Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733548
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733548/1
Verordening jeugdhulp 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening jeugdhulp 2025De raad van de gemeente Hollands Kroon;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 november 2024;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;
overwegende dat:
- -
het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt; ouders worden geacht de tot hun gezin behorende jeugdige(n) dagelijkse hulp, zorg en ondersteuning te bieden ook als er sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking;
- -
dit betekent dat door de gemeente alleen een individuele voorziening wordt ingezet indien de jeugdige, diens ouders en het sociale netwerk er op eigen kracht niet uitkomen;
- -
de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft gelegd;
- -
het op grond van de Jeugdwet noodzakelijk is hieromtrent regels vast te stellen:
- a.
over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;
- b.
over de afbakening Jeugdwet in relatie tot andere wetgevende kaders;
- c.
over de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
- d.
over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;
- e.
over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet wordt vastgesteld;
- f.
voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;
- g.
over de wijze waarop ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen of hun ouder(s), worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;
- h.
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;
- i.
over onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;
- a.
besluit:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening jeugdhulp 2025
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen
Artikel 1. Definities
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
algemene voorziening: de vrij-toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2b van deze verordening, waarvoor het college geen beschikking afgeeft en die voorliggend is op individuele voorzieningen;
- b.
andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen, anders dan een voorziening in het kader van de Jeugdwet;
- c.
BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg): is een wettelijk, online en openbaar register. Alleen wie in het BIG-register staat, mag een beschermde beroepstitel voeren en mag de bij het beroep horende voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren;
- d.
Beschikbaarheidswijzer.nl: is een digitaal platform waarop alle jeugdzorg die door de gemeente Hollands Kroon is ingekocht is terug te vinden en waarop ook staat vermeld of deze jeugdzorg direct beschikbaar is of dat er een wachtlijst wordt gehanteerd;
- e.
draagkracht: de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten vanuit eigen kracht elkaar onderling kunnen bieden. Ouder(s)/verzorger(s) moeten de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht op hen houden. Ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf;
- f.
eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) om zelf of met behulp van het sociale netwerk te voorzien in of bij te dragen aan het oplossen van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
- g.
familiegroepsplan: een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot het sociaal netwerk van de jeugdige behoren. In een familiegroepsplan staat welke problemen de jeugdige of het gezin heeft, welke hulp nodig is, en wie deze hulp geeft;
- h.
huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger;
- i.
individuele voorziening: een op de jeugdhulpbehoefte van de jeugdige of zijn ouder toegesneden, niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2a van deze verordening, waarvoor het college een beschikking afgeeft;
- j.
jeugdhulp:
- 1.
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;
- 2.
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt; en
- 3.
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
- 1.
- k.
jeugdhulpaanbieder:
- 1.
natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;
- 2.
solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college;
- 1.
- l.
jeugdhulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
- m.
jeugdhulpverlener: een medewerker van een jeugdhulpaanbieder;
- n.
jeugdige: persoon die:
- 1.
de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
- 2.
de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of
- 3.
de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:
- -
is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;
- -
vóór bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of
- -
is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;
- -
en die woonachtig is in de gemeente;
- -
- 1.
- o.
onafhankelijke cliëntenondersteuning: een cliëntondersteuner helpt de jeugdige en/of diens ouders gratis de weg te vinden op het gebied van zorg en ondersteuning, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- p.
ouder: gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;
- q.
pgb: persoonsgebonden budget, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige, dat de jeugdige in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
- r.
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige en/of de ouders een sociale relatie onderhouden;
- s.
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ): een beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland. Als een persoon geregistreerd staat in het SKJ-register, dan is dat een bewijs dat deze bekwaam genoeg is om te werken in de jeugdhulp en/of jeugdbescherming;
- t.
voorbehouden handelingen: medische handelingen die alleen een deskundige mag doen. Anders zijn de risico’s voor de patiënt te groot. Voorbeelden van voorbehouden handelingen zijn: chirurgische en verloskundige handelingen, injecties en narcose toedienen;
wet: Jeugdwet;
Hoofdstuk 2 Vormen Jeugdhulp
Artikel 2a. Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling. Jeugdigen en ouders kunnen hiervan gebruik maken ter versterking van de eigen kracht.
Artikel 2b. Jeugdhulpvoorzieningen
-
1. Het college draagt zorg voor een flexibel aanbod aan preventie en jeugdhulp.
-
2. De ondersteuning die geboden wordt vanuit het aanbod kan bestaan uit:
- a.
ondersteuning van, hulp aan of zorg voor jeugdigen en ouders gericht op het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen, of omgaan met de gevolgen van beperkingen van de jeugdigen;
- b.
het begeleiden van jeugdigen met als doel het bevorderen van hun deelname aan het sociaal leven en van hun zelfstandig functioneren;
- c.
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging van jeugdigen;
- d.
het ondersteunen van ouders van jeugdigen ter voorkoming van overbelasting (respijtzorg);
- e.
het vervoer van een jeugdige van en naar een locatie waar ondersteuning, hulp of zorg wordt verleend.
- a.
-
b. Het college kan nadere regels stellen bij de beschikbare jeugdhulpvoorzieningen.
Hoofdstuk 3 Toegang tot jeugdhulp
Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
-
1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. De jeugdhulpaanbieder dient zich bij het beoordelen van de jeugdhulpvraag na een verwijzing te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie en met de regels die daarover zijn neergelegd in de Verordening en/of nadere regels.
-
2. Ook als een verwijzing zoals genoemd in het eerste lid aanwezig is, is het college niet verplicht jeugdhulp te vergoeden geleverd door een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente geen contract- of subsidierelatie heeft, tenzij het college met de gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders niet in staat is de bij de verwijzing passende jeugdhulp te laten leveren.
-
3. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente
-
1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.
-
2. Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. In spoedeisende gevallen beslist het college na een aanvraag onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 5, of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.
-
3. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene en andere voorziening.
Artikel 5. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
-
1. Als bij het college een aanvraag om een individuele voorziening wordt ingediend, voert het college in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met negende lid.
-
2. Voordat het onderzoek van start gaat, kunnen de jeugdige of zijn ouders het college een familiegroepsplan verstrekken. Het college brengt hen van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hen gedurende twee weken na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.
-
3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.
-
4. Het college wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
-
5. Het college onderzoekt:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;
- b.
of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen, en zo ja:
- 1°.
welke problemen of stoornissen dat zijn;
- 2°.
welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;
- 3°.
of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en
- 4°.
voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;
- 1°.
- a.
hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en
- b.
indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.
- a.
-
6. Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan aan het college hebben overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.
-
7. Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige en zijn ouders medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
-
8. De jeugdige of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.
-
9. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een onderzoek.
Hoofdstuk 3 Beoordeling aanvraag om individuele voorziening
Artikel 6. Criteria voor een individuele voorziening
-
1. Een algemene voorziening die passend en toereikend is, is voorliggend op een individuele voorziening. In elke individuele situatie moet eerst worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is voor de gestelde jeugdhulpvraag. Als dit zo is, komen jeugdigen en zijn ouder(s) niet in aanmerking voor een individuele voorziening. Dit geldt als de algemene voorziening:
- a.
daadwerkelijk beschikbaar is voor de jeugdige en/of de ouder(s);
- b.
passend en toereikend is voor de jeugdige en/of de ouder(s).
- a.
-
2. Onverminderd dat jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts komt een jeugdige of ouder in aanmerking voor een door het college verleende individuele voorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of zijn ouders jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een overige voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.
-
3. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende tijdig beschikbare voorziening. Als een jeugdige toch een duurdere voorziening wil die eveneens passend is, komen de meerkosten voor rekening van de jeugdige en/of zijn ouders. In dergelijke situaties zal, mits aan de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb wordt voldaan, de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.
-
4. Voor het bepalen van het soort individuele voorziening dat het college inzet wordt aangesloten bij de in de beschikbaarheidswijzer.nl opgenomen overeenkomsten die namens de gemeente zijn gesloten met of verleende subsidiebesluiten aan jeugdhulpaanbieders voor het leveren van voorzieningen, waarbij:
- a.
de mogelijkheid voor het inzetten van ervaringsdeskundigheid altijd in overweging wordt genomen; en
- b.
in dialoog tussen de jeugdprofessional, de jeugdige en de ouder(s) een gezamenlijk beeld ontwikkeld is over de jeugdhulpvraag en de meest passende aanpak alvorens een keuze gemaakt wordt voor het soort individuele voorziening.
- a.
Artikel 7. Afwegingskader eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
-
1. Een individuele voorziening voor jeugdhulp wordt niet verstrekt als uit het onderzoek blijkt dat de jeugdige en de ouders op eigen kracht kunnen voorzien in of bijdragen aan het oplossen van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
-
2. Bij het beoordelen van de eigen kracht heeft het college als uitgangspunt dat de ouders en andere verzorgers en opvoeders in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en opvoeden van de jeugdige en het houden van toezicht. Zij doen alles wat binnen hun mogelijkheden past om ervoor te zorgen dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien. Deze verantwoordelijkheid geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening of beperking heeft.
-
3. Om te bepalen wat de jeugdige en de ouders op eigen kracht kunnen oplossen, beoordeelt het college in ieder geval:
- a.
de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige;
- b.
de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;
- c.
de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van de ouders;
- d.
de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;
- e.
het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen, waarbij geen financiële draagkrachtmeting wordt gedaan;
- f.
de mogelijkheden van het sociale netwerk om de jeugdige en de ouders te ondersteunen;
- g.
de mogelijkheid om gebruik te maken van voorliggende (wettelijke) voorzieningen;
- h.
overige relevante omstandigheden van de jeugdige en de ouders die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de benodigde hulp zelf te bieden.
- a.
Artikel 8. Deskundig onderzoek, deskundige toeleiding en beoordeling
-
1. Het college zet voor het onderzoek naar aanleiding van een aanvraag voor jeugdhulp de daarvoor benodigde specifieke deskundigheid in en zorgt ervoor dat de deskundigheid bekend is bij de aanvrager.
-
2. Het onderzoek vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van SKJ- of BIG-geregistreerde professionals. Om tot een zorgvuldig besluit te komen wordt - indien nodig- specifieke deskundigheid ingezet voor het onderzoek.
-
3. De uitvoeringstaken in het kader van de Jeugdwet kunnen extern zijn belegd of de besluitvorming op aanvragen voor jeugdhulp kan zijn gemandateerd aan andere bestuursorganen of aanbieders. In die gevallen draagt het college zorg voor het voorkomen van een rolvermenging bij advisering, gemandateerde besluitvorming en levering van individuele voorzieningen door deze partijen.
Artikel 9. Inhoud beschikking
-
1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
-
2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt,
- d.
de naam van de gecontracteerde jeugdhulpaanbieder; en
- e.
indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- a.
-
3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
voorwaarden die aan het pgb verbonden zijn;
- e.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
- f.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- a.
Hoofdstuk 4 PGB
Artikel 10. Regels voor pgb
-
1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 8 van de Regeling Jeugdwet.
-
2. De hoogte van een pgb:
- a.
wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld plan waarin in ieder geval uiteen is gezet:
- 1°.
welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, en
- 2°.
indien van toepassing, welke hiervan de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;
- 1°.
- b.
wordt berekend op basis van een tarief of prijs:
- 1°.
waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb de jeugdige of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken;
- 2°.
waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de jeugdige of zijn ouders de jeugdhulp willen betrekken, en
- 3°.
waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid heeft om de betreffende jeugdhulp te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
- 1°.
- c.
bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. De kostprijs kan nooit hoger zijn dan het laagste tarief (overeenkomst) dat de gemeente betaalt of bekostigingseenheid (subsidiebeschikking) die de gemeente vergoedt aan jeugdhulpaanbieders voor het leveren van de in de betreffende situatie adequate en minst kostbare voorziening in natura.
- a.
-
3. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk:
- a.
het tarief of de prijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°., bedraagt voor jeugdhulp verleend door een derde, niet zijnde op onverplichte basis verleende jeugdhulp door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 8 van de Regeling Jeugdwet, minimaal 100 % van het wettelijke minimumloon of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare individuele voorziening in natura, als noodzakelijk is om:
- 1°.
te verzekeren dat het budget de jeugdige of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp te betrekken of verlenen, en
- 2°.
op gepaste wijze rekenschap te geven van de gezinssituatie en van de relevante werkervaring en kwalificaties van deze persoon;
- 1°.
- b.
deze persoon heeft aangegeven dat het leveren van de jeugdhulp voor hem niet tot overbelasting leidt, en
- c.
tussenpersonen of belangbehartigers worden niet uit het pgb betaald.
- a.
-
4. Het college kan nadere regels stellen
- a.
ten aanzien van bepaling wie tot het sociaal netwerk behoort, de voorwaarden en de eisen aan de inzet van het sociale netwerk;
- b.
ten aanzien van de kwaliteitseisen van pgb.
- a.
Artikel 11. Opschorting betaling uit het pgb
-
1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekteen ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.
-
2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, vierde lid, onder c.
-
3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.
Hoofdstuk 5 Afstemming
Artikel 12. Afstemming met gezondheidszorg
-
1. Het college maakt afspraken met de huisartsen, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in artikel 9 van deze verordening en de huisartsenzorg.
-
2. Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, plaatsvindt.
-
3. Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de wijze waarop de verwijzing bekrachtigd wordt in een besluit van het college.
-
4. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars hoe de continuïteit van de persoonlijke verzorging, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg te garanderen, voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd van achttien jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen.
Artikel 13. Afstemming met sociaal domein gemeente
-
1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening met voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, Jeugdwet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, Participatiewet, Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Wet verplichte GGZ, Wet zorg en dwang, Wet forensische zorg, Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein, Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
-
2. Het college draagt in het kader van een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor volwassenen op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 zorg voor het volgende:
- a.
Het college draagt zorg voor een goede afstemming van de voorzieningen voor jeugdigen op grond van deze verordening en voorzieningen voor volwassenen, zijnde ouders, op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015, in bijzonder de cliëntondersteuning en begeleiding van volwassenen.
- b.
Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder haar verantwoordelijkheid bij de overgang bij 18 jaar.
- a.
Artikel 14. Afstemming met onderwijs
Het college maakt afspraken met de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs en de schoolbesturen voor (speciaal) onderwijs over:
- a.
de afstemming tussen de andere voorzieningen en het onderwijs en voorzieningen op de scholen.
- b.
de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor leerlingen en hun ouders.
Artikel 15. Voorschoolse voorzieningen
Het college kan afspraken maken met instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs over de afstemming tussen voorschoolse en onderwijsvoorzieningen en de uitvoering van de jeugdwet door de gemeente.
Hoofdstuk 6 Misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 16. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet
-
1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen de jeugdige of zijn ouders aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.
-
2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;
- c.
de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
- d.
de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening of het pgb.
- a.
-
3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
-
4. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb of de geldwaarde van de ten onrechte genoten individuele voorziening invorderen.
Artikel 17. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s
-
1. Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
-
2. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb's met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.
-
3. Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en deze verordening.
-
4. Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader van een melding gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar.
Hoofdstuk 7 Verhouding prijs en kwaliteit, kwaliteitseisen en calamiteiten
Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
- c.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- d.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en
- e.
de kosten voor bijscholing van het personeel.
Artikel 19. Kwaliteitseisen jeugdzorg
-
1. Jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en derden waar de jeugdige via een persoonsgebonden budget individuele voorzieningen betrekt, zorgen voor een goede kwaliteit van individuele voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
- a.
het afstemmen van individuele voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of ouders;
- b.
het afstemmen van individuele voorzieningen op andere vormen van hulp, zorg en ondersteuning;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van individuele voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard; en
- d.
voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de individuele voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.
- a.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en derden waar de jeugdige via een persoonsgebonden budget individuele voorzieningen betrekt, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek conform artikel 3 Regeling Jeugdwet en het zo nodig in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) ter plaatse controleren van de geleverde individuele voorzieningen.
Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
-
1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en kan een meldingsambtenaar aanwijzen.
-
2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de meldingsambtenaar.
-
3. De meldingsambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
-
4. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Hoofdstuk 8 Participatie en inspraak
Artikel 21. Betrekken van verschillende doelgroepen bij de uitvoering van de verschillende wetten en het beleid
-
1. Het college stelt jeugdigen en/of ouder(s) in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende de uitvoering van de Jeugdwet te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over deze verordening en beleidsvoorstellen en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
2. Het college zorgt ervoor dat de jeugdigen en/of ouder(s) kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.
-
3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
Hoofdstuk 9 Klachtregeling en vertrouwenspersoon
Artikel 22. Klachtregeling
-
1. Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening.
-
2. Jeugdhulpaanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.
-
3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van Jeugdhulpaanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 23. Vertrouwenspersoon
-
1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
-
2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Hoofdstuk 10 Slotbepalingen
Artikel 24. Evaluatie en monitoring
-
1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid inzake de uitvoering van de Jeugdwet wordt narratief geëvalueerd. Dit betekent dat naast 'koude' kwantitatieve data over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening ook de 'warme' kwalitatieve data uit de praktijk worden meegenomen. Bij dit laatste gaat het om ervaringen van zowel cliënten als professionals
-
2. Ten behoeve van het kwantitatieve deel van de evaluatie verzamelt het college systematisch informatie over:
- a.
het aantal jeugdigen met jeugdhulp (totaal en per type jeugdhulp);
- b.
de kosten van jeugdhulp (totaal, gemiddeld per cliënt, gemiddeld per type jeugdhulp);
- c.
het aantal verwijzingen (per type verwijzer);
- d.
de verhouding tussen Zorg in natura en pgb.
- a.
Artikel 25. Overgangsrecht
-
1. Een recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Hollands Kroon 2019 blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee die voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
-
2. Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening bedoeld in het eerste lid en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
-
3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Hollands Kroon 2019 wordt beslist met inachtneming van deze verordening.
Artikel 26. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen in deze verordening, wanneer toepassing van deze verordening of van de hieruit voortvloeiende nadere regels, wanneer toepassing ervan, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 27. Intrekking vorige besluiten
Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit wordt de Verordening jeugdhulp gemeente Hollands Kroon 2019, vastgesteld op 20 juni 2019 en nadien gewijzigd op 23 juni 2022, ingetrokken.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2025.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2024,
De griffier,
J.M.M. Vriend
De burgemeester,
A. van Dam
Algemene toelichting
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen.
Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).
Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
- •
over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;
- •
met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
- •
over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
- •
over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
- •
voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;
- •
over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en
- •
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van; om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Toeleiding naar de jeugdhulp
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.
Vrij toegankelijk
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan adviseert deze deskundige het college een besluit hierover te nemen en verwijst de deskundige de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder om de betreffende problematiek aan te pakken.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken hebben betrekking op de wijze waarop de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 9 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Artikelsgewijze toelichting
Aanhef
De Jeugdwet (hierna: wet) kent enkele verordenende bevoegdheden waaraan verplicht uitvoering gegeven dient te worden (te weten: de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12). Daarnaast is er een enkele expliciete verordenende bevoegdheid waaraan uitvoering gegeven kan worden (te weten: artikel 8.1.1, derde lid). In de aanhef, na gelet op, dienen enkel die artikelen vermeld te worden waaraan in de verordening uitvoering gegeven wordt. Aangezien ook uitvoering wordt gegeven aan de verordenende bevoegdheid, bedoeld in artikel 8.1.1. derde lid, is in de aanhef ook dit artikel genoemd.
Artikel 1 Begripsbepalingen
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdige’ en ‘ouder’.
In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening.
Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet.
De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.
Aangezien het begrip ‘jeugdhulp’ reeds is omschreven in de wet, behoeft dit begrip in de verordening niet nogmaals te worden gedefinieerd. In verband met de praktische uitvoering is van deze hoofdregel afgeweken door in deze verordening toch een omschrijving op te nemen van het begrip ‘jeugdhulp’. De omschrijving is gelijk aan de omschrijving zoals die in de wet is opgenomen.
In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:
- 1°.
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
- 2°.
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
- 3°.
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).
Artikel 2a. Algemene voorzieningen en artikel 2b. Jeugdhulpvoorzieningen
Deze artikelen geven een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.
Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.
Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1).
Een voorziening kan derhalve een breedspectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.
Artikel 2b lid 3 geeft daarom het college de opdracht te komen tot een nadere uitwerking.
De omschrijving en verdere uitwerking van de in dit artikel opgenomen vormen van jeugdhulp en in welke omstandigheden die vormen kunnen worden ingezet en op grond van welke criteria daartoe wordt overgegaan worden in de nadere regels uitgewerkt.
Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).
Het college legt de te verlenen individuele voorziening in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente
Op grond van artikel 2.9, onder a, van de wet moeten gemeenten onder meer regelen: de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Ter uitvoering hiervan zijn twee varianten mogelijk. Variant A: de raad legt de procedure zelf vast in de verordening. Voordeel hiervan is dat de regeling minder snel aangepast zal worden, waardoor burgers uit kunnen gaan van een bestendige procedure. Variant B: De raad delegeert het vaststellen van de procedure aan het college. Voordeel van deze variant is dat de procedure sneller gewijzigd kan worden. Nadeel is dat de raad hier verder weinig directe controle over heeft. In deze verordening is gekozen voor variant A.
Ten aanzien het tweede lid het volgende. In de verordening is een termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn. Deze termijn is acht weken na ontvangst van de aanvraag als een wet geen termijn geeft. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijn is een maximumtermijn. Indien nodig kan na een aanvraag binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Artikel 5. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
In het tweede lid is een termijn opgenomen worden waarbinnen – na de aanvraag – het onderzoek moet zijn uitgevoerd. De termijn bedraagt naar analogie van de Wmo zes weken.
In het vijfde lid is bepaald welke aspecten het college dient te onderzoeken.
Er is voor gekozen om in de verordening een bepaling over het familiegroepsplan op te nemen. Het wel of niet opnemen doet overigens niets af aan hetgeen is bepaald in artikel 2.1, aanhef en onder g, van de wet: Het gemeentelijke beleid inzake preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en de uitvoering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering is gericht op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen en het verlenen van hulp op basis van familiegroepsplannen, ter uitvoering van artikel 4.1.2 van de wet en indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Artikel 6. Criteria voor een individuele voorziening
Dit artikel is door de VNG als facultatief aangemerkt vanwege het feit dat de Jeugdwet – in tegenstelling tot de Wmo 2015 – niet uitdrukkelijk verplicht een artikel met deze strekking op te nemen. Op verzoek van diverse gemeenten is begin 2019 dit artikel alsnog aan de modelverordening toegevoegd. De gedachte hierbij is dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan artikel 2.9, aanhef en onder a, van de wet. Daar is onder meer bepaald dat de raad bij verordening regels moet stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Waarschijnlijk ten overvloede, maar ook na overname van een artikel met deze strekking moet het bij het verstrekken van een individuele voorzieningen altijd op maatwerk aankomen.
Artikel 7. Afwegingskader eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
Ten aanzien lid 1 het volgende. In artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet is de jeugdhulpplicht opgenomen. Het college verstrekt een individuele voorziening aan een jeugdige of een ouder als zij hulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Anders gezegd: het college moet beoordelen in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouders met behulp van hun sociale netwerk toereikend zijn om de problemen zelf het hoofd te bieden.
De beoordeling hiervan is onderdeel van het onderzoek dat het college doet nadat er een aanvraag voor jeugdhulp is ingediend. Bij het onderzoek hanteert het college het zogenoemde stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 14 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477). Het college onderzoekt bij stap 3 welke hulp naar aard en omvang nodig is. In stap 4 wordt vervolgens beoordeeld of er sprake is van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen om zelf de benodigde hulp en ondersteuning te bieden. Kunnen de jeugdige en ouders dit eventueel met behulp van personen uit het sociale netwerk of andere instellingen die ondersteuning bieden, dan hoeft het college niet een individuele voorziening te treffen. Uit de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet volgt dat hierbij een actieve rol van de ouders en de jeugdige past om in eerste instantie te trachten hun problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 135-136). Dat betekent dat het college een individuele voorziening kan weigeren als de jeugdige en ouders, eventueel met behulp van hun sociale netwerk of andere instellingen, kunnen voorzien in of bijdragen aan het oplossen van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Dit alles lijkt voldoende om een individuele voorziening te kunnen weigeren. Maar voldoende is dat niet: de verordening moet dit – om rechtszekerheid te bieden – wel vermelden (CRvB 1 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1095, 1096 en 1097).
Ten aanzien van lid 2 het volgende. In de aanhef en artikel 2.1 van de Jeugdwet komt naar voren dat het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, de ouders en het sociale netwerk. Deze verplichting voor ouders komt ook terug in de artikelen 1:82 en 1:247 Burgerlijk Wetboek. Ouders zijn ervoor verantwoordelijk om hun minderjarige kind te verzorgen, op te voeden en toezicht op het kind te houden. Dat geldt ook wanneer het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft. Het moet voor ouders en professionals dan ook vanzelfsprekend zijn dat ouders zelf de regie nemen en houden over de opvoeding van hun kinderen (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 128 en 135-136). Het college neemt de verantwoordelijkheid van de jeugdige en de ouders zelf als uitgangspunt bij het beoordelen van de eigen kracht.
In het derde lid is een aantal afwegingsfactoren opgenomen die de beoordeling van de eigen kracht concretiseren. Samen met het tweede lid vormt dit de invulling die de gemeenteraad geeft aan de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen in de Jeugdwet. De factoren a tot en met e sluiten aan bij de uitspraak van 17 juli 2019 van de CRvB (CRvB 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362).
Bij sub a en b over de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige en de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en duur spelen onder meer leeftijd, problematiek, beperkingen of stoornissen van de jeugdige een rol. Het kan dan gaan om hoeveel hulp de jeugdige nodig heeft, maar ook om de vraag hoe die hulp in de tijd is verdeeld. Het kan gaan om hulp die direct of op wisselende tijdstippen moet worden geboden.
Bij sub c over de mogelijkheden van de ouders wordt meegewogen in hoeverre de ouders voorafgaand aan de aanvraag de hulp al boden en of zij deze hulp kunnen voortzetten. Een andere vraag kan zijn of de aard van de hulp het toelaat dat deze door de ouders wordt geboden. Of dat ouders vanwege het ontbreken van bepaalde deskundigheid of eigen problematiek de hulp niet kunnen bieden. Is er sprake van (dreigende) overbelasting van de ouders, dan wordt eerst onderzocht wat de ouders zelf kunnen doen om de (dreigende) overbelasting op te heffen.
Bij sub d over de samenstelling van het gezin en de woonsituatie spelen verschillende factoren een rol om te bepalen wat redelijkerwijs van de jeugdige en de ouders kan worden verwacht. Zijn er bijvoorbeeld meerdere kinderen in het gezin, wat is de leeftijd van de kinderen, hebben meerdere kinderen hulp nodig, wat is de aard en omvang van die hulp en op welke tijden is er hulp nodig?
Bij sub e over het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen heeft de CRvB op 26 mei 2021 een uitspraak gedaan (CRvB 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1327). Daaruit volgt dat de maatstaven eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouders, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet, geen ruimte bieden voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin om zelf jeugdhulp te kunnen verlenen. Een dergelijke vergaande interpretatie vindt volgens de CRvB geen steun in de tekst en ook niet in de geschiedenis van de totstandkoming van de Jeugdwet. Dat betekent dat het college bij het beoordelen van het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen geen financiële draagkrachtmeting uitvoert.
Het college doet op basis van sub f ook onderzoek naar de mogelijkheden van het sociale netwerk. Dit wordt expliciet genoemd in de parlementaire geschiedenis bij de Jeugdwet en jurisprudentie van de CRvB (CRvB 14 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477). Een relevante vraag is dan ook wat de betrokkenheid van het sociale netwerk was voordat de aanvraag werd ingediend. En kan het sociale netwerk de noodzakelijke hulp bieden of is hiervoor bepaalde deskundigheid vereist?
Bij het beoordelen van de eigen kracht speelt ook een rol in hoeverre er gebruik kan worden gemaakt van overige (wettelijke) voorzieningen. Het college onderzoekt volgens sub g of er bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van algemene voorzieningen of overige voorzieningen. Daarnaast wordt onderzocht of een beroep kan worden gedaan op een voorliggende wettelijke voorziening. Denk hierbij aan hulp of zorg vanuit de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg of via onderwijswetgeving. Als er sprake is van zorg op grond van de Zorgverzekeringswet wordt ook onderzocht of een beroep kan worden gedaan op een aanvullende verzekering (Rechtbank Oost-Brabant 10 november 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5828).
Tot slot is in sub h. opgenomen dat ook andere omstandigheden een rol kunnen spelen bij het beoordelen van de eigen kracht. Het is niet mogelijk alle denkbare omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de eigen kracht, in regels te vatten. Daarom is onder h. in algemene zin verwezen naar overige relevante omstandigheden van de jeugdige en de ouders. De term ‘relevante’ vraagt om een inhoudelijke beoordeling van de omstandigheden door het college.
Artikel 8. Deskundig onderzoek, deskundige toeleiding en beoordeling
Ten aanzien van lid 1 en 2 het volgende. In de Jeugdwet is in artikel 2.3 opgenomen dat het college waarborgt dat er een deskundige toeleiding is naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening. De CRvB heeft dit ook benoemd in het kader van het zogenoemde stappenplan. Daaruit volgt dat de verschillende stadia van onderzoek vragen om aangepaste deskundigheid. Het college moet ervoor zorgen dat die deskundigheid is gewaarborgd. Maar ook dat de deskundigheid kenbaar is voor de hulpvrager (CRvB 14 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477). De CRvB heeft hierop expliciet gewezen in zijn uitspraak van 29 mei 2024 (CRvB 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1097, r.o. 4.9).
Zie ook artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht. Zie ook Afdeling 3.3 Algemene wet bestuursrecht. Lid 1 specificeert deze regel voor de uitvoering van de Jeugdwet.
Ten aanzien van lid 3 het volgende. Veel gemeenten plaatsen de uitvoering van de Jeugdwet ‘op afstand'. Die uitbesteding van taken vindt in allerlei vormen plaats. Soms gaat het alleen om 'voorwerk’, waarbij onderzoek wordt gedaan door een externe organisatie, maar waarbij het college zelf beslist op aanvragen. Een bekend voorbeeld zijn wijkteams, die soms in aparte privaatrechtelijke organisaties zijn ondergebracht. In andere gevallen wordt een gemeenschappelijke regeling in het leven geroepen of wordt een college van een andere gemeente of zelfs een aanbieder gemandateerd om te beslissen op aanvragen.
In al deze gevallen moet het college ervoor zorgen dat er geen vermenging van taken plaatsvindt. Advisering, besluitvorming en levering van ondersteuning moeten vanuit oogpunt van zorgvuldigheid onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd. Dit heeft de CRvB expliciet genoemd in zijn uitspraak van 29 mei 2024 (CRvB 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1096, r.o. 4.11).
Artikel 9. Inhoud beschikking
Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. Overeenkomstig de vereisten in de Algemene wet bestuursrecht moeten beschikkingen goed gemotiveerd zijn, tenzij bij toekenning de verwachting is dat die motivering niet nodig is. In die situatie heeft de jeugdige en zijn ouders het recht alsnog een motivering te vragen.
Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is hier opgenomen in het belang van inwoners om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de inwoner op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.
Een jeugdige of zijn ouders kunnen alleen in bezwaar gaan als er een beschikking is afgegeven. Zoals gemeld, kan een gemotiveerde beschikking achterwege blijven bijvoorbeeld als het wijkteam direct besluit gevraagde zorg te gaan verlenen. Als er geen gemotiveerde beschikking is afgegeven, kan gevraagd worden om een gemotiveerde beschikking. Daartegen kan bezwaar worden ingesteld. Daarbij wordt opgemerkt dat een bezwaar zich richt tegen de inhoud van de toekenning, niet tegen de uitvoering. Problemen met de uitvoering dienen te leiden tot een klacht bij het wijkteam.
Artikel 10. Regels voor pgb
Ten aanzien van het eerste lid het volgende. Dit lid dient als facultatief te worden aangemerkt vanwege het feit dat het inhoudelijk niets toevoegt aan de regeling van dit onderwerp van de wet (zie artikel 8.1.1). Een reden om het desondanks toch op te nemen kan gevonden worden in een in de verordening meer volledig beeld willen schetsen van het proces en de rechten en plichten van de cliënt.
Ten aanzien van het tweede lid het volgende. Op grond van artikel 2.9, onder c, van de wet moeten gemeenten regelen op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Dit is in het tweede lid vastgelegd. Het betreft de substantiële materiële norm- en kaderstelling, in de vorm van een berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van pgb’s, die iedere keer als uitgangspunt genomen wordt. Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de jeugdige of zijn ouders in staat stellen de jeugdhulp die tot de benodigde individuele voorziening behoort van derden te betrekken (artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet).
Er is bewust gekozen geen ‘harde’ vaststaande tarieven op te nemen. Het hanteren hiervan zou er immers toe kunnen leiden dat weliswaar gehandeld wordt overeenkomstig de berekeningswijze en tarieven van de verordening, maar dat de uitkomst een pgb-hoogte is waarmee de jeugdige of zijn ouders niet in staat zijn de benodigde jeugdhulp van derden te betrekken. Om ‘schijnzekerheid’ te voorkomen kiest de gemeente er in plaats daarvan voor om de raad hier de essentialia vast te laten leggen en zo de pgb-verstrekkingsbevoegdheid van het college nader vorm te geven.
In het derde lid wordt geregeld onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk.
In het vierde lid is bepaald dat het college nadere regels kan stellen:
- a.
ten aanzien van bepaling wie tot het sociaal netwerk behoort, de voorwaarden en de eisen aan de inzet van het sociale netwerk.
- b.
ten aanzien van de kwaliteitseisen van pgb.
Artikel 11. Opschorting betaling uit het pgb
In december 2015 is de Regeling Jeugdwet gewijzigd. Aan artikel 8b, vierde lid, is toen onder andere toegevoegd: De Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) kan een betaling uit het pgb geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten: indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, van de wet, de SVB daarom verzoekt. Met opname van dit facultatieve artikel wordt deze mogelijkheid verwezenlijkt.
Artikel 12. Afstemming met gezondheidszorg
De gezondheidszorg voor jeugdigen valt gedeeltelijk binnen de verantwoordelijkheid van de gemeente – namelijk als het gaat om preventieve jeugdgezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg en (licht) verstandelijke gehandicaptenzorg (met uitzondering van langdurig instellingszorg) – maar voor een groot deel ook daarbuiten: huisartsenzorg, paramedische zorg(logopedie, fysiotherapie, dieetadvies) en de meeste medisch specialistische (ziekenhuis-)zorg. Afspraken tussen de gemeente en deze zorgaanbieders (en hun financiers: de zorgverzekeraars/zorgkantoren) zijn van belang.
Artikel 13. Afstemming met sociaal domein gemeente
Met de nieuwe Wet maatschappelijk ontwikkeling (Wmo) is de gemeente vanaf 2015 verantwoordelijk geworden voor een breder pakket aan voorzieningen op het terrein van maatschappelijk ondersteuning. Hoewel voor de voormalige AWBZ-functie begeleiding een knip gemaakt is bij 18 jaar (begeleiding van jeugdigen valt onder de Jeugdwet, begeleiding van volwassenen onder de nieuwe Wmo) en opvoed- en opgroeiondersteuning van de Wmo naar de Jeugdwet verplaatst is, blijven ook enkele voorzieningen voor jeugdigen onder de Wmo vallen (hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen). In die gevallen is een goede afstemming gewenst. Daarnaast zullen sommige ouders van jeugdigen te maken krijgen met voorzieningen op grond van de Wmo.
De overlap van voorzieningen die de gemeente geacht wordt voor jeugdigen te treffen op grond van de Jeugdwet en op grond van de Participatiewet is naar verwachting beperkt. Arbeidstoeleiding en arbeidsparticipatie begint immers in de regel na 18 jaar. Sommige voorzieningen op grond van de Participatiewet zullen ook voor 16- en 17-jarigen gelden, zoals leerwerktrajecten.
Artikel 14. Afstemming met onderwijs en artikel 15. Voorschoolse voorzieningen
Voor kinderen die een combinatie van onderwijs, ondersteuning en zorg nodig hebben is veel veranderd door de invoering van de wet Passend Onderwijs per 1-8-2014, de nieuwe Jeugdwet en de decentralisatie van de AWBZ per 1-1-2015.
Voorheen werd zorg op school veelal vergoed vanuit de AWBZ. Vanaf 2015 wordt ondersteuning en zorg vergoed uit verschillende wetten: Wet passend onderwijs, Jeugdwet, Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet en Wet maatschappelijke ondersteuning.
Vaak gaat het bieden van passende onderwijsondersteuning samen met het bieden van zorg vanuit een van de genoemde wetten. Veel problemen van jongeren spelen namelijk zowel thuis als op school als in de vrije tijd, maar worden veelal door verschillende diensten en hulpverleners opgepakt. Er is sprake van versnippering en verkokering tussen de jeugdketen en het onderwijs en binnen de jeugdketen.
Het is noodzakelijk dat onderwijs en zorg meer samen optrekken, zodat voor het kind (en het gezin) een meer passend arrangement geboden wordt. Verbinding is noodzakelijk en dat is een uitdaging en een kans.
Schoolbesturen en gemeenten hebben gezamenlijk zeggenschap over vrijwel alle ondersteuning en hulp voor jeugdigen, gezinnen en scholen. Het is dan ook van belang van jeugdigen en hun ouders dat goede afspraken hierover gemaakt worden.
Artikel 16. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.
Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.
Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
In het derde lid is bepaald dat een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
In het vierde lid is bepaald dat ingeval het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, het bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb of de geldwaarde van de ten onrechte genoten individuele voorziening kan invorderen.
Artikel 17. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s
In het eerste lid is bepaal dat het college voert een actief fraudepreventiebeleid voert. Onderdeel van dit beleid is dat het college de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
In het tweede lid is bepaald dat het college periodiek onderzoek doet naar het gebruik van individuele voorzieningen en pgb's met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.
In het derde lid is bepaald dat het college personen aanwijst die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en deze verordening. Gezien het feit dat de verantwoordelijkheid voor het toezien op rechtmatigheid bij de uitvoering van de Jeugdwet op de gemeente rust, ligt het voor de hand om ook een toezichthouder Jeugdwet aan te stellen. Terwijl in de Wmo 2015 het aanwijzen van een of meer toezichthouders door het college een wettelijke verplichting is, kent de Jeugdwet een dergelijke verplichting niet. Het aanwijzen van een toezichthouder is desondanks wel mogelijk, als daarvoor een wettelijke grondslag is (artikel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht). Daarom is in deze verordening geregeld dat het college verplicht is een toezichthouder aan te wijzen.
Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Op grond van artikel 2.12 van de wet moeten gemeenten, met het oog op gevallen waarin de uitvoering van de wet ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering door aanbieders gebeurt, bij verordening regels stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Artikel 2.12 van de wet is bij amendement Ypma en Leijten (Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 107) in de wet ingevoegd. De indieners van het amendement hebben in de toelichting bij het amendement verder aangegeven dat gemeenten ten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten. Uitgangspunt is dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 19. Kwaliteitseisen jeugdzorg
De wetgever heeft in de wet en het uitvoeringsbesluit en bijbehorende kwaliteitskader uitgebreide kwaliteitseisen opgenomen, die gelden voor de jeugdhulpaanbieders. Toezicht hierop is ook belegd bij de rijksinspecties (gezondheidszorg en jeugdzorg). Deze wettelijke eisen gelden alleen voor aanbieders die jeugdhulp aanbieden, niet voor zorgaanbieders van preventie.
De kwaliteitseisen en protocollen van jeugdhulpaanbieders worden gedicteerd door beroepscodes, beroepsstandaarden en professionele richtlijnen.
Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In de Jeugdwet ligt de toezichthoudende taak, anders dan bij de Wmo, bij de Inspectie Jeugdzorg. Dit artikel regelt een toezichthoudend ambtenaar die meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening in de breedste zin.
Artikel 21. Betrekken van verschillende doelgroepen bij de uitvoering van de verschillende wetten en het beleid
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
Regeling van de medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
Met het derde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 22. Klachtregeling
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Artikel 23. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen.
Hoofdstuk 10 Slotbepalingen
Artikel 24. Evaluatie en monitoring
Deze bepaling dient als facultatief te worden aangemerkt, omdat de wet hiertoe niet verplicht. Het is aan de raad om te bepalen of zij een evaluatie van de werking van de verordening in de praktijk wenst, en waarop deze dan dient te zien.
Deze evaluatie is overigens niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten. Na aanvaarding van het amendement Bergkamp (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 30) is in artikel 12.2 van de wet opgenomen dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie moet plaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 25. Overgangsrecht
Dit artikel spreek voor zich en behoeft daarom geen nadere toelichting.
Artikel 26. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen in deze verordening, wanneer toepassing van deze verordening of van de hieruit voortvloeiende nadere regels, wanneer toepassing ervan, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 27. Intrekking vorige besluiten
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen nadere toelichting.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen nadere toelichting.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2024
Griffier
Burgemeester
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl