Beleidsregel Welstand

Geldend van 10-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Welstand

De raad en het college van de gemeente Ede

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 november 2024, zaaknummer 466461;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

gelet op artikel 4.19 van de Omgevingswet ,

besluit:

Hoofdstuk 1 Toelichting

1.1 Ruimtelijke kwaliteit en welstand

Deze Beleidsregel Welstand heeft als doel bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit in Ede, vanuit de overtuiging dat welstandstoezicht het algemene belang van een aantrekkelijke leefomgeving behartigt. Een overtuiging die al meer dan honderd jaar deel uitmaakt van de Edese ruimtelijke cultuur. Het welstandsbeleid uit 2013 is in deze nota geactualiseerd tegen de achtergrond van de Omgevingswet. De oude criteria voor het uiterlijk van bouwwerken zijn herzien in duurzame redelijke eisen van welstand. Zie deel 6 voor de wijzigingen ten opzichte van eerdere nota’s.

Deze nota is bedoeld als toegankelijk, compact en inspirerend beleid dat burgers rechtszekerheid en rechtsgelijkheid biedt. Criteria zijn zo transparant, objectief en begrijpelijk mogelijk geformuleerd.

Balans tussen orde en verrassing

Inhoudelijk zoekt de gemeente een balans tussen orde en verrassing. De gebouwde omgeving is gestructureerd of speels opgezet zonder dat in orde de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat, of dat verrassing leidt tot rommeligheid of chaos.

Leeswijzer

Naast deze toelichting bestaat deze beleidsregel uit een gebruiksdeel met criteria in hoofdstuk 2 t/m 5, een digitaal te raadplegen welstandskaart en architectuurbijlage.

1.2 Toetsing en procedure

De gemeente heeft welstandscriteria voor kleine bouwwerken, waaronder ook installaties en nutsgebouwen (hoofdstuk 2). Voor alle andere bouwwerken buiten welstandsvrij gebied, gelden algemene criteria (hoofdstuk 3) en gebiedscriteria (hoofdstuk 4), waarbij in geval van een beeldkwaliteitsplan bijzondere gebiedscriteria gelden. Voor alle bouwwerken, dus ook vergunningsvrij en welstandsvrij, gelden in Ede excessen criteria (hoofdstuk 5).

Gemeentelijke procedures hangen af van de eigenschappen van het plan en het perceel. Het Omgevingsloket van de overheid geeft inzicht of er voor het plan een vergunning nodig is, en zo ja, welke regels voor het plan gelden. Hierover is meer informatie op te vragen bij de gemeente.

Deze beleidsregel bevat niet de criteria uit het Omgevingsplan, het Besluit Bouwwerken Leefomgeving of andere (landelijke) regelingen. Voor vergunningsprocedures t.a.v. rijks- en gemeentelijke monumenten is het toetsingskader de actuele Beleidsregel Monumenten Opknappen en Instand houden Ede (Beleidsregel MOOI Ede) en gelden daarnaast uitsluitend de algemene welstandscriteria.

Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit ontstaat als visie en vakmanschap elkaar ontmoeten. Die ontmoeting, een overleg over de kwaliteit van een plan gebaseerd op de welstandscriteria, vindt plaats met de onafhankelijke deskundigen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).

De advisering over de redelijke eisen van welstand aan B&W is een taak van de CRK, de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in Art. 17.9 van de Omgevingswet. Dit advies gaat over welstandsaspecten van vergunningsaanvragen, reclame-uitingen, objecten in de openbare ruimte en beeldkwaliteit in ruimtelijke plannen. De CRK baseert adviezen op de democratisch vastgestelde criteria uit deze beleidsregel en beeldkwaliteitsplannen.

De CRK adviseert maximaal 3 keer over hetzelfde bouwplan. Bij een derde negatief oordeel volgt een negatief eindadvies. De samenstelling van de CRK, werkwijze, vorm en inhoud van adviezen zijn vastgelegd in de verordening ‘Commissie Ruimtelijke Kwaliteit’ (heden 2023). Hierin is ook meer informatie over zogenaamde ‘kwaliteitsteams’ of ‘supervisors’ die in bijzondere gevallen (complexe projecten) de planbegeleiding namens de CRK op zich nemen.

1.3 Beeldkwaliteitsplan

Als onderdeel van deze beleidsregel kan de gemeenteraad beeldkwaliteitsplannen vaststellen. Dit kan bijvoorbeeld op beeldbepalende locaties, bij grootschalige ontwikkelingen of bij bijzondere ambities waarbij niet kan worden aangesloten bij de oorspronkelijke situatie. Actuele beeldkwaliteitsplannen zijn opgenomen in de Welstandskaart en meer informatie is op te vragen bij de gemeente. Omwille van duurzaam, continu en eenduidig kwaliteitsbeleid gaat de gemeente met ingang van deze beleidsregel meer terughoudend om met nieuwe beeldkwaliteitsplannen als afwijking op welstandsbeleid. Nieuwe plannen zijn altijd gebaseerd op een standaard format, gebaseerd op de criteria uit deze nota en opgesteld in overleg met, en geaccordeerd door, de CRK.

1.4 Welstandsvrij

Welstandsvrij betekent dat een vergunningsaanvraag niet vooraf op welstandscriteria wordt getoetst. Bedrijventerreinen, niet zijnde zichtlocaties, zijn in Ede welstandsvrij gebied (zie de Welstandskaart). Daarnaast zijn kleine bouwwerken in bepaalde achtererf situaties welstandsvrij (zie hoofdstuk 2).

1.5 Trendsetters

Voor kleine plannen als dakkapellen, uitbouwen en installaties bieden de Beleidsregel Kleine Bouwwerken (stedenbouwkundig) en deze beleidsregel (architectuur) houvast. Deze standaarden spreken over trendsetters. Een trendsetter is een plan uit eenzelfde bouwblok dat als uitgangspunt gehanteerd kan worden vanwege vergelijkbare architectuur en hetzelfde type bouwwerk, op locaties waar herhaling gewenst is. Wie zijn plan gelijk uitvoert, voldoet in de regel aan de redelijke eisen van welstand.

Niet ieder bouwwerk is automatisch een trendsetter. Een voorwaarde is dat:

  • het bouwwerk eerder op dezelfde woning of binnen hetzelfde bouwblok is goedgekeurd;

  • het een nieuwbouwoptie betreft die is goedgekeurd.

Trendsetters gelden dus niet voor een straat, buurt of de hele gemeente. Daarnaast gelden ze ook niet voor altijd. Zoals vermeld in paragraaf 1.8 kan op vergunde werken die in strijd zijn met de actuele criteria van deze beleidsregel geen beroep meer worden gedaan als precedent of trendsetter.

1.6 Beleid, actualisatie en achtergronden

In de gemeente is sinds begin twintigste eeuw welstandstoezicht. Pas met de juridisering in de Woningwet werd de eerste Welstandsnota (2004) van kracht. Een herziening van de ruimtelijke ordening leidde tot de tweede welstandsnota in 2013. Hierin werden regels en procedures eenvoudiger, het regime juist meer complex en gedifferentieerd en het buitengebied gesplitst van de kernen. Deze opvolgende beleidsregel betekent een vereenvoudiging van het regime naar wel of geen welstand en een halvering van de gebiedscriteria. De gebieden zelf zijn een actuele vertaling van (o.a.) de Cultuurhistorische Waardenkaart Ede (2012 e.v.) in zich onderscheidende karakteristieken in plaats van de vertaling in een algeheel bijzonder welstandsniveau (in de nota 2013). Zowel de algemene criteria als de criteria kleine bouwwerken zijn meer toegespitst op uiterlijke verschijningsvorm, maar omvatten bredere ruimtelijke kwaliteit, met aandacht voor de gebouwde gevolgen van duurzaamheid, klimaatadaptatie, energietransitie en natuurinclusiviteit. Het BKP Buitengebied (2012) wordt momenteel geactualiseerd en zal separaat blijven gelden voor bouwwerken buiten stedelijk gebied.

1.7 Reikwijdte, hardheidsclausule en bezwaar

De achtste dag na die van bekendmaking van deze beleidsregel vervalt eerder beleid en zijn de opgenomen criteria van kracht. Op al vergunde bouwwerken die hiermee in strijd zijn, kan dan geen beroep meer worden gedaan als precedent of trendsetter. Afwijken van de welstandscriteria is in bijzondere gevallen mogelijk, indien een ontwerp wel past in de geest van de beleidsregel en betere oplossingen presenteert, maar niet voldoet aan de letter. Indien toepassing van de criteria in deze gevallen kennelijk onredelijk en onbillijk uitpakt, kunnen B&W gemotiveerd afwijken of kan de CRK gemotiveerd afwijkend adviseren.

Het welstandsadvies van de CRK is niet bindend, maar in de regel neemt B&W dit oordeel over.

Het advies zelf is geen bestuurlijk besluit en er kan daarom geen bezwaar tegen worden gemaakt.

Een bezwaarmogelijkheid ontstaat pas bij het besluit over de omgevingsvergunning, die (mede) op dat advies gebaseerd is.

1.8 Checklist indieningsvereisten

Een vergunningsaanvraag dient te voldoen aan wettelijke indieningsvereisten. Via het Omgevingsloket online (OLO) staan de vereisten op het aanvraagformulier. Documenten dienen te worden aangeleverd in archiefwaardig formaat (bestandsformaten PNG/JPG/TIFF of PDF 1.4).

Wanneer uitsluitend toetsing aan de criteria uit deze beleidsregel welstand van toepassing is, wordt tenminste ingediend:

  • een situatietekening met (kadastraal) adres;

  • kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;

  • gemaatvoerde plattegronden en tekeningen van alle gevels, inclusief gevels naastgelegen bebouwing (en relevante trendsetters) en dak;

  • principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk; en

  • opgave van bouwmaterialen en kleur van de uitwendige scheidingsconstructie, waarbij in elk geval van gevels, voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en dakbedekking;

  • een tekstuele onderbouwing van het plan die refereert aan relevante bepalingen uit deze beleidsregel.

Hoofdstuk 2 Criteria kleine bouwwerken

De welstandscriteria op de volgende pagina’s gelden voor nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en voor de volgende kleine bouwwerken en duurzame installaties:

afbeelding binnen de regeling

De precieze begripsbepaling en vergunningplicht volgt uit het Omgevingsplan Ede. Voor beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten gelden de criteria voor kleine bouwwerken niet. De genoemde bouwwerken zijn welstandsvrij, als ze passen in het Omgevingsplan én zijn opgericht aan gevels of daken niet gekeerd naar openbaar gebied (1), op een achtererf meer dan 10 m uit openbaar gebied met een achterste perceelsgrens die niet aan openbaar gebied grenst (2), of onder maaiveld zoals kelders (3).

In het geval er anders gebouwd wenst te worden, en een perceel niet in welstandsvrij gebied of een beeldkwaliteitsplan valt, verdient het aanbeveling een kopie te bouwen van een trendsetter (zie hoofdstuk 1.5). Dat is een vergund bouwwerk binnen hetzelfde bouwblok en vergelijkbare architectuur, of een goedgekeurde nieuwbouwoptie.

Als een plan niet aan de criteria voldoet, is het niet per definitie in strijd met welstandseisen, maar dan volgt de reguliere toets aan de algemene criteria (hoofdstuk 3) en gebiedscriteria (hoofdstuk 4).

Voor alle bouwwerken, dus ook vergunningsvrij en welstandsvrij, gelden de eisen uit de excessen regeling. Na realisatie kan de gemeente uw plan hieraan toetsen en indien nodig handhaven.

2.1 Kleine bouwwerken

Dit zijn bijbehorende bouwwerken, grondgebonden toevoegingen op het erf van één bouwlaag die qua afmeting, vorm of uiterlijk ondergeschikt zijn. Deze werken zijn aangebouwd, zoals erkers en veranda’s, of zelfstandig bijgebouwd zoals schuurtjes, overkappingen en carports. Balkons, dakterrassen en uitkragende erkers (op verdiepingen) worden niet op basis van deze sneltoetscriteria getoetst maar regulier behandeld. Alleen als ze bepalend zijn in het straatbeeld vindt een welstandstoets plaats.

Dakopbouwen (nokverhogingen), aan voor- of achterzijde, hebben altijd impact op de openbare ruimte en worden dus altijd door welstand getoetst. Ook sommige dak- en gevelwijzigingen worden beoordeeld, als zij belangrijk zijn voor de architectuur of dominant zichtbaar in openbaar gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval als grote of hoge dakkapellen de indruk wekken van een extra bouwlaag. Het uitgangspunt is dat nieuwe initiatieven de samenhang en ritmiek van straatwanden niet verstoren.

1. Aan- en uitbouwen (incl. erkers)

Vergunningsaanvragen voor grondgebonden bouwwerken aan- of uitgebouwd en onderdeel van het hoofdgebouw, zoals ook erkers, worden beoordeeld op:

  • een rechthoekige hoofdvorm;

  • een naar voren plaatsing van het oorspronkelijke raamvlak bij erkers (met behoud van de oorspronkelijke breedte en hoogtemaat);

  • erkers, uitgebouwde vensters, en veranda’s zijn plat afgedekt of schuin met een hellingshoek van maximaal 15 graden;

  • dakvorm, dakhelling, kaprichting, gevelgeleding, kozijnen en ramen van overige aan- en uitbouwen zijn afgestemd op het hoofdgebouw;

  • materiaal- en kleurgebruik gelijk aan het hoofdgebouw of van transparant materiaal;

  • hoogte daktrim, bovendorpel of boeiboord is maximaal 0,3 m.

Uitkragende aan- en uitbouwen op de verdiepingen, zoals erkers, balkons en dakterrassen, die grenzen aan openbaar gebied worden op de algemene welstandscriteria en gebiedscriteria getoetst.

2. Bijgebouwen, overkappingen en carports

Vergunningsaanvragen voor vrijstaande of los tegen het hoofdgebouw geplaatste bijbehorende bouwwerken, zoals schuurtjes, vrijstaande garages, overkappingen en carports, worden beoordeeld op:

  • een rechthoekige hoofdvorm;

  • indien afgedekt met een kap, in zadel- of schilddak;

  • indien geplaatst binnen 3 m van het hoofdgebouw, materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig het hoofdgebouw of van hout of baksteen;

  • hoogte daktrim, bovendorpel of boeiboord is maximaal 0,3 m.

3. Gevel- en kozijnwijzigingen

Gevel- en kozijnwijzigingen zijn welstandsvrij indien conform de oorspronkelijk vergunde indeling, maatvoering, vormgeving, materialisering en detaillering vernieuwd.

Overige vergunningsaanvragen worden beoordeeld op:

  • behoud van de samenhang tussen begane grond en verdiepingen;

  • gelijkblijvende omvang van bestaande gevelopening(en), openingen worden niet geblindeerd met panelen of schilderwerk;

  • uitlijning van nieuwe gevelelementen aan bestaande met verwante vormentaal en detaillering in de gevel (lateien, dorpels etc.);

  • profielmaten zijn nagenoeg gelijk aan bestaande kozijnonderdelen;

  • onopvallende inpassing ventilatieroosters;

  • materiaal- en kleurgebruik gelijk aan hoofdgebouw.

4. Dakopbouwen

Dakopbouwen zijn zeer beeldbepalend. Deze criteria betreffen eenzijdige nokverhogingen waarbij het voorste of achterste dakvlak wordt verlengd (‘lantaarns’), en nokverhoging in het midden van het dak, waardoor aan beiden zijden een hogere goot ontstaat (‘duiventil’). Daarnaast ook niet vrij in het dakvlak liggende ‘dakkapellen’, opgetrokken uit de goot, tegen de nok of zijkant dakvlak. Dakopbouwen op een plak dak vallen buiten de criteria kleine bouwwerken en worden getoetst aan de algemene en gebiedscriteria. Nokverhogingen worden beoordeeld op:

  • dakopbouwen in materiaal en kleur afstemmen op het hoofdgebouw of met afwijkende materialen uitvoeren in terughoudende, lichte kleuren of hout;

  • een nog doorgaande gootlijn of boeiboord in een blok wordt gerespecteerd en de kopgevels van een blok worden identiek beëindigd;

  • indien geplaatst op de erfgrens heeft de opbouw zijgevels waarop dakopbouwen van belendingen kunnen aansluiten. Eventuele dak doorvoeren en schoorstenen worden geïntegreerd en/of verhoogd;

  • samenhang in panelen en kozijnen tot elkaar en de gevel als geheel.

5. Dakkapellen

Vergunningplichtige dakkapellen niet gekeerd naar openbaar gebied zijn welstandsvrij mits ze in het Omgevingsplan passen. Dit geldt bijvoorbeeld voor (gestapelde) dakkapellen op de tweede lijn in het (zadel)dakvlak, maar niet voor dakkapellen op bijzondere mansardekappen en wolfseinden van zadeldaken. Vergunningsaanvragen worden beoordeeld op:

  • dakvorm bij voorkeur plat of aangekapt in samenhang met hoofdvolume of gelijk een trendsetter;

  • positionering, ritmiek, indeling en kozijnen in samenhang met onderliggende gevel, gevelopeningen en naast, boven of onderliggende dakkapellen in hetzelfde bouwblok;

  • kleur- en materiaalgebruik overeenkomstig onderliggende gevel(s), in hout of (gebroken) wit;

  • bescheiden detaillering, overstek en boeiboord.

6. Dakramen, dakvensters en daklichten

Vergunningsaanvragen voor daglichtvoorzieningen worden beoordeeld op:

  • voldoende afstand tot andere elementen in het dakvlak zoals panelen en doorbrekingen, en minimaal op 0,5 m van andere dakramen en dakkapellen;

  • uniformiteit en regelmatige rangschikking bij meerdere dakramen op één doorgaand dakvlak;

  • rechthoekige vorm en terughoudend kleurgebruik.

2.2 Duurzame installaties

De waarde van deze bouwkundige installaties ligt in duurzame energieopwekking en klimaat adaptatie. Voorzieningen zijn zelden gericht op het verfraaien van gebouwen, maar vaak noodzakelijk. De installaties worden beoordeeld op potentiële omgevingshinder en zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte. Installaties voldoen (geluids)technisch aan het Bouwbesluit en zijn inpandig geplaatst tenzij dit aantoonbaar niet kan. In de buitenruimte zijn ze zodanig geplaatst dat geen overlast voor de omgeving ontstaat door geluid, warmte/koude en luchtverplaatsing. Uitgangspunt is dat installaties de samenhang en het beeld van bebouwing respecteren en zich voegen naar de directe omgeving. Ze hebben een ingetogen en ondergeschikte vorm, materialisatie en kleur. Alle installaties en elementen samen vormen een afgewogen daklandschap of gevelcompositie zowel in onderlinge positie en samenhang als in kleur en materiaalgebruik. Onder de criteria duurzame installaties vallen geen schoorstenen, lift opbouwen en rook- of luchtkanalen.

7. Airco’s en warmtepompen

In het geval een airco of warmtepomp wordt geplaatst die volgens het Omgevingsplan niet vergunningsvrij is en niet welstandsvrij, wordt getoetst op:

  • beperkte zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte, ondergeschikte en ingetogen vorm en omkasting;

  • integratie in het architectonisch ontwerp, samenhang en balans in maatverhoudingen;

  • clustering van installaties bij lange zichtlijnen vanuit de omgeving of plaatsing op lagere dakvlakken;

  • zoveel mogelijk inpandig en/of gebundeld leidingwerk en afstemming op de kleur van de gevel.

8. Zonnepanelen en zonnecollectoren

Zonnepanelen of collectoren die niet vergunningsvrij zijn of onderdeel uitmaken van een vergunningplichtig bouwwerk, worden beoordeeld op:

  • bevestiging op daken, niet aan gevels of wanden of op maaiveld in de woonomgeving;

  • samenstelling van panelen tot een rechthoekig vlak waarbij de contour van het dakvlak zichtbaar blijft;

  • voldoende afstand tot andere elementen in het dakvlak zoals vensters, dakkapellen en doorbrekingen;

  • uniformiteit en regelmatige rangschikking bij meerdere panelen op één doorgaand dakvlak;

  • kleuren overeenkomstig de dakbedekking of donker met een passende randafwerking.

9. Windinstallaties

Voor windinstallaties geldt altijd een vergunningsplicht. Wat betreft uiterlijk en detaillering van het bouwwerk wordt deze beoordeeld op:

  • het installatie type, uitsluitend toepasbaar indien ontwikkeld voor stedelijk gebied;

  • beperkte visuele hinder door integratie in het gebouwontwerp of beperkte zichtbaarheid;

  • uitvoering in een neutrale kleur.

10. Zonwering en gevelluiken

Zonwering (screens, uitvalschermen, luiken) kunnen bijdragen aan het binnenklimaat en het straatbeeld verlevendigen. In het geval dergelijke werken worden geplaatst aan een gebouw dat geen woning of woongebouw is, wordt de aanvraag beoordeeld op:

  • ondergeschiktheid in de gevel;

  • samenhang en balans in het ritme van raamopeningen per bouwblok en/of woning;

  • het type luik, waarbij draaiende en schuivende luiken de voorkeur verdienen boven rolluiken;

  • afstemming kleur en materiaal op gevelontwerp.

11. Natuurinclusieve en klimaatadaptieve daken

Groene daken worden aangemoedigd ten behoeve van energiehuishouding in gebouwen en klimaatadaptatie. Ze zijn daarom welstandsvrij indien geplaatst op daken met een maximale hellingshoek van 25 graden of hellende daken niet gekeerd naar openbaar gebied.

Indien anders uitgevoerd, worden ze beoordeeld op:

  • zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte en samenhang, compositie en afstemming van kleurenmateriaalgebruik per bouwblok;

  • gepastheid als extensieve (sedum) of intensieve (beloopbare daktuin) uitvoering;

  • eisen beplanting en soortendiversiteit regeling Natuurinclusief bouwen;

  • integratie in het architectonisch ontwerp en (oorspronkelijke) dakbedekking in geval van pannen, riet of andere overlappende dak elementen;

  • duurzaamheid, o.a. de anti-afschuifvoorziening bijeen sterk hellend dak;

  • zorgvuldige randafwerking met een uit de dakrand teruggelegde of subtiel vormgegeven opstand.

12. Erf- en perceelafscheidingen

Vergunningsaanvragen, uitgezonderd afscheidingen tussen balkons of dakterrassen, worden op welstand beoordeeld als deze een bouwwerk betreffen. Hagen, heggen en andere opgaande beplanting worden niet getoetst. Criteria voor deze beoordeling zijn:

  • uitvoering als begroeid bouwwerk waarvan minimaal 50% beplanting;

  • eisen beplanting en soortendiversiteit regeling Natuurinclusief bouwen;

  • het gebruik van natuurlijke materialen (steen en hout) en aardetinten, (sier)smeedijzeren hekwerken en poorten uitgezonderd.

2.3 Nutsvoorzieningen

Onder deze categorie vallen kleine nutsgebouwen zoals transformatorhuizen, hoofd- en onderverdeelstations voor bijvoorbeeld stroom, glasvezelkabels of warmtenet, en gemalen. Een goede inpassing in de omgeving;

  • onttrekt nieuwe bouwwerken aan het oog, ondergronds, achter bebouwing, in openbaar groen of door onopvallend kleurgebruik; of

  • integreert bouwwerken in de omgeving door passende vormgeving en materiaalgebruik;

  • verbijzondert bouwwerken in architectonische of kunstzinnige vormgeving bij behoefte aan accentuering of op een zichtlocatie.

Nutsgebouwen groter dan 30 m2 en/of van meer dan 4 m bouwhoogte worden niet beschouwd als kleine bouwwerken met een beperkte ruimtelijke impact. Voor deze solitaire gebouwen gelden de algemene welstandscriteria en gebiedscriteria.

Onderverdeelstations en trafo’s

Beoordeling gebeurt op onderstaande criteria, ook in het geval werken volgens het Omgevingsplan vergunningsvrij zijn, maar geplaatst op gemeentelijk grondeigendom:

  • integratie in gebouwen of ondergronds, tenzij alternatieve plaatsing aantoonbaar niet kan, in dat geval;

  • kasten in of aan gevels, bij voorkeur achter de voorgevelrooilijn, of in groene erfscheidingen op- genomen in een passende kleur en materiaal;

  • vrijstaande nutsgebouwen zijn, binnen veiligheidseisen, ingebed in beplanting, met sedumdak of omgroeide gevels, of sculpturaal verbijzonderd.

Antenne-installaties

Vergunningsaanvragen worden beoordeeld op:

  • zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte in situering en bouwhoogte in relatie tot compositie en plaatsing aan, bij of in samenhang met andere aanwezige objecten op het dakvlak;

  • neutraal en terughoudend kleurgebruik overeenkomstig het achterliggende gevel- en/of dakvlak.

2.4 Reclame-uitingen

Permanente handelsreclame zichtbaar vanaf de openbare weg wordt beoordeeld naar de relatie met gevoerde diensten of producten. Reclame mag niet het zicht op of in de openbare ruimte belemmeren. Reclame wordt beoordeeld op de harmonie tussen de reclame-uiting en het dragende pand in vorm, maat, gevelritmiek en kleur.

Retail- en kantoorfuncties

  • plaatsing uitsluitend tot op de laagste bouwlaag waarop zich de gerelateerde functie bevindt en niet op daken;

  • bewegende, lichtgevende of aangelichte reclame is niet toegestaan;

  • kantoorgebouwen hebben maximaal 1 uiting in het gevelvlak binnen de contouren van gevelopeningen in maximaal 50% van de gevelbreedte waarbij doorlopende banden niet zijn toegestaan;

  • winkelpanden hebben maximaal 1 reclame-uiting, geplaatst in of loodrecht op het gevelvlak;

  • loodrecht op de gevel geplaatste reclame betreft maximaal 0,8 m2, steekt niet meer dan 0,9 m uit de gevel en is op minimaal 2,3 m hoogte aangebracht;

  • maximaal 40% van raamoppervlak is beplakt, vrij van de kozijnen en niet op ooghoogte geplaatst;

  • reclame op luifels is maximaal 0,5 m hoog en dient te bestaan uit losse letters;

  • maximaal 1 verplaatsbare reclame-uiting per erf van maximaal 1,0x0,65x1,5m (lxbxh), geplaatst bij entree of parkeervoorziening;

  • per kantoorperceel is daarnaast 1 reclamezuil toegestaan van maximaal 1,0x0,65x2,5m (lxbxh).

Praktijk aan huis

  • voor woningen met praktijk aan huis is onverlichte reclame toegestaan in het gevelvlak, niet hinderlijk voor de omgeving, bestaande uit naam- en beroepsaanduiding met een maximaal oppervlak van 0,5 m2.

Bedrijven en openbare instellingen

  • gevelreclame beslaat maximaal 10% van het oppervlak van de onderliggende gevel;

  • gevelreclame is evenwijdig op de gevel gepositioneerd en bij voorkeur gevormd in gevelletters;

  • maximaal 40% van raamoppervlak is beplakt;

  • lichtgevende of aangelichte reclame is toegestaan mits niet naast en tegenover woningen, beperkt tot een luminantie van 1000 cd/m2 met aanpasbare uitstraling en beeldwissel-frequentie van max. 1 beeld/24u, zodat geen lichtvervuiling of visuele hinder wordt veroorzaakt;

  • solitaire reclame-uitingen zijn vormgegeven als vrijstaande zuil van maximaal 1,0x0,65x2,5m (lxbxh), vlaggenmast (maximaal 3 masten van 6 m hoogte in gelijke lijn en afstand geplaatst) of verwijsbord (maximaal 0,5 m2 en 1 m hoog);

  • voor bedrijfsgebouwen hoger dan 6 m geldt een maximale maat voor reclamezuilen van 1,5x0,65x3,5m (lxbxh).

Hoofdstuk 3 Algemene criteria

De zes algemene welstandscriteria gelden in principe voor alle gebouwen behalve in welstandsvrij gebied. De criteria zijn met name bedoeld voor locaties waar geen gebiedscriteria gelden, voor solitaire gebouwen met een bijzondere (publieke) functie, beeldbepalende (hoog) bouw en bouwwerken in groengebied of op zichtlocaties. Daarnaast kunnen de criteria gebruikt worden als motivering om af te wijken van gebieds- en objectcriteria in geval van plannen van bijzonder goede kwaliteit. Evenals in voorgaand welstandsbeleid, en menig Nederlandse welstandsnota, zijn de algemene criteria gebaseerd op de zes richtlijnen van voormalig Rijksbouwmeester prof. dr. Ir. Tjeerd Dijkstra over ‘Architectonische kwaliteit’ uit 1985. Bijna 40 jaar later is deze standaard wel aangepast naar de opvattingen van deze tijd over omgevingskwaliteit. De waardering van kwaliteit is immers tijd- en plaatsgebonden.

Van een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand mag worden verwacht:

Bewuste presentatie, betekenis en oriëntatie

Een gebouw oriënteert zich altijd op de direct aangrenzende openbare ruimte, tenzij in gebieds- criteria anders is aangegeven. Vanaf een bouwhoogte van 4 verdiepingen, de ‘four-story limit’, is de relatie met deze openbare ruimte beperkt terwijl de druk op het gebruik en impact toeneemt. Deze hogere gebouwen presenteren zich van gebouwvoet en gebouwplint tot gevelbeëindiging bijzonder zorgvuldig. Dit geldt ook voor gebouwen op zichtlocaties - aan de dorpsrand, een hoofdweg, het spoor of een centrale publieke plek – of met openbare betekenis waarvan de impact op buurt, dorp en stadsilhouet groot is.

Inclusief, tijdsbestendig en cultureel duurzaam

Gebouwen dragen in massa, opbouw en materiaalgebruik zo veel mogelijk bij aan biodiversiteit door natuur inclusief bouwen en hebben zo min mogelijk negatief effect op het leefklimaat. Het doel is windhinder, verblindende lichtreflectie, ongewenste schaduwwerking en warmte uitstraling te voorkomen. Elk nieuw bouwwerk schrijft zich in de cultuur van de leefomgeving in.

Gezien vanuit eeuwenlange ontwikkelingen en het belang van toekomstige generaties om nog ongekende mogelijkheden zoveel mogelijk open te houden, past bouwen een zekere bescheidenheid en spaarzaamheid in vormgeving en (her)gebruik van materiaal, energie en grondstoffen.

Typologische relatie tussen vorm en functie

De vorm van een gebouw heeft een relatie met het gebruik en de manier waarop het wordt gemaakt. Typologie wordt bepaald door culturele waarden (ontwerp opvattingen) en bouwtraditie. Binnen deze interpretatieruimte wordt getoetst op de herkenbaarheid van uitgangspunten en samenhang tussen gebruik, constructie en vorm.

Samenhang in schaal, maat en compositie

Maatverhoudingen zijn van groot belang voor de belevingswaarde van een gebouw. In de compositie worden de verschillende onderdelen van het bouwwerk ten opzichte van elkaar en als totale hoofdvorm ten opzichte van de omgeving beheerst samengebracht. Gebouwen vertonen harmonie in schaal, maatverhoudingen en ritme en een heldere hiërarchie in ruimtevorm, bouwmassa en vlakverdelingen.

Herkenbare eenheid en verscheidenheid

Regelmaat, structuur, geometrie en symmetrie, ritme en repetitie zorgen voor eenheid in horizontale en verticale opbouw van bouwmassa, gevels, daken en details. Eenheid bestaat niet zonder variatie, differentiatie en benadrukte verschillen die eigenheid en identiteit in architectuur, stad en landschap herkenbaar en beleefbaar maken.

Materiaal- en kleurgebruik en detaillering

Materiaal- en kleurgebruik ondersteunen het ontwerp en karakter van het bouwwerk en de samenhang met de omgeving. Onder licht-toetreding bepalen deze aspecten vorm, expressie en tactiliteit. Toevallige keuzes of decoratie kunnen afbreuk doen. De uitwerking en detaillering van een ontwerp moet logisch zijn en ondersteunend aan het concept, met evenwicht tussen helderheid en complexiteit.

Hoofdstuk 4 Gebiedscriteria

Een nieuw bouwwerk dient te passen bij de ruimtelijke kenmerken van de betreffende straat of buurt, oftewel gebiedscriteria. De actuele, feitelijke situatie is de basis voor criteria in 20 gebieden, tenzij een beeldkwaliteitsplan geldt (zie hoofdstuk 1.3). In dat geval geldt voor alle bouwwerken dit beeldkwaliteitsplan tot de gehele ontwikkeling is vergund.

Gebiedscriteria gelden niet:

  • in welstandsvrij gebied;

  • voor kleine bouwwerken (hoofdstuk 2);

  • op locaties zonder gebiedscriteria.

Welstandskaart

In de welstandskaart staan alle gebieden en de geldende beeldkwaliteitsplannen aangegeven. Deze dynamische kaart is via internet in de gemeentelijke kaartviewer te raadplegen. Door postcode of adres in te vullen wordt duidelijk in welk gebied het adres is gelegen en welke gebiedscriteria (of welk beeldkwaliteitsplan) van toepassing zijn. De kaart is te vinden via deze link.

afbeelding binnen de regeling

Momenteel gelden de volgende beeldkwaliteitsplannen, opgenomen met rode contour in de welstandskaart:

  • 1)

    Margrietlaan 30, Bennekom

  • 2)

    BTA12 oostelijke zone, Ede

  • 3)

    Buitenplaatsen Ede West, Ede

  • 4)

    De Klinkenberg, Ede

  • 5)

    Ede Centrum (versie 2022), Ede

  • 6)

    Karakter Horalaan, Ede

  • 7)

    Kernhem B West, Ede

  • 8)

    Kop van de Parkweg, Ede

  • 9)

    Bedrijvenpark De Vallei, Ede

  • 10)

    Enka Noordwest-deelgebied H, I, paviljoen, Ede

  • 11)

    Kazerneterreinen plus addendum, Ede

  • 12)

    WFC Bouwvelden A, C, G, K, N en O, Ede

  • 13)

    Gebouw 4 Loevestein, Ede

  • 14)

    Wethoudersbuurt en kringlooplocatie, Ede

  • 15)

    Bedrijventerrein De Klomp, De Klomp

  • 16)

    Hoofdweg 207, 244, Bruinehorst 2, Ederveen

  • 17)

    Westzoom, Lunteren

  • 18)

    De Tuin van Euterpe, Lunteren

  • 19)

    Westzoom - De Hulakker, Lunteren

  • 20)

    Uitbreiding De Stroet, Lunteren

  • 21)

    Kraatsweg 64 e.o., Harskamp

  • 22)

    Kraatsweg nabij 70, Harskamp

  • 23)

    Molenweg 12, Harskamp

  • 24)

    Weversteeg en Onderlangs, Otterlo

  • 25)

    Houtkampweg, Otterlo

  • 26)

    Wekerom-Oost, Wekerom

  • 27)

    Siloterrein, Wekerom

4.1 Locaties zonder gebiedscriteria

Gebiedscriteria zijn gebaseerd op de ruimtelijke kenmerken van 20 specifieke gebieden in Ede.

De karakteristieke ruimtes zijn een uitdrukking van culturele en sociaaleconomische ontwikkelingen en politieke keuzes van de afgelopen eeuwen, in architectonisch en ook in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht.

Voor een aantal locaties zijn geen gebiedscriteria geformuleerd. Dit zijn gebieden waar bebouwing niet of nauwelijks aanwezig is, zoals sportvelden, volkstuinen, begraafplaatsen of parken. Daarnaast zijn het locaties met solitaire bouwwerken die weinig samenhangende stijlkenmerken vertonen met hun directe omgeving. Dan gaat het vaak om gebouwen met bijzondere functies zoals scholen, kerken, zorginstellingen of winkelcentra.

Enkele landgoederen vallen hier ook onder, zoals landgoed ‘De Harscamp’ en ‘De Bruinhorst’ in Ederveen. Grote delen hiervan zijn beschermd in het kader van het monumentenbeleid. Voor deze bouwwerken gelden alleen de algemene welstandscriteria.

4.2 Erfgoedcluster

In het bijzonder de (ontworpen) relatie van panden met nabije monumenten is karakteristiek, die tot uitdrukking komt in gebouwkenmerken. Dit geldt voor het Beatrixpark rond de assen van de Beatrixkerk, het Enka carré in de oude fabriek en enkele kazerne clusters.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • De door gebouwen begrensde ruimte is dorps maar formeel, rooilijnen zijn evenwijdig aan (het verloop van) straten of pleinen, recht of verspringend;

  • De bouwrichting wordt bepaald door de ruimtelijke relatie met een monumentaal (publiek) gebouw of complex via assenstelsels of zichtlijnen;

  • Enkel hoofdgebouwen vormen de formele straatwand, bijgebouwen zijn hier achter geplaatst;

  • Panden hebben een rechthoekige basis met een variatie aan kapvormen. Waar bouwmassa’s refereren aan het monument worden volume, opbouw en nokrichting in dezelfde lijn bepaald.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Gevelopbouw en indeling en de schaal van elementen en details is verwant aan het monument;

  • In materiaal- en kleurgebruik vormen bouwblokken een eenheid, ornamentiek is doorgaans sober en onopvallend.

4.3 Centrum

De dorpscentra van Bennekom en Lunteren. Historische wegen zijn goed herkenbaar, straatwanden zijn (haast) gesloten, bebouwing is gevarieerd.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Panden staan aaneengesloten in een rechte rooilijn, direct en evenwijdig aan (het verloop van) de straat;

  • De bouwrichting is haaks op de weg, met een perceelsgewijze invulling en beperkte gevelbreedte;

  • Panden hebben een rechthoekige basisvorm met een variatie aan kapvormen;

  • (Alleen) de eerste bouwlaag verlevendigt de openbare ruimte met etalages en publieke functies;

  • Bijgebouwen staan altijd achter het hoofdgebouw.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • In bouwstijl en uitstraling is er variatie per pand;

  • Er is eenheid in gevelgeleding tussen de vlakverdeling van begane grond en verdiepingen;

  • Gebouwentrees bevinden zich aan de straat;

  • In materiaal- en kleurgebruik en textuur is er veel variatie in gevels en in daken;

  • Daken zijn overwegend (royale) zadel- en schilddaken in wisselende nokrichtingen;

  • In detaillering en ornamentiek vallen daklijsten op;

  • Bij-, aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt.

4.4 Historisch dorp

Informele dorpslinten langs oude wegen en diverse, kleinschalige bouw die de historische oorsprong weerspiegelt, zoals de Bospoort in Ede.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Typerend is de ruime en vrije opzet in plaatsing op het perceel, panden op afstand van de weg en op afstand van elkaar met omliggend tuinen;

  • De bouwmassa is per pand individueel vormgegeven met royale kap in grondgebonden types;

  • Rooilijnen evenwijdig aan de weg, soms verspringend, bouw-, nokrichtingen en dakvormen variëren;

  • Bijgebouwen staan achter de hoofdbebouwing.

  • Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • De bouwstijl en uitstraling van panden is traditioneel en gevarieerd;

  • Kopgevels zijn representatief, in forse kozijnpartijen, waarbij overige gevels, uitgezonderd hoekhuizen, sober zijn vormgegeven;

  • Dakvormen zijn beeldbepalend maar variabel in type en hellingshoek, vaak geaccentueerd met een klein overstek of daklijst;

  • Materiaal- en kleurgebruik zijn wisselend maar consistent per perceel, metselwerk en natuurlijk kleurgebruik overheersen;

  • Detaillering en ornamentiek is eenvoudig, aan- en uitbouwen terughoudend aangebracht.

4.5 Plan Tulp Stationsweg (Ede)

Vrijstaande villa’s en complexen op royale, groene percelen. Gelijke kavels van circa 70 m diep aan weerszijden van de weg, planmatig aangelegd.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Kenmerkende grote bebouwingsafstand van bouwvolumes tot de openbare weg en onderling, met evenwijdige, enigszins verspringende rooilijn;

  • In bouwmassa, hoogte en typologie is veel variatie, bebouwing komt overeen in relatief compacte bouw op het erf en een voornaam en statig aanzien;

  • Volume opbouw en kapvormen zijn vaak samengesteld.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Onderscheidend is de hoge architectonische kwaliteit en zorg voor de detaillering;

  • Per perceel is het architectuurbeeld consistent;

  • In architectuurstijl en uitstraling is een grote variatie per pand, dat ook tot uiting komt in divers materiaal- en kleurgebruik voor gevels en daken;

  • Representatie aan de openbare ruimte komt tot uitdrukking in voor- en zijgevels en karakteristieke elementen, goed zichtbaar door lage erfscheidingen en solitaire bomen;

  • Bij-, aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt.

4.6 Tuindorp Oude Kolkakkerbuurt (Ede)

Een buurtje uit de jaren dertig van vrijwel identieke vrijstaande woningen met puntdaken in ritmische reeksen, de zogenaamde ‘Veluwse Puntjes’.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Grondgebonden types op regelmatige onderlinge afstand en gelijke afstand tot de weg met lage erfscheidingen die de tamelijk rijzige volumes van de straatwand versterken;

  • Volumes van een bouwlaag met een forse kap, met een bouwrichting en nokrichting haaks op de straat;

  • Dakvorm is beeldbepalend, type steil zadeldak;

  • Er is een kenmerkende eenheid in bouwmassa’s, uitgezonderd verbijzondering van hoekpanden;

  • Panden zijn vormgegeven met erkers en balkons.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • De bouwstijl is traditioneel en bij nagenoeg alle panden gelijk, evenals de kopgevels met een erker, in metselwerk toog geaccentueerde woningentree en verwante gevelopeningen tot in de nok;

  • De kapvorm is uitgesproken en beeldbepalend, steil met een lage goot en klein overstek;

  • Materiaal- en kleurgebruik in daken en gevels is niet gelijk maar genuanceerd gevarieerd in overwegend metselwerk en pannendaken;

  • Aanpassingen dienen zeer terughoudend te zijn en het karakter niet verstoren.

4.7 Tuindorp Nieuwe Kolkakkerbuurt (Ede)

Recente herstructurering van het oorspronkelijke ‘tuindorp’ met een zeer sterke samenhang tussen straatruimtes, bijzondere hoeken en architectuur.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Strakke rooilijnen, bouw- en nokrichting parallel aan de straat en beperkte bouwafstanden bepalen een besloten straatbeeld in bouwmassa;

  • Naar voren springende hoekpanden, met dwarse bouw en haakse nokrichting verbijzonderen straathoeken binnen de totale compositie;

  • De eenheid en compositie van hoofdmassa’s wordt niet onderbroken door ondergeschikte elementen als hoge erfscheidingen of bijgebouwen;

  • Woningen hebben een uitgesproken type zadeldak.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Architectonische afwijkingen in volumeopbouw hebben altijd een stedenbouwkundige aanleiding;

  • De uitstraling van panden is sober met een onmiskenbare eenheid in materiaal- en kleurgebruik van roodbruine baksteen in gevels en rode dakpannen;

  • De gevels zijn horizontaal geleed, met bescheiden gevelopeningen en dakkapellen en (deels originele) metselverbanden en gevelversieringen (zoals de dierenschildjes Talmalaan).

4.8 Tuindorp Oud Ede - Zuid (Ede)

Recente herstructurering van het oorspronkelijke ‘tuindorp’ met een zeer sterke samenhang tussen straatruimtes, bijzondere hoeken en architectuur poorten en omsloten groen. De eerste fase met gesloten straatwanden is grotendeels monumentaal.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Strakke rooilijnen, parallelle bouw- en nokrichting en aaneengesloten bouw versus twee-onder-een kap woningen bepalen het straatbeeld;

  • Verspringende hoekpanden, met dwarse bouw of poortconstructie verbijzonderen straathoeken;

  • Panden vormen, uitgezonderd twee detonerende grijsblauwe blokken aan de Poortlaan, een geheel in hoogte, bouwmassa, dakvorm en type;

  • De volumeopbouw is samengesteld en tamelijk speels met ondergeschikte verspringen in gevels en samengestelde kappen in zadeldaktype.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Niet-monumentale panden aan Blokkenweg/Zijdelaan:

  • Panden vormen in stijl en uitstraling een eenheid, het geheel laat nagenoeg geen aanpassingen toe;

  • Bijgebouwen zijn deel van de bruinrode baksteen architectuur en spiegelsymmetrische voorgevel;

  • De woningen hebben een uitgesproken kapvorm met schilddak in gesmoorde pannen en overstek;

  • De detaillering en horizontale geleding van siermetselwerk, de markering voordeuren en forse schoorstenen is karakteristiek.

4.9 Dorpse wijken

Gebieden rond centra met een dorps karakter van (half) open verkavelingen, vrijstaande woningen en (meestal iets meer recente) rijblokken met een kap.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • De bloklengte is beperkt met overwegend vrijstaande of 2 à 3 geschakelde woningen;

  • Gebouwen houden ongeveer de bouwhoogte afstand tot de weg en afstand tot elkaar, omsloten door voor- en zijtuinen met een zeker doorzicht;

  • Kenmerkend is de variatie in diverse aspecten als bouwhoogte, kapvorm en bouwrichting, uitgezonderd rijwoningen die een eenheid vormen;

  • De typologie is grondgebonden met een kap, bijgebouwen liggen achter het hoofdgebouw.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Binnen de rechthoekige basisvorm met kap zijn er overwegend traditionalistische bouwstijlen;

  • Gangbaar zijn bakstenen gevels met een pannendak in een traditioneel kleurgebruik, maar ook variaties daarop en diversiteit aan detaillering komen voor;

  • De waarde ligt in de ongedwongen uitstraling, samenhang in diversiteit van woningen en individuele vormgeving zonder opzichtig te zijn.

4.10 Vroege wederopbouw

Vroeg naoorlogse bouwwerken van seriematige, industriële systeembouw waaronder veel rijwoningen en de eerste middelhoge portiekflats.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • De afstand van gebouwen tot de weg is consistent, bij lage strokenbouw parallelle rooilijnen per straat en bij hogere flats op open velden of plantsoenen;

  • Bouw- en nokrichting van rijen parallel aan de weg;

  • Eenheid in massaopbouw en kapvorm per straat, met flauwe zadeldaken zonder opbouwen en plat gedekte flats, gevels domineren het straatbeeld.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Architectuur is per straat gelijk, vaak functionalistisch met traditionele materialen, soms met eigen stijlkenmerken als gevelelementen, loggia’s, daktypen of bouwsystemen (bijv. PLN);

  • Gevels hebben een strakke ritmiek en continue geleding vaak met spiegelingen over erfgrenzen;

  • Gevelopeningen zijn beeldbepalend, zeker in geval van pui of vlakinvulling over meerdere verdiepingen of meerdere percelen;

  • Gevels van gestapelde bouw zijn horizontaal geleed;

  • Er is eenheid in materiaal- en kleurgebruik van bakstenen gevels, evenals van de pannendaken, met traditionele kleuren (wit en donkergroen);

  • Terughoudendheid in wijzigingen in het dakvlak.

4.11 Proosdijerveldweg (Ede)

Portieketageflats op een souterrain in plantsoenen die samen een begeleidende straatwand vormen van functionele gevels met een sterke ritmiek.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Identieke enkelvoudige volumes staan over straatlengte op gelijke afstand van de weg, met daartussen groene ruimtes of voorzieningen;

  • De bouwrichting is parallel, de gevelbreedte is lang, circa 40 tot 60 meter en plat afgedekt;

  • Elk volume van gestapelde woningen heeft 3 tot 4portiekentrees aan de straat en bergingen in het basement van het hoofdgebouw.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Het betreft sobere, functionele architectuur waarin de systeembouw van casco elementen en herhaling van woningplattegronden tot uitdrukking komt;

  • Wijzigingen worden expliciet per woongebouw afgewogen en uitgevoerd;

  • Gevels zijn beeldbepalend, stijlzuiver en horizontaal geleed met een herhalende strakke ritmiek;

  • Dubbelhoge entrees, een raster met puivullingen en duo balkons bepalen de verhoudingen en plastiek;

  • Er is een eenheid in materiaal- en kleurgebruik in lichte tinten metselwerk, detaillering van o.a. balkons is sober.

4.12 Van Heutszlaan (Ede)

Vierlaagse flats met beneden-bovenwoningen, diagonaal gepositioneerd en met de kopse kant via trappenhuizen met portico geplaatst aan de weg.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Gelijke gebouwen op gelijke afstand van de weg met een enkelvoudige volume opbouw;

  • De bouwrichting is diagonaal, de gevelbreedte hier door optisch verkort met doorzicht tussen beboste velden (private percelen) en de weg;

  • Typologisch bijzondere ensembles van 2 lagen gestapelde maisonnettewoningen in 4 bouwlagen;

  • Entrees van de woongebouwen aan de straat met in de architectuur geïntegreerde entree-overkapping, garages, woningentrees via galerijen in de zijgevels.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Een sobere totaalcompositie met een sterke samenhang van hoofd-, bijgebouw en overkapping;

  • De representatieve kopgevel heeft een pui over de verdiepingen en entreeluifel, gedragen door betonnen kolommen met cannalures, tot aan de straat;

  • Gevels hebben een sterke ritmiek, horizontale geleding door galerijen en dakoverstek;

  • Er is eenheid in materiaal- en kleurgebruik van schoon metselwerk gevels met traditionele kozijnkleuren (wit en donkergroen).

4.13 Buurtmeesterweg (Ede)

Twee-onder-een-kapwoningen uit de jaren ‘50 in schuurachtige volumes in vrije setting met een sterke sfeer van wonen in het bos.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Bouwmassa’s zijn vrij gesitueerd op het perceel, diagonaal en op afstand van de straat en door opgaande beplanting nauwelijks zichtbaar;

  • Het tweekapper type is verbijzonderd in achterelkaar geschakelde, lage en langgerekte volumes;

  • Nok- en bouwrichting zijn gelijk, overal is eenzelfde type zadeldak toegepast;

  • Bijgebouwen staan nabij achterste perceelsgrenzen.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • De architectuur is traditioneel, gevels zijn opgetrokken in metselwerk van lichte baksteen;

  • Zadeldaken vormen een beeldbepalende eenheid gematerialiseerd in rode gebakken dakpannen;

  • Meest relevant bij vernieuwingen is een zo lang mogelijke, ononderbroken goot- en noklijn;

  • Door de grote variatie aan gerealiseerde dakopbouwen is er in dit gebied geen sprake van een trendsetter (zie hoofdstuk 1.5).

4.14 Grootschalige wederopbouw

Panden met een prefab industriële bouw en veel herhaling in herkenbare groepen of clusters, perceelvormen, woningtypen en in gevels.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Gebouwen zijn gesitueerd in een compositie van ‘stempels’, herhalende patronen in gelijke bouwvolumes en bebouwingsafstanden, hoe meer bouwvolume, hoe meer ruimte rondom;

  • Massa en gevelbreedte komen voort uit een industriële en gelijkvormige standaard;

  • Typologie is divers, rijwoningen, drive-in, portiekflats met per type samenhangende volume opbouw;

  • Enkelvoudige volumes, plat afgedekt met per cluster eenzelfde type dakopbouw (trendsetter).

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Modernistische bouwstijl van abstracte vormen en functionele en constructieve principes;

  • Woningscheidende wanden, vloeren en vlakverdeling in puien bepalen het gevelritme en verhoudingen open-gesloten met veel transparantie;

  • Er is eenheid in vormgeving, detaillering en materiaalgebruik per cluster, kleurgebruik is divers, maar weinig contrasterend (niet fel);

  • Detaillering is minimalistisch, strak en eenvoudig.

4.15 Hoogbouw stadsring (Ede)

Markante hoge flats van circa 6 tot 14 bouwlagen die in reeksen samenhang, compositie en accentuering bepalen op het niveau van de stad.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Hoogbouw waarvan de hoogte, rooilijn en bouwrichting in gestrektheid de compositie van de reeks bepaalt of infrastructuur markeert;

  • Platte schijf-, ster- of terrasvormige volumes geplaatst op (groene) open collectieve velden;

  • Typologie van gestapelde woningbouw in uniforme volumes met wisselende oriëntatie;

  • Woningen zijn via een galerij of hal ontsloten en verhoogd gepositioneerd t.o.v. maaiveld op een onderbouw met utilitaire functies.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Modernistische bouwstijl van abstracte vormen en functionele en constructieve principes;

  • De uitstraling wordt bepaald door de herhalende (beton) systeembouw en standaardisatie;

  • Gevels zijn door galerijen, langgerekte balkons en gestrekte raampartijen sterk horizontaal geleed;

  • Stijgpunten en constructiedelen (vloeren) bepalen plastiek in de gevel met terugliggende puien;

  • Variatie in kleur- en materiaalgebruik per blok, vaak lichte horizontalen en verbijzonderde liftschachten.

4.16 Componistenbuurt (Ede)

Een buurt met typerende dambordstructuur (grid) van bosparkjes met randen van portiekflats en samenhangende bouwvelden van gelijke maat.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Panden staan in uniforme blokken per bouwveld op gelijke afstand van de straat waarbij hoeken worden gesloten door eenlaagse aan- en bijgebouwen;

  • In ruime voortuinen worden soms hoogteverschillen opgevangen met een souterrain laag (drive-in);

  • Bebouwing is ofwel portiekflat, ofwel aaneengesloten en tweelaags met zeer flauwe kap met parallelle nokrichting, gevelbreedtes zijn uniform.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Sobere rijwoningen in functionalistische architectuur en samenhangende modernistische flats;

  • Woningscheidende wanden (of verdiepingsvloeren van flats) en de vlakverdeling van houten puien met kozijnen bepalen het gevelritme en transparantie;

  • De houten gevelelementen zijn divers van kleur in gedekte en weinig contrasterende tinten (niet fel);

  • Rijwoningen zijn voorzien van zadeldaken met donkere pannen. Dakopbouwen zijn beeldbepalend, vrije kapellen, verlengde dakschilden en nokverhogingen komen voor;

  • Trendsetters gelden, gezien de gelijkvormige opzet, voor de gehele buurt.

4.17 Woonerven

Besloten, introverte buurtjes met geknikte en doodlopende straten, verspringende clusters en hofjes en schuine lijnen in percelen en panden.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Bouwvolumes en bouwrichting zijn per cluster of blok georganiseerd, geschakeerd vormgegeven met de suggestie van experiment en variatie is er geen eenduidige oriëntatie t.o.v. de openbare ruimte;

  • Laagbouw met diverse (afgeknotte) kapvormen afgewisseld met plat afgedekte etagebouw, de verkavelingsrichting is leidend voor de nokrichting;

  • Grondgebonden panden hebben vaak een samengesteld volume waarin bijgebouwen zijn geïntegreerd, veelal geplaatst aan de straatzijde.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • De woningen stralen ingetogenheid uit in structuralistische architectuur, per cluster is de volumeopbouw gelijk;

  • Vaak bepalen repeterende aanbouwen of luifels met een doorlopende kap en lage goot de gevels;

  • Het materiaalgebruik is ambachtelijk, bruin, rood, beige of geel in baksteen of houten gevelbekleding en donkere pannen, per cluster of rijblok gelijk;

  • Bij etagebouw is vaak de kleur wit toegepast om de terrassen te markeren.

4.18 Bosvilla’s

De vrijstaande woningen, bungalows en villa’s op uitzonderlijk ruime percelen in de (oostelijke) bosachtige omgeving van de dorpen.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Grote bebouwingsafstand van bouwvolumes tot de openbare weg en tot de perceelsgrenzen, met wisselende rooilijnen maar oriëntatie op en entree aan de openbare weg;

  • Bouwmassa, volume opbouw en kapvorm is perceelsgewijs ingevuld met veel variatie en individuele karakteristiek.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • In architectuurstijl en uitstraling is een grote variatie van sober en traditioneel tot rijk en modern;

  • Per perceel wordt een bouwstijl gehanteerd;

  • Ook in materiaalgebruik en detaillering van gevels, daken, (ondergeschikte) bijgebouwen en overkappingen komt diversiteit tot uitdrukking waarbij kleurgebruik terughoudend en natuurlijk is.

4.19 Thematische wijken

Gebouwen die onderdeel uitmaken van de formele orde en bebouwingspatronen van conceptuele buurten vanaf de jaren ‘90, waar beeld de eigenheid bepaalt.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • Ruimtelijk sturende concepten zijn bijvoorbeeld abstracte metaforen, historiserende thema’s, landschappelijke of cultuurhistorische elementen;

  • Bouwblokken staan op regelmatige afstand van de straat, gestaffeld, haaks of evenwijdig, met in de tussenruimte kleine tuinen, parkeren of groen;

  • De typologie is met name grondgebonden en twee lagen met een kap in open strokenverkaveling;

  • Massa opbouw en hoogte, kapvorm en nokrichting zijn per cluster gelijk.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Er is een herkenbare (thematische) bouwstijl en eenheid in architectuur en ritme per cluster;

  • De architectuur is overwegend historiserend en neo-traditionalistisch;

  • Indien thema/beeld daar aanleiding toe geven zijn bij- en aanbouwen onderdeel van de compositie;

  • Met name kleur- en materiaalgebruik en detaillering van daken en gevels geven thematisch uitdrukking;

  • Wijzigingen voegen zich naar het thema.

4.20 Bedrijven- en kantorenparken

Bedrijfs- en kantoorpanden die zich op terreinen of parken bevinden met samenhangend concept, categorie, type of ruimtelijke opzet, of beeldbepalende zichtlocatie.

Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)

  • De plaatsing en vorm van bouwmassa’s betreft een eenvoudige en heldere compositie, is functioneel en flexibel voor toekomstig gebruik;

  • Gebouwen oriënteren zich met hun voorgevel, entree en publieks- en/of kantoorfuncties, in beperkte gevellengte op de (belangrijkste) openbare ruimte;

  • Bedrijfspanden en industrieloodsen zijn achter eventuele bedrijfswoningen geplaatst;

  • Erfafscheidingen zijn vormgegeven, bij voorkeur gecombineerd met of als beplanting;

  • Buitenopslag vindt plaats achter de voorgevel-rooilijnen wordt visueel afgeschermd.

Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)

  • Gevels zichtbaar vanaf de openbare weg hebben een representatieve uitstraling uitgedrukt in vormgegeven gevelopeningen en detaillering;

  • Voorgevels hebben (verbijzonderde) entrees en geen dichte gevelwanden of laaddeuren;

  • Gebouwen hebben een ingetogen en duurzaam kleur- en materiaalgebruik (zonder spiegeling, reflectie of hoge warmte-uitstraling).

Hoofdstuk 5 Excessencriteria

Bij ernstige strijdigheid met de redelijke eisen van welstand is sprake van een exces: een ook voor niet-deskundigen duidelijke extremiteit in het uiterlijk van een bouwwerk.

De criteria voor excessen gelden voor de hele gemeente, dus ook voor gebieden die welstandsvrij zijn. De criteria gelden voor de voor- en achterkant van alle bouwwerken, dus ook voor vergunning- en welstandsvrije delen. De regeling is gericht op het uiterlijk van bouwwerken en dus niet bedoeld om plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Er is sprake van een exces wanneer:

  • het bouwwerk een te grove inbreuk maakt op wat in de omgeving gebruikelijk is, zoals onder meer beschreven in de gebiedscriteria;

  • een bouwwerk dan wel een gezichtsbepalend deel van een bouwwerk fysiek of visueel wordt afgesloten van zijn omgeving;

  • architectonische kenmerken of bijzonderheden worden ontkend of vernietigd bij aanpassing of uitbreiding van een bouwwerk;

  • sprake is van armoedig materiaalgebruik, waaronder gebruik van materialen waarvan bekend is dat deze onevenredig ‘lelijk’ verouderen, of toepassing van een materiaal dat zich in zodanige staat bevindt dat de kwaliteit van de omgeving wordt verstoord;

  • te felle of te sterk contrasterende kleuren worden toegepast;

  • ernstige verwaarlozing van het uiterlijk of ernstig verval van bouwwerken en verloedering door achterstallig onderhoud;

  • gedeeltelijk afgebrande bouwwerken of bouwwerken in bouwvallige staat die in negatieve zin bij hun omgeving afsteken;

  • te opdringerige of storende, desoriënterende of ernstig hinderende reclame.

Er is eerder sprake van een exces naarmate:

  • een bouwwerk meer in het zicht staat en de openbare ruimte van groter belang is voor het aanzicht van de stad Ede, de dorpen of het landschap;

  • een gebied een hogere cultuurhistorische waarde heeft;

  • meerdere van de bovengenoemde criteria van toepassing zijn.

Hoofdstuk 6 Architectuuropvattingen en stijlkenmerken

Dit deel van de beleidsregel wil inspiratiebron zijn en richting geven aan passende ingrepen bij bestaande gebouwen. Begrip van de intenties en opvattingen achter het oorspronkelijk ontwerp en kennis van kenmerken dragen immers bij aan de kwaliteit van ingrepen. Het is geen toetsingskader.

Architectuur is een culturele activiteit. In elke periode, onder andere omstandigheden, leidt dit tot andere opvattingen. De belangrijkste overtuigingen en grondhoudingen op basis waarvan architectuur zich de afgelopen 100 jaar heeft ontwikkeld zijn toegelicht met daarbij stijl kenmerken die hieruit in Ede zijn voortgekomen.

Neostijlen 19e eeuw

De architectuur van de tweede helft van de negentiende eeuw wordt gekenmerkt door zogenaamde Neostijlen; het Eclecticisme. Voor bepaalde types bouwwerken worden bepaalde stijlen uit het verleden gewenst omdat deze het gebruik symboliseren.

In dit kader strekt het te ver om alle Neostijlen te beschrijven. Voor informatie over Neoclassicisme, Eclecticisme, Neorenaissance, Neoromaans, Overgangsarchitectuur, Neogotiek en Empire wordt verwezen naar Monumentenzorg.

Architectuur opvattingen 20e eeuw

In de twintigste eeuw komen tal van stijlen tot ontwikkeling, soms naast of in reactie op elkaar en soms als transformatie van een eerdere stijl. Het geheel kan tot 4 grondhoudingen worden herleid:

  • Traditionalisme

  • Expressionisme

  • Functionalisme

  • Rationalisme

Na de oorlog vindt een verschuiving plaats van de dominante Europese cultuur naar de Amerikaanse cultuur met een nadruk op economie en commerce. In combinatie met de invloed van nieuw media ontstaat een beeldcultuur waarin beeldproductie belangrijker wordt dan objectproductie. Het architectonische beeld raakt onder invloed hiervan losgekoppeld van het te produceren gebouw: architectuur is niet meer de logische en universele expressie van de tijdgeest maar een subjectieve keuze, een thematische beeldarchitectuur.

Aanvankelijk uit zich dit in de architectuur als een collage van antieke stijlen, vergelijkbaar met de neostijlen, maar gaandeweg ontwikkelt zich een waaier aan stromingen. Door de marktwerking in de projectontwikkeling wordt marketing dominant en volgen in de 21e eeuw stijlen, modes en hypes elkaar in hoog tempo op.

6.1. Traditionalisme

Uitgangspunt van het traditionalisme is het voortbouwen op de jarenlange bouwtraditie. Historische anonieme architectuur acht men vanwege ouderdom en continuïteit eerbiedwaardig en nastrevenswaardig. Er wordt niet gezocht naar een expressie van de tijdgeest of innovatief materiaalgebruik maar juist het geleidelijk ontwikkelen van de gebruikelijke combinaties van vormen en materialen is belangrijk. Men refereert vaak aan alledaagse bouwwerken zoals boerderijen en woonhuizen.

Traditionalisme

De traditionalistische bouwstijl kenmerkt zich door het veelvuldig gebruik van baksteen. Doordat de bakstenen niet alleen als gevelbekleding maar ook voor lateien, dorpels en afdekkers worden gebruikt manifesteert het gebouw zich als volledig gebouwd uit steen. Er is dan ook weinig onderscheid tussen voor-, zij- en achtergevel. Binnen deze alzijdige baksteenhuid zijn de openingen hiërarchisch geordend. Vlechtwerk, invullingen met stenen in een andere kleur en/of ander verband en natuurstenen accenten vormen een subtiele ornamentiek. De gebouwen zijn voorzien van een kap, gedekt met keramische pannen en voorzien van relatief grote gemetselde schoorstenen. De sfeer is ambachtelijk en kleinschalig. De hoofdvorm is eenvoudig, veelal een rechthoekige plattegrond met zadeldak, en refereert naar de vertrouwde vorm van het huis. Soms komen letterlijke historische fragmenten voor zoals luiken en gemetselde bogen.

Delftse School

De traditionalistische bouwstijl na 1925 wordt over het algemeen Delftse School genoemd.

Voor publieke gebouwen wordt dan veelal inspiratie gezocht bij Scandinavische en Italiaanse baksteenarchitectuur. Steile kappen en natuurstenen accenten worden daarbij veelvuldig toegepast.

Wederopbouw traditioneel

De traditionele bouwstijl in de wederopbouw periode is soberder van aard. De kappen zijn meestal flauwer, het metselwerk soberder en ornamentiek en accenten komen minder voor. Door een grotere seriematigheid is de detaillering minder ambachtelijk

6.2. Expressionisme

De expressionistische stijlen kenmerken zich door de nadruk op de specifieke vorm van het individuele gebouw of het ensemble in combinatie met materiaal en kleur. Gebouwdelen die zich hiertoe lenen, zoals entrees, erkers, balkons en schoorstenen, worden gebruikt om de compositie van gevel en dak te verlevendigen, meestal door extra plasticiteit. Er is niet per se een relatie tussen de expressieve gevel en de constructie of het gebruik van de ruimtes achter de gevel.

Architecten gebruiken expressionisme veelal om hun werk betekenis te geven voorbij nut en noodzaak van huisvesting. Daarnaast ondersteunt de nadruk op creativiteit en verbeelding het romantische beeld van de architect als kunstenaar. De noodzakelijke bouwkundige middelen worden - soms vervormd of uitvergroot - gebruikt om het gebouw en met name de gevel te laten communiceren met een breed publiek.

Art Nouveau

De Art Nouveau is een architectuurstijl die op de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw opbloeit. De gebouwen kenmerken zich door de zeer expressieve gevels met een asymmetrische compositie, ronde erkers, bijzondere entrees, dakoverstekken en uitbundig kleurgebruik.

Er worden tal van materialen naast elkaar gebruikt zoals baksteen in verschillende kleuren en veelal geglazuurd, bewerkt natuursteen, grillig gevormd gietijzer en keramische tegeltableaus. Naast de zeer uitbundige voorbeelden komen ook meer gestileerde geometrische versies van de Art Nouveau voor. De stijl is hoofdzakelijk toegepast voor individuele woonhuizen, villa’s en winkels.

Chaletstijl

De Chaletstijl is een andere vroeg twintigste eeuwse expressionistische stijl. Deze bouwstijl komt voor bij vrijstaande gebouwen in een bosrijke omgeving, zoals villa’s en hotels, en is geïnspireerd op Zwitserse voorbeelden. De gebouwen kenmerken zich door daken met grote overstekken, vakwerken in de gevel, houtsnijwerk en de toepassing van houten erkers en veranda’s.

Amsterdamse School

De Amsterdamse School vindt haar oorsprong uiteraard in Amsterdam en komt daar, maar ook in de rest van Nederland, tussen 1910 en 1930 veelvuldig voor. De stijl kenmerkt zich door het expressieve gebruik van metselwerk; het gebouw of bouwblok wordt vormgegeven als één grote plastiek van baksteen met een krachtig gebruik van de grafische en visuele mogelijkheden van metselwerk veelal in combinatie met houten of stalen kozijnen. De ramen hebben een kleine negge of liggen vlak in de gevel. Er wordt gebruik gemaakt van moderne constructiemethodes die een horizontaal karakter van de gevel en gevelopeningen mogelijk maken, maar de achterliggende constructie wordt niet getoond. De expressie van de gevels is niet of nauwelijks gerelateerd aan het gebruik van de achterliggende ruimtes waardoor in een woongebouw de individuele woningen niet te onderscheiden zijn. Er is een soberder en strakkere vorm van Amsterdamse School die Interbellumarchitectuur genoemd wordt en die gekenmerkt wordt door hoekige vormen, verdiepte voegen, minder accenten en opvallende daken met overstekken.

Structuralisme

Door de Forum-groep wordt in de jaren ’60 gepleit voor meer aandacht voor de maatschappelijke effecten van het ontwerp en voor de menselijke maat. Hiermee verzetten zij zich tegen de in hun ogen te eenvormige, grootschalige en anonieme functionalistische architectuur. Vanaf de jaren ’70 komt de stijl veelvuldig voor.

In de bebouwingsstructuur is het individuele woonhuis het element waarmee geschakeld en geclusterd wordt. Het woonblok of de rij heeft geen zelfstandige vorm maar is een afgeleide van de schakeling van huizen. Deze schakeling is vaak schuin, verschoven of overhoeks waarbij kopgevels nadrukkelijk in beeld komen. Deze kopgevels zijn dragend en dus veelal zonder gevelopeningen. Panden zijn bekleed met ruwe baksteen vaak in wildverband gemetseld, met relatief kleine kozijnen met sterk wisselende maten en vlakverdelingen. Gevelbetimmeringen in hout komen veelvuldig voor. Betonnen constructie-elementen zoals lateien en bogen worden als zichtwerk uitgevoerd. De gebouwen worden plat, met kap of een combinatie afgedekt waarbij asymmetrische kapvormen domineren. De dakbedekking is vaak van betonpannen met een geschilderde of gelakte betimmering als dakrand en -goot. Opmerkelijk is dat hoeken van woningen en kozijnen vaak worden afgeschuind. De aarde tinten bruin, geel, oranje en rood overheersen. Hoewel opgebouwd uit gelijkvormige repeterende elementen is de verschijningsvorm zeer gevarieerd.

Organische architectuur

De vorm van organische architectuur wordt ontleent aan de natuur; de mens, planten of dieren of dode natuur zoals steenformaties. De specifieke expressieve stijl is met name vanuit de antropo-sofische beschouwing ingezet bij vrije scholen en klinieken met toepassing van de architectonische ideeën van grondlegger Rudolf Steiner. Kenmerken voor de vorm zijn de gefacetteerde dakvormen, de afgeschuinde kozijnen en glasopeningen, en soms achterover hellende gevels. De gebouwen zijn vaak onnadrukkelijk symmetrisch en de gebruikte materialen zijn natuurlijk; baksteen en hout voor de gevel, koper of zink voor het dak. De kap is nadrukkelijk vormgegeven en kent vaak een flink overstek. Entrees worden vaak gemarkeerd met gemetselde muurtjes en een met koper beklede luifel.

6.3. Functionalisme

Bij functionalistische architectuur is het uitgangspunt dat de vorm van het gebouw niet vooraf wordt vastgelegd maar, na analyse van de eisen, wordt ontdekt in het ontwerpproces.

De functie van het gebouw, de ruimte en het materiaal is leidend voor de vorm: de vorm volgt vanzelf uit de functie. Schoonheid ontstaat doordat alle elementen een noodzakelijke en dus verklaarbare vorm hebben, waardoor het toevoegen van ornamenten onnodig en ongewenst is. Een functionalistisch gebouw wordt vanuit de plattegrond ontwikkelt en kenmerkt zich door standaardisatie en seriematige productie van gelijkvormige, vaak in de fabriek geproduceerde elementen. De nadruk ligt op het gebouwontwerp waardoor de relatie met de stedelijke omgeving minder van belang is, evenals de relatie met andere ontwerpen of historische voorbeelden.

Het Nieuwe Bouwen / Modernisme

De functionalistische bouwstijl komt vanaf 1920voor maar vindt zijn grootste toepassing in de wederopbouwperiode. De nadruk op efficiency, materiaaleconomie en prefabricage maken het bij uitstek geschikt om goedkoop en snel te bouwen. Gebouwen zijn opgezet vanuit een logisch geordende orthogonale plattegrond en hebben een, vaak uit industrieel vervaardigde seriematige elementen samengestelde, voor- en achtergevel met een groot glasoppervlak. Gevels zijn abstract geordende composities zonder ‘overbodige’ ornamentiek.

De kopgevels zijn vaak van een ander materiaal, bijvoorbeeld metselwerk, en zonder raamopeningen. De woning scheidende bouwmuur tekent zich af als metselwerk, betonelement of paneel tussen de woningpuien. Bij gestapelde bouw zijnde balkons manifest in de compositie aanwezig en de balkonafscheidingen uitgevoerd in beton of in een metalen hekwerk met panelen. De vloeren zijn vaak afleesbaar in de gevel. Het kleurenpalet is over het algemeen licht. Een gematigde vorm van het functionalisme komt veel voor. Hierbij worden gevels niet volledig als pui uitgevoerd maar deels gemetseld. Woon- en slaapkamerkozijnen zijn breed en worden vaak tot een grotere pui gecombineerd of de borstweringen worden afwijkend, als siermetselwerk of paneel, uitgevoerd om het niet-constructieve karakter te benadrukken. De kap is vaak een zadeldak met een gering overstek en eenvoudige dakgoot.

Shake Hands

Deze stijl is een combinatie van traditionalistische architectuur met functionele bouwtechniek.

De opzet van de gebouwen is functionalistisch, dus orthogonaal met zichtbare constructiedelen, maar de gevelinvullingen zijn traditioneler van aard met siermetselwerk, meerdere kleuren baksteen, tegels of mozaïeken met figuratieve voorstellingen en soms roedeverdelingen in de ramen. Ook wordt ornamentiek toegevoegd; als beeldhouwwerk, als een specifiek vormgegeven betonluifel bij entrees of als traliewerk bij het badkamerkozijn.

Brutalisme

Het Brutalisme is een expressieve functionalistische architectuurstijl die zich kenmerkt door het gebruik van onafgewerkte constructies en materialen. Er wordt vaak gekozen voor het toepassen van onafgewerkt beton (beton brut) in een grootschalige, sculpturale vormgeving. De plastiek- vergrotende elementen zoals luifels, vrijstaande kolommen, overstekken en diepe negges bepalen het beeld. Het betreft vrijwel altijd utilitaire bouwwerken.

6.4. Rationalisme

Rationalistische architectuur richt zich op het realiseren van adequate gebouwen door een logische constructie van de architectuur. In deze benadering wordt op basis van typologisch onderzoek een neutrale vorm ontwikkelt, geschikt voor algemene toepassing, die in alle onderdelen wordt doorwerkt. Het rationalisme stelt de autonomie van het vak architectuur centraal wat betekent dat naast het gebruik (de functie) vooral de geometrische vorm, relatie met de omgeving, en de verhouding tot (architectuur) geschiedenis van belang zijn. Alle andere ontwerpeisen worden opgelost, maar zijn niet leidend voor vorm. In plaats van expressieve werken ontstaan hierdoor weinig nadrukkelijke generieke gebouwen die de openbare ruimte ondersteunen en in staat zijn veranderingen in gebruik eenvoudig op te nemen.

Rationalisme

De architect Berlage heeft aan de verspreiding van deze utilitaire stijl in belangrijke mate bijgedragen. De plattegronden van woningen en andere gebouwen achter de gevelwand zijn functioneel en gebaseerd op onderzoek naar het ideale type. Gevels zijn bijna altijd gemetseld met regelmatige raampatronen die onnadrukkelijk zijn aangepast aan achterliggende functies. De regelmaat en eenheid van de gevel gaat voor de expressie van het bouwblok of de individuele woning. Naast metselwerk en houten kozijnen wordt natuursteen gebruikt voor accenten en ijzer voor constructies en hekwerken. De ritmiek van de metselwerk gevel wordt soms ondersteund door de keuze voor een op bakstenen geënte moduulmaat.

Neo-rationalisme

Na een sluimerend bestaan in de wederopbouw keert het Rationalisme terug aan het einde van de twintigste eeuw als een van de eerste effecten van het Postmodernisme. In de Rationalistische stijl ligt eveneens de nadruk op een stedenbouwkundig plan met gesloten wanden en wordt de vorm van de openbare ruimte belangrijker geacht dan de gevel van het gebouw. Gebouwen zijn functioneel van opzet, samengesteld uit geometrische volumes en over het algemeen steenachtig van materiaal; baksteen, stucwerk of met tegels bekleed beton.

Door rationalisatie van de bouwopgave ontstaat een sterke ritmiek en repetitie met tamelijk streng geordende gevels als gevolg. Expressie in de gevel wordt pas ingebracht wanneer dit vanuit het gebruik of de stedenbouwkundige setting noodzakelijk is.

6.5. Beeldarchitectuur

Postmodernisme

De Postmodernistische architectuur is één van de eerste stromingen binnen de beeldarchitectuur.

Belangrijkste kenmerken zijn het gebruik van klassieke elementen, zoals kolommen, bogen, timpanen, pilasters, kapitelen, gevellijsten, maar dan in ongebruikelijke combinaties, in soms schrille kleuren, verschaald, in diverse materialen zoals beton of plastic en niet gerelateerd aan constructie of functie. De stijl komt in deze extreme vorm in Nederland nauwelijks en in Ede niet voor.

Neo-modernisme

Architectuurstijl die sterk beïnvloed is door het bouwkunde onderwijs van de TU Delft dat gericht was op analyse van ‘De Stijl’ en ‘Functionalisme’ en daarom ook wel Onderwijsmodernisme wordt genoemd. De stijl kenmerkt zich door kubistische gebouwen en het veel toepassen van stucwerk in gevels, vaak in wit maar ook in pasteltinten. Ook worden baksteen, hout en glazen bouwstenen gebruikt. Daken zijn aanvankelijk plat of licht hellend, later worden ook zadel- en schilddaken toegepast. De stijl is in nieuwbouwwijken en in de stadsvernieuwing toegepast.

Supermodernisme

Het Supermodernisme is een verdere doorwerking van het Functionalisme en het Neo-modernisme waarbij het expressieve beeld van moderniteit of van de functie belangrijker is dan het gebouw of de functie zelf. Het betreft meestal eenvoudige neutrale en geometrische gebouwen, bekleed met een gladde huid, bijvoorbeeld glas of doorschijnende panelen. De opbouw van het volume en vorm en materiaal van de bekleding draagt het gewenste beeld uit. Het betreft over het algemeen utilitaire gebouwen.

High-Tech

Bij High-Tech is de bouwtechniek bepalend voor het expressieve beeld. Door de constructie nadrukkelijk in het zicht te plaatsen en het krachtenverloop via spankabels en stalen vakwerk- of raatliggers inzichtelijk te maken ontstaat een sterk technisch beeld, vaak in accentkleuren. Soms zijn de benodigde installaties ook zichtbaar op het dak geplaatst. De stijl is uitsluitend in utilitaire bouwwerken toegepast en meestal voor niet geïsoleerde constructies zoals overkappingen, busremises en afvalstations. In de gemeente Ede zijn -nog- geen voorbeelden van deze stijl.

Eco-Tech

Als antwoord op kwesties als duurzaamheid en klimaatneutraliteit is Eco-Tech een variant ontstaan op de High-Tech. Het beeld wordt hierbij bepaald door duurzame materialen en technieken. Toegepaste materialen zijn met name hout, aarde, en leem, maar ook hergebruikt materiaal zoals trottoirtegels of autobanden. De vorm is rechthoekig of organisch en de gevels zijn, door de hergebruikte materialen, tamelijk willekeurig ingedeeld. Daken zijn licht hellend en begroeid met gras of sedum. Qua techniek vallen kleine windmolens en pv-panelen op.

Neo-traditionalisme

In recente wijken toegepaste stijl waarbij in de vormentaal sterk gerefereerd wordt aan traditionele woningbouw. De gekozen stijl wordt vooral bepaald door marketing. Favoriet zijn de jaren ’30-stijl, Tudor architectuur, dorpse stijl, notariswoningen, hoeve-stijl etc. In enkele gevallen wordt de wijk als een compleet historisch ensemble opgezet, bijvoorbeeld een vesting, een landgoed of een boerendorp. De gebouwde woningen zijn over het algemeen rijwoningen en tweekappers en een enkel appartementengebouw.

In bijna alle varianten is de individuele woning uitgangspunt en worden tal van middelen ingezet om de verschillen tussen woningen in een blok onderling te benadrukken, zoals verspringende rooilijnen, in hoogte variërende gootlijnen, gedraaide nokrichtingen, verschillende kleuren metselwerk, verschillende gevelindelingen en verschil in materialisatie door bijvoorbeeld zowel hout als baksteen als gevelbekleding toe te passen. Vaak zijn er koperopties zoals erkers, veranda’s, dakkapellen en tuinkamers wat de variatie nog doet toenemen. Over het algemeen

zijn blok lengtes kort en verspringend of taps toelopend.

Fusion architectuur

Deze architectuurstijl komt het laatste decennium voor en kenmerkt zich door de combinatie van een exotische stijl met een lokale stijl. Bij de meeste voorbeelden betreft het een Arabisch gebouwtype dat naast de Arabische ornamentiek voornamelijk. Nederlandse bouwtechniek en materialen zoals baksteen bevat.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

7. 1 Intrekken Welstandsnota 2013

De raad besluit tot het intrekken van het besluit van de raad van 19 december 2013, nummer 7635 tot vaststelling van de Welstandsnota 2013 en de aanvullende beeldkwaliteitsplannen behoudens die zoals benoemd aan het begin van hoofdstuk 4 van deze beleidsregel.

7.2 Overgangsrecht

Op aanvragen om een omgevingsvergunning voor welstandsplichtige bouwwerken en beeldkwaliteitsplannen die zijn ingediend vóór inwerkintreding van de Beleidsregels Welstand blijft het bepaalde in de voorheen geldende welstandsnota van toepassing. Dit geldt tevens voor bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van besluiten op die aanvragen.

7.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 2. Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel Welstand Ede.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2024, zaaknummer 466461,

De raad voornoemd,

de griffier,

dr. G.H. Hagelstein

de voorzitter,

mr. L.J. Verhulst