Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733489
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733489/1
Beleidsregels Terug-, invordering en verhaal Participatiewet 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels Terug-, invordering en verhaal Participatiewet 20251. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
-
1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a.
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
- b.
belanghebbende: degene van wie wordt teruggevorderd, danwel degene op wie wordt verhaald;
- c.
beslagvrije voet: beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- d.
betalingstermijn: geldende betalingstermijn op grond van artikel 4:87 Awb;
- e.
bevoegdheid: het recht om een bepaalde actie uit te voeren;
- f.
bruteren: bruteren zoals bedoeld in artikel 58 lid 5 PW, artikel 25 lid 5 IOAW en artikel 25 lid 5 IOAZ, en daarmee de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen te verhogen;
- g.
college: College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Scherpenzeel;
- h.
gedeeltelijke kwijtschelding: de inwoner hoeft een deel van de vordering niet meer terug te betalen. Het deel dat niet wordt kwijtgescholden moet de inwoners wel nog terugbetalen;
- i.
inlichtingenplicht; verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI;
- j.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
- k.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- l.
leenbijstand: Een lening die het college verstrekt aan de inwoner op grond van artikel 48 lid 2 Participatiewet;
- m.
meerinkomen: het inkomen dat hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm;
- n.
mnsp: minnelijke schuldsanering natuurlijke personen;
- o.
niet verwijtbare vordering; vorderingen die zijn ontstaan zonder dat het de schuld is van de uitkeringsgerechtigde;
- p.
onderhoudsplichtige: een persoon die verplicht is om geld te betalen voor het levensonderhoud van zijn of haar kind(eren) en/ of ex-partner. Deze persoon kan een inwoner zijn van de gemeente Scherpenzeel of elders wonen (in Nederland of in het buitenland);
- q.
opschorten: het opschorten van het recht op uitkering zoals bedoeld in artikel 54 lid 1 PW en artikel 17 lid 1 IOAW en artikel 17 lid 1 IOAZ;
- r.
Pw: de Participatiewet;
- s.
terugvordering: door het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die wordt teruggevorderd op basis van een terugvorderingsbesluit als bedoeld in artikel 58 PW, 59 PW, 60 PW, artikel 25 IOAW, artikel 25 IOAZ, artikel 26 IOAW en artikel 26 IOAZ;
- t.
uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Pw, Bbz 2004 en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;
- u.
vergoeding Zorgverzekeringswet: inhoudingsplichtige vergoeding zoals bedoeld in artikel 46 Zorgverzekeringswet;
- v.
verhaal: verhaal van bijstand op een onderhoudsplichtige in het kader van de wettelijke onderhoudsplicht of op grond van artikel 62f van de Pw;
- w.
verwijtbare vordering: een vordering die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht;
- x.
verrekening: verrekening van een vordering zoals bedoeld in artikel 60 lid 3 PW, artikel 28 lid 3 IOAW en artikel 28 lid 3 IOAZ;
- y.
volledige kwijtschelding: de inwoner hoeft (het restant van) de vordering niet terug te betalen;
- z.
voorschot: een voorschot op de uitkering op grond van artikel 52 lid 1 PW.
- a.
-
2. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze beleidsregels betrekking hebben en de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek;
2. TERUGVORDERING
Artikel 2. Gebruikmaking bevoegdheid tot opschorting en intrekking na opschorting
-
1. Het college schort het recht op uitkering als bedoeld op voor de duur van acht weken.
-
2. Het college maakt volledig gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 54 lid 4 PW en artikel 17 lid 4 IOAW en artikel 17 lid 4 IOAZ om een toekenningsbesluit in te trekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op uitkering is opgeschort.
-
3. Het besluit tot intrekking van het toekenningsbesluit wordt binnen acht weken na de eerste dag waarover het recht op uitkering is opgeschort, aan belanghebbende bekend gemaakt.
Artikel 3. Gebruikmaking bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
-
1. Het college maakt volledig gebruik van de bevoegdheid tot herziening dan wel intrekking van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 54 lid 3, tweede volzin PW en artikel 17 lid 3, tweede volzin IOAW en artikel 17 lid 3 IOAZ.
-
2. Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering.
-
3. Het college bruteert de vordering tenzij sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
-
4. Het derde lid is niet van toepassing op algemene bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan verstrekt op grond van het Bbz 2004.
Artikel 4. Afzien van terugvordering wegens dringende redenen
Er wordt gemotiveerd geheel of gedeeltelijk afgezien van terugvordering als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn als bedoeld in artikel 58 lid 8 PW respectievelijk artikel 25 lid 7 IOAW en artikel 25 lid 7 IOAZ.
3. INVORDERING
Artikel 5. Verplichtingen met betrekking tot de invordering
-
1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.
-
2. Gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit neemt het college een invorderingsbesluit waarin wordt vermeld:
- a.
de hoogte van (het saldo van) de vordering;
- b.
de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen
- c.
de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;
- d.
de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 Awb een betalingsregeling naar draagkracht te treffen;
- e.
de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;
- f.
dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.
- a.
-
3. Voordat een betalingsregeling wordt getroffen kan het college onderzoek verrichten naar de aflossingscapaciteit en naar aanleiding van het onderzoek de betalingsverplichting op basis van draagkracht vaststellen.
-
4. Indien de belanghebbende geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, is de vordering dan wel het restant van de vordering volledig opeisbaar.
Artikel 6. Gebruikmaking verrekenbevoegdheden inzake vorderingen, vakantiegeld, middelen, voorschotten en leningen
-
1. Het college maakt, voor zover sprake is van recht op uitkering, volledig gebruik van de bevoegdheid tot verrekening van de vordering met het recht op uitkering, zo mogelijk direct na afgifte van het besluit tot terugvordering en ongeacht de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.
-
2. In geval van een uitkering op grond van de PW verrekent het college de in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de uitkering.
-
3. In geval van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ verrekent het college de in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met die uitkering.
-
4. Als op grond van de PW bijstand wordt verleend over een periode waarover een voorschot is verstrekt, dan wordt deze bijstand onder toepassing van artikel 52 lid 4 PW zonder machtiging van de belanghebbende verrekend met dit voorschot.
Artikel 7. Aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Als een belanghebbende een uitkering ontvangt als bedoeld in deze regeling, bedraagt de maandelijkse aflossingscapaciteit, voor zowel leningen als vorderingen, dat deel van het maandelijkse inkomen dat meer bedraagt dan de wettelijke beslagvrije voet.
Artikel 8. Aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de uitkering en bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering
-
1. Na beëindiging van de uitkering blijft, in geval van een lening waarop al werd afgelost, de aflossingscapaciteit ongewijzigd.
-
2. Na beëindiging van de uitkering bedraagt in geval van een bestaande vordering waarop al werd afgelost, de aflossingscapaciteit met ingang van de eerste kalendermaand na de maand waarin de uitkering is beëindigd, de vastgestelde aflossingscapaciteit vermeerderd met:
- •
75% van het in aanmerking te nemen meerinkomen inclusief vakantiegeld als sprake is van een fraudevordering of een vordering voortvloeiende uit een opgelegde bestuurlijke boete of maatregel;
- •
50% van het in aanmerking te nemen meerinkomen inclusief vakantiegeld in geval van overige vorderingen.
- •
-
3. Als ten gevolge van de intrekking en/of beëindiging van de uitkering een vordering ontstaat, dan wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld conform lid 2
-
4. Als na de periode van uitkeringsverstrekking een vordering ontstaat en er nog geen aflossingscapaciteit vastgesteld is, dan wordt die vastgesteld conform lid 2.
Artikel 9. Besluit inzake vaststelling aflossingsverplichting
In het besluit tot vaststelling van de aflossingsverplichting als bedoeld in artikelen 7 en 8, wordt in ieder geval vermeld:
- 1.
de hoogte van (het saldo van) de vordering;
- 2.
de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;
- 3.
de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;
- 4.
dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.
Artikel 10. Volgorde aflossing
Als op meerdere leningen en/of vorderingen en/of boetes moet worden afgelost dan is de volgorde van aflossing als volgt:
- -
boeten,
- -
vordering in verband met afstemming (maatregel),
- -
fraudevorderingen,
- -
vorderingen op grond van de Participatiewet, WWB en/of, de WIJ als gevolg van terugvordering, in volgorde van ouderdom,
- -
vorderingen op grond van de IOAW/IOAZ als gevolg van terugvordering, in volgorde van ouderdom,
- -
alle overige vorderingen op grond van de Participatiewet in volgorde van ouderdom,
- -
overige vorderingen
Artikel 11. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
-
1. Het college verricht telkens na 12 maanden een onderzoek naar het maandelijkse inkomen, de beslagvrije voet en de aflossingscapaciteit.
-
2. Bij een gegrond vermoeden dat het maandelijkse inkomen van belanghebbende aanzienlijk is gewijzigd, kan het college in afwijking van het eerste lid een tussentijds onderzoek verrichten als bedoeld in dat lid.
Artikel 12. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
-
1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:
- a.
wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of
- b.
tijdelijke vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent niet aan de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting te kunnen voldoen.
- a.
-
2. Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien de belanghebbende:
- a.
een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting; en
- b.
het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan de aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 7 van deze regeling.
- a.
-
3. In geval van een fraudevordering dan wel dat de belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan het verzoek worden afgewezen.
-
4. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.
Artikel 13. Melden van vermogensontvangsten en inkomensverhoging
Een belanghebbende dient onverwijld en uit eigen beweging vermogensontvangsten en/of een verhoging van zijn inkomen te melden. Als een belanghebbende dit nalaat en naderhand blijkt dat sprake is van een hogere aflossingscapaciteit, dan wordt de aflossingscapaciteit met terugwerkende kracht herzien vanaf het moment waarvan bij tijdige melding zou zijn uitgegaan.
Artikel 14. Uitstel van aflossing leningen en vorderingen
-
1. Het college kan aan de belanghebbende, op diens verzoek en onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, uitstel van betaling geven voor de duur van maximaal 1 jaar, indien de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven.
-
2. Betreft het een verzoek om uitstel van aflossings- en renteverplichtingen voortvloeiende uit een op grond van het Bbz verstrekt bedrijfskapitaal, dan is in afwijking van het voorgaande lid artikel 41 Bbz 2004 onverkort van toepassing.
-
3. Een verzoek tot uitstel van betaling wordt zonder onderzoek toegekend indien:
- a.
aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend; en
- b.
het uitstel van betaling niet langer duurt dan drie maanden.
- a.
-
4. Het besluit tot uitstel van betaling wordt ingetrokken indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
-
5. Het college verleent geen uitstel van betaling als belanghebbende beschikt over in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 PW met dien verstande dat:
- a.
de door het college als lening verstrekte uitkering(en) en eventuele teruggevorderde uitkering(en) buiten beschouwing worden gelaten;
- b.
het bepaalde in artikel 34 lid 2 onderdeel c PW geen toepassing vindt.
- a.
Artikel 15. Wettelijke rente bij uitstel
Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.
Artikel 16. In kennisstelling uitkomst draagkrachtonderzoek
-
1. Het besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting wordt belanghebbende bij beschikking medegedeeld
-
2. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.
Artikel 17. Verhoging vordering bij niet tijdige betaling
-
1. Bij gebreke van tijdige en volledige betaling wordt de (resterende) vordering door het college:
- a.
vanaf de datum van aanmaning verhoogd met de wettelijke rente en op de invordering betrekking hebbende kosten, waaronder kosten van dwangbevel;
- b.
gebruteerd voor zover de gemeente ten aanzien van de (resterende) vordering loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding Zorgverzekeringswet inhoudingsplichtig is en geen verrekening meer mogelijk is met de belastingdienst, het UWV en de zorgverzekeraar.
- a.
-
2. In afwijking van het eerste lid onder a wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht, wanneer:
- a.
(het restant van) de vordering minder dan € 35.000,00 bedraagt;
- b.
de totale in rekening te brengen rente minder dan € 20,00 bedraagt.
- a.
Artikel 18. Aanmaning
-
1. Als een belanghebbende:
- a.
de vordering niet terugbetaalt of;
- b.
niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling of;
- c.
een opgelegde betalingsverplichting niet (meer) nakomt, ontvangt hij een aanmaning tot nakoming van zijn betalingsverplichting.
- a.
-
2. De betalingstermijn van de aanmaning wordt gesteld op 7 dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending daarvan.
-
3. De belanghebbende wordt in de aanmaning gewezen op verplichting tot betaling van het achterstallig bedrag ineens en op de wettelijke rente die is verschuldigd vanaf de datum van aanmaning.
-
4. Voor de aanmaning wordt bij belanghebbende een vergoeding in rekening gebracht ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 4:113 van de Awb, welke pas daadwerkelijk in rekening wordt gebracht als een dwangbevel wordt verzonden.
Artikel 19. Ingebrekestelling en dwangbevel
-
1. Blijft een belanghebbende, na te zijn aangemaand, weigeren om aan de betalingsverplichting te voldoen, dan:
- a.
ontvangt hij een ingebrekestelling als sprake is van een terugvorderingsbesluit van vóór 1 juli 2009;
- b.
vordert het college de vordering bij dwangbevel in als bedoeld in artikel 60 lid 2 PW respectievelijk artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ, als sprake is van een terugvorderingsbesluit op of ná 1 juli 2009.
- c.
vordert het college de vordering bij dwangbevel in als bedoeld in artikel 5:10 lid 2 Awb als sprake is van een vordering voortvloeiende uit een opgelegde bestuurlijke boete.
- d.
Het dwangbevel bevat een bevel tot betaling binnen 7 dagen na het uitvaardigen ervan.
- a.
-
2. De kosten van dwangbevel bedragen 10% van de vordering met een minimum van € 25,00 en een maximum van € 6.6775,00.
-
3. De in rekening gebrachte vergoeding voor aanmaning, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel worden eveneens bij dwangbevel ingevorderd.
Artikel 20. Beslaglegging
-
1. Als de debiteur na aanmaning zijn betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, kan het college overgaan tot het leggen van executoriaal beslag.
-
2. Het leggen van executoriaal beslag vindt plaats door het uitvaardigen van een dwangbevel gevolgd door het direct leggen van executoriaal beslag onder derden en/of het direct leggen van executoriaal beslag onder de debiteur zelf.
-
3. Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging wordt de vordering verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, vanaf het moment dat de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.
4. AFZIEN INVORDERING EN KWIJTSCHELDING
Artikel 21. Uitstel aflossingsverplichtingen schort termijnen niet op
Een door het college op grond van artikel 14 van deze beleidsregels verleend uitstel van aflossing telt niet mee bij de bepaling van de termijnen als vermeld in dit hoofdstuk.
Artikel 22. Bij vermogen geen uitstel afzien van invordering of kwijtschelding
Het college ziet niet af van (verdere) invordering en gaat evenmin over tot (gehele of gedeeltelijke) kwijtschelding als bedoeld in dit hoofdstuk als belanghebbende beschikt over in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 PW met dien verstande dat:
- a.
de door het college als lening verstrekte uitkering(en) en eventuele teruggevorderde uitkering(en) buiten beschouwing worden gelaten;
- b.
het bepaalde in artikel 34 lid 2 onderdeel c PW geen toepassing vindt.
Artikel 23. Afzien (verdere) invordering niet-fraudevorderingen en leningen
-
1. Het college ziet in individuele situaties af van (verdere) invordering en gaat over tot administratieve afboeking wanneer de (restant) vordering een bedrag van € 300,00 niet te boven gaat, voor zover geen verrekening met een uitkering mogelijk is en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.
-
2. Bij een (restant) vordering van € 300,00 en meer, kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van (verdere) invordering af te zien en tot administratieve afboeking over te gaan, indien incasso van de vordering gedurende vijf jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.
Artikel 24. Afzien (verdere) invordering fraudevorderingen
-
1. Het college ziet in individuele situaties af van (verdere) invordering en gaat over tot administratieve afboeking wanneer de (restant) fraudevordering niet meer bedraagt dan € 300,00, voor zover geen verrekening met een uitkering mogelijk is en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.
-
2. Bij een (restant) fraudevordering tussen de € 300,00 en € 5.000,00 kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van (verdere) invordering van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering af te zien en tot administratieve afboeking over te gaan, indien:
- a.
incasso van de vordering gedurende tien jaar onmogelijk is gebleken en
- b.
het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.
- a.
-
3. Bij een (restant) fraudevordering tussen € 5.000,00 en € 50.000,00 kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van (verdere) invordering van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering af te zien en tot administratieve afboeking over te gaan, indien:
- a.
incasso van de vordering gedurende vijftien jaar onmogelijk is gebleken en
- b.
het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten
- a.
-
4. Bij een (restant) fraudevordering van € 50.000,00 en meer moet voor de in het voorgaande lid onder a genoemde termijn van vijftien jaar gelezen worden: 20 jaar.
Artikel 25. Kwijtschelding niet-fraudevorderingen
-
1. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregels besluit het college ambtshalve dan wel op schriftelijk verzoek van een belanghebbende tot kwijtschelding van de (resterende) vordering, niet zijnde een fraudevordering, als de belanghebbende:
- a.
gedurende 90 al dan niet aaneensloten maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of
- b.
gedurende 90 aaneengesloten maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de eventueel daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of
- c.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 75% van de restsom, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, in één keer betaalt waarbij de betalingstermijn van zes weken als bedoeld in artikel 4:87 Awb moet zijn verstreken en reeds is aangevangen met aflossing conform de vastgestelde aflossingsverplichtingen.
- a.
-
2. Voor de in het voorgaande lid genoemde termijn van 90 maanden moet 60 maanden worden gelezen, als het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode de op grond van de wettelijke bepalingen vastgestelde beslagvrije voet niet te boven is gegaan.
Artikel 26. Kwijtschelding fraudevorderingen
-
1. In afwijking van artikel 58 lid 1 PW besluit het college ambtshalve dan wel op schriftelijk verzoek van een belanghebbende tot kwijtschelding van de (resterende) fraudevordering, voor zover de hoofdsom van de vordering minder dan € 50.000,00 bedraagt en belanghebbende:
- a.
gedurende 180 al dan niet aaneengesloten maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
- b.
gedurende 180 aaneengesloten maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de eventueel daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten alsnog heeft betaald;
- c.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 75% van de restsom, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, in één keer betaalt;
- d.
gedurende 180 aaneengesloten maanden geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.
- a.
-
2. Bij fraudevorderingen van € 50.000,00 en meer moet voor de in het voorgaande lid vermelde termijn van 180 maanden worden gelezen: 240 maanden.
-
3. Voor de in het eerste lid genoemde termijn van 180 maanden moet 120 maanden worden gelezen als het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode de op grond van de wettelijke bepalingen vastgestelde beslagvrije voet niet te boven is gegaan.
-
4. Voor de in het tweede lid genoemde termijn van 240 maanden moet 180 maanden worden gelezen als het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode de op grond van de wettelijke bepalingen vastgestelde beslagvrije voet niet te boven is gegaan.
Artikel 27. Kwijtschelding van als lening verstrekte uitkering
-
1. Het college besluit tot kwijtschelding van de (resterende) lening als belanghebbende:
- a.
gedurende 36 al dan niet aaneengesloten maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
- b.
gedurende 36 aaneengesloten maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft betaald;
- c.
gedurende 36 maanden geen mogelijkheden tot aflossing zijn geweest en die mogelijkheid zich naar verwachting ook niet zal voordoen.
- a.
Artikel 28. Uitzonderingen gehele of gedeeltelijke kwijtschelding
Kwijtschelding als bedoeld in deze paragraaf vindt niet plaats als sprake is van:
- a.
fraudevorderingen ten gevolge van recidive;
- b.
vorderingen voortvloeiende uit opgelegde boeten;
- c.
vorderingen voortvloeiende uit afstemmingen (maatregelen);
- d.
terugvorderingen krachtens het Burgerlijk Wetboek van onverschuldigde betalingen;
- e.
op grond van het Bbz 2004 als lening verstrekt bedrijfskapitaal respectievelijk teruggevorderde kosten van verstrekt bedrijfskapitaal;
- f.
vorderingen die in handen van een deurwaarder zijn gegeven of;
- g.
vorderingen en leningen die door pand of hypotheek zijn
Artikel 29. Intrekking besluit afzien invordering respectievelijk kwijtschelding
Een besluit tot afzien van (verdere) invordering dan wel tot (gedeeltelijke) kwijtschelding op grond van deze paragraaf wordt ingetrokken, als op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 30. Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling
-
1. Het college verleent medewerking aan een minnelijke of wettelijke schuldregeling als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:
- a.
het is redelijkerwijs te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
- b.
het is redelijkerwijs te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
- c.
de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering zal ten minste worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;
- d.
het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling is ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie of een Nederlandse gemeente.
- a.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing als de vordering wordt gedekt door een pand- of hypotheekrecht op een goed of goederen, tenzij de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
-
3. Het besluit tot het afzien van (verdere) invordering treedt niet in werking voordat een stabilisatieperiode van kracht is geworden of een schuldregeling tot stand is gekomen.
-
4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding treedt niet in werking voordat een schuldregeling succesvol en met ‘schone lei’ is afgerond.
-
5. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd als:
- a.
niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een minnelijke of wettelijke schuldregeling tot stand is gekomen;
- b.
de vordering van de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling wordt voldaan;
- c.
onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
- a.
5. VERHAAL
Artikel 31. Bevoegdheid tot verhaal
Het college verhaalt de kosten van bijstand in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 61 tot en met 62 i van de Participatiewet voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet.
Artikel 32. Afzien van het nemen van een besluit tot verhaal
-
1. In afwijking van artikel 31 ziet het college af van (aanvullend) verhaal als:
- a.
het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 25,00 per maand, tenzij er sprake is van een rechtelijke uitspraak zoals bedoeld in artikel 62b van de wet;
- b.
de onderhoudsplichtige in een minnelijke of wettelijke schuldsaneringstraject zit;
- c.
de onderhoudsplichtige in het buitenland woont en geen inkomen ontvangt van een in Nederland gevestigde organisatie.
- d.
de onderhoudsplichtige als niet-ingezetene is geregistreerd in de Basisregistratie personen en geen inkomen ontvangt van een in Nederland gevestigde organisatie;
- e.
naar het oordeel van het college gelet op alle omstandigheden van de onderhoudsplichtige of de bijstandsgerechtigde daartoe dringende redenen aanwezig zijn.
- a.
-
2. In afwijking van het eerste lid verhaalt het college de kosten van bijstand alsnog als:
- a.
de onderhoudsplichtige zich niet houdt aan niet houdt aan de voorwaarden van de schuldregeling waardoor deze niet slaagt;
- b.
er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste en/of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
- a.
Artikel 33. Ingangsdatum verhaalsbijdrage
De verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het besluit tot verhaal van de kosten van bijstand is verzonden.
Artikel 34. Invordering van verhaalsbijdrage
-
1. Wanneer er geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak is, in de zin van artikel 62b van de PW, en de onderhoudsplichtige op wie wordt verhaald, de vastgestelde verhaalsbijdrage niet of niet tijdig betaalt, verhaalt het college in rechte.
-
2. Als de onderhoudsplichtige zijn betalingsverplichting volgend uit lid 1 niet nakomt, vordert het college de vordering bij dwangbevel in.
-
3. De kosten van aanmaning, wettelijke rente en van het dwangbevel worden bij dwangbevel ingevorderd.
-
4. Het dwangbevel bevat een bevel tot betaling binnen 7 dagen na het uitvaardigen van het dwangbevel.
Artikel 35. (Her)onderzoek verhaalsbijdrage
-
1. Eén keer per 24 maanden verricht het college onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage.
-
2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt het college op verzoek van de onderhoudsplichtige, dan wel ambtshalve als gevolg van gewijzigde omstandigheden van de onderhoudsplichtige, of de eerder opgelegde verhaalsbijdrage geheel of ten dele moet worden herzien.
-
3. Als wijziging in draagkracht minder is dan €25,00 per maand, wordt de verhaalsbijdrage niet aangepast), aan te bevelen om dat wel op te nemen.
6. SLOTBEPALINGEN
Artikel 36. Hardheidsclausule
Het college kan op grond van artikel 4:84 Awb in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 37. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. De Beleidsregels Participatiewet 2021 gemeente Scherpenzeel worden met ingang van 1 januari 2025 ingetrokken.
-
2. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025 .
-
3. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Terug-, invordering en verhaal Participatiewet 2025’.
-
4. Op besluiten, de daaruit voortvloeiende (betalings)afspraken en eventuele invorderingsmaatregelen die dateren van voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijven de Beleidsregels Participatiewet 2021 gemeente Scherpenzeel onverkort van kracht
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van 3 december 2024.
R. ’t Hoen
Secretaris
M.C. Teunissen-Willemsen
burgemeester
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel is een aantal begripsbepalingen opgenomen. De bepalingen behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 2. Gebruikmaking bevoegdheid tot opschorting en intrekking na opschorting
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot opschorting als van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt en belanghebbende dit te verwijten valt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking verleent. De wetgever heeft bepaald dat de periode waarover het recht op uitkering wordt opgeschort, maximaal acht weken mag duren.
Van de opschorting moet aan de belanghebbende mededeling worden gedaan en belanghebbende moet worden uitgenodigd om binnen een door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen. De te hanteren termijn moet de belanghebbende redelijkerwijs in staat stellen om de relevante ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te verstrekken, dan wel om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. Uitgangspunt is daarbij een termijn van minimaal één week na datum verzending brief of een gesprek. Wanneer op voorhand al duidelijk is dat de belanghebbende meer tijd nodig heeft om de gevraagde stukken te verstrekken wordt uiteraard een langere termijn gehanteerd.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot intrekking van het recht op uitkering met ingang van de datum van opschorting als:
- •
het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld en
- •
belanghebbende daarvan een verwijt kan worden gemaakt en
- •
de periode waarover het recht op uitkering is opgeschort niet meer bedraagt dan acht weken.
De verwijtbaarheid ontbreekt als:
- •
de gevraagde gegevens of bewijsstukken niet (meer) van belang zijn voor de verlening van de uitkering;
- •
Belanghebbende niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken over de gevraagde gegevens of bewijsstukken.
Is de opschortingstermijn verstreken dan moet het recht op uitkering worden ingetrokken met toepassing van artikel 54 lid 3 PW respectievelijk artikel 17 lid 4 IOAW/IOAZ. Deze grondslag is voor de belanghebbende minder belastend: volgens vaste rechtspraak kan in dit geval in bezwaar, beroep of hoger beroep nog rekening worden gehouden met na de hersteltermijn door de belanghebbende alsnog verstrekte gegevens. Als de intrekking plaatsvindt op grond van artikel 54 lid 4 PW respectievelijk artikel 17 lid 1 IOAW/IOAZ dan is dat volgens vaste rechtspraak niet het geval.
Artikel 3. Gebruikmaking bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Bij fraudevorderingen is het college op grond van de PW en de IAOW/IOAZ verplicht om over te gaan tot herziening, intrekking, terugvordering en eventuele brutering. Bij niet-fraudevorderingen is dat een bevoegdheid. Het college maakt echter ten volle gebruik van die bevoegdheden.
Artikel 4. Afzien van terugvordering wegens dringende redenen
Een besluit tot herziening, intrekking of beëindiging van het recht op uitkering kan leiden tot terugvordering van alsdan ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering. Er kan aanleiding zijn om af te zien van terugvordering wegens dringende redenen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van terugvordering kan worden afgezien. Als de terugvordering ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, kan de toepassing van dit artikellid worden overwogen. De vraag wat onder dringende redenen wordt verstaan, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord.
Bij dringende redenen is niet primair of uitsluitend gedacht aan financiële redenen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het moet gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks en wel zodanig dat de terugvordering tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt. Nadrukkelijk geldt dus dat steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze bepaling kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden toegepast.
Artikel 5. Verplichtingen met betrekking tot de invordering
De hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken na verzenddatum van het terugvorderingsbesluit moet worden terugbetaald. Wanneer niet binnen die termijn tot betaling is overgegaan en evenmin een betalingsregeling is getroffen, dan kunnen invorderingsmaatregelen worden getroffen (aanmaning, dwangbevel, beslaglegging).
Er kan (in beginsel op basis van draagkracht) een betalingsregeling worden getroffen. Houdt de belanghebbende zich niet aan de afspraken, dan is de gemeente niet langer gehouden aan de betalingsregeling. Het restant van de vordering is dan alsnog ineens opeisbaar en er kunnen in dat kader invorderingsmaatregelen worden getroffen.
Artikel 6. Gebruikmaking verrekenbevoegdheden inzake vorderingen, vakantiegeld, middelen,voorschotten en leningen
Voor fraudevorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013 geldt een verrekenplicht (artikel 60 lid 4 PW en artikel 28 lid 2 IOAW/IOAZ). Voor alle overige vorderingen heeft het college de bevoegdheid tot verrekening (artikel 60 lid 3 PW en artikel 28 lid 3 IOAW/IOAZ). Het college maakt ten volle gebruik van deze verrekenbevoegdheid.
Bij verrekening moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:
- a.
Er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan: enerzijds de door de belanghebbende te ontvangen uitkering, anderzijds de ten onrechte verleende uitkering die wordt teruggevorderd.
- b.
Er moet gelijksoortigheid van wederzijdse schulden zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat ten onrechte verstrekte en teruggevorderde bijstand niet met een Wmo-vergoeding kan worden verrekend.
- c.
Bij verrekening moet de beslagvrije voet worden gerespecteerd.
- d.
Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (verrekening met bijvoorbeeld bijzondere bijstand is daardoor niet mogelijk omdat op grond van artikel 46 lid 2 PW bijzondere bijstand niet vatbaar is voor beslag).
Op grond van artikel 60a lid 4 PW is sprake van een uitzondering op de onder sub b) verlangde gelijksoortigheid van de wederzijdse schuld. Dat artikel biedt de mogelijkheid om een vordering die een belanghebbende op het college heeft, anders dan een vordering tot betaling van uitkering op grond van de PW, te verrekenen met een schuld die de belanghebbende heeft bij het college. Voorbeeld: als het college een proceskostenvergoeding moet betalen aan een belanghebbende terwijl het college een vordering heeft op grond van artikel 58 PW of artikel 59 PW, dan kan die vergoeding van proceskosten worden verrekend met de openstaande vordering. De schuld van belanghebbende bij het college wordt daardoor lager.
Artikel 7. Aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
De aflossingscapaciteit van een belanghebbende bedraagt in beginsel dat gedeelte van het maandelijkse inkomen dat de beslagvrije voet overstijgt. De hoogte van de beslagvrije voet wordt met ingang van 1 januari 2021 berekend op basis van de artikelen 475da t/m 475e Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv).
Hoofdregel
Voor belanghebbenden met een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW, IOAW/IOAZ en Bbz 2004 is op grond van artikel 475da lid 4 Rv de hoofregel dat de beslagvrije voet 95% bedraagt van de op huishoudsituatie toepasselijke norm als vermeld in artikel 21 PW (de normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden van 21 jaar en ouder tot de AOW-gerechtigde leeftijd). De aflossingscapaciteit bedraagt in die gevallen dus in beginsel 5% van de toepasselijke bijstandsnorm als vermeld in artikel 21 PW.
Bestuursrechtelijke (zorg)premie
In alle situaties geldt dat als op de uitkering voor levensonderhoud beslag ligt en bovendien de bestuursrechtelijke zorgpremie (artikel 18f Zorgverzekeringswet) wordt ingehouden, de beslagvrije voet met dat bedrag wordt verminderd (artikel 475db onderdeel c Rv).
Afwijkend vastgestelde beslagvrije voet
In de praktijk kan zich de situatie voordoen dat uit de berekeningen op basis van de wettelijke bepalingen een hogere beslagvrije voet resulteert. Die moet dan uiteraard worden gerespecteerd. Anderzijds kan een dergelijke berekening in uitzonderlijke gevallen mogelijk resulteren in juist een lagere beslagvrije voet. Gezien de wettelijk vastgelegde beslagvrije voet in verschillende situaties waarin belanghebbenden een uitkering voor levensonderhoud ontvangen, kan dan niet zondermeer de conclusie worden getrokken dat die lagere beslagvrije voet ook daadwerkelijk kan worden gehanteerd. Het verdient aanbeveling om in die uitzonderlijke gevallen eerst nader onderzoek te verrichten naar de specifieke situatie om te bezien of de gegevens en de berekening compleet en correct zijn in relatie tot de feitelijke situatie van belanghebbende.
Artikel 8. Aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de uitkering en bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering
In geval van een lening waarop tijdens de uitkeringsverstrekking al wordt afgelost, wordt bij belanghebbenden die uitstromen uit de uitkering de aflossingscapaciteit, zoals bepaald op grond van artikel 9 van de regeling, niet gewijzigd. Er is immers nog steeds sprake van een lening. Zo lang aan de betalingsverplichtingen wordt voldaan is er geen aanleiding om de lening op te zeggen waardoor alsnog terugvordering ontstaat waardoor andere invorderingsregels van toepassing worden.
Is echter sprake van:
- •
een bestaande terugvordering bij belanghebbenden die uitstromen uit de uitkering;
- •
een terugvordering die juist door de uitstroom uit de uitkering ontstaat;
- •
een terugvordering die op een later moment na uitstroom uit de uitkering ontstaat;
dan bedraagt de aflossingscapaciteit de aflossingscapaciteit zoals op grond van artikel 9 van deze regeling is bepaald, vermeerderd met:
- •
75% van het in aanmerking te nemen meerinkomen bij fraudevorderingen;
- •
50% van het in aanmerking te nemen meerinkomen bij reguliere vorderingen.
In de praktijk betekent dit dat het in aanmerking te nemen meerinkomen in alle individuele situaties moet worden berekend (er kan immers niet meer simpelweg worden uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnorm) waarbij bovendien geldt dat het meerinkomen alleen in aanmerking wordt genomen voor zover het de berekende wettelijke beslagvrije voet overstijgt.
Daarbij moet ook nog eens rekening worden gehouden met de maximale beslagvrije voet zoals die is vastgelegd in artikel 475da lid 1 Rv. Als de berekende wettelijke beslagvrije voet hoger is dan de maximale beslagvrije voet, dan moet al het meerinkomen boven die maximumbedragen alsnog in aanmerking worden genomen. Daarmee wordt de berekende wettelijke beslagvrije voet dus gepasseerd.
Artikel 9. Besluit inzake vaststelling aflossingsverplichting
Een besluit tot vaststelling van de aflossingsverplichting moet evenals een terugvorderingsbeschikking duidelijkheid scheppen. Daarom is het van belang om de in dit artikel genoemde zaken te vermelden in dit besluit.
Artikel 10. Volgorde aflossing
Wanneer de schuldenaar eerst na het verstrijken van de reguliere betalingstermijn betaalt, kan het verschuldigde bedrag inmiddels zijn opgelopen met eventuele aanmanings- en invorderingskosten, alsmede wettelijke rente. In die situatie kan vervolgens onduidelijkheid ontstaan als de schuldenaar het verschuldigde bedrag niet volledig betaalt. Wanneer niet de volgorde vaststaat aan welke posten de betaling achtereenvolgens moet worden toegerekend, kan ook niet worden bepaald welk bestanddeel van de schuld al dan niet volledig is voldaan. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is daarom uitdrukkelijk in de wet bepaald welke volgorde van toerekening geldt.
Artikel 4:92 Awb bepaalt in het eerste lid dat de volgorde waarin een betaling wordt voldaan dwingendrechtelijk is voorgeschreven. De betalingen worden als volgt geboekt:
Ten eerste: in mindering op de in rekening gebrachte kosten;
Ten tweede: in mindering op de al verschenen rente;
Ten derde: in mindering op de hoofdsom en de lopende rente.
Zijn er verschillende geldschulden, dan bepaalt het tweede lid van 4:92 Awb dat de schuldenaar de schuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend. Het betreft hier dus een keuzevrijheid van de debiteur die theoretisch bij iedere maandelijkse betaling tot een andere keuze kan leiden.
Wanneer geen sprake is van in rekening gebrachte rente en kosten en de debiteur heeft niet aangewezen welke vordering eerst moet worden afgelost, dan dient de volgorde te worden gehanteerd, zoals in dit artikel is aangeven. De vorderingen in het kader van de Participatiewet, de WIJ en de IOAW/IOAZ zijn preferent en volgen onmiddellijk na de vorderingen in artikel 288 boek 3 BW.
Artikel 11. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Op grond van artikel 475d Rv geldt de vaststelling van de beslagvrije voet voor de duur van 12 maanden. Dat betekent dat eens per 12 maanden een onderzoek moet worden gedaan naar de hoogte van het maandelijkse inkomen, de beslagvrije voet en de aflossingscapaciteit. Als een andere partij dan het college de rol van coördinerend deurwaarder vervult als bedoeld in artikel 478Rv, dan ligt deze taak bij die andere partij.
Artikel 12. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
Dit artikel biedt de belanghebbende de mogelijkheid schriftelijk een verzoek bij het college in te dienen tot wijziging van zijn aflossingsverplichting of tot tijdelijk uitstel van zijn betalingsverplichting. Dit verzoek moet de belanghebbende schriftelijk indienen en voorzien van de bewijsstukken, zoals overzichten van gewijzigde inkomsten en/of wijzigingen in zijn vermogen die kunnen leiden tot een wijziging van de aflossingsverplichting. In het algemeen is het aangaan van nieuwe schulden geen reden om de aflossingsverplichting te herzien. In dergelijke situaties dient de belanghebbende aan te tonen dat het aangaan van een nieuwe schuld absoluut noodzakelijk was. De aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals auto’s, tv’s, computers, mobiele telefoonabonnementen en dergelijke worden doorgaans als niet noodzakelijk beschouwd.
Artikel 13. Melden van vermogensontvangsten en inkomensverhoging
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 14. Uitstel van aflossing leningen en vorderingen
Als iemand geen aflossingscapaciteit heeft, is geen sprake van uitstel van betaling in de zin van dit artikel. Het gaat juist om de situatie dat de belanghebbende geacht wordt wel aflossingscapaciteit te hebben, maar desondanks niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen door bijzondere omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de Belastingdienst ten onrechte verstrekte toeslagen direct verrekent met te betalen toeslagen. Of bijvoorbeeld onverwachte levensgebeurtenissen die tot betalingsverplichtingen leiden, zoals een overlijden van een partner in verband waarmee op korte termijn begrafeniskosten moeten worden voldaan. In dergelijke situaties beschikt de debiteur per direct en gedurende een beperkte periode feitelijk over minder middelen dan waarmee rekening is gehouden bij de berekening van de aflossingscapaciteit.
In dergelijke situaties kan uitstel van betaling worden verleend voor de duur van maximaal een jaar. Belanghebbende moet uiteraard wel met bewijsstukken aantonen dat hij tijdelijk niet in staat is om te voldoen aan zijn betalingsverplichting.
Wanneer de duur van het uitstel korter dan drie maanden is en belanghebbende heeft de afgelopen 24 maanden niet eerder uitstel van betaling gekregen, kan om praktische redenen zonder vooraf onderzoek uitstel van betaling worden gegeven.
Een ingezet traject van schuldhulpverlening valt niet onder ‘bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in dit artikel en vormt dan ook geen reden voor uitstel van betaling. Ook als de belanghebbende kan beschikken over in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 PW is er geen aanleiding om uitstel van betaling te verlenen. Hij beschikt immers over middelen om aan zijn aflossingsverplichtingen te voldoen.
Als de debiteur beschikt over in aanmerking te nemen vermogen, is er geen aanleiding om uitstel van betaling te verlenen. De debiteur kan het in aanmerking te nemen en beschikbare vermogen immers aanwenden om aan zijn aflossingsverplichtingen te voldoen.
Het in vermogen wordt vastgesteld conform artikel 34 PW waarbij artikel 34 lid 2 onderdeel c PW buiten toepassing blijft. Eventueel tijdens een periode van bijstandsverlening opgebouwde spaargelden kunnen immers worden aangewend om aan de aflossingsverplichtingen te voldoen. Er is in dit kader geen aanleiding om die buiten beschouwing te laten.
Wel kan in individuele situaties overwogen worden om, als sprake is van in aanmerking te nemen vermogen gebonden in de eigen woning als bedoeld in artikel 35 lid 2 onderdeel d PW, toch uitstel van betaling te verlenen. Het kan immers onredelijk zijn om van een debiteur te verlangen dat hij in geval van tijdelijke betalingsonmacht toch wordt gedwongen om in de woning gebonden vermogen liquide te maken.
Artikel 15. Wettelijke rente bij uitstel
In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. Bij verlening van uitstel kan echter worden bepaald dat over de termijn van uitstel geen wettelijke rente wordt berekend. Het college maakt gebruik van deze mogelijkheid af te zien van wettelijke rente indien zij uitstel verleent.
Artikel 16. In kennisstelling uitkomst draagkrachtonderzoek
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 17. Verhoging vordering bij niet tijdige betaling
Kosten
Een debiteur is in verzuim wanneer hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald (artikel 4:97 Awb). Zodra de debiteur in verzuim is kunnen de volgende kosten in rekening worden gebracht:
- ◼︎
wettelijke rente vanaf de datum van aanmaning;
- •
uit praktische overwegingen heeft het college besloten om geen wettelijke rente in rekening te brengen als de (resterende) vordering lager is dan € 35.000,00;
- •
op grond van artikel 4:98 lid 2 Awb is geen wettelijke rente verschuldigd als deze bij enige of laatste betaling lager is dan € 20,00;
- •
de te betalen rente moet bij beschikking worden vastgesteld wat pas mogelijk is na ontvangst van een betaling omdat dan pas duidelijk is om welk rentebedrag het gaat;
- •
- ◼︎
de kosten van een eventueel dwangbevel;
- ◼︎
de kosten van eventuele beslaglegging.
Brutering
Teveel of ten onrechte verstrekte uitkering wordt bruto teruggevorderd voor zover het kalenderjaar al is afgesloten (artikel 58 lid 5 PW en artikel 25 lid 5 IOAW/IOAZ). De debiteur wordt in die gevallen in de terugvorderingsbeschikking geïnformeerd over het bruto terug te vorderen bedrag.
Heeft de terugvordering betrekking op in het lopende kalenderjaar verstrekte uitkering, dan wordt in het terugvorderingsbesluit het netto terug te vorderen bedrag vermeld. Hierbij wordt meegedeeld dat:
- i.
de vordering netto kan worden voldaan als het bedrag uiterlijk op 31 december van het betreffende jaar op het rekeningnummer van de gemeente is bijgeschreven;
- ii.
de (resterende) vordering per 1 januari van het volgende kalenderjaar wordt gebruteerd.
- iii.
In het eerste kwartaal van het volgende kalenderjaar ontvangt de debiteur een bruteringsbesluit met daarin het alsdan bruto teruggevorderde bedrag.
Bij een samenloop van terugvorderingen over afgesloten boekjaren en het lopende kalenderjaar, worden ontvangsten in eerste instantie afgeboekt op de vordering die is ontstaan in het lopende boekjaar. Dit is gunstig voor zowel het college (direct een lagere afdracht) als voor de debiteur (een lagere gebruteerde vordering).
Artikel 18. Aanmaning
Als de debiteur in verzuim is dan wordt deze door het bestuursorgaan schriftelijk aangemaand. De termijn waarbinnen moet worden betaald wordt door het college in afwijking van artikel 4:112 Awb gesteld op zeven dagen, gerekend vanaf de dag na verzending van de aanmaning. De reden daarvan is dat bij een korter gestelde termijn debiteuren eerder geneigd lijken te zijn om alsnog tot betaling over te gaan. Een nadere toelichting op dit artikel is niet noodzakelijk.
Artikel 19. Ingebrekestelling en dwangbevel
Bij terugvorderingsbesluiten van vóór 1 juli 2009: ingebrekestelling
Op grond van artikel III Vierde Tranche Awb blijft het recht zoals dat gold op 30 juni 2009 van toepassing op een verplichting tot betaling van een geldsom aan een bestuursorgaan welke is vastgesteld of ontstaan vóór 1 juli 2009. Dit betekent dat een terugvorderingsbesluit dat genomen is vóór 1 juli 2009 zijn executoriale titel behoudt. Het gevolg daarvan is dat als de debiteur na de aanmaning nog steeds in verzuim is, een ingebrekestelling dient te worden verzonden (in plaats van een dwangbevel). Blijft een debiteur in verzuim, dan wordt een voor ‘eerste grosse’ afgegeven terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van beslaglegging (het terugvorderingsbesluit heeft immers zelf executoriale titel).
Bij terugvorderingsbesluiten van op of ná 1 juli 2009: dwangbevel
Is sprake van een terugvordergingsbesluit van op of ná 1 juli 2009 en wordt niet binnen de aanmaningstermijn (volledig) betaald, dan wordt een dwangbevel uitgevaardigd. Dat is alleen mogelijk als die bevoegdheid bij wet is toegekend. Dat is geregeld in artikel 60 lid 2 PW en artikel 28 lid 1 IOAW/IOAZ. In artikel 4:122 Awb is vermeld dat het dwangbevel in ieder geval moet bevatten:
- •
aan het hoofd: het woord “dwangbevel”;
- •
het bedrag van de invorderbare hoofdsom;
- •
de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de vordering voortvloeit;
- •
de kosten van het dwangbevel (indien deze in rekening worden gebracht);
- •
dat het op kosten van de debiteur ten uitvoer wordt gelegd;
- •
het bedrag van de aanmaningsvergoeding (indien van toepassing);
- •
de ingangsdatum van de wettelijke rente (indien van toepassing).
Het dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. Blijft de debiteur in verzuim dan kan er derhalve worden overgegaan tot het leggen van beslag.
Kosten dwangbevel
De kosten van het dwangbevel worden vastgesteld op basis van het Besluit buitengerechtelijke kosten (2012). Dat besluit is gewijzigd met het “Besluit van 25 oktober 2017, houdende wijziging van het Besluit buitengerechtelijke kosten in verband met de nadere normering van de regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen” (Staatsblad 2017, 419). De normering is daarmee ingrijpend gewijzigd. Het wijzigingsbesluit had onmiddellijke werking, zonder specifieke overgangsbepalingen. Dat betekent dat de gewijzigde normering geldt voor zowel vorderingen in de voldoening waarvan de schuldenaar na de inwerkingtreding van dit besluit in verzuim raakt als voor vorderingen in de voldoening waarvan de schuldenaar voordien reeds in verzuim was. Dat betekent dat in alle gevallen de nieuwe normering zoals in dit artikel vermeld kan worden aangehouden. Daarbij zij opgemerkt dat de in het besluit vermelde bedragen maximumbedragen zijn. Lagere bedragen zouden derhalve mogelijk zijn. Het college heeft uit praktische overwegingen en om discussies in de praktijk daarover te voorkomen, ervoor gekozen om de maximumbedragen te hanteren.
Gebruikmaking bevoegdheid artikel 4:119 Awb
In artikel 4:119 van de Awb is geregeld dat bij het dwangbevel tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel kunnen worden ingevorderd. Door deze bepaling als een verplichting op te nemen in deze regeling, is deze bevoegdheid van het college omgezet in een verplichting.
Artikel 20. Beslaglegging
Het college is op grond van artikel 60 lid 2 PW respectievelijk artikel 28 lid 1 IOAW/IOAZ bevoegd om over te gaan tot beslaglegging. Dat kan altijd door tussenkomst van een deurwaarder maar inzake beslag op loon of uitkering ook via ‘vereenvoudigd derdenbeslag’ door het college zelf.
Vereenvoudigd derdenbeslag
Moet beslag worden gelegd op loon of uitkering dan kan de gemeente zelf door middel van ‘vereenvoudigd derdenbeslag’ beslag leggen. Die bevoegdheid is geregeld in artikel 60 lid 5 PW en in artikel 28 lid 5 IOAW/IOAZ. Met deze bepalingen is voorkomen dat de executie door het college altijd in handen gegeven moet worden van een gerechtsdeurwaarder daar waar voor de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb de terugvorderingsbeschikking zelf executoriale werking kende en dus geen inschakeling van een deurwaarder nodig was bij vereenvoudigd derdenbeslag.
De procedure is in dat geval als volgt:
- •
de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit (van een vóór 1 juli 2009) of het dwangbevel naar degene van wie de debiteur loon of een periodieke uitkering ontvangt;
- •
hierin wordt de beslagvrije voet vermeld;
- •
de derdebeslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente;
- •
door de terugzending is het beslag gelegd; de derdebeslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente;
- •
de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan de debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.
Het komt voor dat de belanghebbende weigert om inlichtingen te verstrekken over het inkomen. Die informatie heeft de gemeente nodig om beslag te kunnen leggen en daarbij de juiste beslagvrije voet te hanteren. In dat geval kan de maximale beslagvrije voet worden gehanteerd. Weigert de belanghebbende om inkomensgegevens van de partner te verstrekken dan kan de beslagvrije voet op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gehalveerd. Zie in dit verband ook artikel 60 lid 6 onder b PW en artikel 28 lid 6 onder b IOAW/IOAZ. Daarin is bepaald dat de beslagvrije voet niet geldt bij invordering bij dwangbevel, wanneer de belanghebbende de inlichtingenplicht niet nakomt.
Beslaglegging door deurwaarder
Het college kan in individuele situaties ervoor kiezen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot ‘vereenvoudigd derdenbeslag’ op loon of uitkering en alsnog een deurwaarder in te schakelen. Als beslag moet worden gelegd op roerende of onroerende zaken dan wendt de gemeente zich altijd tot een deurwaarder. De met de inschakeling van een deurwaarder samenhangende kosten (alsmede de rente) kunnen van de belanghebbende worden teruggevorderd door de vordering met deze kosten te verhogen.
Te hanteren beslagvrije voet
In geval van beslaglegging moet altijd de beslagvrije voet worden gerespecteerd als bedoeld in artikel 475d Rv. Het college heeft bepaald dat voor het in artikel 475d Rv telkens vermelde percentage van 10% moet worden gelezen: 5%. De reden daarvan is dat daarmee wordt vooruitgelopen op de vermoedelijke inwerkingtreding van de “Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding beslagregister” medio 2021 waarmee de beslagvrije voet wordt verhoogd. Zie voor een nadere toelichting daaromtrent hetgeen is opgemerkt in de toelichting op artikel 9 van deze regeling.
Uitwinning zekerheden
Ingeval er sprake is van een vordering waar pand of hypotheek op is gevestigd, dan is het uitwinnen van deze rechten ook mogelijk. Denk hierbij aan een gevestigde krediethypotheek in verband met eigen woning.
Artikel 21. Uitstel aflossingsverplichtingen schort termijnen niet op
Verleend uitstel van aflossingsverplichtingen telt niet mee voor de bepaling van de termijnen waarna eventueel kan worden afgezien van (verdere) invordering en/of kwijtschelding. Anders gezegd: verleend uitstel schort die termijnen op. Zou dat anders zijn dan zou de debiteur gebaat zijn bij uitstel wat een ongewenste stimulans zou kunnen zijn om dergelijke uitstelverzoeken in te dienen.
Artikel 22. Bij vermogen geen uitstel afzien van invordering of kwijtschelding
Als de debiteur feitelijk kan beschikken over in aanmerking te nemen vermogen, is er geen aanleiding om af te zien van (verdere) invordering dan wel gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de (resterende) vordering. De debiteur kan het in aanmerking te nemen en beschikbare vermogen immers aanwenden ter (verdere) aflossing van de schuld.
Het vermogen wordt vastgesteld conform artikel 34 PW waarbij artikel 34 lid 2 onderdelen c PW buiten toepassing blijft. Eventueel tijdens een periode van bijstandsverlening opgebouwde spaargelden kunnen immers worden aangewend ter aflossing van de vordering en er is in dat kader geen aanleiding om die buiten beschouwing te laten.
Artikel 23. (verdere) invordering
Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van de (resterende) vordering. Deze artikelen scheppen een beoordelingskader om in individuele situaties om doelmatigheidsredenen af te kunnen zien van (verdere) invordering van de (resterende) vordering. Ten aanzien van fraudevorderingen is, gezien de ontstaansgrond en grondslag daarvan, een zwaarder beoordelingskader van toepassing.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ondanks het staken van de invordering, de vordering in juridische zin blijft bestaan als een ‘natuurlijke verbintenis’: er worden geen invorderingsmaatregelen meer getroffen, de debiteur is formeel niet meer gehouden om betalingen te verrichten maar mag dat uit eigen beweging nog altijd doen. Dat zal echter zelden het geval zijn. Dat heeft administratief opzicht het ongewenste effect dat vorderingen waarop niet meer wordt ingevorderd, toch gedurende lange tijd in de debiteurenadministratie omdat ze nu eenmaal formeel wel blijven bestaan. Dat geeft echter een vertekend beeld, vandaar dat ervoor is gekozen om in deze gevallen de vorderingen administratief toch af te boeken.
Tot slot wordt opgemerkt dat bij samenloop, kwijtschelding vóór gaat op het buiten invordering stellen.
Artikel 24. Afzien (verdere) invordering niet-fraudevorderingen en leningen
Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van de (resterende) vordering. Deze artikelen scheppen een beoordelingskader om in individuele situaties om doelmatigheidsredenen af te kunnen zien van (verdere) invordering van de (resterende) vordering. Ten aanzien van fraudevorderingen is, gezien de ontstaansgrond en grondslag daarvan, een zwaarder beoordelingskader van toepassing.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ondanks het staken van de invordering, de vordering in juridische zin blijft bestaan als een ‘natuurlijke verbintenis’: er worden geen invorderingsmaatregelen meer getroffen, de debiteur is formeel niet meer gehouden om betalingen te verrichten maar mag dat uit eigen beweging nog altijd doen. Dat zal echter zelden het geval zijn. Dat heeft administratief opzicht het ongewenste effect dat vorderingen waarop niet meer wordt ingevorderd, toch gedurende lange tijd in de debiteurenadministratie omdat ze nu eenmaal formeel wel blijven bestaan. Dat geeft echter een vertekend beeld, vandaar dat ervoor is gekozen om in deze gevallen de vorderingen administratief toch af te boeken.
Tot slot wordt opgemerkt dat bij samenloop, kwijtschelding vóór gaat op het buiten invordering stellen.
Artikel 25 en 26. Kwijtschelding (niet-)fraudevorderingen
In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregels besluit het college Als een debiteur gedurende een bepaalde periode aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan kan dat aanleiding zijn om tot kwijtschelding van de resterende vordering over te gaan. In dat geval kan de debiteur stoppen met afbetaling en vervalt de (resterende) vordering. De onderliggende motivatie om op enig moment tot kwijtschelding over te gaan is:
- •
goed betalingsbedrag belonen: de debiteur heeft zich gedurende de betreffende (lange) periode gehouden aan zijn aflossingsverplichtingen;
- •
een debiteur weet dat hij op een bepaald moment van de vordering af kan zijn: de debiteur wordt niet langdurig en soms de rest van zijn leven achtervolgd door de gemeente en heeft op enig moment een “schone lei”;
- •
efficiency: het eindeloos handhaven van vorderingen in de administratie is niet wenselijk.
Het college kan na het bereiken van de gestelde termijnen ambtshalve over gaan tot kwijtschelding. De controle op het bereiken van de gestelde termijn maakt onderdeel uit van de periodieke debiteuren-hercontrole. De debiteur wordt door middel van een beschikking van de kwijtschelding op de hoogte gebracht en de (resterende) vordering wordt administratief afgeboekt.
De debiteur kan ook zelf om kwijtschelding verzoeken als hij van mening is dat hij daarvoor in aanmerking komt. Een verzoek daartoe dient schriftelijk te worden ingediend. Het college neemt naar aanleiding van dat verzoek een besluit en informeert de debiteur daarover door middel van een beschikking.
Bij niet-fraudevorderingen moet gedurende 90 maanden en bij fraudevorderingen moet gedurende 180 maanden (al dan niet aaneengesloten) aan de betalingsverplichting moet zijn voldaan voordat kwijtschelding van het restant van de vordering mogelijk is.
Als de debiteur deels heeft voldaan aan deze voorwaarde, dan is het mogelijk om de ontbrekende maanden ineens te betalen, vermeerderd met de eventueel verschuldigde wettelijke rente en invorderingskosten.
Ook is het mogelijk om, nadat reeds is aangevangen met aflossing, ineens een bedrag te voldoen van tenminste 75% van de restsom, vermeerderd met eventuele verschuldigde wettelijke rente en invorderingskosten. De alsdan resterende vordering wordt dan kwijtgescholden. Deze mogelijkheid is pas aan de orde als de betalingstermijn van zes weken inzake de volledige vordering als bedoeld in artikel 4:86 Awb is verstreken en al is aangevangen met de aflossing conform de aflossingsverplichtingen. Hiermee wordt voorkomen dat deze optie voor een ‘calculerende debiteur’ te gunstig uitpakt en voor het college te nadelig.
Als een debiteur gedurende een periode van 60 aaneengesloten maanden bij niet-fraudevorderingen en gedurende 120 maanden bij fraudevorderingen de beschikking heeft gehad over een inkomen dat de beslagvrije voet niet te boven gaat, is er aanleiding om een kortere kwijtscheldingstermijn te hanteren. De reden daarvan is dat in die gevallen het doorgaans niet te verwachten is dat de debiteur over een hoger inkomen zal gaan beschikken waardoor het langer handhaven van de vordering geen doel dient.
Op grond van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding beslagregister moet in dit kader het in artikel 475d Rv telkens vermelde percentage van 10% moet worden gelezen: 5%.
Soms zijn meerdere personen aansprakelijk voor de betaling van de vordering. Met name als die niet meer samenwonen kan de hoofdelijke aansprakelijkheid tot praktische problemen leiden. Als één van de debiteuren in aanmerking komt voor kwijtschelding, dan heeft dat geen gevolgen voor de ander(en). Die andere(n) blijven hoofdelijk aansprakelijk voor de restvordering maar heeft (hebben) wel een regresrecht op degene die voor kwijtschelding in aanmerking is gekomen.
Tot slot wordt opgemerkt dat bij samenloop, kwijtschelding vóór gaat op het buiten invordering stellen.
Artikel 27. Kwijtschelding van als lening verstrekte uitkering
Als een debiteur gedurende een bepaalde periode aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan kan dat aanleiding zijn om tot kwijtschelding van de resterende lening over te gaan. In dat geval kan de debiteur stoppen met afbetaling en vervalt de (resterende) lening. De onderliggende motivatie om op enig moment tot kwijtschelding over te gaan is:
- •
goed betalingsbedrag belonen: de debiteur heeft zich gedurende de betreffende (lange) periode gehouden aan zijn aflossingsverplichtingen;
- •
een debiteur weet dat hij op een bepaald moment van de lening kan zijn: de debiteur wordt niet langdurig en soms de rest van zijn leven achtervolgd door de gemeente en heeft op enig moment een “schone lei”;
- •
efficiency: het eindeloos handhaven van leningen in de administratie is niet wenselijk.
Het college kan na het bereiken van de gestelde termijnen ambtshalve over gaan tot kwijtschelding. De controle op het bereiken van de gestelde termijn maakt onderdeel uit van de periodieke debiteuren-hercontrole. De debiteur wordt door middel van een beschikking van de kwijtschelding op de hoogte gebracht en de (resterende) lening wordt administratief afgeboekt.
De debiteur kan ook zelf om kwijtschelding verzoeken als hij van mening is dat hij daarvoor in aanmerking komt. Een verzoek daartoe dient schriftelijk te worden ingediend. Het college neemt naar aanleiding van dat verzoek een besluit en informeert de debiteur daarover door middel van een beschikking.
Er moet gedurende 36 maanden (al dan niet aaneengesloten) aan de betalingsverplichting zijn voldaan voordat kwijtschelding van het restant van de lening mogelijk is. Als de debiteur deels heeft voldaan aan deze voorwaarde, dan is het mogelijk om de ontbrekende maanden ineens te betalen waarna alsnog kwijtschelding kan volgen. Ook is het mogelijk om, als de debiteur gedurende een periode van 36 aaneengesloten maanden geen mogelijkheden tot aflossing heeft gehad, de (resterende) lening kwijt te schelden. De reden daarvan is dat in die gevallen het doorgaans niet te verwachten is dat de debiteur over aflossingsmogelijkheden zal gaan beschikken waardoor het langer handhaven van de lening geen doel dient.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat verstrekte leenbijstand voor inrichtingskosten, gezien het duurzame karakter van de daarmee aan te schaffen goederen, geheel dient te worden terugbetaald.
Artikel 28. Uitzonderingen gehele of gedeeltelijke kwijtschelding
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 29. Intrekking besluit afzien invordering respectievelijk kwijtschelding
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 30. Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling
In dit artikel worden de voorwaarden aangegeven waaronder een (resterende) vordering wordt kwijtgescholden als er sprake is van een schuldregeling.
Het college kan besluiten tot kwijtschelding van teruggevorderde bijstand of uitkering als er aan een aantal voorwaarden is voldaan. Wanneer achteraf blijkt dat er binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen, of wanneer de belanghebbende de overeengekomen schuldsaneringsregeling niet correct nakomt of wanneer blijkt dat het besluit op basis van onjuiste of onvolledige gegevens is genomen, wordt het besluit ingetrokken of gewijzigd. Fraudeschulden komen op grond van artikel 60c PW en artikel 29a IOAW/IOAZ in beginsel niet in aanmerking voor kwijtschelding.
Artikel 31. Bevoegdheid tot verhaal
Als het college afziet van het opleggen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 55 PW, dan maakt het college ten volle gebruik van zijn bevoegdheid om verhaal in te stellen. Hieronder wordt zowel de aan de bijstandsgerechtigde en diens ten laste komende kind(eren) verleende algemene bijstand als de ten behoeve van de jongmeerderjarige verstrekte bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud.
Naast de gevallen waarin sprake is van verhaal op grond van een wettelijke onderhoudsplicht zoals bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kan het college ook verhaal instellen in het geval van een schenking en een nalatenschap.
Voor wat betreft de schenking dient hiervoor vast te staan dat ten tijde van de schenking het voor de schenker voorzienbaar was dat hij/zij hierdoor eerder in bijstand behoevende omstandigheden zou komen te verkeren.
Voor wat betreft de nalatenschap geldt dat het college uitsluitend verhaal kan instellen op de langstlevende partner, dan wel op een van de erfgenamen die geacht kan worden bij de afhandeling van de nalatenschap betrokken te zijn.
Artikel 32. Afzien van het nemen van een besluit tot verhaal
- 1.
In afwijking van artikel 31 ziet het college af van (aanvullend) verhaal als:
- a.
het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 25,00 per maand, tenzij er sprake is van een rechtelijke uitspraak zoals bedoeld in artikel 62b van de wet;
- b.
de onderhoudsplichtige in een minnelijke of wettelijke schuldsaneringstraject zit;
- c.
de onderhoudsplichtige in het buitenland woont en geen inkomen ontvangt van een in Nederland gevestigde organisatie.
- d.
de onderhoudsplichtige als niet-ingezetene is geregistreerd in de Basisregistratie personen en geen inkomen ontvangt van een in Nederland gevestigde organisatie;
- e.
naar het oordeel van het college gelet op alle omstandigheden van de onderhoudsplichtige of de bijstandsgerechtigde daartoe dringende redenen aanwezig zijn.
- a.
- 2.
In afwijking van het eerste lid verhaalt het college de kosten van bijstand alsnog als:
- a.
de onderhoudsplichtige zich niet houdt aan niet houdt aan de voorwaarden van de schuldregeling waardoor deze niet slaagt;
- b.
er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste en/of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
- a.
Artikel 32. Afzien van het nemen van een besluit tot verhaal
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 33. Ingangsdatum verhaalsbijdrage
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 34. Invordering van verhaalsbijdrage
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 35. (Her)onderzoek verhaalsbijdrage
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 36. Hardheidsclausule
Dit artikel geeft ruimte aan het college om in bijzondere en/of onvoorziene gevallen af te wijken van de regels zoals staat beschreven in deze beleidsregels. In alle gevallen moet afwijking van de algemene regeling worden gemotiveerd.
Artikel 37. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl