Toetsingssysteem Natuurinclusief Bouwen en Inrichten

Geldend van 03-01-2025 t/m heden

Intitulé

Toetsingssysteem Natuurinclusief Bouwen en Inrichten

Gemeente Lansingerland

Samenvatting

Waarom en voor wie?

De hoeveelheid natuur en biodiversiteit in Nederland zijn in de afgelopen jaren sterk afgenomen. Dit heeft grote negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en dier.

In de Omgevingsvisie 1.0 (T22.00152) heeft de gemeente daarom uitgesproken te werken aan een toekomstbestendige en natuurinclusieve leefomgeving, met oog voor biodiversiteit en natuurwaarden. Om dit voor elkaar te krijgen, wil de gemeente dat ieder project bijdraagt aan het zorgen voor en behouden van een natuurinclusieve en biodiverse leefomgeving.

De gemeente heeft regels opgesteld om natuurinclusief bouwen concreet te maken voor bouwprojecten (nieuwbouw en ingrijpende renovatie). Om dit voor ieder project te toetsen, is er een toetsingssysteem met een toetsingsformulier. Dit systeem geeft duidelijkheid hoe je kunt voldoen aan de regels voor natuurinclusief bouwen.

Begrippen en definities

Met natuurinclusief bouwen, ecologie en biodiversiteit in de gebouwde omgeving krijg je te maken met een aantal nieuwe begrippen. Aan het eind van dit toetsingssysteem vind je daarom een lijst met definities.

Zo werkt het

Het toetsingssysteem werkt schalend. Dat betekent dat hoe groter het plangebied van een project is, hoe meer oppervlak met natuurinclusieve inrichting er komt. Dit is altijd in dezelfde verhouding. Dus de opgave om samen te zorgen voor natuur in onze gemeente wordt zo eerlijk verdeeld.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1 Visuele samenvatting van verplichtingen voor natuurinclusief bouwen en inrichten

Voor een project kun je kiezen uit verschillende maatregelen die punten opleveren. De hoeveelheid punten die je moet halen, hangt af van de hoeveelheid vierkante meters van het plangebied. Voorwaarde is wel dat de maatregelen die je kiest samen voldoende punten opleveren én bij elkaar passen om zo een goed leefgebied te vormen voor doelsoorten. Zo zorgen we dat een plek echt geschikt wordt. En dat er voedsel, veiligheid, verblijfplaatsen, verbinding met de omgeving en voldoende variatie is voor verschillende diersoorten.

Naast de natuurinclusieve maatregelen moet je zorgen voor genoeg nest- en verblijfplaatsen voor de dieren. Hoeveel dit er zijn, hangt af van het aantal vierkante meters bebouwd oppervlak en van de bouwhoogte.

Samengevat bestaat de verplichting uit de volgende onderdelen:

  • o

    Je zorgt voor voldoende natuur in het plangebied (de groennorm)

    De groennorm is 30% van de oppervlakte van het plangebied1. Voor gebiedsontwikkelingen waarbij ook openbare ruimte wordt aangelegd, zoals nieuwe woonwijken of industrieterreinen, geldt dat minimaal 15% van het plangebied als openbaar groen dient te worden ingericht2.

  • o

    Je kiest doelsoorten

    Deze doelsoorten geven richting aan de te nemen maatregelen. In het plan moet je zorgen voor een leefgebied voor een verplicht aantal doelsoorten. Het aantal soorten is afhankelijk van de projectgrootte.

  • o

    Je zorgt voor nest- en verblijfplaatsen voor gebouwbewonende diersoorten

    Dit betekent een nest- of verblijfplaats per 100 m2 bebouwd oppervlak (footprint) voor gebouwbewonende soorten. Bij hoogbouw zijn dit twee verblijfplaatsen per 100 m2 bebouwd oppervlak.

    Bij kleine projecten (50-500 m2 plangebied) doe je dit voor minimaal één soort. Bij middelgrote projecten (500-2.000 m2) doe je dit voor minimaal twee diersoorten. En bij grote projecten (>2.000 m2) voor minimaal drie verschillende soorten.

    Voor projecten kleiner dan 50 m2 is een compleet leefgebied niet verplicht, maar moeten er wel voldoende groene inrichtingsmaatregelen worden genomen.

  • o

    Je haalt voldoende punten voor natuurinclusieve maatregelen

    Zorg voor een selectie van natuurinclusieve maatregelen: hiervoor krijg je punten. Bij nieuwbouwprojecten moet je minimaal 2 punten per 100 m2 plangebied behalen, bij ingrijpende renovatie is dat 1 punt per 100 m2 plangebied. De natuurinclusieve maatregelen moeten daarnaast passen bij de gekozen doelsoorten.

    Elke maatregel heeft een eigen aantal punten. Het puntenaantal past bij de ecologische waarde en wenselijkheid van de maatregel. Punten worden toegekend per 100 m2, of een deel of veelvoud hiervan. Het inrichten met een maatregel van 6 punten levert dus bij 150 m2 van die maatregel 9 punten op en bij 25 m2 is dat 1,5 punt.

  • o

    Je geeft het toetsingsformulier en de bijlagen aan de gemeente

    Je geeft de gemeente het toetsingsformulier met de documenten die erbij horen voor de plantoetsing.

1 Inleiding en doel van dit toetsingssysteem

De gemeenteraad van Lansingerland heeft in de Omgevingsvisie 1.0 (2022) de wens uitgesproken om te werken aan een toekomstbestendige en natuurinclusieve leefomgeving, met oog voor biodiversiteit en natuurwaarden. Daarmee wil de raad zorgen voor een fijne, gezonde leefomgeving voor alle inwoners. Dus voor zowel mensen als dieren. De gemeente legt daarom bij bouwontwikkelingen de nadruk op een gezonde en groene omgeving. En daarmee op natuurinclusief bouwen.

Natuurinclusief bouwen is het op zo’n manier ontwikkelen van gebouwen en omgeving dat de natuur er baat bij heeft. Hierdoor dragen ontwikkelingen bij aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden.

De gemeente heeft dit toetsingssysteem met puntensysteem opgesteld om natuurinclusief bouwen concreet te maken voor bouwprojecten. Dit geldt voor nieuwbouw en ingrijpende renovatie.

1.1 Achtergrond

De hoeveelheid natuur en biodiversiteit in Nederland zijn in de afgelopen jaren sterk afgenomen. Dit heeft grote negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en dier. Biodiversiteit en natuur hebben namelijk veel positieve effecten. Ze zorgen voor o.a. een gezonde leefomgeving met ruimte om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te spelen.

Ook zorgt de natuur dat we de gevolgen van een veranderend klimaat beter kunnen opvangen. Denk bijvoorbeeld aan hevigere regenbuien en langere periodes van droogte. Diversiteit in soorten (biodiversiteit) zorgt voor robuustheid, zodat de natuur tegen een stootje kan of tegen een plaag is opgewassen. De natuur levert ook ons voedsel en veel van onze medicijnen. Kortom: zij is onmisbaar en we moeten er zuinig mee omgaan.

Tegelijkertijd is de druk op de ruimte in de gebouwde omgeving hoog. We zijn op zoek naar ruimte voor meer woningen, plekken om te recreëren en plaatsen voor bedrijvigheid. Het is belangrijk dat de natuur daarbij niet steeds het onderspit delft. Daarom weegt de gemeente de natuur volwaardig mee in ruimtelijke opgaven. De natuur is één van de belanghebbenden en is één van de doelen voor onze leefomgeving.

1.2 Het doel van dit toetsingssysteem voor natuurinclusief bouwen en inrichten

Dit toetsingssysteem geeft duidelijkheid over de verplichtingen voor natuurinclusief bouwen en inrichten bij bouwopgaven. Zo informeert de gemeente projectteams en initiatiefnemers hoe zij biodiversiteit en natuurinclusiviteit kunnen meenemen in een bouwproject of inrichtingsopgave.

Het natuurinclusief puntensysteem en de begeleidende informatie over doelsoorten en natuurinclusieve maatregelen laten je zien welke maatregelen gewenst zijn. En hoeveel maatregelen je moet nemen om te voldoen aan de verplichting van natuurinclusief bouwen en inrichten.

1.3 De wetgeving voor natuurinclusief bouwen

Dit toetsingssysteem volgt uit de Omgevingsvisie 1.0 van de gemeente Lansingerland. Maar natuurinclusief bouwen is óók verplicht vanuit verschillende wet- en regelgeving:

  • bestaand beleid van de gemeente, de provincie en het Rijk. Zoals de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Ruimtelijke Adaptatie Strategie;

  • de Omgevingswet;

  • het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl);

  • de Europese Natuurherstelverordening;

  • het Omgevingsbeleid van Provinciale Staten;

  • het Convenant Klimaatadaptief Bouwen.

Je vindt deze wet- en regelgeving in bijlage I.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 lees je wanneer je moet voldoen aan dit toetsingssysteem en wat de gemeente bijvoorbeeld ziet als ‘nieuwbouw’. Ook staat hier welke verplichtingen gelden voor projecten. En wat de randvoorwaarden zijn waar je aan moet voldoen.

In hoofdstuk 3 vind je het stappenplan voor natuurinclusief bouwen en inrichten. Stap voor stap lees je wat er nodig is bij projectontwikkeling. Ook staat hier de werkwijze bij gebiedsontwikkeling.

Natuurinclusief bouwen en inrichten draait om ruimte maken voor de doelsoorten. In hoofdstuk 4 lees je welke doelsoorten de gemeente heeft gekozen. En welke natuurdoeltypen voor de gemeente belangrijk zijn.

In hoofdstuk 5 lees je hoe je concreet natuurinclusieve maatregelen neemt. Ook staat er welke punten je krijgt voor welke maatregelen. Daarnaast lees je hoe je voldoet aan de verplichte nest- en verblijfplaatsen.

Tenslotte lees je in hoofdstuk 6 hoe het toetsingsformulier werkt dat de gemeente gebruikt. Stap voor stap lees je hoe je dit formulier invult. En waaraan je moet voldoen.

2 Doelstellingen, verplichtingen en reikwijdte

2.1 Doelstellingen voor biodiversiteit bij ruimtelijke ontwikkelingen

Het hoofddoel van natuurinclusief bouwen en inrichten is om de biodiversiteit in de gebouwde omgeving te beschermen, te herstellen en te versterken. Hiervoor zijn er vier doelstellingen. Deze vormen de basis van het toetsingssysteem voor natuurinclusief bouwen en inrichten. De aandachtspunten bij deze doelstellingen worden in bijlage II verder uitgelegd.

afbeelding binnen de regeling

1. Behoud en bescherming van bestaande natuur

Nieuw gerealiseerde natuur is meestal van lagere ecologische waarde dan volgroeide en oudere natuur. Daarom is behoud van waardevolle, bestaande natuur belangrijk. Net als het zo min mogelijk verstoren van de bodem. Daarnaast is bescherming van aanwezige dier- en plantensoorten belangrijk om hen in het gebied te behouden.

afbeelding binnen de regeling

2. Groenstructuren binnen het plangebied en verbinding met de omgeving

De meeste diersoorten hebben voordeel van verbondenheid tussen natuur. Zo ontstaat namelijk een voldoende groot leefgebied met toegang tot alle habitateisen. Dat zijn de V’s voor het leefgebied: Voedsel, Vocht, Voortplanting/Verblijf, Veiligheid en Verbinding. Ook kunnen populaties zo voldoende mengen om gezondheid en voortbestaan te garanderen.

afbeelding binnen de regeling

3. Voldoende ruimte voor diverse natuurtypen

Het is belangrijk dat er voldoende ruimte is voor natuur. Dat kan ruimte zijn die exclusief met een natuurfunctie wordt ingericht, zoals natuurvriendelijke oevers, of ruimte die meervoudig wordt gebruikt. Bijvoorbeeld een groen dak of recreatiegebieden zoals parken.

afbeelding binnen de regeling

4. Ecologische kwaliteit: habitatrealisatie en basiskwaliteit natuur

De keuze van natuurtype en beplanting bepaalt vervolgens de ecologische kwaliteit en diversiteit. Het gaat daarbij om verscheidenheid, het zorgen voor voldoende kwaliteit en om keuzes aan plantsoorten die gezamenlijk zorgen voor een goed leefgebied (habitat) voor doelsoorten.

Figuur 2 Overzicht aandachtspunten voor biodiversiteit

2.2 Verplichtingen

Ieder project dat valt binnen de reikwijdte van dit systeem, zoals je leest in 2.4, moet natuurinclusief bouwen. Deze verplichting vatten we samen in de volgende twee richtlijnen:

  • 1.

    het realiseren of behouden van een minimale hoeveelheid biodivers groen van 30% van het oppervlak van het plangebied.

  • 2.

    het zorgen voor een hoogwaardig leefgebied (habitat) voor doelsoorten.

1. De groennorm

De eerste verplichting is een groennormering. In ieder project moet je 30% in het plangebied inrichten met natuurinclusieve inrichtingsmaatregelen die passen bij de gekozen doelsoorten. Deze maatregelen kun je op het dak, tegen de gevel en op het maaiveld uitvoeren. Ook natuur die behouden wordt, mag je meerekenen.

Het percentage bereken je door het aantal vierkante meters (m2) beplanting op maaiveld of dak (inclusief het boomkoonoppervlak, zie figuur 7) te delen door het totale plangebied.

afbeelding binnen de regeling

In dit toetsingssysteem en het toetsingsformulier vind je een lijst met natuurinclusieve maatregelen die hierin als ‘groen’ gerekend worden (zie hoofdstuk 5).

Bij ontwikkelingen waarbij ook openbaar gebied wordt ingericht, moet minimaal 15% van het oppervlak van het plangebied als biodivers, openbaar groen worden gerealiseerd of behouden. Dit percentage bereken je door het aantal vierkante meters (m2) openbare beplanting op maaiveld te delen door het totale plangebied.

Let op: natuurinclusief groen (zoals we het groen in dit toetsingssysteem bedoelen) is niet hetzelfde als wat er onder ‘groen’ wordt verstaan in stedenbouwkundige plannen en voorheen bestemmingsplannen. Voor natuurinclusief bouwen en inrichten telt verharding, bijvoorbeeld bij speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, opritten, nutsvoorzieningen en calamiteitendoorgangen niet mee.

2. Leefgebied voor doelsoorten

De tweede verplichting is dat er voldoende en hoogwaardig leefgebied voor doelsoorten (zie hoofdstuk 4) gemaakt wordt in het plangebied. Doelsoorten zijn ambassadeur voor bepaalde natuurinclusieve maatregelen en inrichtingsprincipes. Dit betekent dat je relevante maatregelen moet nemen én dat deze gezamenlijk zorgen voor de verschillende voorwaarden voor het leefgebied van de gekozen doelsoorten.

Dit noemen we ook wel de leefgebied V’s: Voedsel, Vocht, Veiligheid, Verblijfplaats, Voorplanting, Verbinding met de omgeving. Om te bepalen wat ‘voldoende’ is, gebruik je het puntensysteem uit dit toetsingssysteem en het toetsingsformulier.

Het aantal doelsoorten waarvoor je een leefgebied moet inrichten, hangt af van hoe groot het plangebied is. En in welke projectcategorie het project daarmee valt. De projectcategorie bepaalt namelijk het aantal doelsoorten. In de onderstaande tabel staat de indeling per categorie.

Plangebied (perceelgrootte)

Projectcategorie

Minimaal aantal doelsoorten

50-500 m2

Klein project

1

500 - 2.000 m2

Middelgroot project

2

>2.000 m2

Groot project

3

Tabel 1 De grootte van het plangebied bepaalt projectcategorie en minimum aantal doelsoorten. Voor projecten kleiner dan 50 m2 is een compleet leefgebied niet verplicht, maar moeten er wel voldoende groene inrichtingsmaatregelen worden genomen.

Nest- en verblijfplaatsen zijn een belangrijk onderdeel van een compleet leefgebied. Per 100 m2 bebouwd oppervlak (footprint) moet je daarom voor minimaal één nest- of verblijfplaats zorgen. Voor gebouwen hoger dan 15 meter zijn dit er minimaal twee per 100 m2 bebouwd oppervlak (footprint).

Daarnaast moet ieder project in het inrichtingsplan een minimaal aantal punten behalen met natuurinclusieve maatregelen. Het aantal punten wordt bepaald aan de hand van de grootte en het type werkzaamheden (nieuwbouw of ingrijpende renovatie).

De mogelijkheden en kansen voor de natuur zijn meestal het grootst in projecten met nieuwbouw of sloop-nieuwbouw. En bij projecten waarbij de buitenruimte van het gebouw en de omgeving worden (her)ingericht. Zowel gebouw(en) als de omgeving kunnen dan bijdragen aan herstel en versterking van de biodiversiteit. Daarom moet je bij nieuwbouwprojecten 2 punten voor natuurinclusieve maatregelen behalen per 100 m2 plangebied. Bij renovatie moet je per 100 m2 plangebied 1 punt voor natuurinclusieve maatregelen behalen.

 

Minimaal aantal punten per 100 m2 plangebied

Nieuwbouw of sloop-nieuwbouw

2

Ingrijpende renovatie

1

Tabel 2 Minimaal aantal punten per ruimtelijke opgave

Niet iedere maatregel levert evenveel punten op. Voor meer wenselijke en ecologisch waardevolle maatregelen krijg je meer punten. In hoofdstuk 5 zie je hoeveel punten de verschillende maatregelen opleveren.

Als voorbeeld: een nieuwbouwproject op een plangebied (kavel) van 1.560 m2 met 12 meter bouwhoogte moet voor minimaal 2 doelsoorten een leefgebied inrichten, 16 verblijfplaatsen realiseren en 31 punten voor maatregelen behalen.

Bij deze verplichtingen moet je er altijd voor zorgen dat de natuurkwaliteit en de soorten die er al zijn, beschermd worden. Daarnaast moet je de aansluiting met de omgeving en het maken van verbindingen meenemen.

2.3 Randvoorwaarden

Voor alle plannen gelden ook randvoorwaarden:

  • o

    Er is een inrichtingsplan opgesteld met hulp van een ecologisch expert

    Deze voorwaarde is alleen verplicht voor middelgrote en grote projecten.

    Zorg dat in ieder geval aandacht wordt besteed aan 1. behoud en bescherming van bestaande natuur; 2. ontwikkeling van habitat voor (doel)soorten en zorg voor basiskwaliteit natuur; 3. Realisatie van voldoende ruimte voor natuur; en 4. versterking en behoud van groenblauwe structuren. Vul op het toetsingsformulier in welke ecologisch expert betrokken is. En vermeld de naam van de bijlage waarin het ecologisch (inrichtings)plan staat.

  • o

    Er is een beheerplan opgesteld en afgestemd met de toekomstige beheerder

    Deze voorwaarde is alleen verplicht voor middelgrote en grote projecten

    Benoem wie de toekomstige beheerder van de natuurinclusieve maatregelen is. En welke afspraken er op hoofdlijnen zijn gemaakt.

  • o

    De keuze voor bomen en planten is gemaakt op basis van het lokale bodem- en watersysteem

    Benoem hoe de bodem en water sturend zijn geweest voor de plantkeuze. Geef ook aan hoe de uitgangspunten zijn bepaald. Bijvoorbeeld voor grondwaterstand en type grond.

  • o

    Er is een natuurvriendelijk verlichtingsplan opgesteld

    Deze voorwaarde is alleen verplicht voor middelgrote en grote projecten

    Stel dit plan op en vul in het toetsingsformulier de naam van de bijlage in waarin het verlichtingsplan staat. Benoem hoe er in het verlichtingsplan rekening is gehouden met natuurkwaliteit en doelsoorten.

  • o

    Educatie- en voorlichtingsplan

    Deze voorwaarde is alleen verplicht voor middelgrote en grote projecten

    Benoem hoe (toekomstige) bewoners worden geïnformeerd en betrokken bij de natuurinclusieve inrichting.

2.4 Reikwijdte van de verplichting

Hieronder staat voor welke projecten dit toetsingssysteem geldt. Voor deze projecten moet je dus voldoen aan de normen en richtlijnen voor biodiversiteit en natuurinclusiviteit.

Projecttype

  • o

    Nieuwbouw: wanneer er minimaal één gebouw wordt gebouwd op het perceel, valt het project onder dit systeem.

    • Sloop-nieuwbouw met of zonder behoud van de fundering wordt ook gezien als nieuwbouw.

      Een uitbouw of aanbouw geldt in dit systeem niet als nieuwbouw.

  • o

    Ingrijpende renovaties: dit betreft renovatie aan 25% of meer van de gebouwschil. Ook transformaties waarbij 25% of meer van de gebouwschil wordt gerenoveerd of gewijzigd, vallen hier onder. Kleinere renovatieprojecten waar minder dan 25% van de gebouwschil wordt gerenoveerd, zijn niet verplicht om te voldoen.

Eigendom

Zowel gemeentelijke ontwikkelingen als private ontwikkelingen moeten voldoen aan het systeem.

Type vastgoed

Alle soorten vastgoed vallen onder dit systeem. Denk aan woningbouw (inclusief sociale huur), bedrijfspanden en maatschappelijk vastgoed. Maar ook andere gebouwen zoals transformatorhuisjes, sportcomplexen en agrarisch vastgoed.

Geografie

De verplichting voor natuurinclusief bouwen en inrichten geldt voor de gehele gemeente Lansingerland.

Nieuw en bestaand gebied

De inrichting van nieuw gebied en de herinrichting van bestaand gebied vallen onder het systeem.

3 Stappenplan projectontwikkeling

3.1 Het stappenplan voor projectontwikkeling

Met dit toetsingssysteem en het bijbehorende puntensysteem kun je in een aantal stappen voldoen aan de verplichting voor natuurinclusief bouwen en inrichten.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3 Stappenplan projectontwikkeling

Stap 1. Bepaal de doelstellingen voor het project

1a. Bepaal aan de hand van de locatie de kwalitatieve doelstellingen

Bekijk of er al natuur aanwezig is die je wilt of moet behouden. Bekijk ook of er belangrijke groenstructuren in het plangebied liggen. En of er nog uitdagingen zijn waar de natuur een oplossing voor kan zijn. Bepaal zo wat je met dit project wilt behalen als kwalitatieve doelstellingen.

Goed om te weten: in het toetsingsformulier (zie hoofdstuk 6) vind je een aantal vragen die je helpen om deze doelen in te vullen.

1b. Bepaal aan de hand van de grootte van het plangebied de kwantitatieve doelstellingen

Als eerste stap bepaal je de projectcategorie op basis van het plangebied en de bouwhoogte. Daarna stel je op basis van het type project het minimale aantal doelsoorten en te behalen punten voor natuurinclusief bouwen en inrichten vast.

Ook hierbij helpt het toetsingsformulier (zie hoofdstuk 6). Wanneer je de grootte van het plangebied en bebouwd oppervlak invult, volgen daaruit automatisch de kwantitatieve doelstellingen voor het project.

De gemeente wil voor ieder project een evenredige verplichting voor natuurinclusief bouwen vragen. Hierbij is de oppervlakte van het plangebied bepalend voor de doelstellingen voor een natuurinclusieve inrichting.

Stap 2. Onderzoek de locatie

Als tweede stap moet bij middelgrote en grote projecten (zie tabel 1) een ecologisch expert de locatie onderzoeken. Dat kan aan de hand van verschillende vragen die te maken hebben met de vier doelstellingen voor biodiversiteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In bijlage III vind je een vragenlijst die gebruikt kan worden bij deze locatie-analyse.

Stap 3. Bepaal de doelsoorten en maak plek voor natuur

Bepaal de doelsoorten

Je bepaalt de doelsoorten op basis van de locatie van het plangebied, de situatie in het plangebied, de groenblauwe structuren in en om het gebied en de aanwezige populaties. Je kiest hiervoor uit de lijst van doelsoorten die in hoofdstuk 4 staat.

Een ecologisch deskundige kan ook andere soorten aanwijzen die passen bij de projectlocatie. Dan moet je deze keuze wel goed onderbouwen. Ook moet je de natuurinclusieve maatregelen voor het leefgebied op een soortgelijke wijze presenteren als in het toetsingsformulier, waarbij aangegeven wordt welke maatregelen bijdragen aan het leefgebied van de gekozen soorten.

Reserveer ruimte voor natuur in het plangebied

Je moet ook de doelstelling voor groenoppervlak meenemen. Dat is 30% van het plangebied. Bij ontwikkelingen waarbij ook openbaar gebied wordt ingericht, moet minimaal 15% van het oppervlak van het plangebied als openbaar groen worden ingericht. Reserveer hiervoor dus ruimte.

Het is wenselijk om te zorgen voor een zo groot mogelijk aandeel van deze natuur op maaiveld. Natuur op maaiveld is namelijk bestendiger en heeft meer voordelen. Het is meestal ook goedkoper in aanleg en onderhoud dan groene daken. Openbaar toegankelijke natuur heeft dan weer meer voordelen dan private natuur, doordat meer mensen er gebruik van kunnen maken.

Ruimtereservering

Zorg dat je al vanaf de eerste ontwerpen ruimte maakt en aanwijst voor natuur. Zo voorkom je uitdagingen in het latere ontwerp- en ontwikkelproces. Doe je dit pas op een later moment? Dan kan het leiden tot vertraging en extra kosten door aanpassingen in het ontwerp.

Stap 4. Selecteer natuurinclusieve maatregelen en ontwerp het plan

Selecteer natuurinclusieve maatregelen

Op basis van de locatie-analyse van het plangebied en gekozen doelsoorten, selecteer je passende, relevante natuurinclusieve maatregelen waar je punten mee behaalt. Deze maatregelen moeten samen in de verschillende voorwaarden van de gekozen doelsoorten voorzien. Daarnaast moet je dus ook de doelstelling voor groenoppervlak meenemen.

Het is natuurlijk mogelijk om méér maatregelen en punten in het ontwerp mee te nemen dan minimaal verplicht is. Daarnaast is het voor middelgrote en grote projecten verplicht om een ecoloog te laten adviseren over welke maatregelen het best passen bij het ontwerp van het gebouw en de specifieke locatie. Ook voor kleine projecten is dit verstandig. Het advies van een ecoloog kan ervoor zorgen dat de maatregelen doeltreffend(er) en correct(er) uitgevoerd en ingepast worden.

Houd bij het selecteren van de natuurinclusieve maatregelen en het ontwerpen van het plan ook rekening met drukfactoren. Probeer de negatieve invloed van onder andere plaagdieren, (invasieve) soorten, verlichting en recreatie te voorkomen. Zorg bij projecten met grote oppervlaktes glas ook voor vogelvriendelijke beglazing.

Ontwerp het plan

Tijdens het ontwerpproces doorloop je de eerdergenoemde stappen. In de verschillende fases van het ontwerp worden de volgende onderdelen toegevoegd aan de ontwerpvoorstellen.

  • o

    Initiatief-fase

    De geselecteerde projectcategorie en het overzicht van doelstellingen bepaal je in de initiatief-fase.

  • o

    Schetsontwerp

    De geselecteerde projectcategorie en het overzicht van doelstellingen stuur je bij de schetsontwerpen (SO) mee. Ook stuur je een vlekkenplan en groenblauwe-structuurtekening mee. Hierop staat waar de natuurinclusieve maatregelen komen en hoe de aansluiting met de omgeving is.

  • o

    Voorlopig ontwerp

    Vervolgens deel je de tabel met maatregelen en een overzichtstekening bij het voorlopig ontwerp (VO) voor overleg met de gemeente.

  • o

    Definitief ontwerp en vergunningaanvraag

    Vul bij het definitief ontwerp (DO) het hele toetsingsformulier in. En zorg voor de bijbehorende stukken bij de ontwerptekeningen en planinformatie. Lever dit aan als onderdeel van de vergunningsaanvraag en/of bij de stukken van het definitief ontwerp.

Stap 5. Vul het toetsingsformulier in en zorg voor de gevraagde stukken

In iedere fase van de ontwikkeling neem je het behoud en de versterking van natuur en biodiversiteit mee: in de planvorming, in de ontwerpen en bij de realisatie en het beheer.

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning en bij andere projectvoorstellen, zoals projecten in de openbare ruimte vanuit de gemeentelijke organisatie, deel je hoe je gaat voldoen aan de verplichtingen. Dit doe je met het toetsingsformulier. Zie hoofdstuk 6 voor een voorbeeld van dit formulier.

Vul het toetsingsformulier in en voeg plantekeningen toe

Met het toetsingsformulier laat je zien hoe je gaat voldoen aan de richtlijnen voor natuurinclusief bouwen en inrichten. Vul de projectinformatie in. Vul vervolgens de natuurinclusieve maatregelen in die je gaat nemen en controleer of je aan alle doelstellingen en voorwaarden voor de leefomgeving van de doelsoorten voldoet. Maak een overzichtstekening van het plangebied met de verschillende maatregelen op de tekening aangeduid en vermeld de bijbehorende oppervlaktes. Dit doe je vóór het indienen van de omgevingsvergunning of projectvoorstellen. Voor toetsing stuur je het toetsingsformulier in met de bijbehorende tekeningen en de informatie zoals benoemd bij de doelstellingen.

Toetsing voor een omgevingsvergunning

Bij het toetsen van de vergunningsaanvraag checkt de gemeente of alle stappen zijn doorlopen en of het plan voldoet aan de randvoorwaarden. Ook beoordeelt de gemeente of het minimum aantal punten voor nest- en verblijfplaatsen en voor natuurinclusieve inrichtingsmaatregelen wordt behaald. En of de gekozen maatregelen op de ontwerptekeningen en het inrichtingsplan staan.

Toetsing bij andere projectvoorstellen

Bij projecten die geen vergunningplicht kennen, maar die wel moeten voldoen aan dit systeem, is het toetsingsformulier onderdeel van het planproces. Dit wordt ter goedkeuring aan het college of projectteam voorgelegd.

4 Overzicht van doelsoorten

4.1 Doelsoorten als ambassadeurs

De doelsoorten van een gemeente zijn soorten dieren die thuishoren in de gebouwde omgeving en het lokale landschap. Zij kunnen daar leven als de kwaliteit van dat landschap goed is. Ze zijn dus een goede graadmeter voor een gezonde staat van de biodiversiteit in de gemeente.

Als het leefgebied voor de doelsoorten op orde is, kunnen er ook allerlei andere soorten planten en dieren leven. De doelsoorten geven daarmee richting aan de keuzes die we als gemeente maken voor de inrichting van de omgeving en gebouwen. Zij zijn ambassadeurs voor alle soorten die gebruikmaken van eenzelfde leefomgeving.

4.2 De keuze van doelsoorten

Om invulling te geven aan natuurinclusief bouwen, heeft de gemeente een aantal doelsoorten gekozen. Deze doelsoorten staan voor natuurtypen en maatregelen die de biodiversiteit in de gemeente Lansingerland versterken.

De keuze voor de doelsoorten heeft de gemeente gemaakt aan de hand van onderstaande richtlijnen. Samen leidt dit tot een compacte en toch complete lijst met soorten die staan voor een basiskwaliteit natuur. En met lokaal-relevante soorten die staan voor de unieke kwaliteit van de lokale natuur.

Het is dus niet zo dat elke aparte doelsoort aan elk van deze richtlijnen moet voldoen. De doelsoorten zijn samen een vertegenwoordiger van de verschillende natuurtypen die we in de gemeente willen hebben.

Dit zijn de richtlijnen:

  • o

    Een doelsoort stelt eisen aan zijn omgeving voor bepaalde typen natuur.

  • o

    Een doelsoort heeft inrichtingseisen die uitgevoerd kunnen worden in een bouwopgave.

  • o

    Een doelsoort is een graadmeter voor de effectiviteit van inrichting en beheer.

  • o

    Een doelsoort geeft een streven aan en is haalbaar op korte of lange termijn;

  • o

    Een doelsoort is lokaal mogelijk aanwezig en is een beschermde soort voor wettelijke natuurbescherming.

  • o

    Een doelsoort spreekt aan bij het publiek of heeft een hoge ‘aaibaarheidsfactor’.

  • o

    Een doelsoort kan een provinciale of landelijke doelsoort zijn.

  • o

    Een doelsoort is eerder benoemd als doelsoort voor de gemeente.

4.3 Natuurdoeltypen voor de gemeente Lansingerland

Iedere doelsoort staat voor een bepaald type natuur. Deze natuur moet in voldoende mate aanwezig zijn in de inrichting van de omgeving. Zo kan de soort er een goed leefgebied (habitat) vinden. Door natuurinclusief te bouwen, krijgen deze natuurtypen als groene inrichtingsmaatregelen een plek in het ontwerp.

Soms is deze natuur al aanwezig en is het belangrijk dat de natuur behouden blijft. En op andere locaties moet deze natuur toegevoegd worden aan het ontwerp van de gebouwen en omgeving.

Dit zijn de natuurdoeltypen die voor Lansingerland relevant zijn:

  • o

    groene gebouwen: groene tuinen, gevels en daken;

  • o

    water en natuurvriendelijke oevers;

  • o

    heesters, hagen, vaste planten en mantelzomen;

  • o

    bomen en bosschages;

  • o

    bloemrijk grasland en zoomvegetatie;

  • o

    buitengebied: veenweidegebied, lintbebouwing en boerenerven.

In bijlage V vind je meer uitleg over deze natuurtypen.

Overige natuurtypen, zoals kort gemaaid gras (gazon), zijn door de relatief lage ecologische waarde en al grote aanwezigheid geen natuurdoeltype. Deze maatregelen tellen daarom niet mee voor natuurinclusieve punten in het puntensysteem. Dit type natuur telt overigens wél mee voor de groennorm.

4.4 Doelsoorten voor natuurinclusief bouwen van Lansingerland

Per natuurdoeltype heeft de gemeente één of meerdere doelsoorten gekozen. Zij zijn als diersoort ambassadeur voor bepaalde natuurinclusieve maatregelen en inrichtingsprincipes.

Gebouwen

Water en oevers

Heesters en hagen

Bomen en bosschages

Bloemrijk grasland

Buitengebied

Groene tuinen, gevels en daken.

Natuurvriendelijke oevers, rietkragen en poelen.

Heesters, hagen en vaste planten en mantelzomen.

Bomenrijen, bosjes en solitaire bomen.

Bloemrijke beplanting.

Aansluiting met het buitengebied.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

 

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4 Totaaloverzicht van doelsoorten per natuurdoeltype

Hierna vind je een uitleg over deze doelsoorten per natuurdoeltype. Bij elke doelsoort vind je ook een link naar meer informatie en inspiratie voor het leefgebied van de soort.

Groene gebouwen: tuinen, gevels en daken

afbeelding binnen de regeling

Huismus

Ambassadeur voor groene tuinen en broedplaatsen in (grondgebonden) woningen.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/huismus/

afbeelding binnen de regeling

Gewone dwergvleermuis

Ambassadeur voor vleermuisverblijven en een goede verbinding tussen gebouwen en structuren in de wijdere omgeving.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/gewone-dwergvleermuis/

Bomen en bosschages:

afbeelding binnen de regeling

Pimpelmees

Ambassadeur van aanplant van extra bomen.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/pimpelmees/

afbeelding binnen de regeling

Rosse vleermuis

Ambassadeur van het behoud van (oude) bomen.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/rosse-vleermuis/

Water en natuurvriendelijke oevers:

afbeelding binnen de regeling

Glassnijder

Ambassadeur van natuurvriendelijke oevers en goede waterkwaliteit.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/glassnijder/

afbeelding binnen de regeling

Bruine kikker

Ambassadeur van poelen en een veilige verbinding tussen water en land.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/bruine-kikker/

Bloemrijk grasland en zoomvegetatie:

afbeelding binnen de regeling

Weidehommel

Ambassadeur van bloemrijk grasland en van bloemrijke tuinen.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/bijen-vlinders/

Heesters, hagen, vaste planten en mantelzomen:

afbeelding binnen de regeling

Egel

Ambassadeur voor goede grondverbindingen, toegankelijk water en veilige natuur.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/egel/

Buitengebied:

afbeelding binnen de regeling

Argusvlinder

Ambassadeur van aansluiting met het buitengebied.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/argusvlinder/

afbeelding binnen de regeling

Steenuil

Ambassadeur van lintbebouwing, boerenerven en knotwilgen.

https://natuurinclusiefontwikkelen.nl/steenuil/

Figuur 5 Doelsoorten per natuurdoeltype

4.5 Overige doelsoorten van Lansingerland

De hiervoor genoemde doelsoorten zijn gekozen als soorten waarvoor natuurinclusief bouwen relevant is. De gemeente heeft ook onbebouwd gebied, waarvoor andere doelsoorten benoemd kunnen worden, zoals de kluut en grutto. Maar deze weidevogels leven niet in bebouwd gebied. Daarom zijn ze niet meegenomen in dit systeem voor natuurinclusief bouwen.

5 Natuurinclusieve maatregelen

5.1 Toelichting nest- en verblijfplaatsen

Per 100 m2 bebouwd oppervlak (footprint) dien je te zorgen voor minimaal één nest- of verblijfplaats. Voor gebouwen hoger dan 15 meter zijn dit er minimaal twee per 100 m2 bebouwd oppervlak. Deze nest- of verblijfplaatsen dienen permanente voorzieningen te zijn. Dit betekent dat de voorziening niet te verwijderen mag zijn en een lange levensduur kent. In de Inspiratiegids Natuurinclusief bouwen en inrichten (T24.09548) zijn bovendien richtlijnen voor deze voorzieningen opgenomen.

Hieronder vind je een toelichting per nest- of verblijfplaats.

1.1 Nestvoorziening/broedplaatsen voor de huismus

Realiseer minimaal 5 broedplaatsen bij elkaar, ook in kleine projecten. Een standaard ingebouwde nestkast of neststeen telt als 1 plek. Elke 50 cm breedte van een toegankelijke dakgoot mag je als 1 plek tellen. Onder een toegankelijke dakgoot verstaan we het verplaatsen van het vogelschroot onder de dakpannen, zo dat de eerste twee panlatten dienen als broedlocatie voor huismussen. Dakpannen voor mussen en nestkasten die los op de muur worden geplaatst tellen niet, behalve bij galerijen van minimaal 2 meter breed.

1.2 Nestvoorziening/broedplaatsen voor de gierzwaluw

Een standaard nestkast of neststeen telt als 1 plek. Dakpannen voor gierzwaluwen en nestkasten die los op de muur worden geplaatst tellen niet, behalve bij galerijen van minimaal 2 meter breed.

1.3 Broedplaatsen voor andere gebouw-bewonende vogels

Een standaard nestkast of neststeen voor holenbroeders en dakbroeders, zoals de zwarte roodstaart, spreeuw, etc. telt als 1 plek.

1.4 Zomer- en paarverblijven voor de gewone dwergvleermuis

Maak spouwmuren en/of de ruimte achter gevelbetimmering toegankelijk en geschikt voor vleermuizen. 50 cm2 ruimte geldt als 1 plek. Bij voorkeur geen vleermuiskasten. Is dit de enige optie? Dan telt een standaard, ingebouwd zomerverblijf, zoals een inbouwkast met twee lagen, als 1 plek. Losse vleermuiskasten op de gevel tellen niet mee.

1.5 Kraamverblijven voor de gewone dwergvleermuis

Maak spouwmuren en/of maak de ruimte achter gevelbetimmering toegankelijk en geschikt voor vleermuizen. 50 cm2 ruimte geldt als 1 plek. Voor kraamverblijven moet het oppervlak minimaal 1 m2 zijn. Bij voorkeur geen vleermuiskasten. Is dit de enige optie? Dan telt een standaard, ingebouwde kraamkast als 2 plekken per laag. Losse vleermuiskasten op de gevel tellen niet mee.

1.6 Massawinterverblijven voor de gewone dwergvleermuis

Bij voorkeur winterverblijven altijd meenemen in hoogbouw. Maak kelders, spouwmuren en/of de ruimte achter gevelbetimmering toegankelijk en geschikt voor vleermuizen. 50 cm2 ruimte geldt als 1 plek. Voor winterverblijven moet het oppervlak minimaal 1 m2 zijn. Inbouwkasten en kasten op de gevel tellen niet mee als winterverblijf, de ruimte moet tussen muren en in daken en kelders gerealiseerd worden.

1.7 Verblijven voor andere gebouw-bewonende vleermuizen, zoals de laatvlieger en meervleermuis

Maak spouwmuren en/of de ruimte achter gevelbetimmering toegankelijk en geschikt voor andere soorten vleermuizen. 50 cm2 ruimte geldt als 1 plek. Bij voorkeur geen vleermuiskasten. Is dit de enige optie? Dan telt een standaard, ingebouwd zomerverblijf, zoals een inbouwkast met twee lagen, als 1 plek. Losse vleermuiskasten op de gevel tellen niet mee.

1.8 Ingebouwde insectenstenen, grote insectenhotels, zandhopen, steilwanden voor bijen en/of dood hout

Een ingebouwde insectensteen telt als 1 verblijfplaats. Voor een insectenhotel en/of steilwand geldt dat deze minimaal 1 m2 verticaal oppervlak moet hebben. Elke m2 verticaal oppervlak geldt als 2 verblijven. Voor een houtstapel/boomstam en/of zandhoop/bijenburcht geldt: minimaal 1 m2 horizontaal oppervlak. Elke m2 horizontaal oppervlak geldt als 2 verblijven. Realiseer de verblijfplaatsen voor insecten op maximaal 2 m hoogte vanaf maaiveld of de daktuin, en bij inheemse beplanting.

1.9 Overige verblijfplaatsen voor andere (doel)soorten

Voor soorten die niet benoemd zijn in dit overzicht of als doelsoort: overleg met de gemeente welke maatregelen je kunt toepassen.

Figuur 6 Puntentelling voor nest- en verblijfplekken

5.2 Overzicht natuurinclusieve maatregelen

Om te zorgen voor een robuuste en gezonde leefomgeving voor mens en dier is (bio)diversiteit belangrijk. Dat vraagt om een inrichting van onze leefomgeving met verschillende typen natuur met bomen, heesters, planten, bloemrijk grasland, water, etc. Hiervoor is een lijst met natuurinclusieve inrichtingsmaatregelen opgesteld.

Alle inrichtingsmaatregelen leveren een aantal punten op. Dit puntenaantal past bij de ecologische waarde en wenselijkheid van de maatregel. Punten worden toegekend per 100 m2 of een deel of veelvoud hiervan. Het toepassen van een maatregel van 6 punten levert dus bij 150 m2 van die maatregel 9 punten op en bij 25 m2 is dat 1,5 punt.

Hieronder vind je de punten per maatregel.

2 Bloemrijk grasland

afbeelding binnen de regeling

2.1 Bloem- en kruidenrijk grasland, en zoomvegetatie

Bij voorkeur inheemse soortenmix in volle grond (niet in pot of bak) en zorg voor ecologisch beheer. Zaai op arme grond grassen met eenjarige kruidachtige soorten en overblijvende bloeiende vegetatie gericht op bijen en vlinders of kies ervoor om spontaan kruidenrijk grasland te laten ontstaan.

6

afbeelding binnen de regeling

2.2 Vaste planten in tuinen en openbare ruimte

Nectar- en stuifmeel-leverende vaste planten. Bij voorkeur biologische planten. Vaste planten in de openbare ruimte mag je alleen op A-locaties zoals centra en wijk/buurt entrees toevoegen in overleg met de gemeente.

3

3. Heesters, heggen en takkenrillen

afbeelding binnen de regeling

3.1 Heesters van 1 soort

Bij voorkeur een inheemse soort, en bij voorkeur in clusters van 15m2 of meer, met een goede groeiplaats onder- en boven de grond. Houd rekening met hoe groot een heester kan worden zonder beheer, zodat deze extensief beheerd kan worden. Controleer altijd de DIOR op de meest recente eisen voor minimum oppervlaktes.

8

afbeelding binnen de regeling

3.2 Heesters in meerdere soorten

Drie of meer (bij voorkeur) inheemse soorten. Bij insecten als doelsoort: nectarrijke struiken met een rijke variatie aan voedsel. Kies uit diverse inheemse soorten. Bij voorkeur worden deze in clusters van 15m2 of meer geplant, met een goede groeiplaats onder- en boven de grond. Houd rekening hoe groot een heester kan worden zonder beheer, zodat deze extensief beheerd kan worden. Controleer altijd de DIOR op de meest recente eisen voor minimum oppervlaktes.

10

afbeelding binnen de regeling

3.3 Heggen en hagen van 1 soort

Bij voorkeur een inheemse soort. Minimaal 75cm hoog bij aanplant en bij voorkeur 150cm hoog. Ook een groene tuinafscheiding of een takkenril leveren punten op. Bij heggen, takkenril of andere groene tuinafscheiding moet instandhouding verplicht worden gesteld in de koopovereenkomst. Reken met 50 cm breedte om het oppervlak in vierkante meters te berekenen.

8

afbeelding binnen de regeling

3.4 Heggen en hagen meerdere soorten

Drie of meer (bij voorkeur) inheemse soorten. Minimaal 75cm hoog bij aanplant en bij voorkeur 150cm hoog. Bij heggen als tuinafscheiding moet instandhouding verplicht worden gesteld in de koopovereenkomst. Reken met 50 cm breedte om het oppervlak in vierkante meters te berekenen.

9

4. Bomen

afbeelding binnen de regeling

4.1 Behoud van bomen: 1e grootte

Bomen van minimaal 12 meter hoog, voldoende ruime groeiplaats boven- en ondergronds (minimaal 35m3). Er wordt gerekend met 35m2 per behouden boom.

15

afbeelding binnen de regeling

4.2 Aanplant van bomen: 1e grootte

Bomen die minimaal 12 meter hoog worden na 30-40 jaar. De grootte bij aanplant moet minimaal een stamdikte van 18 cm diameter zijn en er moet een voldoende ruime groeiplaats boven- en ondergronds zijn (minimaal 35m3). Er wordt gerekend met 35m2 per nieuw aangeplante boom.

12

afbeelding binnen de regeling

4.3 Behoud van bomen, 2e grootte

Bomen van minimaal 8 meter hoog, voldoende ruime groeiplaats boven- en ondergronds (minimaal 20m3). Er wordt gerekend met 20m2 per behouden boom.

15

afbeelding binnen de regeling

4.4 Aanplant van bomen: 2e grootte

Bomen die minimaal 8 meter hoog worden na 30-40 jaar. De grootte bij aanplant moet minimaal een stamdikte van 18 cm diameter zijn en er moet een voldoende ruime groeiplaats boven- en ondergronds zijn (minimaal 35m3). Er wordt gerekend met 20m2 per nieuw aangeplante boom.

9

afbeelding binnen de regeling

4.5 Behoud van bomen, 3e grootte

Bomen tot 6 meter hoog, voldoende ruime groeiplaats boven- en ondergronds (minimaal 15m3). Er wordt gerekend met 15m2 per boom.

15

afbeelding binnen de regeling

4.6 Aanplant van bomen: 3e grootte

Bomen die tot 6 meter hoog worden na 30-40 jaar. Er moet een voldoende ruime groeiplaats boven- en ondergronds zijn (minimaal 35m3). Er wordt gerekend met 15m2 per nieuw aangeplante boom.

6

5. Water en oevers, inclusief wadi's en poelen

afbeelding binnen de regeling

5.1 Ecologische wadi

Wadi met een ecologische inrichting (natuurlijke vegetatie, zoals vochtig grasland of stuweel, en bijvoorbeeld blokken dood hout) en ecologisch beheer.

8

afbeelding binnen de regeling

5.2 Amfibieënpoel

Gesloten, visvrije waterpartij met een diepte van maximaal 1 meter onder de laagste grondwaterstand. Minimaal 50% van de oever heeft veel zon en een flauw talud, flauwer of gelijk aan een hellingshoek van 1:3, en ingericht als plasdras-gebied. Bij voorkeur heeft een poel minimaal een diameter van 10 meter om 'verlanding' te voorkomen.

8

afbeelding binnen de regeling

5.3 Natuurvriendelijke oevers

Open water voorzien van natuurvriendelijke oevers met talud 1:3 of flauwer. De natuurvriendelijke oever dient te voldoen aan de eisen van het betreffende hoogheemraadschap. Alleen het gedeelte tot 30 cm diepte telt mee. Vul het aantal vierkante meters dat hieraan voldoet in bij de selectie voor het plangebied.

10

5.4 Overige natuurinclusieve maatregelen op en bij water

Denk aan maatregelen als drijvende oevers, onderwaterriffen of zogenaamde vissenbossen. Als op basis van onderzoek er een bewezen positief effect is voor het (inheemse) onderwaterleven kunnen ze worden toegepast. Zonder bewezen effect kan in overleg met de gemeente de maatregel worden toegepast mits er wordt bijgedragen aan onderzoek naar de effectiviteit.

6

afbeelding binnen de regeling

5.5 Muurplanten in (kade)muur

Muurplanten hebben geschikt gesteente nodig dat water kan vasthouden met voldoende structuur/reliëf om zich aan te hechten. Dit stimuleert spontane vegetatie. Aanplanten is niet gewenst, eventueel wel het verplaatsen van muurvegetatie die anders verloren gaat. Bij voorkeur wordt minimaal een lengte van minimaal 15 meter geschikte muur gerealiseerd. Reken met 0.5m2 plangebied per strekkende meter. Bij renovatie rekening houden met aanwezige muurbeplanting.

8

6. Geveltuin en particuliere tuinen

afbeelding binnen de regeling

6.1 Groene, grondgebonden gevel met klimplanten

Gevelbeplanting moet bestaan uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie en voldoende ruimte om tot minimaal 3 meter door te kunnen groeien. Bij voorkeur een selectie van in Nederland en Europa van nature voorkomende soorten. De beplanting moet op particulier terrein gerealiseerd worden. Bij groene gevels en groene hekken moet instandhouding verplicht worden gesteld in de koopovereenkomst. Reken met 50 cm breedte en de lengte van de gevel met klimplanten om het oppervlak in vierkante meters te berekenen.

12

afbeelding binnen de regeling

6.2 Particuliere tuinen en geveltuinen met alleen grond opgeleverd (niet zand)

Minimaal 50% van de tuinen (in m2) wordt opgeleverd met grond. Alleen de vierkante meters met grond tellen mee. Bij gebruik van tuinaarde dient dit turfvrij te zijn. Tuinen met schuttingen zonder doorgangen voor grondgebonden soorten zoals de egel tellen niet. Tuinen opgeleverd met (bouw)zand tellen ook niet.

2

7. Intensieve groendaken, balkonbakken en water op daken

afbeelding binnen de regeling

7.1 Groen dak (5 - 7 cm substraatlaag) met sedumplanten

Substraatlaag van minimaal 5 cm, pakketdikte minimaal 10cm. Minimaal begroeid met sedum..

2

afbeelding binnen de regeling

7.2 Natuurdak (substraatlaag van minimaal 7 cm) met sedum, grassen en kruiden

Substraatlaag van minimaal 7 cm. Beplanting van sedum, grassen en kruiden. Wanneer zowel de substraatlaag en beplanting met in ieder geval kruiden of grassen wordt gerealiseerd, worden de punten toegekend.

4

afbeelding binnen de regeling

7.3 Natuurdak (substraatlaag van minimaal 15cm) met grassen, kruiden en lage beplanting

Substraatlaag van minimaal 15 cm. Beplanting van lage planten en struiken, grassen en kruiden. Geen sedumplanten. Wanneer zowel de substraatlaag en beplanting wordt gerealiseerd, worden de punten toegekend.

6

afbeelding binnen de regeling

7.4 Intensief groen dak (substraatlaag van minimaal 30cm) met grassen, kruiden en heesters

Substraatlaag van minimaal 30 cm. Beplanting van (dwerg)heesters, grassen en kruiden. Wanneer zowel de substraatlaag en beplanting wordt gerealiseerd, worden de punten toegekend.

8

afbeelding binnen de regeling

7.5 Intensief (substraatlaag van minimaal 50cm) groen dak met struiken, grassen, kruiden en/of bomen

Tuin op daken van gebouwen, inclusief daken van parkeergarages. Substraatlaag van minimaal 50 cm en voldoende ruimte als groeiplaats voor struiken en bomen. Wanneer zowel de substraatlaag en de struiken en/of bomen worden gerealiseerd, worden de punten toegekend.

10

afbeelding binnen de regeling

7.6 Bruin dak

Een dak met een laag van minimaal 7cm bestaande uit lokale grond, stenen, zand en houtblokken.

6

afbeelding binnen de regeling

7.7 Schelpendak

Een dak met een laag van minimaal 7cm bestaande uit schelpen.

2

afbeelding binnen de regeling

7.8 Natuurlijk waterdak met open water en waterplanten

Minimaal 5 m2 oppervlak, voldoende draagkracht van het dak.

8

8. Gazon en onverharde paden

afbeelding binnen de regeling

8.1 Gazon

Grasvelden zonder ecologisch beheer. Kunstgras telt niet mee.

0

afbeelding binnen de regeling

8.2 Onverharde paden

Onverharde paden van bijvoorbeeld schelpen, houtsnippers, grind en zand.

2

8. Overig groen en blauw in het plangebied

9.1 Overige maatregelen

Overleg met de gemeente welke overige maatregelen toegestaan zijn. En of de gemeente hiervoor eventueel punten geeft.

?

9.2 Braakliggend terrein en kale grond

Zorg voor een gezonde bodem met goede grond. Hierop kan lokale vegetatie spontaan opkomen. Ga vervolgens over op ecologisch beheer of laat het gebied met rust. Deze grond is ook tijdens het bouwproces vrij van werkzaamheden.

2

Figuur 7 Overzicht van natuurinclusieve inrichtingsmaatregelen en punten

6 Het toetsingsformulier

Het toetsingsformulier is ontwikkeld om het aanleveren van natuurinclusieve ontwikkelplannen zo gemakkelijk en gestructureerd mogelijk te maken.

Het is zo gemaakt dat het jou ondersteunt om passende keuzes voor maatregelen en doelsoorten te maken, die samen meerwaarde bieden en voor biodiversiteit zorgen.

In bijlage VI zie je een voorbeeld van het toetsingsformulier

6.1 Uitleg toetsingsformulier

Hieronder lees je stap voor stap hoe je het toetsingsformulier invult.

  • 1.

    Lees de pagina met de introductie en doelstellingen. Start vervolgens met het invullen van het formulier op het tabblad ‘Projectinformatie’. Begin bovenaan de pagina en vul de algemene projectinformatie in.

    afbeelding binnen de regeling

  • 2.

    Onder het kopje ‘Kwalitatieve doelen’ vind je een aantal vragen die je kunnen helpen om deze doelen in te vullen. In de gele velden vul je de kwalitatieve doelen van het project in (waarmee de vragen worden overschreven).

    afbeelding binnen de regeling

  • 3.

    Wanneer je de grootte van het plangebied op de pagina 'Projectoverzicht' invult, volgen daaruit automatisch de kwantitatieve doelstellingen voor het project. Deze staan in de tabel eronder. Naast het doel staat een rood kruis zolang het doel niet behaald is. Dit verandert in een groen vinkje wanneer het doel behaald wordt met de gekozen maatregelen.

    afbeelding binnen de regeling

  • 4.

    In het overzicht van de kwantitatieve doelstellingen uit stap 3 staat het verplichte aantal doelsoorten. In de tabel eronder kun je deze selecteren. Wanneer voor deze soort alle benodigde maatregelen voor het leefgebied zijn toegevoegd aan het plan (zie stap x), dan verschijnt er een groen vinkje naast de soortnaam.

    afbeelding binnen de regeling

  • 5.

    Beantwoord of aan de verschillende randvoorwaarden wordt voldaan.

    afbeelding binnen de regeling

  • 6.

    Vul op de volgende sheet (‘Natuurinclusieve maatregelen’) per maatregel in hoeveel vierkante meters zullen worden gerealiseerd of behouden in het plangebied.

    afbeelding binnen de regeling

  • 7.

    Checklist voor de leefgebieden van doelsoorten

    Met het invullen van het formulier wordt direct getoetst of de verschillende natuurinclusieve maatregelen die nodig zijn voor de gekozen doelsoorten compleet zijn. Vul de antwoorden op de vragen bij de gele cellen in en controleer of aan de voorwaarden van de leefomgeving van de gekozen doelsoorten wordt voldaan.

    afbeelding binnen de regeling

7 Bijlagen

Bijlage I Samenhang met ander beleid & wet- en regelgeving

Bijlage II Aandachtspunten bij de doelstellingen

Bijlage III Vragenlijst voor locatie-analyse

Bijlage IV Stappenplan gebiedsontwikkeling

Bijlage V Toelichting natuurdoeltypen

Bijlage VI Voorbeeld toetsingsformulier

Bijlage I Samenhang met ander beleid & wet- en regelgeving

Natuurinclusief bouwen hangt samen met ander bestaand beleid van de gemeente Lansingerland, de provincie en het Rijk:

Omgevingsvisie 1.0 Lansingerland (2022): Fijn en toekomstbestendig wonen

In de Omgevingsvisie 1.0 van Lansingerland (2022) staat als onderdeel van de wens ‘Ontwikkelen met karakter’ het thema natuurinclusief bouwen als middel om fijn en toekomstbestendig te kunnen wonen: “We leggen de nadruk op een gezonde en groene omgeving, en op natuurinclusief bouwen. Natuurinclusief bouwen is het op zo’n manier ontwikkelen van gebouwen en omgeving dat de natuurwaarden er baat bij hebben. Hierdoor dragen ontwikkelingen bij aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. In bestaande woonwijken blijven we inzetten op een goede kwaliteit en woongenot.”

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Ruimtelijke Adaptatie Strategie

De Nationale Omgevingsvisie geeft een perspectief op een klimaatbestendige omgeving in 2050. Volgens de visie hebben we onze gebouwde omgeving in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht. Ditzelfde staat in de Ruimtelijke Adaptatie Strategie van Lansingerland. Dat betekent dat het land over 30 jaar is beschermd tegen de gevolgen van klimaatverandering. Zoals hitte, een hogere zeespiegel, nattere winters, hevige piekbuien en droge zomers.

In de visie staat hier bijvoorbeeld het volgende over: “Er zijn in 2050 genoeg plekken met water en groen om hittestress tegen te gaan en wateroverlast te voorkomen. Ook onze vitale infrastructuur is dan bestendig tegen extreme weersomstandigheden.

Natuurinclusief bouwen en inrichten zorgt voor de realisatie van plekken voor water en groen, en draagt daarmee bij aan het klimaatbestendig maken van onze leefomgeving.”

Provinciale verordening en richtlijnen

De provincie is onder andere verantwoordelijk voor soortbescherming en het behouden of herstellen van de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. In maart 2023 hebben Provinciale Staten een herziening van het Omgevingsbeleid vastgesteld. Deze herziening bevat o.a. de instructieregel dat ‘biodiversiteit betrokken moet worden bij stedelijke ontwikkelingen’.

Ook de Module Wonen, Werken & Werelderfgoed bevat een aanpassing van de Beleidskeuze Toekomstbestendig Bouwen. Hierin staat dat een ruimtelijke opgave moet uitgaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteit en variatie aan biotopen te behouden en te versterken. Met deze regels geeft de provincie de instructie aan gemeenten om biodiversiteit en natuurinclusief bouwen een plek te geven in alle ruimtelijke (woning)bouwopgaven.

Convenant Klimaatadaptief Bouwen

Het Convenant Klimaatadaptief Bouwen en de bijbehorende Leidraad 2.0 is ondertekend door de gemeente Lansingerland. Dit convenant geeft normen en richtlijnen voor verschillende thema’s, waaronder het thema ‘Biodiversiteit en Natuurinclusiviteit’. Dit beleidsplan geldt voor zowel nieuwbouw als renovatie.

Dit toetsingssysteem voor natuurinclusief bouwen en inrichten is een vertaling en concretisering van de normen en richtlijnen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Daarmee is dit een toetsingssysteem voor nieuwbouw en ingrijpende renovatieprojecten.

De richtlijnen in het convenant voor het thema ‘Biodiversiteit en Natuurinclusiviteit’ zijn:

  • I.

    Ecologische oplossingen en oplossingen gebaseerd op natuurlijke processen hebben altijd de voorkeur boven ‘grijze’ oplossingen.

  • II.

    30% van het oppervlak bestaat uit groen. Het horizontale en verticale oppervlak wordt in samenhang met de groenblauwe structuren in de bredere omgeving ingericht.

  • III.

    Waardevolle habitat en basiskwaliteit natuur wordt behouden en gerealiseerd.

Deze tweede en derde richtlijn uit het convenant vormen de basis voor dit toetsingssysteem voor natuurinclusief bouwen en inrichten.

Landelijke en Europese wetgeving

De Omgevingswet en natuurbescherming

In de basis van de Omgevingswet (artikel 1.7. ‘Activiteit met nadelige gevolgen’) staat samengevat het volgende:

  • Weet je of kun je vermoeden dat jouw activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leegomgeving?

  • Dan ben je verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van jou gevraagd kunnen worden, om die nadelige gevolgen te voorkomen. Of om die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of om ze ongedaan te maken. Of om die activiteit achterwege te laten, als dat redelijkerwijs van jou gevraagd kan worden.

Bij bouwwerkzaamheden is er inderdaad een kans dat beschermde dieren of planten worden geschaad of gestoord. Zulke werkzaamheden worden in de Omgevingswet een ‘flora- en fauna-activiteit’ genoemd: een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten.

Dat schaden of verstoren is verboden. Wil je een flora- en fauna-activiteit verrichten? Dan moet je eerst controleren of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de buurt bepaalde soorten of habitats voorkomen. Zijn er inderdaad aanwijzingen dat er beschermde soorten of habitats aanwezig zijn? Dan ben je verplicht om na te gaan of je nadelige gevolgen voor die dieren of planten kunt uitsluiten.

Bij de diersoorten gaat het dan óók om hun nesten en eieren, foerageerplaatsen (plekken waar ze voedsel vinden), voortplantingsplaatsen en rustplaatsen. Je moet aan de hand van objectieve gegevens uitsluiten of er nadelige gevolgen zijn. Zijn nadelige gevolgen niet uit te sluiten? Dan moet je alle passende preventieve maatregelen nemen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen.

Wettelijke verplichting voor faunaverblijven

In 2025 wordt hoogstwaarschijnlijk het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) aangevuld. Er komt dan een verplichting om verblijven voor huismussen, gierzwaluwen en gebouwbewonende vleermuizen in te bouwen in nieuwbouw en bij ingrijpende renovatie. Wil je vertraging voorkomen? Dan adviseert de gemeente om dit nu al mee te nemen in de ontwerpen.

Vergeet de wettelijke verplichtingen voor natuurbescherming en de realisatie van faunaverblijven niet mee te nemen in de projectplannen.

Instructieregel Rijk in de Omgevingswet

In de Omgevingswet staat een algemene instructieregel (artikel 2.31a)voor flora en fauna. Deze regel stelt het behoud of herstel van de staat van instandhouding van diersoorten, plantensoorten, biotopen en habitats verplicht als doelstelling voor de fysieke leefomgeving. Het doel: de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur en landschap, en voldoen aan internationaalrechtelijke verplichtingen.

Europese Natuurherstelverordening

De EU-herstelwet verplicht om de habitat te herstellen en te zorgen voor voldoende groenoppervlak en boomkroonbedekking. Dat geldt óók voor stedelijk gebied. Artikel 6 van de wet gaat namelijk over herstel van stedelijke ecosystemen.

In dat artikel staan de volgende twee hoofddoelen voor steden:

  • 1.

    De lidstaten zorgen ervoor dat er tegen 2030 in alle steden, kleinere steden en voorsteden geen nettoverlies is van stedelijke groene ruimte en van stedelijke boomkroonbedekking ten opzichte van 2021.

  • 2.

    De lidstaten zorgen voor een toename van de totale nationale oppervlakte stedelijke groene ruimte in steden, kleinere steden en voorsteden.

Bijlage II Aandachtspunten bij de doelstellingen

Doelstelling 1: Behoud en bescherming van bestaande natuur

Behoud van waardevolle natuur in het gebied

Bomen en struiken die al een tijd hebben kunnen groeien en plekken of lijnstructuren waar soorten al langer gebruik van maken, zijn bijna altijd ecologisch waardevoller dan nieuw aangelegde natuur. Ze zijn doorgaans groter, robuuster en goed geworteld. En ze bevatten gaten en kieren waar dieren in kunnen broeden en verblijven. Ook zijn ze vaak meer divers en lokaal relevanter, omdat soorten die er goed gedijen er hun plek hebben kunnen vinden en behouden.

Daarom worden in de puntentoekenning van dit toetsingssysteem (zie figuur 6 en 7) meer punten toegekend aan het behouden van ecologisch waardevolle natuur als voor nieuwe aanplant. Behoud wordt dus beloond. Het kan ook nog eens kosten besparen, omdat je niets nieuws hoeft aan te planten.

Verstoring van de bodem voorkomen

Ook de bodem verdient aandacht. Het zo goed mogelijk behouden van een gezonde bodem en deze zo min mogelijk verstoren in het bouwproces zorgt voor een goede basis. Tijdens én direct na realisatie van een project, in plaats van pas na vele jaren.

Voorkom je verstoring tijdens het bouwproces (inclusief bouwrijp maken)? Dan wordt dit beloond met punten.

Beschermde soorten

Op een planlocatie zijn er vaak diersoorten (of beschermde planten) die al voor de ontwikkeling gebruikmaakten van het gebied. En die via wettelijke verplichtingen voor natuurbescherming een beschermde status hebben. Voor deze soorten moet er tijdens en na de ontwikkeling van het gebied continu voldoende leefgebied van goede kwaliteit zijn.

Doelstelling 2: Groenstructuren binnen het plangebied en verbinding met de omgeving

Bestaande hoofdgroenstructuur

De hoofdgroenstructuur van de gemeente bestaat uit de huidige ecologische hoofdstructuurlijnen en kerngebieden binnen de gebouwde omgeving.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de huidige groenstructuur (zo veel mogelijk) beschermd worden. Wanneer dit niet mogelijk is, is voldoende compensatie verplicht.

Fijnmazige groenstructuur

Naast de hoofstructuur zijn ook vele fijnmazige verbindingen tussen gebieden en hoofdstructuren heel waardevol. We noemen dat ook wel de nevengroenstructuur en leefomgevingsgroen. Het zorgt ervoor dat allerlei soorten zich gemakkelijk kunnen verplaatsen. Maar het betekent ook dat veel woningen dichtbij groene routes liggen, wat goed is voor de gezondheid van mensen. Deze fijnmazige structuur kan gerealiseerd of behouden worden bij een (her)inrichting of gebiedsontwikkeling.

Doelstelling 3: Voldoende ruimte voor diverse natuurtypen

Voldoende ruimte voor natuur

Volgens de richtlijn in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen moet op buurtniveau minimaal 30% groen komen. Hierbij telt het boomkroonoppervlak mee. Dit geeft daarmee richting aan de hoeveelheid groen die je moet realiseren in het plangebied. Het oppervlak wordt berekend door het invullen van vierkante meters in de tabel met natuurinclusieve inrichtingsmaatregelen.

Het is belangrijk dat je hiermee al vroeg in het ontwerpproces (in het structuurontwerp en schetsontwerp) rekening houdt. Op die manier wordt er voldoende ruimte voor natuur gereserveerd. Zo voldoe je aan de richtlijn. Daarnaast voorkom je dat er op een te laat moment nog grote aanpassingen in het ontwerp nodig zijn om te voldoen aan de beleidsregels uit het omgevingsplan.

Doelstelling 4: Ecologische kwaliteit: habitatrealisatie en basiskwaliteit natuur

Habitatrealisatie voor doelsoorten

Doelsoorten vertegenwoordigen een leefomgeving die geschikt is voor de doelsoort én voor een breed palet aan soorten die gebaat zijn bij een soortgelijke omgeving. Ze staan voor maatregelen die wenselijk zijn voor deze hele groep en vormen als soort het ‘icoon’ of de ‘gids’ om dit te verbeelden.

De gemeente Lansingerland heeft een aantal doelsoorten met een bijbehorend natuurdoeltype en natuurinclusieve inrichting vastgesteld. Deze natuurdoeltypen en bijbehorende doelsoorten vind je in hoofdstuk 5. Het is belangrijk dat al deze natuurdoeltypen in voldoende mate aanwezig zijn in de gemeente. Bij iedere gebiedsontwikkeling moeten daarom alle bij het lokale bodem- en watersysteem passende natuurinclusieve maatregelen worden toegevoegd. Bij kleinere ruimtelijke opgaven is dit meestal een deel van de natuurtypen en soorten.

Basiskwaliteit natuur

De gemeente wil dat de kwaliteit van natuur in de gebouwde omgeving minimaal een basiskwaliteit heeft. En dat dieren en planten die hierbij passen in voldoende mate aanwezig zijn. Met dit toetsingssysteem wil de gemeente ervoor zorgen dat elke ontwikkeling bijdraagt aan het realiseren of behouden van op zijn minst deze basiskwaliteitsnorm.

Aandachtspunten en selectie van maatregelen

De natuurinclusieve maatregelen waaruit je kunt kiezen in het toetsingssysteem voor natuurinclusief bouwen en inrichten zijn geselecteerd vanuit deze vier doelstellingen met de bijbehorende aandachtspunten. Deze lijst vind je in hoofdstuk 5.

Bijlage III Vragenlijst voor locatie-analyse

Hier volgt een (niet-uitputtend) overzicht van vragen per doelstelling die beantwoord kunnen worden tijdens de locatie-analyse:

  • 1.

    Behoud en bescherming:

    • a.

      Zijn er plekken aangeduid als ecologisch waardevolle natuur die behouden moeten blijven?

    • b.

      Zijn er beschermde soorten aangetroffen (of benoemd vanuit een soortmanagementplan) waarvoor een habitat in stand gehouden moet worden?

  • 2.

    Groenstructuren:

    • a.

      Zijn er bestaande groenstructuren aangeduid in het plangebied?

    • b.

      Zijn er gewenste groenstructuren aangeduid in het plangebied?

    • c.

      Zijn er barrières die moeten worden opgelost in het gebied?

  • 3.

    Voldoende natuur:

    • a.

      Bepaal hoeveel natuur er aanwezig is en gerealiseerd moet worden. Er dient minimaal 30% van het plangebied groen ingericht te zijn. Het is daarbij wenselijk om een zo groot mogelijk aandeel van deze natuur te realiseren op maaiveld en bij voorkeur in de openbare ruimte. Bij ontwikkelingen waarbij openbare ruimte wordt ingericht dient minimaal 15% van het plangebied als openbaar groen ingericht te zijn. Natuur op maaiveld is vaak goedkoper in aanleg en onderhoud dan groene daken. En openbaar toegankelijke natuur heeft meer voordelen dan private natuur, doordat meer mensen er gebruik van kunnen maken.

  • 4.

    Realisatie van leefgebied voor soorten:

    • a.

      Bepaal welke natuurtypen passen bij de planlocatie.

    • b.

      Bepaal welke doelsoorten passen bij de planlocatie.

  • 5.

    Natuur als oplossing:

    • a.

      Onderzoek welke aanvullende uitdagingen er spelen waar de natuur in de ontwikkeling een positieve bijdrage aan kan leveren. Bepaal wat dit betekent voor de natuurinclusieve maatregelen die gekozen moeten worden. Als voorbeeld: er is veel hittestress in de wijk. Het toevoegen van schaduwgevende beplanting levert daarom meerwaarde op.

Bijlage IV Stappenplan gebiedsontwikkeling

In een gebiedsontwikkeling is een aantal stappen nodig om de opgave voor natuurinclusief bouwen en inrichten concreet te maken. Hieronder lees je hoe dit werkt voor een gebiedsvisie en voor een stedenbouwkundig plan.

Gebiedsvisie

In de beeldvorming over het te ontwikkelen gebied (als onderdeel van een gebiedsvisie of een vergelijkbaar document) doorloop je de volgende stappen:

  • 1.

    Neem een hoofdstuk ‘natuurbehoud- en ontwikkeling’ op in de gebiedsvisie (of een vergelijkbaar document).

  • 2.

    Beschrijf de historische landschapsstructuur, de grondwaterstanden en de bodemopbouw en op hoofdlijnen de manier waarop het te ontwikkelen gebied hierop voortbouwt.

  • 3.

    Onderzoek welke ecologisch waardevolle groene en blauwe structuren er zijn in de wijdere omgeving van het plangebied. En omschrijf/verbeeld op hoofdlijnen de manier waarop het plangebied hierop zal aansluiten. Maak hierin specifiek om welke type verbinding het gaat. Zoals bomenrijen, waterlijnen, grondverbindingen van struiken, bloemrijke bermen etc.

  • 4.

    Beschrijf aan de hand van de uitkomst in stap 2 en 3 de (voorlopige) natuurdoeltypen voor het plangebied.

  • 5.

    Bepaal de (voorlopige) doelsoorten voor de gebiedsontwikkeling aan de hand van de natuurdoeltypen. Als basis hiervoor gebruik je de gemeentelijke doelsoorten.

  • 6.

    Verbeeld op hoofdlijnen waar in het plangebied ruimte wordt gereserveerd voor natuurbehoud- en ontwikkeling. Toon aan dat de groennorm van 30% behaald wordt.

Stedenbouwkundig plan

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan (of een vergelijkbaar document) doorloop je de volgende stappen:

  • 1.

    Betrek een deskundig (landschaps)ecoloog bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan.

  • 2.

    Neem een hoofdstuk ‘natuurbehoud- en ontwikkeling’ op in het stedenbouwkundig plan (of een vergelijkbaar document).

  • 3.

    Omschrijf de definitieve natuurdoeltypen die worden behouden en ontwikkeld binnen de gebiedsontwikkeling.

  • 4.

    Leg de definitieve doelsoorten voor de gebiedsontwikkeling vast en omschrijf waarom voor deze doelsoorten is gekozen.

  • 5.

    Beschrijf/verbeeld de te behouden en ontwikkelen groene en blauwe structuren in het plangebied (aan de hand van de bepaalde natuurdoeltypen). En de manier waarop deze aansluiten bij de groene en blauwe structuren in de omgeving van het plangebied.

  • 6.

    Leg de dimensies (hoeveelheid/oppervlakte/breedte) van deze structuren binnen het plangebied vast. En toon aan dat deze van voldoende omvang zijn voor een geschikte habitat voor de bepaalde doelsoorten.

  • 7.

    Verbeeld in de vorm van een vlekkenplan hoe je voldoet aan de gemeentelijke groennorm in het plangebied.

Bijlage V Toelichting natuurdoeltypen

In het natuurinclusief puntensysteem staan verschillende natuurdoeltypen. Hierna volgt een korte uitleg.

Nest- en verblijfplaatsen

Verschillende gebouwbewonende diersoorten zijn afhankelijk van plekken in onze gebouwen. Zo hebben vogels als de huismus en gierzwaluw broedplaatsen nodig. En zijn vleermuizen op zoek naar ruimte om te kramen, paren, slapen en te overwinteren. Voor deze soorten moet je daarom zorgen voor nest- en verblijfplaatsen.

Bloemrijk grasland en zoomvegetatie

Bloemrijk en kruidenrijk grasland

Kruidenrijk grasland bestaat uit hoge, inheemse kruiden (circa 1 meter of hoger), of inheemse bramen die het grootse deel van de dag zon-beschenen zijn. De kruiden staan op zichzelf, of langs een struweel (mantelzoom). Dit kan zowel lijnvormig als vlakvormig zijn.

Zoomvegetatie

Zoomvegetatie is kruidenrijk en bloemrijk grasland in een lijnvorm. Dit zorgt voor verbinding tussen gebieden.

Onverharde paden

Paden van houtsnippers, schelpen, grind of andere natuurlijke materialen zorgen voor plassen en plekken om naar voedsel te zoeken.

Heesters, hagen en mantelzomen

Heesters (struiken)

Struiken, ook wel heesters genaamd, zijn houtige gewassen die soms ook als haag kunnen dienen, zoals de vuurdoorn.

Hagen en heggen

Plaats geen schuttingen maar een haag. Of als dat niet kan: plaats een klimop voor de schutting of bijvoorbeeld leifruit. Vogels vinden daar beschutting, ze maken er nesten in en de bessen in de struiken bieden voedsel, net als de insecten die erop afkomen. Huismussen houden van hagen. Dreigt er gevaar, dan trekken ze zich onzichtbaar terug in de haag.

Takkenril

Een takkenril of houtril is meestal een tot anderhalve meter hoog. Zo’n wal heeft veel waarde voor natuur. Door deze aan te leggen, bied je voedsel- en schuilgelegenheid aan vogels, zoals de winterkoning, en insecten.

Vaste planten

Roodborstjes, merels, zanglijsters, heggenmussen: ze scharrelen graag tussen de struiken op zoek naar eten. Vaste planten en onderbeplanting vergroten de mogelijkheden om ongemerkt insectjes weg te pikken. Later in het seizoen zijn de zaden ook aantrekkelijk.

Struweel

Een struweel is een lijnvormige beplanting die uit struiken bestaat, waarvan een groot deel bij voorkeur besdragend is. Struiken met bessen bloeien in het voorjaar, waardoor ze insecten aantrekken. In het najaar vormen de bessen een voedselbron voor vogels en kleine zoogdieren. Struweel bestaat bij voorkeur uit inheemse soorten. De structuur van een struweel is doorgaans dicht en vrijwel ondoordringbaar. Dat maakt het aantrekkelijk voor kleine zoogdieren en broedvogels, zelfs al gaat het om een struweel met een kleine omvang.

Mantelzoom

Een mantelzoom is een geleidelijke overgang van een bosje naar de omliggende omgeving. Een goed ontwikkelde mantelzoom trekt insecten aan zoals vlinders, bijen en zweefvliegen. Zij zijn op hun beurt weer voedsel voor vogels en zoogdieren.

afbeelding binnen de regeling

Bomen en bosschages

Bomenrij

Een bomenrij zorgt voor verbinding tussen gebieden. Voor nachtdieren, zoals vleermuizen, is het belangrijk dat er voldoende donkerte is. Voor (kleine) vogels is het belangrijk dat de bomen in voldoende voedsel voorzien en dus inheems en voedselrijk zijn.

Bosje

Een bos(je) bestaat uit minimaal een aantal bomen met struiken eronder of direct eromheen. In een bosje groeien bij voorkeur inheemse soorten. Die zijn namelijk aantrekkelijker voor insecten en andere dieren dan uitheemse soorten. Bosjes zijn belangrijk voor broedvogels en kleine zoogdieren zoals muizen, egels en kleine marterachtigen. Ze moeten voldoende dicht van structuur zijn.

afbeelding binnen de regeling

Solitaire bomen

Bomen die vrijstaan of in kleine groepen geven dekking voor o.a. huismussen. Wanneer ze hoog zijn, zorgen ze juist voor een uitkijkplek voor roofvogels.

Water en natuurvriendelijke oevers

Natuurlijke vijver en amfibieënpoel

Vijvers en poelen zijn geïsoleerd gelegen en bestaan uit zonbeschenen laagtes die in principe het hele jaar door waterhoudend zijn. De waterdiepte is minstens 50 cm en een grillige vorm zorgt voor de nodige variatie. Poelen hebben onderhoud nodig om te voorkomen dat ze dichtgroeien met riet of andere waterplanten, of dat ze droogvallen. Door hun geïsoleerde ligging leven er in poelen geen vissen. Zo vormen ze een veilige opgroeiplek voor kikkers, watersalamanders en libellen. Daarnaast zijn ze leefgebied voor allerlei water- en oeverplanten.

Ecologische wadi’s

Een wadi (waterdoorlating door infiltratie) is een beplante greppel of sloot met een waterdoorlatende bodem. Ecologische wadi’s (dat zijn wadi’s die natuurlijk zijn ingericht en niet alleen uit gras bestaan) met hoog opgaande planten versterken de ecologische infrastructuur. Want ze dienen als ecologische verbindingszone of als stapsteen. Ze zorgen ook voor meer biodiversiteit. O.a. egels en spitsmuizen vinden dekking en voedsel in wadi's.

Water met natuurvriendelijke oevers

In tegenstelling tot poelen is het water hier wel verbonden met andere sloten, vaarten of waterpartijen. Het vormt dan ook nadrukkelijk een leefgebied voor vissen. In ondiepe delen met waterplanten kunnen libellenlarven opgroeien, terwijl op de oevers zich een kruidenrijke, moerassige vegetatie kan vormen.

Hierbij is in stedelijke gebieden niet zozeer de omvang van het water van belang. Vooral een gevarieerde oever- en watervegetatie en een functionele leefomgeving voor dieren die aan het water gebonden zijn, zijn belangrijk.

afbeelding binnen de regeling

Groene gebouwen: groene tuinen, gevels en daken

Groene tuinen

Groen ingerichte tuinen zorgen in steden voor veel waardevol groenoppervlak waar prettig leefgebied voor allerlei soorten door ontstaat.

Tuinen opleveren met tuinaarde

Nieuwe woningen waar de tuinen gemakkelijk ingericht kunnen worden, stimuleren groene vingers bij bewoners.

Geveltuin

Langs gevels kunnen stoeptegels weggelaten worden. Deze ruimte kun je beplanten met vaste planten.

Groene, grondgebonden gevels

Een gevel met geen of weinig ramen kun je voorzien van klimmend gevelgroen. De klimplanten bedekken muren en schuttingen, en creëren zo een rustgevende en stressverlagende omgeving. Ook verfraaien ze het straatbeeld. Dit kan zelfs leiden tot een verhoging van de waarde van onroerend goed. Voor dieren is gevelgroen vaak ideaal. De gevels bieden zo voedsel, beschutting en nestgelegenheid voor vogels, vlinders en wilde bijen.

Groene daken en daktuinen

Groene daken zijn daken die voorzien zijn van beplanting. Ze hebben, behalve een ecologische waarde, ook een water-bufferende, een klimaat-temperende en een isolerende waarde. Bovendien zijn ze, wanneer ze zichtbaar en/of toegankelijk zijn, een verrijking van het stadslandschap en hebben ze een recreatieve functie. Daarnaast bieden ze een prima bodem voor allerlei dieren en planten. Daardoor zijn ze ook heel waardevol voor de biodiversiteit. Groene daken zijn vooral goed voor vogels, vlinders, bijen en vleermuizen.

Bruine daken, schelpen- of grinddaken

Bruine daken hebben een ecologische en water-bufferende waarde. Bij bruine daken bestaat de dakbedekking voornamelijk uit zand en steen, bijvoorbeeld gerecycled puin. Vooral vogels die van origine op zandig terrein broeden, gebruiken bruine daken als nestplaats. Diersoorten die baat hebben bij een bruin dak zijn o.a. de scholekster, zwarte roodstaart en verschillende insecten.

Bijlage VI Voorbeeld toetsingsformulier

afbeelding binnen de regeling

Definities

  • o

    Biodiversiteit

    Biodiversiteit staat voor soortenrijkdom in dieren en planten. Het gaat daarbij om een mix van genen, soorten (populaties) en ecosystemen (gemeenschappen). Ecologische waarde ontstaat door veel verschillende soorten en lagen van vooral inheemse plantensoorten die samen als robuust ecosysteem werken. Alleen bomen en gras geeft weinig biodiversiteit. Juist afwisseling aan plantensoorten zorgt voor o.a. voedsel en veiligheid voor heel veel diersoorten. Biodiversiteit behoud en versterk je door een afwisseling in soorten en mogelijkheden.

  • o

    Boomkroonoppervlak

    De kroon is het gedeelte van de boom boven de takvrije stam. Het boomkroonoppervlak is het horizontale oppervlak van de kruin. Dit kan benaderd worden door de kroon op de grond te projecteren en de inhoud van het oppervlak in vierkante meters te meten.

  • o

    Doelsoorten

    Om de biodiversiteit te stimuleren zijn een aantal doelsoorten geselecteerd die ieder een eigen rol vervullen. Door voor deze diersoorten gericht een habitat (leefgebied) te maken, wordt de omgeving geschikt voor nog veel meer diersoorten die gebruikmaken van dezelfde natuurtypen. Ook besteed je zo aandacht aan verschillende aspecten die zorgen voor een goede basiskwaliteit natuur en veel biodiversiteit in het gebied.

    De doelsoort is als het ware een graadmeter voor de kwaliteit van een bijbehorend natuurtype. Na verloop van tijd kun je op basis van zijn aanwezigheid conclusies trekken over het succes van de gebiedsgerichte aanpak.

  • o

    Ecologische V’s

    Met de ecologische V’s bedoelen we de habitatvoorwaarden die een diersoort nodig heeft voor een geschikte leefomgeving. Het gaat daarbij vooral om Voedsel, Vocht, Verblijfplaatsen en Voortplantingsplaatsen, Verbindingen, Veiligheid en Variatie.

  • o

    Fijnmazige structuur

    De fijnmazige structuur bestaat uit de lijnen van natuur (water en groen) tussen de hoofdgroenstructuren. Het zijn daarmee vaak de kleinere wijkstructuren, velden en plantsoenen.

  • o

    Gebouwbewonende soorten

    Soorten die hun slaap- en/of broedplaats in of op gebouwen vinden, noemen we gebouwbewonende soorten. Veelvoorkomende gebouwbewonende soorten in stedelijk gebied zijn de gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en huismus, maar ook vogels die op daken broeden, zoals de zwarte roodstaart, horen hierbij.

  • o

    Gebouwschil

    De gebouwschil is de grens tussen de binnenzijde van een woning of gebouw en de buitenwereld. De gebouwschil bestaat uit de begane vloer, de buitenmuren, de ramen, de kozijnen, de deuren en het dak.

  • o

    Hoofdgroenstructuur

    De hoofdgroenstructuur bestaat uit de belangrijkste groengebieden en verbindingslijnen in de gemeente. Het doel is een aaneengesloten netwerk van groen met voldoende diversiteit en kwaliteit.

  • o

    Hoogwaardige habitat

    Een habitat, leefgebied of leefomgeving omvat alle mogelijke plaatsen waar een bepaalde diersoort voorkomt. Een habitat bestaat uit de biotische en abiotische eisen van het dier. Daarmee bedoelen we: de onderdelen in de leefomgeving die gezamenlijk nodig zijn om een soort zich thuis te laten voelen en te vestigen.

    Met de term ‘hoogwaardige’ habitat worden die eisen van een diersoort bedoeld waar je zoveel als mogelijk op het perceel of met behulp van de directe omgeving aan kunt voldoen. Het omvat alle aspecten van de ontwikkeling van een diersoort die lokaal gerealiseerd kunnen worden. Dit vatten we samen in de verschillende v’s: Voedsel & Vocht, Veiligheid, Verblijven & Voortplantingsmogelijkheden, Verbinding en Variatie.

  • o

    Ingrijpende renovatie

    Op grond van artikel 5.20, vijfde lid, van het Bbl (Besluit Bouwwerken Leefomgeving) is sprake van een ingrijpende renovatie wanneer:

    • o

      meer dan 25% van de oppervlakte van de gebouwschil wordt vernieuwd, veranderd of vergroot en

    • o

      deze vernieuwing, verandering of vergroting de integrale gebouwschil betreft.

  • Van een renovatie van de integrale gebouwschil is bijvoorbeeld sprake wanneer een dak of gevel volledig wordt opengelegd en vernieuwd. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om tegelijkertijd de isolatie aan te brengen die voldoet aan de nieuwbouweis.

  • o

    Natuurinclusief bouwen en inrichten

    Natuurinclusief bouwen is een vorm van duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij dragen een bouwwerk en de omgeving samen bij aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. Het zorgt dus voor een plus ten opzichte van de eerdere situatie.

  • o

    Natuurtypen

    We gebruiken natuurtypen om afspraken te maken over natuurbeheer, ruimtelijke ontwikkeling en milieu. Op die manier kan de gewenste natuurkwaliteit gerealiseerd worden. Voor de gebouwde omgeving zijn dit bijvoorbeeld tuinen, plantsoenen, bermen, bomen, struweel, braakliggende gronden, kademuren, vijvers, grachten en sloten.

  • o

    Natuurdoeltypen

    Gewenste natuurtypen die waardevol zijn voor de biodiversiteit in een gebied.

  • o

    Natuurwaarden

    De waarde die aan een bepaald gebied wordt toegekend, gezien vanuit het perspectief van natuurbescherming en landschapselementen. De term ‘natuurkwaliteit’ wordt hiervoor ook gebruikt.

  • o

    Plangebied

    Een plangebied is een terrein waar een overheid samenhangende opvattingen of regels voor vastlegt. Voor natuurinclusief bouwen en inrichten bedoelen we: het gebied binnen de plangrenzen zoals aangeduid vanuit ruimtelijke ordening.

  • o

    Soortcategorieën

    Geschikte soortcategorieën (dieren) worden per plangebied door een ecoloog geselecteerd op basis van een omgevingsscan per gebied. De soortcategorieën zijn als volgt ingedeeld:

    • 1)

      gebouwbewonend

    • 2)

      boombewonend

    • 3)

      aan bloemrijk grasland gebonden

    • 4)

      aan struweel gebonden

    • 5)

      aan water en oevers gebonden

Bronnen en verwijzingen


Noot
1

De groennorm van 30% komt overeen met de groennorm uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Gemeente Lansingerland heeft dit convenant ondertekend en past het Programma van Eisen toe in projectontwikkelingen.

Noot
2

Dit is in lijn met het Kader Duurzame Gebiedsontwikkeling (DGO) en de Duurzame Leidraad Openbare Inrichting (DIOR) van de Gemeente Lansingerland. Ook sluit dit aan op de Handreiking Groen In en Om de Stad (GIOS) van de Rijksoverheid. Hierin staat dat minimaal 50% van het groen in de buurt openbaar, biodivers groen dient te zijn.