe: we zetten ons in voor de gezamenlijke belangen
We zien onszelf als onderdeel van de wensen vanuit de gebieden. We focussen ons op dringende zaken. Dat vraagt zowel vanuit de provincie als vanuit het Rijk om duidelijke resultaten. We blijven hierbij rekening houden met de
gebieden.
We focussen ons op de noodzakelijke opgaven
De propositie Stikstof en natuur van het IPO naar het Rijk in november 2021 stelt:
Voor provincies is een samenhangende, integrale aanpak het uitgangspunt. Het woord ‘integraal’ vergt hierbij wel een preciezere duiding. Alles met alles verbinden is een onmogelijke opgave en leidt ook tot vertraging. Het komt er dus op aan om díe thema’s te verbinden die in de uitvoering nauwe samenhang hebben en waarbij een samenhangende programmering ook voorkomt dat stakeholders steeds weer afzonderlijk worden bevraagd. Wat ons betreft gaat het dan om natuur, stikstof, water en klimaat (landbouw en landgebruik).
We focussen ons op noodzakelijke opgaven
De provincie is het eens met deze visie van het IPO. Het heeft maatschappelijke gevolgen als we niet voldoen aan deze verplichtingen. Denk hierbij aan stagnerende woningbouw en infrastructuurprojecten en afname van de biodiversiteit.
We onderscheiden de volgende noodzakelijke opgaven voor Utrecht
- •
het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)
- •
de afname van stikstof en het herstellen van natuur in Natura2000-gebieden
- •
het beperken van de bodemdaling: de reductie CO2-eq volgens het Klimaatakkoord
- •
het halen van de doelen van Kaderrichtlijn Water (KRW)
- •
de transitie naar rendabele kringlooplandbouw.
De eerste vier opgaven zijn noodzakelijk omdat ze wettelijk of internationaal verplicht zijn. Deze vier opgaven kunnen niet zonder de landbouwopgave. Samen met de landbouw gaan we op zoek naar goede oplossingen.
De eerste drie punten vragen om een specifieke aanpak in een aantal gebieden.
De opgaven voor de Kaderrichtlijn Water en de landbouwtransitie zijn opgaven die door de hele provincie spelen. We kunnen hier meer toegespitste maatregelen voor maken in de gebiedsaanpak.
Met het werken aan deze noodzakelijke opgaven dragen we ook bij aan de klimaatopgave. De dalende veenbodem leidt ook tot ongewenste uitstoot van broeikasgassen. Daarom is in het Klimaatakkoord (2019) opgenomen dat landelijk in 2030 de uitstoot van broeikasgassen uit veenbodems verminderd moet zijn met 1 Megaton CO2-eq per jaar.
Ook een rendabele kringlooplandbouw draagt bij aan de klimaatopgave omdat dit voor ons gaat over
klimaatneutrale en natuurinclusieve landbouw. We gaan met de gebiedspartners definiëren wat we samen verstaan onder rendabele kringlooplandbouw.
De gebiedsprocessen zijn cruciaal om tot uitvoering te komen. In het gebiedsproces volgens de Utrechtse aanpak wordt, op basis van vertrouwen, gezamenlijk gezocht naar gedragen en integrale oplossingen waar doelen, belangen en waarden worden afgewogen.
II.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Subsidiabele activiteit
Subsidie is beschikbaar voor de uitvoering van het gebiedsplan. Een gebiedsplan is primair gericht op de volgende drie Europese doelen:
Doel |
Beschrijving |
SO4 |
Klimaat: Lagere broeikasgasemissies en grotere koolstofvastlegging; Lagere ecologische, economische schade en waterkwantiteit (klimaatadaptatie). |
SO5 |
Natuurlijke hulpbronnen: Betere chemische en biologische waterkwaliteit; Landbouwbodems (bodemkwaliteit): naar een sterkere natuurlijke weerbaarheid en waterleverend vermogen van de bodem; Betere luchtkwaliteit (terugdringen emissies van stikstof, geurstoffen en fijnstof) |
SO6 |
Biodiversiteit en cultuurhistorisch landschap: Meer en herstel biodiversiteit (soorten en habitatten en daarmee ook landschappen) in landbouwgebieden, door middel van verandering in bedrijfsvoering; Landbouw zo ingericht dat ecosysteemdiensten (producerende en regulerende) geleverd kunnen worden; Instandhouding en herstel van (cultuur)landschappen. |
Een gebiedsplan kan vrij worden ingevuld binnen de kaders van dit openstellingsbesluit. Elk gebied kan een eigen plan op maat maken. Deze regeling Samenwerking Integrale Gebiedsontwikkeling biedt gebieden de mogelijkheid van een budget waar allerlei verschillende activiteiten uit betaald kunnen worden. Het subsidieaandeel voor het proces (management voor de uitvoering van het gebiedsplan) mag niet meer zijn dan 25% van de totaal verstrekte subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan. De Europese Commissie stelt dat tenminste 75% naar investeringen moet gaan.
Voorop staat dat in gebiedsplannen de gebiedskoers zich integraal richt op de Europese doelen voor klimaat, milieu, biodiversiteit en verduurzaming van de landbouw en aansluit bij het beleid van provincie, waterschap en gemeenten. Daarom zullen desbetreffende overheden direct betrokken zijn bij de gebiedskoers, de doelen van het gebiedsplan en mogelijk zelf partner zijn in het samenwerkingsverband in het specifieke gebied.
Dit openstellingsbesluit GLB Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling is een breed samenbindend instrument met subsidie voor investeringen en open van opzet. Het gebiedsplan kan allesomvattend zijn maar hoeft niet. Tegelijk gaat het om focus en wat realistisch haalbaar is met het oog op de beschikbare subsidiabele investeringsmogelijkheden bij uitvoering van het gebiedsplan.
Artikel 2 Integraal gebiedsplan
De uitvoering van het gebiedsplan kan bestaan uit de volgende subsidiabele activiteiten:
Investeringen voor de uitvoering van het gebiedsplan waaronder: |
Management voor de uitvoering van het gebiedsplan, waaronder: |
|
|
Belangrijk uitgangspunt is dat alle voorgenomen activiteiten niet leiden tot verslechtering van dierenwelzijn.
Voorbeelden van subsidiabele kosten per onderdeel zoals hierboven genoemd:
- a.
Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn
investeringen in bedrijfsmiddelen met een effect op de economische bedrijfsvoering en gericht op de doelen water, biodiversiteit en biologische bestrijding, energie en klimaat, veehouderij en precisielandbouw. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regelbare drainage, agroforestry, elektrische machines of werktuigen, vergistingsinstallaties en mestverwerkingssystemen, emissiearme vloeren of precisiebemesting.
- b.
Niet productieve investeringen op landbouwbedrijven
investeringen op landbouwgrond die geen invloed hebben op de economische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld op het gebied van watergebruik/beheer, investeringen voor het aanleggen van een bloemrijke rand, de aanleg van voorzieningen (o.a. plas-dras) voor weidevogelbeheer, de aanleg van landschapselementen, de aanleg van kruidenrijk grasland, de aanleg van greppels ten behoeve van waterkwaliteit of natuurvriendelijke oevers en plasdras sloten. Meer concreet kan hierbij gedacht worden aan herstel en aanleg singels, houtwallen, heggen, hagen, bosjes, solitaire bomen, pingo’s, dobben en drenkpoelen, herstel en aanleg van akkerranden, struweelranden, vogelakkers, natuurvriendelijke oevers en herstel beplanting agrarische erven. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet-productieve investeringen landbouw niet per definitie onder het ANLb gaan vallen. Daarnaast kunnen de investeringen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.
- c.
Niet productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven
investeringen buiten landbouwgrond die geen invloed hebben op de economische bedrijfsvoering en gericht zijn op het uitvoeren van herstelmaatregelen en (grootschalige) inrichting van gebieden die bijdragen aan verbetering van de waterhuishouding, natuur, klimaatmitigatie en -adaptatie en biodiversiteit, investeringen in waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon, herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers.
De onderdelen a t/m c bedragen minimaal 75% van de totale subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan.
- d.
Kennisoverdracht
activiteiten voor het delen van kennis en ervaring met groepen landbouwers, dit kunnen trainingen, workshops, coachingsactiviteiten, voorlichtingsacties of demonstraties zijn. Hierbij kan verder gedacht worden aan bewustwording en educatie over kringlooplandbouw en toekomstig boeren. Bijeenkomsten om te leren samenwerken met alle partijen in het gebied vanuit de gedachten doelsturing en gezamenlijk eigenaarschap, wat zijn de doelen en opgaven in het eigen gebied en hoe kan draagvlak vergroot worden? Leren wat datagedreven werken is en participatieve monitoring met bijvoorbeeld citizen science sensoring.
- e.
Voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling
voor kavelruil/ruilverkaveling (vrijwillige kavelruil) geldt dat kosten voor de voorbereiding (analyse) en kosten voor de uitvoering (transactie, bijvoorbeeld notariskosten) voor subsidie in aanmerking komen.
- f.
Ontwikkelen en beproeven van innovaties
activiteiten voor het ontwikkelen, doorontwikkelen, beproeven of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten dienend aan de doelen van het gebiedsplan. Hierbij kan gedacht worden aan het sluiten van kringlopen met een groep van landbouwbedrijven, ketenbenadering waaronder korte ketens, de omslag naar produceren voor biobased bouwen en promoten van de boer-burger dialoog.
- g.
Draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten
activiteiten voor het vinden van partners en gezamenlijk opzetten en voeren van het gebiedsproces waarbij overleg en afstemming onderdeel kan zijn; proces- en projectmanagement.
Onderdelen d t/m g bedragen maximaal 25% van de totale subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan. Tezamen vormen deze onderdelen het management voor de uitvoering van het gebiedsplan. Daarbij kan meer algemeen gedacht worden aan kosten voor de penvoerder, inzet van personeel, om de samenwerking en administratie te organiseren. De penvoerder zou een gemeente kunnen zijn maar ook een waterschap, een krachtig agrarisch collectief of een grote natuur of landschapsorganisatie. Of elk andere organisatie of entiteit.
Artikel 3 Aanvrager
De subsidie voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan kan worden aangevraagd door de penvoerder van het samenwerkingsverband dat het gebiedsplan gaat uitvoeren. De penvoerder moet gemachtigd zijn door alle deelnemers om het plan uit te voeren. Alle partners in het samenwerkingsverband zijn medebegunstigden van de subsidie.
Artikel 4 Samenwerkingsverband
Een samenwerkingsverband moet minimaal bestaan uit drie landbouwers en kan daarnaast bestaan uit een of meerdere van de volgende partijen:
- •
grondeigenaren,
- •
grondgebruikers,
- •
landbouworganisaties,
- •
natuur- en landschapsorganisaties,
- •
provincies,
- •
waterschappen,
- •
gemeenten, en
- •
overige natuurlijke- of rechtspersonen.
Als sprake is van een kennisoverdracht als onderdeel van de activiteiten in het gebiedsplan, moet in het samenwerkingsverband ook een kennisaanbieder als projectpartner vertegenwoordigd zijn.
In gebieden kunnen processen lopen die echter niet altijd het kenmerk van gezamenlijk eigenaarschap dragen. Soms zijn niet alle overheden aan boord, soms ontbreekt het aan een groep boeren die zich betrokken voelen. Plannen van natuur- en landschapsorganisaties en burgerinitiatieven zijn af en toe in uitvoering zonder betrokkenheid van boeren of overheid.
Optreden als één overheid is belangrijk om het vertrouwen van burgers en bedrijven in de overheid voldoende sterk te maken. Overheidspartijen kunnen deelnemer zijn van het samenwerkingsverband of ervoor kiezen om de rol van toezicht houden op de doelen en resultaten van het gebiedsplan op zich te nemen. Het is goed voorstelbaar dat een gemeente of waterschap de penvoerdersrol neemt. Het staat een gebied vrij om voor een andere penvoerder te kiezen.
Na investeringen beheer ervan inrichten vanaf 2028
Voor boeren is het toekomstperspectief dat na het doen van de investeringen in het kader van een gebiedsplan het beheer uiteindelijk terecht komt in de nieuwe ANLb contracten in de volgende GLB-programmaperiode. Juist omdat de uitvoering van het gebiedsplan langjarig kan lopen. In de uitvoering van een gebiedsplan kan een boer zich richten op verbreding van doelen, verzwaring van bepaald beheer en meer areaal.
Governance van het samenwerkingsverband
Wat in de praktijk goed blijkt te werken is een projectorganisatie met een stuurgroep en uitvoeringsteam waarbij de penvoerder faciliteert en regisseert. In stappen kan gewerkt worden van een intentieverklaring, naar een samenwerkingsovereenkomst, uitvoeringsorganisatie en programmabegroting. Elke stap heeft een eigen doorlooptijd nodig. Voor de aanvraag is het overleggen van de samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering van het gebiedsplan verplicht.
Deze regeling gaat uit van een penvoerder die juridisch de eindverantwoordelijkheid kan dragen voor het samenwerkingsverband met de verschillende partijen. Omdat de penvoerder zorgdraagt voor uitvoering van de afspraken die de stuurgroep van het samenwerkingsverband maakt, welke doelen, welke middelen, wie krijgt wat, ontzorgt de penvoerder het gehele gezelschap waarvan de partners anders ieder voor zich een aanvraag doen, niet weten of ze succes hebben en zelf de projectadministratie moet doen.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een gebiedsplan bevat als bijlage een integraal gebiedsplan met:
- 1.
Een beschrijving van het gebied zoals afbakening, analyse en de uitdagingen. Uit de analyse moet in ieder geval blijken dat de samenwerking op gebiedsniveau en het integraal oppakken van de gebiedsuitdagingen meerwaarde biedt t.o.v. losstaande projecten;
- 2.
Een uitwerking van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd en hoe die bijdragen aan de doelen klimaat, milieu en biodiversiteit en aan de in het plan beschreven uitdagingen in het gebied;
- 3.
Aangetoonde draagvlak uit het gebied (bijvoorbeeld door een financiële bijdrage);
- 4.
Een beschrijving van de stakeholders en de relatie met in ieder geval de provincie en waterschappen.
- 5.
Een beschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband (met interne procedures) dat hieraan effectief uitvoering kan geven, zoals taken, interne procedures en de inbreng van de deelnemers met hun kwaliteiten.
- 6.
Een beschrijving van in hoeverre de verschillende belangen uit het gebied goed zijn vertegenwoordigd.
- 7.
Een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang plaatsvindt gedurende het project;
- 8.
Een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten wordt gerapporteerd.
De aanvraag bevat als bijlage tevens een samenwerkingsovereenkomst:
- •
de rolverdeling en juridische verantwoordelijkheden tussen de gebiedspartners vastgelegd.
- •
welke gebiedspartner namens alle partijen zal optreden als aanvrager (penvoerder). De penvoerder treedt op als contactorganisatie richting de subsidieverstrekker en de bevoegde controleautoriteiten. De penvoerder is tevens verantwoordelijk voor de inrichting van de projectadministratie en het rapporteren over de voortgang van het project conform de voorwaarden zoals gesteld door subsidieverstrekker. Controle van deze projectadministratie zal worden uitgevoerd door de bevoegde controleautoriteiten.
De aanvraag bevat een begroting op basis van een ingevuld rekenformulier in Excel (zie format op website):
- •
De begroting en financiering van de activiteiten, waaronder de kosten die verband houden met investeringen en alle aspecten van de samenwerking.
Artikel 6 Weigeringsgronden
Dit artikel beschrijft de gronden op basis waarvan een aanvraag om subsidie kan worden geweigerd.
Artikel 7 Subsidiabele kosten
Kosten zijn subsidiabel wanneer deze bestaan uit:
- •
Loonkosten
- •
Kosten eigen arbeid
- •
Bijdragen in natura
- •
Afschrijvingskosten
- •
Overige kosten (kosten derden)
Kosten die voor subsidie in aanmerking komen zijn berekend volgens de methode voor werkelijke kosten, zie hiervoor artikel 1.9a van de Verordening.
Artikel 8 Niet subsidiabele kosten
Dit artikel beschrijft welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 9 Hoogte subsidie
Voor de uitvoering van gebiedsplannen kan per opgenomen activiteit een ander subsidiepercentage van toepassing zijn.
De subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan kan bestaan uit:
- -
Productieve investeringen waarvoor 40% subsidie geldt, en
- -
Niet productieve investeringen waarvoor 100% subsidie geldt.
Als niet productieve investeringen betrekking hebben op het watersysteem en gedaan worden door landbouwers of wanneer deze alleen betrekking hebben op waterkwantiteit, geldt 70% subsidie.
Bovenvermelde onderdelen maken tezamen minimaal 75% van de subsidie uit.
Verder kan een gebiedsplan bestaan uit management:
- -
Kennisoverdrachtactiviteiten waarvoor 80% subsidie geldt;
- -
100% subsidie voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;
- -
100% subsidie voor het uitwerken en testen van innovatieve concepten, en
- -
100% subsidie voor draagvlakontwikkeling en het proces van samenwerking.
Bovenvermelde onderdelen maken tezamen maximaal 25% van de subsidie uit.
Artikel 10 Selectiecriteria
Een gebiedsplan komt tot stand door integraal te werken, dat is de kerngedachte van deze maatregel Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling. Hiermee wordt bedoeld dat de aanpak integraal moet zijn waarbij de mate van integraliteit bijvoorbeeld toe kan nemen wanneer de diversiteit aan doelen waar het gebiedsplan over gaat hoger is, wanneer de diversiteit aan gebiedspartners betrokken bij het gebiedsplan hoger is en wanneer de diversiteit aan voorgenomen en begrote maatregelen en activiteiten in het gebiedsplan hoger is.
Een onafhankelijke adviescommissie zal de aanvragen voor subsidie voor de uitvoering van gebiedsplannen toetsen aan de hand van de volgende selectiecriteria:
a.ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen
Hierbij wordt gelet op in hoeverre het gebiedsplan aansluit bij de relevante doelen uit dit openstellingsbesluit: klimaat, milieu en biodiversiteit en wordt ook gekeken naar andere doelen vanuit provinciaal beleid of beleid van gemeenten op bijvoorbeeld het gebied van gezondheid, dierenwelzijn en sociaaleconomische versterking. Ook wordt gekeken naar de ambities van de betrokken landbouwers. Het gebiedsplan moet de continuïteit van de landbouw borgen. Uit individuele bedrijfsplannen van landbouwers moet blijken dat voor het bedrijf een toekomstperspectief wordt gezien.
Het ambitieniveau wordt beoordeeld met:
- -
0 punten, wanneer het ambitieniveau als zeer gering te beoordelen is, dat wil zeggen dat het plan niet getuigt van enig ambitieniveau, dat nauwelijks aangesloten wordt bij de drie doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit of bij andere doelen van provincie en gemeenten.
- -
1 punt, wanneer het ambitieniveau als gering te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op een van de drie doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit.
- -
2 punten, wanneer het ambitieniveau als matig te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op twee van de drie doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit.
- -
3 punten, wanneer het ambitieniveau als voldoende te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op twee van de drie de doelen over klimaat, milieu en biodiversiteit samen met andere doelen van provincie, gemeenten of waterschap.
- -
4 punten wanneer het ambitieniveau als goed te beoordelen is: dat wil zeggen dat aan alle drie de doelen wordt bijgedragen.
- -
5 punten wanneer het ambitieniveau als zeer goed te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen over klimaat, milieu en biodiversiteit samen met andere doelen van provincie, gemeenten of waterschap.
b.diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen
Hierbij wordt gelet op welke en hoeveel partijen in het samenwerkingsverband voor de uitvoering van het gebiedsplan betrokken zijn, hoe meer variatie en hoe meer partners, hoe hoger op diversiteit gescoord kan worden. Zie ook artikel 4 en de toelichting daarbij in dit openstellingsbesluit. Van elke partner in het samenwerkingsverband met een duidelijke toegevoegde waarde beschreven worden voor de uitvoering van het gebiedsplan. Uit deze beschrijving moet ook een link tussen de partner en de uitdagingen voor het gebied gelegd worden. De diversiteit van een samenwerkingsverband wordt bepaald door de betrokkenheid van:
- 1.
landbouwers,
- 2.
overheden,
- 3.
agrarische collectieven en
- 4.
een of meerdere andere partijen.
De diversiteit aan partners in het samenwerkingsverband wordt beoordeeld met:
- -
0 punten wanneer alleen landbouwers vertegenwoordigd zijn in het samenwerkingsverband.
- -
1 punt wanneer naast landbouwers ook een andere van de hierboven genoemde partijen betrokken is.
- -
2 punten wanneer naast landbouwers ook twee verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.
- -
3 punten wanneer naast landbouwers ook drie verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.
- -
4 punten wanneer naast landbouwers ook vier verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.
- -
5 punten wanneer naast landbouwers ook vijf verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.
c.draagvlak voor het gebiedsplan
Uit het draagvlak voor de uitvoering van het gebiedsplan moet blijken dat zoveel mogelijk gebiedspartijen die een belang hebben bij het gebiedsplan, het gebiedsplan steunen. Dit kunnen partners uit het samenwerkingsverband zijn, maar ook partners die een intentieverklaring hebben getekend. Draagvlak kan worden aangetoond door ondertekende intentieverklaringen te overleggen van zoveel mogelijk verschillende partijen zoals een:
- 1.
overheid,
- 2.
terrein beherende organisatie
- 3.
waterschap of
- 4.
nog een andere gebiedspartij.
Het draagvlak voor het gebiedsplan wordt beoordeeld met:
- -
0 punten als het draagvlak voor het gebiedsplan nauwelijks is aangetoond in de aanvraag.
- -
1 punt wanneer alleen landbouwers aantoonbaar het gebiedsplan steunen.
- -
2 punten wanneer naast landbouwers ook een andere gebiedspartij zoals hierboven genoemd aantoonbaar het gebiedsplan steunt.
- -
3 punten wanneer naast landbouwers ook twee verschillende gebiedspartijen zoals hierboven genoemd aantoonbaar het gebiedsplan steunen.
- -
4 punten wanneer naast landbouwers ook drie verschillende gebiedspartijen zoals hierboven genoemd aantoonbaar het gebiedsplan steunen.
- -
5 punten wanneer naast landbouwers ook vier verschillende gebiedspartijen zoals hierboven genoemd aantoonbaar het gebiedsplan steunen.
d.effectiviteit van de activiteit
Ten aanzien van effectiviteit wordt gekeken naar in hoeverre de activiteiten in het gebiedsplan effectief bijdragen aan de beleidsdoelen klimaat, milieu en biodiversiteit. Een project dat bijdraagt aan zowel klimaat, water en biodiversiteit, zal hoger scoren dan een project dat enkel bijdraagt aan bijvoorbeeld enkel het doel voor klimaat. Het gebruik van Kritische prestatie-indicatoren kan helpen bij doelsturing en doelbereik (van gebiedsanalyse nu (nulmeting) naar streefbeelden). Wanneer hiervan gebruik gemaakt wordt de sturing en monitoring van het gebiedsplan, kan hoger gescoord worden op effectiviteit. De score op effectiviteit kan verder toenemen als het gebiedsplan ook aandacht besteed aan kennisoverdracht en innovatie.
De mate van effectiviteit van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:
- -
0 punten wanneer het gebiedsplan nauwelijks aansluit bij een van de drie genoemde doelen.
- -
1 punt wanneer het gebiedsplan enkel overtuigend aansluit bij een van de drie genoemde doelen.
- -
2 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij twee van de drie genoemde doelen.
- -
3 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen.
- -
4 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren.
- -
5 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren én wanneer aandacht besteed wordt aan kennisoverdracht of innovatie.
e.efficiëntie van uitvoering van de activiteit
Ten aanzien van efficiëntie wordt gekeken naar op welke wijze input (geld, kennis, kunde, overige middelen) wordt ingezet in het gebiedsplan om een beoogde output te kunnen realiseren. Beoordeeld wordt of bijvoorbeeld de partners in het samenwerkingsverband voldoende expertise hebben voor de uitvoering van het gebiedsplan en of de kosten in de juiste verhouding staan tot de beoogde opbrengsten (verhouding investeringskosten vs proceskosten).
De mate van efficiëntie van het gebiedsplan wordt beoordeeld op basis van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband en:
- -
een overtuigende beschrijving van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de projectpartners;
- -
ervaring met financieel projectbeheer
- -
ervaring met projectmatig werken, en
- -
op basis van de verhouding tussen de investeringskosten en de proceskosten van meer dan 75/25, bijvoorbeeld 85/15.
De volgende punten kunnen worden behaald:
- -
0 punten wanneer het gebiedsplan een nauwelijks overtuigende omschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband bevat.
- -
1 punt wanneer van het gebiedsplan een duidelijke organisatiestructuur bevat.
- -
2 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aantoonbaar sprake is van een van de hierboven genoemde aspecten.
- -
3 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aantoonbaar sprake is van twee van de hierboven genoemde aspecten.
- -
4 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aantoonbaar sprake is van drie van de hierboven genoemde aspecten.
- -
5 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aantoonbaar sprake is van vier van de hierboven genoemde aspecten..
f.haalbaarheid van de activiteit
De haalbaarheid van de opgenomen activiteiten voor de uitvoering van het gebiedsplan wordt beoordeeld door te kijken naar:
- -
hoe risicobeheer is ingericht (hoe omgegaan wordt met veranderingen),
- -
of vergunningen zijn afgegeven of een positief preadvies is afgegeven door de vergunnende instantie zodat de uitvoering van het gebiedsplan direct doorgang kan vinden,
- -
of het gebiedsplan getuigt van een professionele projectmatige aanpak,
- -
of aandacht is voor lerend vermogen van betrokken partijen (kennisdeling) en
- -
of resultaten na afloop van de uitvoering structureel ingebed worden.
De haalbaarheid van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:
- -
0 punten wanneer haalbaarheid nauwelijks is onderbouwd in het gebiedsplan.
- -
1 punt wanneer sprake is van een van de hierboven genoemde aspecten.
- -
2 punten wanneer sprake is van twee van de hierboven genoemde aspecten.
- -
3 punten wanneer sprake is van drie van de hierboven genoemde aspecten.
- -
4 punten wanneer sprake is van vier van de hierboven genoemde aspecten.
- -
5 punten wanneer sprake is van vijf van de hierboven genoemde aspecten.
g.mate van urgentie van de activiteit.
Bij de mate van urgentie wordt gelet op in hoeverre de voorgenomen activiteiten in het gebiedsplan onderdeel zijn van een in de regio noodzakelijke opgave voor de doelen klimaat, milieu of biodiversiteit en door in beeld te brengen wat de consequenties zijn als het project niet door gaat.
De urgentie wordt bepaald door in beeld te brengen wat er gebeurd als het project niet door gaat.
- -
0 punten wanneer nauwelijks in beeld is gebracht wat de consequenties zijn met betrekking tot de opgaven voor klimaat, milieu of diversiteit als het project niet door gaat.
- -
1 punt wanneer in beeld is gebracht wat de consequenties zijn met betrekking tot de opgaven voor klimaat, milieu of diversiteit als het project niet door gaat en er geen consequenties zijn.
- -
2 punten wanneer in beeld is gebracht wat de consequenties zijn met betrekking tot de opgaven voor klimaat, milieu of diversiteit als het project niet door gaat en er minimale aantoonbare consequenties zijn.
- -
3 punten beeld is gebracht wat de consequenties zijn met betrekking tot de opgaven voor klimaat, milieu of diversiteit als het project niet door gaat en er aantoonbare consequenties zijn.
- -
4 punten beeld is gebracht wat de consequenties zijn met betrekking tot de opgaven voor klimaat, milieu of diversiteit als het project niet door gaat en er grote aantoonbare consequenties zijn.
- -
5 punten beeld is gebracht wat de consequenties zijn met betrekking tot de opgaven voor klimaat, milieu of diversiteit als het project niet door gaat en dit de uitvoering van meerdere opgaven, projecten of processen tegenhoudt
Wegingsfactoren
Hieronder wordt weergegeven welke wegingsfactoren bij welk selectiecriterium van toepassing is. Per selectiecriterium kan een score van 0, 1, 2, 3, 4 of 5 punten worden behaald:
Selectiecriterium |
Wegings-factor |
Te behalen punten |
Maximum per criterium |
|
a |
Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen |
2 |
0-5 |
10 |
b |
Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen |
2 |
0-5 |
10 |
c |
Draagvlak voor het gebiedsplan |
2 |
0-5 |
10 |
d |
Effectiviteit van de activiteit |
2 |
0-5 |
10 |
e |
Efficiëntie van uitvoering van de activiteit |
1 |
0-5 |
5 |
f |
Haalbaarheid van de activiteit |
1 |
0-5 |
5 |
g |
Mate van urgentie van de activiteit |
1 |
0-5 |
5 |
Maximumaantal te behalen punten |
55 |
Rangschikking van aanvragen
Voor de rangschikking van alle aanvragen geldt dat een individuele aanvraag minimaal 60% van de maximaal te behalen score moet halen.
Er is sprake van een tender binnen deze openstelling. Voor de selectie van de gebiedsplannen die voor subsidie in aanmerking komen, is een onafhankelijke adviescommissie samengesteld. Aanvragen worden gescoord aan de hand van selectiecriteria en vervolgens gerangschikt. Alleen de aanvragen met de minimumscore of hoger komen voor subsidie in aanmerking, voor zover het binnen het opengestelde plafond past.
De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de onafhankelijke adviescommissie aan de aanvraag toekent. Voor elke aanvraag geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van de maximumaantal te behalen punten). Indien een aanvraag minder dan 33 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle aanvragen onderling te vergelijken en de beste aanvragen uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.
Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: ambitie, diversiteit, draagvlak, effectiviteit, efficiëntie, haalbaarheid en urgentie. Als van de twee gelijk scorende aanvragen aanvraag 1 bijvoorbeeld 4 punten op effectiviteit heeft gescoord en aanvraag 2 3 punten, dan wordt de aanvraag 1 hoger gerankt dan aanvraag 2, ondanks de overall gelijke score van aanvraag 1 en 2.
Indien de aanvragen in het geheel een gelijk aantal punten hebben behaald, dus ook op de afzonderlijke selectiecriteria, dan wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een onafhankelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening.
Artikel 12 Verplichtingen
De uitvoering van het gebiedsplan moet uiterlijk 30 juni 2028 afgerond zijn. Dat betekent dat alle activiteiten uitgevoerd moeten zijn en dat de kosten ervan gemaakt zijn. Met deze einddatum wordt binnen de huidige GLB-periode maximaal ruimte gegeven voor de uitvoering van gebiedsplannen.
Aansluiting op het Nationale (Netwerk platteland) en Europese EIP netwerk draagt ertoe bij dat samenwerkingsverbanden gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt effectievere en innovatieve gebiedsplannen in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen.
De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken. Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:
- 1.
Team Uitvoering Landelijk Gebied van de provincie Utrecht. Gericht aan de gebiedsregisseur via gebiedsproces@provincie-utrecht.nl.
- 2.
Groen Kennisnet*
- 3.
EIP-netwerk** als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115.
*Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector in Nederland, is een speciale samenwerking aangegaan. Groen Kennisnet maakt voor elk Nederlands project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.
** Het Europees Innovatienetwerk voor de Landbouw (EIP-AGRI) werkt aan de bevordering van concurrerende en duurzame land- en bosbouw in Europa. Het EIP-AGRI-netwerk is onderdeel van het CAP Network van de EU. Elk project wordt gemeld aan dit Europese EIP netwerk.
Artikel 13 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag
Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het gebiedsplan en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.
Artikel 14 Subsidie-arrangement
Voor de verantwoording van de subsidie voor de uitvoering van een gebiedsplan geldt dat alle kosten waarvoor subsidie is verleend verantwoord moeten worden aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag conform arrangement 3 uit de Verordening. In feite vindt de verantwoording van de subsidie plaats op basis van daadwerkelijk gerealiseerde kosten.
Artikel 15 Voorschot
Bij subsidieverlening wordt een voorschot van maximaal 50% van de verleende subsidie direct uitbetaald.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl