Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733445
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733445/1
Beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen 20251. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
-
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, het Bbz 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.
-
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a.
Pw: Participatiewet;
- b.
Belanghebbende: degene die een aanvraag doet op grond van de Participatiewet, minimabeleid of andere regelingen;
- c.
Bijzondere bijstand: de bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet, als beschreven in artikel 35 van de Participatiewet;
- d.
Drempelbedrag: het bedrag hoger dan het drempelbedrag als beschreven in artikel 35 lid 2 van de Participatiewet;
- e.
Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 31, 32 en 33 van de Participatiewet;
- f.
Vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;
- g.
Vermogensgrens: de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid van de Participatiewet;
- h.
Draagkracht: het gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat de belanghebbende geacht wordt aan te wenden om in de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd te voorzien;
- i.
Draagkrachtperiode: de periode waarover de draagkracht van de belanghebbende wordt vastgelegd;
- j.
Bijstandsnorm: de norm, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Participatiewet, met uitzondering van de kostendelersnorm zoals bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet;
- k.
Kostendelersnorm: de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Pw;
- l.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;
- m.
Schuldtraject: Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) of Minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (MSNP) via de gemeente of gecertificeerde schuldhulpverlener;
- n.
Wettelijk minimumloon, het wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 37 van de Pw;
- o.
Peildatum: de eerste van de maand waarin de aanvraag is ontvangen;
- p.
referteperiode inkomen en vermogen: de periode van één kalendermaand voorafgaand aan de peildatum genoemd onder o bij wisselende inkomsten of inkomen uit zelfstandige arbeid bedraagt de referteperiode drie kalendermaanden voorafgaand aan de onder o genoemde peildatum. In deze situatie wordt voor de bepaling van het inkomen uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de referteperiode.
- a.
-
3. Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze regeling niet eenduidig blijkt te zijn, bepaalt het college de nadere invulling of uitleg van dit begrip.
2. BIJZONDERE BIJSTAND
Artikel 2. Drempelbedrag
Het college hanteert bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand geen drempelbedrag.
Artikel 3. Draagkracht
-
1. Bijzondere bijstand wordt verleend in aanvulling op de draagkracht uit inkomen en/of vermogen van de belanghebbende.
-
2. Er is geen draagkracht uit inkomen en vermogen aanwezig bij:
- a.
personen met een uitkering op grond van de Participatiewet;
- b.
personen die in het kader van de Wgs een minnelijke of wettelijke schuldregeling hebben of beslag op het inkomen.
- a.
-
3. Het inkomen wordt als draagkracht in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan 130% van de voor belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm.
-
4. Het inkomen wordt als draagkracht in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan 100% van de voor belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm in het geval van:
- a.
woonkostentoeslagen;
- b.
de jongere bedoeld onder artikel 9 van deze beleidsregels;
- c.
andere kosten die in beginsel behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan.
- a.
-
5. Bij de bepaling van de draagkracht wordt de kostendelersnorm buiten beschouwing gelaten.
-
6. Als het vermogen van belanghebbende hoger is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, dan wordt 100% van het vermogen boven deze grens als draagkracht aangemerkt.
-
7. Het vermogen dat gebonden is in de zelf bewoonde eigen woning wordt als draagkracht in aanmerking genomen als de bijzondere bijstand over de periode van één jaar naar verwachting meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm over één maand.
-
8. In aanmerking te nemen waarde voertuig:
- a.
Eén voertuig (auto of motor) die binnen het gezin als vervoermiddel wordt gebruikt, wordt tot maximaal € 5.000 beschouwd als algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 5.000 dan wordt de meerwaarde aangemerkt als vermogen.
- b.
Caravans en boten worden vanwege hun aard in beginsel niet beschouwd als algemeen gebruikelijk en de volledige waarde telt dus mee.
- c.
Voor de vaststelling van de waarde van het voertuig wordt uitgegaan van de koerslijsten van de ANWB/BOVAG (verkoopprijzen), zijnde de in aanmerking te nemen waarde in het economisch verkeer.
- d.
Van deze voertuigen, die wegens hun leeftijd (doorgaans 7 à 8 jaar of ouder) niet meer in deze koerslijsten zijn opgenomen, wordt de waarde bepaald aan de hand van aanbod van vergelijkbare auto’s op websites zoals autotrack.nl of gaspedaal.nl. Hierbij wordt een gemiddelde waarde genomen.
- a.
-
9. Voor de inkomensvaststelling en de vaststelling van het vermogen wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Participatiewet.
Artikel 4. Draagkrachtperiode
-
1. De vastgestelde draagkracht geldt voor de duur van de draagkrachtperiode.
-
2. De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich voordoen en geldt:
- a.
Gedurende de volledige uitkeringsduur voor belanghebbenden met een uitkering en/of inkomensvoorziening op grond van de Participatiewet;
- b.
12 maanden voor alle overige situaties;
- c.
Tot het moment waarop er een wijziging is in de persoonlijke en/of financiële omstandigheden of de vastgestelde draagkracht.
- a.
-
3. Bij een wijziging van het netto-inkomen van 20% of meer kan de draagkracht in de eerder vastgestelde draagkrachtperiode tussentijds worden aangepast. Op verzoek van belanghebbende kan bij verlaging van het inkomen een draagkracht altijd tussentijds worden beoordeeld en indien nodig worden aangepast.
Artikel 5. Aanvraag
-
1. Bijzondere bijstand wordt in beginsel op aanvraag verstrekt.
-
2. De aanvraag moet worden ingediend met het daartoe bestemde aanvraagformulier.
-
3. Een aanvraag om bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt of in ieder geval binnen drie maanden na het opkomen van de kosten.
-
4. In geval van bijzondere bijstand voor periodieke kosten wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de hoogte van deze kosten op jaarbasis.
-
5. Indien een aanvraag bijzondere bijstand wordt ingediend nadat de drie maanden als genoemd in het derde lid van dit artikel zijn verstreken, kan bijzondere bijstand toch worden toegekend onder voorwaarde dat de aanvraag is ingediend binnen uiterlijk 12 maanden nadat de kosten zijn opgekomen en de volgende situatie van toepassing is:
- a.
het was op basis van individuele omstandigheden niet mogelijk om op een vroeger moment de bijzondere bijstand aan te vragen, én
- b.
er geen enkele twijfel bestaat over de noodzaak van de kosten, de bijzondere omstandigheden waaruit de kosten zijn ontstaan en de hoogte van het inkomen en vermogen op het moment dat de kosten werden gemaakt.
- a.
Artikel 6. Vorm van de bijstand
-
1. Bijzondere bijstand wordt op grond van artikel 48 van de Participatiewet in beginsel om niet verstrekt, tenzij anders wordt aangegeven in deze beleidsregels.
-
2. Bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt wanneer:
- a.
Belanghebbende is toegelaten tot een schuldtraject en;
- b.
Voldoet aan de voorwaarden van dit traject en;
- c.
Het verstrekken van bijstand in de vorm van een lening dit traject in gevaar brengt.
- a.
-
3. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die worden genoemd in artikel 48, tweede lid van de PW en indien de bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de PW, tenzij maatwerk wordt toegepast.
-
4. Bijzondere bijstand die niet (aantoonbaar) wordt besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt, kan worden teruggevorderd.
Artikel 7. Betaling van de bijzondere bijstand
-
1. Periodieke bijzondere bijstand wordt in beginsel toegekend voor de duur van maximaal één jaar.
-
2. Periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, mentorschap en curatele kan voor een langere periode of voor onbepaalde tijd worden toegekend. Jaarlijks wordt een onderzoek gedaan naar de voortzetting van het recht.
-
3. Periodieke bijzondere bijstand die met toepassing van deze beleidsregels wordt verstrekt, wordt maandelijks uitbetaald overeenkomstig artikel 45 van de Participatiewet.
-
4. Incidentele bijzondere bijstand wordt betaald op het eerste betalingsmoment volgend op de datum van de toekenning.
-
5. Bijzondere bijstand kan, in overleg met de belanghebbende, rechtstreeks worden uitbetaald aan een derde.
-
6. De berekende jaarlijkse draagkracht wordt voor de periodieke bijzondere bijstand maandelijks (naar rato) verrekend.
Artikel 8. Bijzondere bijstand bij inkomensafhankelijke regelingen en eigen bijdrage rechtsbijstand
-
1. Geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten van (eigen) bijdrage(n) die verschuldigd zijn op grond van wettelijke regelingen zoals bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz).
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt wel bijzondere bijstand verleend voor de kosten van de bijdrage die verschuldigd is voor rechtsbijstand en noodzakelijke bijkomende kosten indien een toevoeging op grond van de wet op de rechtsbijstand (Wrb) is verleend.
-
3. Op de bijzondere bijstand genoemd in het tweede lid van dit artikel wordt de korting van het Juridisch Loket te allen tijde in mindering gebracht.
-
4. In het geval het college gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 55 Participatiewet belanghebbende te verplichten om een procedure te voeren en er geen toevoeging op grond van de Wrb is verleend, kan bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand worden verstrekt.
Er is geen bijzondere bijstand mogelijk voor de proceskosten van de tegenpartij in het geval dat de aanvrager wordt veroordeeld om deze kosten te betalen.
Artikel 9. Bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud van een uitwonende jongere
-
1. Bij verblijf in een inrichting van een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar die geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de Participatiewet, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van levensonderhoud voor zover de inrichting daar niet in voorziet.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 wordt vastgesteld overeenkomstig de bijstandsnormen genoemd in artikel 23 tweede lid van de Participatiewet.
-
3. Voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van een zelfstandig wonende jongere van 18, 19 of 20 jaar uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en hij geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de Participatiewet, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van levensonderhoud.
-
4. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in lid 3 vult de algemene bijstand aan tot de bijstandsnorm van een 21-jarige in dezelfde woon-leefsituatie.
Artikel 10. Woonkostentoeslag bij huurwoning
-
1. Woonkosten bij een huurwoning betreft de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5, van de Wet op de huurtoeslag;
-
2. Woonkostentoeslag voor een huurwoning:
- a.
indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.
- b.
indien belanghebbende een woning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag een belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag wordt, mits er geen sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, een woonkostentoeslag verstrekt. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt vastgesteld op de woonkosten minus de huurlasten zoals deze zouden gelden als belanghebbende in een woning zou wonen waarvan de huur gelijk is aan de maximale huurgrens als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag en belanghebbende wel huurtoeslag zou hebben ontvangen.
- a.
-
3. Aan de woonkostentoeslag is de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden. Dit is de zogenoemde verhuisplicht.
-
4. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal één jaar.
-
5. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet is gelukt, dan kan de woonkostentoeslag worden verlengd met maximaal één jaar.
-
6. De verhuisplicht wordt niet opgelegd aan personen (in huurwoning) met een beperking, als de hoge huur wordt veroorzaakt door voorzieningen die in de woning zijn aangebracht vanwege de beperking, als de hoofdbewoner die woning nodig heeft voor het uitoefenen van zijn/haar beroep, of voor een korte tijd beroep doet op de bijstand, tenzij er sprake is van bedrijfsbeëindiging.
Artikel 11. Woonkostentoeslag bij zelf bewoonde koopwoning
-
1. Woonkosten bij een koopwoning betreft de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente minus de voorlopige teruggave belastingen (de hypotheekrente aftrek) en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten.
-
2. Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom:
- a.
indien belanghebbende een eigen woning bezit, waar hij tevens woont, kan woonkostentoeslag worden verstrekt.
- b.
bij bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de regels voor woonkostentoeslag aan huurders. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt vastgesteld op de woonkosten minus de huurlasten zoals deze zouden gelden als belanghebbende in een huurwoning met gelijke woonkosten zou wonen en huurtoeslag zou ontvangen.
- c.
indien belanghebbende een woning bewoont waarbij de woonkosten het bedrag genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag (de maximale huurgrens) overschrijden, wordt de hoogte van de woonkostentoeslag vastgesteld op de woonkosten minus de huurlasten zoals deze zouden gelden als belanghebbende in een huurwoning zou wonen waarvan de huur gelijk is aan de maximale huurgrens en belanghebbende wel huurtoeslag zou hebben ontvangen.
- d.
aan de belanghebbende wordt de woonkostentoeslag verstrekt onder de voorwaarde dat vooraf om voorlopige teruggave van belastingen wordt verzocht en belanghebbende aantoonbaar overleg heeft gevoerd met zijn hypotheekverstrekker over een betalingsregeling voor de maandelijkse lasten.
- a.
-
3. Aan de woonkostentoeslag is de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden. Dit is de zogenoemde verhuisplicht.
-
4. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal één jaar.
-
5. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet is gelukt, dan kan de woonkostentoeslag worden verlengd met maximaal één jaar.
-
6. De verhuisplicht wordt niet opgelegd aan personen (woning in eigendom) met een beperking, als de hoge huur wordt veroorzaakt door voorzieningen die in de woning zijn aangebracht vanwege de beperking, als de hoofdbewoner die woning nodig heeft voor het uitoefenen van zijn/haar beroep, of voor een korte tijd beroep doet op de bijstand, tenzij er sprake is van bedrijfsbeëindiging.
Artikel 12. Inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen
-
1. De kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van noodzakelijke, duurzame gebruiksgoederen komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als bijzondere omstandigheden in het individuele geval daartoe aanleiding geven.
-
2. Bijstand als bedoeld in dit artikel wordt in beginsel verstrekt in de vorm van een lening.
-
3. In de aanschaf of vervanging moet op de goedkoopst mogelijke wijze worden voorzien, indien mogelijk en redelijk (ook) in de vorm van gebruikte goederen.
-
4. De besteding van de bijzondere bijstand moet met bewijsstukken worden aangetoond. Het niet of niet geheel besteden aan het daarvoor bestemde doel kan leiden tot terugvordering.
-
5. Als een volledige woninginrichting noodzakelijk is, wordt de bijzondere bijstand vastgesteld op 35% van het inventarispakket per huishoudtype volgens de prijzengids van het Nibud.
-
6. De in het vierde lid van dit artikel genoemde categorie belanghebbenden zijn in ieder geval statushouders die (recentelijk) de opvang in een asielzoekerscentrum (hebben) verlaten om zich in de gemeente te huisvesten.
-
7. De statushouders die zich vestigen ontvangen per gezin eenmaal het richtbedrag volgens de prijzengids van het Nibud voor een laptop. Dit is bedoeld voor de verplichte inburgeringslessen.
Artikel 13. Kosten van verhuizing en stofferingskosten
-
1. In beginsel is er geen bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van de eerste huur over de lopende maand en de daarmee verband houdende administratiekosten, transportkosten verband houdende met een verhuizing en de kosten voor het opknappen van de woning. Deze kosten behoren tot de algemene kosten van bestaan.
-
2. Bijzondere bijstand kan aan belanghebbende om niet verleend worden voor de kosten van de eerste huur over de lopende maand en de daarmee verband houdende administratiekosten, transportkosten verband houdende met een verhuizing en de kosten voor het opknappen van de woning wanneer deze redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten en er geen geldlening mogelijk is waarmee volledig in de kosten kan worden voorzien.
-
3. De in het tweede lid van dit artikel genoemde categorie belanghebbenden zijn in ieder geval statushouders die (recentelijk) de opvang in een asielzoekerscentrum (hebben) verlaten om zich in de gemeente te huisvesten.
Artikel 14. Overbruggingsuitkering
-
1. De financiële overbrugging van de periode van het wegvallen van de inkomsten tot de eerste betaling van de periodieke uitkering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid. Hiervoor is in beginsel geen bijzondere bijstand mogelijk.
-
2. Bijzondere bijstand in de vorm van een overbruggingsuitkering kan, na aanvraag van de bijstandsuitkering, slechts worden toegekend indien:
- a.
belanghebbende in de problemen dreigt te raken doordat de algemene bijstand voor levensonderhoud achteraf betaald wordt; en
- b.
belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op algemene bijstand, geen (of onvoldoende) andere uitkering of inkomsten ontving.
- a.
-
3. De in lid 2 genoemde categorie belanghebbenden zijn in ieder geval statushouders die (recentelijk) de opvang in een asielzoekerscentrum (hebben) verlaten om zich in de gemeente te huisvesten.
-
4. De hoogte van de overbruggingsuitkering is gelijk aan eenmaal de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.
Artikel 15. Toeslag alleenstaande ouder (ALO-kop)
-
1. Alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen (jonger dan 18 jaar) die geen aanspraak hebben op verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop hebben recht op een inkomensaanvulling van 20% van de gehuwdennorm indien aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan. Afstemming van de uitkering vindt plaats op basis van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
-
2. De voorwaarden zijn:
- a.
de alleenstaande ouder is gehuwd maar leeft duurzaam gescheiden van haar/zijn echtgenoot en er om principiële redenen geen verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank wordt ingediend of
- b.
de alleenstaande ouder is gehuwd en de partner verblijft in het buitenland of
- c.
de alleenstaande ouder die een gezamenlijke huishouding voert met partner die niet voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 11 van de Participatiewet (niet rechthebbende partner) of
- d.
de alleenstaande ouder die een gezamenlijke huishouding voert met partner die gedetineerd is.
- a.
-
3. De inkomensaanvulling eindigt per de datum dat niet meer aan de voorwaarden als genoemd in lid 2 wordt voldaan.
-
4. Aan de toeslag is de verplichting verbonden dat de alleenstaande ouder de duur van de bijstandsverlening zo veel mogelijk beperkt door waar mogelijk het Awir-partnerschap bij de Belastingdienst ongedaan te laten maken.
Artikel 16. (Para)medische kosten
-
1. De Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen als bedoeld in artikel 15 van de PW. Kosten die onder deze regelingen vallen, maar waarvoor geen (volledige) vergoeding wordt gegeven, komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
-
2. Personen die zich niet aanvullend kunnen verzekeren of waarvan de inning van de premie via het CAK loopt kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand als vergoeding van noodzakelijke medische kosten niet vallen onder de basisverzekering. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de vergoedingen zoals deze worden gegeven bij deelname aan het Optimaal Aanvullend 2 pakket van de collectieve zorgverzekering.
Artikel 17. Extra stookkosten, waskosten (bewassing) en kledingslijtage
-
1. Bijzondere bijstand voor extra stookkosten, extra waskosten (bewassing) en extra kosten in verband met aanschaf en vervanging van kleding (wegens bijvoorbeeld kledingslijtage) is mogelijk als en voor zover:
- a.
er een medische noodzaak is voor het maken van deze extra kosten, én
- b.
de medische noodzaak van extra kosten middels een medisch advies is vastgesteld én
- c.
het gaat om meerkosten die uitkomen boven de gemiddelde kosten zoals vermeld in de Nibud-prijzengids.
- a.
Artikel 18. Uitvaartkosten
-
1. Indien de nalatenschap van de overledene onvoldoende opbrengt en er geen sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van bijvoorbeeld een uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering, kan in de kosten van de begrafenis of crematie aan de nabestaanden, ieder voor het eigen aandeel in deze kosten, bijzondere bijstand worden verleend.
-
2. Onder nabestaanden worden personen verstaan die op grond van het erfrecht of (indien aanwezig) een testament aansprakelijk zijn voor het voldoen van de uitvaartkosten. Hiervoor is een verklaring van erfrecht vereist.
-
3. Bijzondere bijstand ten behoeve van uitvaartkosten kan verleend worden aan de in lid 2 bedoelde personen, voor zover deze personen niet over toereikende middelen beschikt om (zijn of haar aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.
-
4. Voor bijstandsverlening komen slechts de strikt noodzakelijke kosten in aanmerking, waaronder wordt verstaan:
- a.
legeskosten overlijdensakte;
- b.
werkzaamheden uitvaartverzorger;
- c.
eenvoudige kist;
- d.
grafrechten of crematiekosten;
- e.
rouwauto met maximaal één volgauto;
- f.
rouwkaarten;
- g.
overbrengen van overledene naar rouwcentrum of woonhuis;
- h.
laatste verzorging overledene;
- i.
opbaren in rouwcentrum of thuis;
- j.
dragers;
- k.
eenvoudige grafzerk of urn.
- a.
-
5. Voor de volgende kosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt:
- a.
rouwadvertentie;
- b.
kosten eredienst en/of kosten die voortvloeien uit culturele en religieuze achtergrond;
- c.
koffietafel;
- d.
een begrafenis of crematie in het buitenland.
- a.
-
6. De hoogte van de bijzondere bijstand voor uitvaartkosten is gekoppeld aan de maximale bedragen zoals vermeld in de Nibud-prijzengids, waarbij ervan uit gegaan wordt dat ieder van de erfgenamen, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, een gelijk aandeel draagt in de kosten.
-
7. De bijzondere bijstand wordt verleend “om niet.
Artikel 19. Kosten beschermingsbewind, curatele en mentorschap
-
1. Bijstand kan op basis van een rechterlijke beschikking worden verstrekt voor alle noodzakelijke kosten van beschermingsbewind, curatele of mentorschap.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van de richtlijnen van de Regeling Beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
-
3. Bijzondere bijstand kan ook worden verleend indien de bewindvoerder aan de belanghebbende vooruitlopend op de rechterlijke beschikking voorschotten in rekening brengt.
-
4. In het geval bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een hoger bedrag dan de bedragen overeenkomstig de Regeling Beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren dient om vaststelling en goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter te worden gevraagd, waaruit blijkt dat de rechter deze hogere beloning heeft vastgesteld.
-
5. Voor de kosten van extra werkzaamheden is alleen bijzondere bijstand mogelijk indien hiervoor goedkeuring is gegeven door de toezichthoudende kantonrechter.
-
6. Geen bijzondere bijstand is mogelijk voor bewindvoering in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering en het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering gelden bij de uitvoering van de WSNP als toereikende voorliggende voorzieningen.
Artikel 20. Babyuitzet
-
1. Als bijzondere omstandigheden in het individuele geval daartoe aanleiding geven, kan eenmalig bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt voor de kosten van aanschaf van een babyuitzet.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op het basispakket babyuitzet volgens de Nibud prijzengids.
-
3. In de aanschaf van een babyuitzet dient op de goedkoopst mogelijke wijze te worden voorzien, indien mogelijk en redelijk (ook) in de vorm van gebruikte goederen.
Artikel 21. Reiskosten
-
1. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor reiskosten voor bezoek aan een gedetineerd gezinslid, een verpleegd of verzorgd gezinslid, een uit huis geplaatst kind, voor een psychische of (para)medische behandeling en/of voor kinderen in het voorgezet onderwijs en de Internationale schakelklas (ISK).
-
2. Bijzondere bijstand voor reiskosten als bedoeld in lid 1 is enkel mogelijk als:
- a.
De bestemming binnen Nederland maar buiten de gemeente Scherpenzeel ligt en
- b.
De reisafstand minimaal 10 kilometer enkele reis bedraagt.
- a.
-
3. Vergoedingen worden vastgesteld op basis van de goedkoopste tarieven van het openbaar vervoer.
-
4. In afwijking van lid 3 wordt, indien de reis vanwege gezondheidsredenen van de aanvrager niet met het openbaar vervoer afgelegd kan worden, de vergoeding vastgesteld op basis van het aantal kilometers volgens de kortste route per eigen vervoer. Dit bedrag is gelijk aan de onbelaste reiskostenvergoeding van de Belastingdienst.
-
5. Reiskosten voor bezoek aan een gedetineerde komen in aanmerking voor bijzondere bijstand indien de gedetineerde behoort tot het gezin van de belanghebbende, in een gesloten inrichting verblijft en geen recht heeft op verlof. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op een bezoekfrequentie van maximaal één keer per dag.
-
6. Reiskosten voor bezoek aan een verpleegde/verzorgde die tijdelijk is opgenomen komen voor bijzondere bijstand in aanmerking indien de verpleegde/verzorgde behoort tot het gezin van de belanghebbende. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op een bezoekfrequentie van maximaal 1 keer per dag tenzij bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand op basis van een hogere frequentie noodzakelijk maken.
-
7. Reiskosten voor bezoek aan een uit huis geplaatst kind komen voor bijzondere bijstand in aanmerking indien het kind behoort tot het gezin van de belanghebbende. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op een bezoekfrequentie die aan de hand van de rechterlijke bezoekregeling is opgesteld. Indien er geen rechterlijke bezoekregeling is opgesteld wordt de bijzondere bijstand in beginsel vastgesteld op een bezoekfrequentie van 1 keer per 2 weken.
-
8. Reiskosten in verband met regelmatige specialistische geneeskundige behandelingen (bijvoorbeeld afspraken ziekenhuis) of bezoeken aan hulpverlenende instanties voor geestelijke gezondheid komen voor bijzondere bijstand in aanmerking voor zover:
- a.
er geen sprake is van een volledige vergoeding vanuit een voorliggende voorziening, zoals Wlz, Wmo of ziektekostenverzekering en
- b.
de behandelingen medisch noodzakelijk zijn.
- a.
-
9. Reiskosten van kinderen van en naar het voorgezet onderwijs en de Internationale schakelklas komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als het volgen van onderwijs buiten de woonplaats noodzakelijk is en voor zover deze kosten niet bekostigd kunnen worden uit het inkomen en er geen (toereikende) voorliggende voorziening is. De afstand van huis naar school wordt vastgesteld met inachtneming van het gestelde in de verordening Leerlingenvervoer gemeente Scherpenzeel.
Artikel 22. Reiskosten statushouders
-
1. De volgende statushouders komen in aanmerking voor bijzondere bijstand voor hun reiskosten:
- a.
statushouders met een uitkering op grond van de PW of;
- b.
statushouders met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm waarbij rekening wordt gehouden met aanwezige draagkracht, én;
- c.
die een verplichte inburgeringscursus volgen bij een officieel erkende onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling is gelegen binnen een straal van 20 km van Scherpenzeel.
- a.
-
2. In uitzondering op het eerste lid komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor hun reiskosten:
- a.
belanghebbenden die een BOL-opleiding volgen;
- b.
overige inburgeringsplichtigen;
- c.
inwoners die recht hebben op een voorliggende voorziening, zoals een reisproduct van DUO
- a.
-
3. Wanneer de statushouder die in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor reiskosten in deeltijd taalscholing volgt, dan worden de reiskosten vastgesteld op het gemiddeld aantal dagen per week.
-
4. De reiskosten worden maandelijks uitbetaald.
-
5. De reiskosten worden vergoed op basis van de goedkoopste wijze van reizen met het openbaar vervoer, tussen het woonadres en het adres van de onderwijsinstelling.
-
6. In afwijking van lid 5 wordt, indien de reis vanwege gezondheidsredenen van de aanvrager niet met het openbaar vervoer afgelegd kan worden, de vergoeding vastgesteld op basis van het aantal kilometers volgens de kortste route per eigen vervoer. Dit bedrag is gelijk aan de onbelaste reiskostenvergoeding van de Belastingdienst.
-
7. De statushouder die in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor reiskosten is zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van de reiskosten en moet op verzoek een overzicht van deze kosten overleggen of een door de docent getekende presentielijst. De controle op de ingediende declaraties kan steekproefsgewijs geschieden.
Artikel 23. Kinderopvang sociaal-medische indicatie
-
1. Tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is mogelijk indien er sprake is van een sociaal-medische indicatie.
-
2. Van een sociaal medische indicatie is sprake als de ouder of ouder met partner:
- a.
een lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperking heeft, waardoor de ouder niet in staat is de (volledige) verzorging van het kind op zich te nemen of;
- b.
een kind heeft dat op grond van sociaal medische problematiek kinderopvang nodig heeft om zich goed en gezond te ontwikkelen.
- a.
-
3. Bij het beoordelen of sprake is van een sociaal medische indicatie zoals bedoeld in dit artikel, wordt voorafgaande aan een eventuele toekenning van enige tegemoetkoming indien nodig advies ingewonnen over de noodzaak, alsmede de duur en de omvang van de kinderopvang bij een onafhankelijke en voldoende professionele organisatie met voldoende adequate deskundigheid zoals de GGD of een gelijkwaardige instantie.
-
4. Een aanvraag voor een tegemoetkoming wordt afgewezen indien:
- a.
de ouder of ouder met partner niet voldoet aan het gestelde in lid 2 van dit artikel;
- b.
de ouder of partner aanspraak kan maken op of gebruikt maakt van een voorliggende voorziening;
- c.
het kind op een medisch kinderdagverblijf wordt opgevangen;
- d.
de tegemoetkoming ingezet wordt voor zorgverlof.
- a.
-
5. Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:
- a.
de geldigheidsduur van de indicatie;
- b.
de omvang en de duur van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht;
- c.
de hoogte van de voorziening.
- d.
De hoogte van de voorziening wordt bepaald door:
- e.
het aantal uren kinderopvang per kind per berekeningsjaar en;
- f.
de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van de maximum uurprijs en het maximaal aantal opvanguren als bedoeld in lid zeven en acht van dit artikel en;
- g.
het soort kinderopvang.
- a.
-
6. De maximum uurprijs is het uurtarief zoals beschreven in het Besluit kinderopvangtoeslag en wordt gehanteerd door de Belastingdienst.
-
7. Het maximum aantal uren kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming SMI wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan het maximum aantal uren zoals gehanteerd wordt door de Belastingdienst en beschreven staat in het Besluit kinderopvangtoeslag.
Artikel 24. Omvang en duur van de tegemoetkoming Kinderopvang SMI
-
1. De tegemoetkoming wordt slechts verleend voor het aantal uren per week waarvoor de inzet van de kinderopvang op sociaal medische gronden noodzakelijk is.
-
2. De tegemoetkoming wordt vastgesteld voor maximaal 6 maanden.
-
3. Indien het college dit noodzakelijk acht vindt verlenging van de tegemoetkoming plaats. Verlenging vindt alleen plaats indien de ouder(s) heeft meegewerkt of in voldoende mate meewerkt aan hulpverlening om de situatie te verbeteren en de noodzaak van kinderopvang weg te nemen. De verlenging van de tegemoetkoming kan eenmalig worden verleend voor ten hoogste 6 maanden.
-
4. Alleen bij een nieuwe, andere oorzaak die ten grondslag ligt aan de noodzaak, kan nogmaals een tegemoetkoming worden verleend voor maximaal 6 maanden, met een mogelijkheid tot verlenging voor ten hoogste 6 maanden.
Artikel 25. Collectieve zorgverzekering
-
1. Het college kan op basis van artikel 35, lid 3 van de Participatiewet aan belanghebbende een gemeentelijke bijdrage in de kosten van een collectieve aanvullende zorgverzekering verstrekken.
-
2. De bijdrage is voor inwoner(s) met een laag inkomen en weinig vermogen. Een belanghebbende heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld zoals bepaald in artikel 21, lid b en artikel 22, lid b van de PW en een vermogen tot de grens genoemd in artikel 34, derde lid van de PW. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde inkomen gedurende de referteperiode gehanteerd.
-
3. De collectieve zorgverzekering bestaat altijd uit:
- a.
een zorgverzekering op grond van de Zvw (de basisverzekering);
- b.
een aanvullende verzekering die niet valt onder de onder a genoemde verzekering.
- a.
-
4. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage in de premie van de aanvullende verzekering is afhankelijk van het door de belanghebbende aangevraagde pakket. De tegemoetkoming bedraagt € 10,00 voor pakket 1, €15,00 voor pakket 2 en €25,00 voor pakket 3. De gemeente betaalt deze bijdrage rechtstreeks aan de zorgverzekeraar.
-
5. De aanvraag voor de gemeentelijke bijdrage voor de aanvullende zorgverzekering kan via www.gezondverzekerd.nl.
-
6. De persoon die (nog) geen zorgverzekering heeft kan op elk moment een aanvraag voor deelname aan de collectieve aanvullende zorgverzekering indienen. De deelname start per eerstvolgende mogelijkheid na acceptatie door de zorgverzekeraar.
-
7. Voor de persoon als genoemd in het tweede lid van dit artikel wordt op basis van het inkomen en het vermogen over de maand voorafgaand aan de aanvraag vastgesteld of hij in aanmerking komt voor deelname aan de collectieve verzekering met ingang van 1 januari van het volgende jaar.
-
8. Voor de beëindiging van de verzekering gelden dezelfde bepalingen als in de Zvw.
-
9. Naast het gestelde in twaalfde lid van dit artikel wordt de verzekering beëindigd indien de deelnemer niet meer behoort tot de doelgroep.
-
10. Beëindiging van deelname moet tijdig worden doorgegeven en betekent dat de tegemoetkoming in de premiekosten per direct komt te vervallen. Bedragen die eventueel teveel zijn uitbetaald worden teruggevorderd.
3. MINIMAREGELINGEN
Artikel 26. Bijdrage maatschappelijke participatie
-
1. Het college kan aan belanghebbende een vergoeding verstrekken voor deelname aan culturele, educatieve, recreatieve, sociale of sportieve activiteiten. Hieronder vallen onder meer de kosten voor verenigingsactiviteiten, de kosten van het lidmaatschap van de Openbare Bibliotheek Scherpenzeel of de speel-o-theek, de kosten van een museumjaarkaart, de kosten voor een zwemabonnement voor het zwembaden Scherpenzeel, muziekles, zwemles, recreatief zwemmen of losbezoek zwembad, krantenabonnement en bijdrage in kosten dierenarts.
-
2. De bijdrage is voor inwoner(s) met een laag inkomen en weinig vermogen. Een belanghebbende heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld zoals bepaald in artikel 21, lid b en artikel 22, lid b van de PW en een vermogen tot de grens genoemd in artikel 34, derde lid van de PW. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde inkomen gedurende de referteperiode gehanteerd.
-
3. In de berekening van het vermogen wordt de door de aanvrager zelf bewoonde eigen woning buiten beschouwing gelaten.
-
4. De aanvraag voor de bijdrage maatschappelijke participatie kan door middel van het daartoe bestemde aanvraagformulier.
-
5. De bijdrage wordt in een keer uitbetaald bij toekenning:
- a.
€ 200,00 per volwassene per jaar.
- b.
€ 300,00 per kind per jaar.
- a.
-
6. Bijdrage in de kosten van de dierenarts valt alleen onder de bijdrage maatschappelijke participatie van volwassenen.
-
7. De gemeente kan achteraf controleren of het geld besteed is aan de daarvoor bedoelde activiteiten. De bewijsstukken moeten bewaard worden tot drie maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar. Als de bijdrage niet doelmatig besteed is, dan kan de verstrekte bijdrage (deels) worden teruggevorderd.
Artikel 27. Tegemoetkoming Eigen Risico
-
1. Het college kan aan belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten van het jaarlijkse wettelijke eigen risico van de zorgverzekering verstrekken.
-
2. De bijdrage is voor inwoner(s) met een laag inkomen en weinig vermogen. Een belanghebbende heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld zoals bepaald in artikel 21, lid b en artikel 22, lid b van de PW en een vermogen tot de grens genoemd in artikel 34, derde lid van de PW. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde inkomen gedurende de referteperiode gehanteerd.
-
3. In de berekening van het vermogen wordt de door de aanvrager zelf bewoonde eigen woning buiten beschouwing gelaten.
-
4. De aanvraag voor de tegemoetkoming in de kosten van het jaarlijkse wettelijke eigen risico van de zorgverzekering kan door middel van het daartoe bestemde aanvraagformulier.
-
5. Voor personen die:
- a.
een inkomen hebben tot maximaal 130% van het geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld en weinig vermogen;
- b.
het volledige bedrag van het wettelijk eigen risico voor dat kalenderjaar hebben opgemaakt;
- a.
-
6. De hoogte van de tegemoetkoming eigen risico is maximaal € 210,00 per persoon per kalenderjaar met dien verstande dat het altijd de eerste € 175,00 voor eigen rekening blijft.
-
7. Een aanvraag voor de tegemoetkoming eigen risico wordt ingediend middels het vastgestelde aanvraagformulier tegemoetkoming eigen risico.
-
8. Een aanvraag voor de tegemoetkoming eigen risico kan tot 31 december van het opvolgende jaar worden ingediend.
Artikel 28. Schoolkostenregeling
-
1. Het college kan aan belanghebbende een tegemoetkoming voor indirecte schoolkosten verstrekken voor ten laste komende schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar. Indirecte schoolkosten zijn kosten voor schrijfgerei en schriften, schooltas, vrijwillige ouderbijdrage, schoolreisje en excursie, materiaalkosten, huur kluisje, fiets of gymkleding.
-
2. De bijdrage is voor inwoner(s) met een laag inkomen en weinig vermogen. Een belanghebbende heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld zoals bepaald in artikel 21, lid b en artikel 22, lid b van de PW en een vermogen tot de grens genoemd in artikel 34, derde lid van de PW. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde inkomen gedurende de referteperiode gehanteerd.
-
3. In de berekening van het vermogen wordt de door de aanvrager zelf bewoonde eigen woning buiten beschouwing gelaten.
-
4. De aanvraag voor de schoolkostenregeling kan door middel van het daartoe bestemde aanvraagformulier.
-
5. De bijdrage wordt in een keer uitbetaald bij toekenning:
-
8. De bijdrage wordt in een keer uitbetaald bij toekenning:
- a.
voor een kind op de basisschool € 75,00 per schooljaar;
- b.
voor een kind op het voortgezet onderwijs of een mbo-school € 300,00 per schooljaar.
- c.
gaat het kind voor de eerste keer naar het voortgezet onderwijs of een mbo-school, dan wordt eenmalig een extra vergoeding van € 500,00 verstrekt.
- a.
-
6. De gemeente kan achteraf controleren of het geld besteed is aan de daarvoor bedoelde activiteiten. De bewijsstukken moeten bewaard worden tot drie maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar. Als de bijdrage niet doelmatig besteed is, dan kan de verstrekte bijdrage (deels) worden teruggevorderd.
Artikel 29. Lening voor laptop
-
1. Het college kan aan belanghebbende een lening verstrekken voor de aanschaf van een computer, laptop of tablet.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt deze lening niet verstrekt wanneer deze is verstrekt in het kader van de woninginrichting van statushouders.
-
3. De lening is voor inwoner(s) met een laag inkomen en weinig vermogen. Een belanghebbende heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld zoals bepaald in artikel 21, lid b en artikel 22, lid b van de PW en een vermogen tot de grens genoemd in artikel 34, derde lid van de PW. Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde inkomen gedurende de referteperiode gehanteerd.
-
4. In de berekening van het vermogen wordt de door de aanvrager zelf bewoonde eigen woning buiten beschouwing gelaten.
-
5. De aanvraag voor de lening kan door middel van het daartoe bestemde aanvraagformulier.
-
6. Deze lening wordt eens per vijf jaar per huishouden verstrekt.
-
7. Deze bijdrage wordt gemaximeerd op het bedrag voor een laptop volgens de prijzengids van Nibud.
-
8. De besteding van de lening moet met bewijsstukken worden aangetoond. Het niet of niet geheel besteden aan het daarvoor bestemde doel kan leiden tot terugvordering.
4. SLOTBEPALINGEN
Artikel 30. Hardheidsclausule
Het college kan op grond van artikel 4:84 van de Awb in zeer bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien de toepassing daarvan onevenredig is in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.
Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. De Beleidsregels Participatiewet 2021 gemeente Scherpenzeel worden met ingang van 1 oktober 2021 ingetrokken.
-
2. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025.
-
3. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen 2025’.
-
4. Op besluiten, de daaruit voortvloeiende (betalings)afspraken en eventuele invorderingsmaatregelen die dateren van voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijven de Beleidsregels Participatiewet 2021 gemeente Scherpenzeel onverkort van kracht.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van 3 december 2024.
R. ‘t Hoen
secretaris
M.C. Teunissen-Willemsen
burgemeester
ALGEMENE TOELICHTING
Het recht op bijzondere bijstand is vastgelegd in artikel 35 Participatiewet. Voor de verstrekking van bijzondere bijstand is het niet noodzakelijk dat de belanghebbende algemene bijstand ontvangt. Ook als belanghebbende beschikt over een ander inkomen, dat niet toereikend is om bepaalde uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan te voldoen, kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand. De draagkracht is dan van belang. Draagkracht kan zitten in het inkomen, maar ook in het vermogen.
De bijstandsnorm is in principe voldoende voor de algemene noodzakelijke bestaanskosten.
Als een belanghebbende in bijzondere omstandigheden verkeert waardoor hij (incidenteel) hogere kosten heeft dan waarin de algemene bijstand voorziet, kunnen burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verstrekken, rekening houdend met de draagkracht.
Geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
De beleidsregel geeft een aantal algemene kaders aan, zoals de draagkrachtsystematiek en de aanvraagtermijn. Daarnaast worden enkele veel voorkomende vormen van bijzondere bijstand behandeld. Ook wordt (niet limitatief) aangegeven in welke gevallen bijstand in de vorm van een lening wordt verstrekt.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel is een aantal begripsbepalingen opgenomen. De bepalingen behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 2. Drempelbedrag
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 3. Draagkracht
Bij het verstrekken van bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de draagkracht van belanghebbende. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen welk deel van het vermogen en inkomen van de belanghebbende boven de bijstandsnorm bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen (artikel 35, eerste lid van de Participatiewet). Daarbij zijn de vrijlatingen zoals die gelden voor de algemene bijstand niet zonder meer van toepassing.
Bij het bepalen van de bijstandsnorm is er in deze beleidsregel voor gekozen geen rekening te houden met de kostendelersnorm. De reden hiervoor is dat berekening van de draagkracht van niet-bijstandsgerechtigden hiermee makkelijker wordt. Daarbij kan een belanghebbende bijzondere kosten, waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, vaak niet delen.
Berekening van de norm is inclusief vakantietoeslag.
Het inkomensbegrip kan voor de uitvoering van de bijzondere bijstand als uitgangspunt gelijk zijn aan het inkomensbegrip voor de beoordeling van de algemene bijstand. In artikel 32 van de Participatiewet is omschreven wat inkomsten zijn. In artikel 31 van de Participatiewet wordt omschreven welke inkomsten voor de vaststelling van de algemene bijstand niet meetellen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderbijslag, huurtoeslag, bepaalde belastingkortingen, gemeentelijke premies voor arbeidsinschakeling en inkomsten van minderjarige kinderen. Het is consequent om in het geval van bijzondere bijstand in het algemeen dezelfde lijn te volgen.
Een opmerking moet echter worden gemaakt bij de inkomstenvrijlating uit deeltijdarbeid op grond van artikel 31, tweede lid onder n van de Participatiewet en de inkomensvrijlating uit deeltijdarbeid op grond van artikel 31, tweede lid onder y van de Participatiewet. Deze vrijlatingen zijn nadrukkelijk gekoppeld aan het ontvangen van algemene bijstand en de veronderstelling dat deze premie bijdraagt aan uitstroom uit de algemene bijstand dan wel stimulering om arbeid in loondienst te verrichten. Bij het verlenen van bijzondere bijstand aan een persoon die algemene bijstand (met deze vrijlating) ontvangt, kan deze vrijlating wel buiten beschouwing blijven.
In artikel 33, vijfde lid van de Participatiewet is bepaald, dat bij de algemene bijstand aan personen die pensioengerechtigd zijn een gering bedrag aan particuliere pensioenuitkering buiten beschouwing wordt gelaten. Bij de draagkrachtbepaling voor de bijzondere bijstand blijft dit bedrag eveneens buiten beschouwing.
Voor inwoners met een lopend schuldtraject geldt het inkomen zoals feitelijk beschikbaar is na aftrek van de reservering voor schuldeisers. Dit geldt eveneens voor die situaties waarin beslag gelegd is op het inkomen. Dit volgt uit een uitspraak van de CRvB inzake draagkracht en beslag.
Bij het vaststellen van de draagkracht blijft het inkomen van de minderjarige kinderen buiten beschouwing. Daarmee is artikel 31 lid 2h van de Participatiewet niet van toepassing.
Ook de Individuele Inkomenstoeslag blijft buiten beschouwing. Deze toeslag is bedoeld voor minima die al enkele jaren van een minimum inkomen moeten rondkomen. De ervaring leert dat de IIT hard nodig is om ‘gaten’ te vullen. De Studietoeslag wordt wel in aanmerking genomen. De reden daarvoor is dat dit een inkomensmaatregel is.
Voor een aantal kostensoorten geldt dat alle inkomen boven 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm tot de draagkracht wordt gerekend. Dit geldt voor kosten die in beginsel tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren.
Het begrip vermogen kan worden afgeleid uit artikel 34, eerste lid onder a van de Participatiewet en artikel 34, tweede lid onder a van de Participatiewet.
Voor het vaststellen van draagkracht in vermogen blijft een door belanghebbende bewoonde woning in eigendom buiten beschouwing.
Artikel 4. Draagkrachtperiode
De draagkrachtperiode is de periode waarover de draagkracht wordt vastgesteld. Uit administratieve overweging wordt uitgegaan van de eerste dag van de maand. Hebben de kosten zich in een eerder kalenderjaar voorgedaan dan de aanvraag is gedaan, dan is dus het moment waarop de kosten zich voordeden relevant voor het bepalen van het draagkrachtjaar.
De draagkrachtperiode wordt voor de verschillende inkomenscategorieën anders vastgesteld. Voor bijstandsgerechtigden geldt dat de draagkrachtperiode geldt voor de duur dat diegene een bijstandsuitkering ontvangt. Voor deze groep is het inkomen en vermogen immers standaard lager dan de geldende grenzen. Voor AOW gerechtigden geldt dat zich vrijwel nooit wijzigingen in inkomen en vermogen voordoen. Daarom geldt voor deze groep dat de draagkracht wordt vastgesteld totdat zich eventueel een wijziging in het inkomen of vermogen voordoet. Voor alle overige situaties geldt een periode van 12 maanden.
In beginsel geldt de draagkracht voor de vastgestelde draagkrachtperiode. Dit geeft rechtszekerheid aan de belanghebbende. In een enkel geval komt het voor dat tijdens deze periode het inkomen en/of vermogen zodanig stijgt, dat dit rechtvaardigt dat de draagkracht tussentijds herzien wordt.
Artikel 5. Aanvraag
Het college zal bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand zich steeds de volgende vier vragen van artikel 35 van de wet moeten stellen, in onderstaande volgorde:
- 1.
Doen de kosten zich voor?
- 2.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
- 3.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
- 4.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?
Artikel 44 eerste lid van de PW verbiedt bijstandsverlening tegen een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Met het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht moet echter als het gaat om bijzondere bijstand niet te rigide omgegaan worden. In de aard van de bijzondere omstandigheden, waardoor het recht op bijzondere bijstand is ontstaan, kan immers besloten liggen dat een aanvraag indienen voordat de kosten opkomen niet (goed) mogelijk is. Voorkomen moet worden dat door het vasthouden aan het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht, de functie van de bijzondere bijstand wordt uitgehold. Daarom hanteren we de periode van drie maanden in dit artikel. Rekening houdend met de doelstellingen van de bijzondere bijstand is het redelijk om deze periode, waarbinnen een aanvraag toch nog gehonoreerd kan worden, te hanteren.
Artikel 6. Vorm van de bijstand
Leenbijstand is aan de orde als de belanghebbende op termijn over middelen gaat of kan beschikken waarmee in de kosten van de aanvraag voldaan kan worden. Die middelen kunnen bijvoorbeeld vastzitten in een onverdeelde boedel na een scheiding, in een onverdeelde nalatenschap of een bancair tegoed dat niet meteen beschikbaar is. Het begrip “op korte termijn” hoeft niet al te krap te worden geïnterpreteerd; de verdeling van een onverdeelde boedel kan immers wat tijd in beslag nemen.
Als de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de eigen voorziening in het bestaan, wordt bijstand als lening toegekend.
Omdat de belanghebbende een waarborgsom weer terug zal ontvangen, wordt bijstand hiervoor als lening verstrekt. Als belanghebbende huur vooruit moet betalen en hij daar zelf niet toe is staat is, kan bijstand worden verleend (als de noodzaak vaststaat). Deze bijstand heeft ook de vorm van een lening, omdat de belanghebbende nadien alsnog over inkomen gaat beschikken met betrekking tot de periode waarop ook de huur betrekking heeft.
De maandelijkse aflossingen en eventuele kwijtschelding van verleende leenbijstand word conform het debiteurenbeleid voor de Participatiewet c.s. van de gemeente vastgesteld.
Artikel 7. Betaling van de bijzondere bijstand
De periodieke bijzondere bijstand wordt (zo mogelijk) gelijk met de algemene bijstand maandelijks verstrekt. De eenmalige bijzondere bijstand kan met een tussentijdse betaling worden verstrekt. Als het zinvol is, kan de bijzondere bijstand ook rechtstreeks aan derden worden overgemaakt. Dit kan het geval zijn als de bijstand bedoeld is voor een concrete aanschaf bij die derde, of als het om enigerlei reden handiger is om de betaling niet via de belanghebbende te laten lopen. Ook kan hiermee worden voorkomen, dat de bijzondere bijstand uiteindelijk niet wordt besteed om de bijzondere kosten te voldoen waarvoor deze is aangevraagd en toegekend.
Artikel 8. Bijzondere bijstand bij inkomensafhankelijke regelingen en eigen bijdrage rechtsbijstand
Het komt voor dat voor specifieke regelingen ook een (relatief geringe) eigen bijdrage verschuldigd is bij een inkomen op bijstandsniveau. Te denken valt bijvoorbeeld aan gefinancierde rechtsbijstand of een eigen bijdrage Wmo of Wlz. Als de overheid die de regeling heeft ingesteld van mening is dat ook bij een minimum inkomen een eigen bijdrage moet worden voldaan, is het niet de bedoeling dat deze beleidskeuzes worden gerepareerd door bijzondere bijstand.
Het gaat dan om kosten die kunnen worden voldaan de algemene bijstandsnorm. Ook kan soms de redenering worden gevolgd, dat het gaat om (weliswaar incidenteel voorkomende) algemene kosten. Daarvoor hoeft geen bijzondere bijstand te worden verleend.
Uitzondering op bovenstaande zijn de kosten van eigen bijdrage voor rechtsbijstand door een advocaat, griffiekosten en overige bijkomende kosten. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij een toevoeging op grond van de Wet voor rechtsbijstand (Wrb) de noodzaak van deze kosten vaststaat en dat de kosten niet redelijkerwijs uit een inkomen op bijstandsniveau voldaan kunnen worden.
De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. De belanghebbende dient hiervan bewijsstukken te overleggen.
Naast de eigen bijdrage voor de toevoeging op grond van de Wrb mogen door een advocaat nog de volgende kosten in rekening worden gebracht (limitatieve opsomming):
- -
griffierechten;
- -
kosten voor getuigen en deskundigen;
- -
uittreksels uit de openbare registers;
- -
telegrammen, internationale telex, internationale fax en internationale telefoongesprekken;
- -
rolverrichtingen van de deurwaarder in kantongerechtzaken
Als de belanghebbende heeft nagelaten eerst gratis rechtshulp te vragen aan het Juridisch Loket alvorens een advocaat te raadplegen en daardoor niet in aanmerking komt voor verlaging van de eigen bijdrage, wordt desalniettemin op de bijzondere bijstand een verlaging toegepast die gelijk is aan de korting die belanghebbende anders zou hebben ontvangen.
Artikel 9. Bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud van een zelfstandig wonende jongere
Jongeren van 18, 19 en 20 jaar die in een inrichting verblijven zijn volgens artikel 13 lid 2 Participatiewet uitgesloten van het recht op algemene bijstand. In principe moeten zij voor zak- en kleedgeld een beroep doen op de ouders. Als op de onderhoudsplicht van de ouders geen beroep kan worden gedaan om redenen zoals genoemd in artikel 12 Participatiewet is het mogelijk bijzondere bijstand te verstrekken. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de bijstandsnorm voor belanghebbenden beneden de 21 jaar, genoemd in artikel 20 Participatiewet. Alleen jongeren van wie de ouders niet in staat zijn om bij te dragen in het onderhoud van het kind of niet wensen bij te dragen vanwege bijvoorbeeld een verstoorde relatie kunnen in aanmerking komen voor deze vorm van bijzondere bijstand. Zo mogelijk wordt deze bijstand op de ouders verhaald (artikel 62 onder c Participatiewet). De eventuele draagkracht in het inkomen wordt volledig in aanmerking genomen (alles boven de bijstandsnorm).
De landelijke bijstandsnormen voor jongeren beneden de 21 jaar (artikel 20 Participatiewet) zijn gelijkgesteld aan de hoogte van de kinderbijslag. Dit betekent dat de jongere met een bijstandsuitkering in dezelfde mate een beroep op de onderhoudsplicht van de ouders moet doen als de jongere die geen recht op bijstand heeft en van wie de ouders voor hem kinderbijslag ontvangen. Als de jongere aantoonbare hogere kosten heeft (bijvoorbeeld kosten van zelfstandige huisvesting, als die noodzakelijk is) moet hij ook daarvoor een beroep doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Als op de onderhoudsplicht van de ouders geen beroep kan worden gedaan om redenen zoals genoemd in artikel 12 Participatiewet is het mogelijk bijzondere bijstand te verlenen.
Bij de beoordeling van een aanvraag van aanvullende bijzondere bijstand door een jongere zal dus allereerst beoordeeld moeten worden of de meerkosten inderdaad noodzakelijk zijn en in hoeverre de ouders een bijdrage kunnen leveren. Als de jongere hogere bestaanskosten heeft die niet noodzakelijk zijn is er geen reden om aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken. Niet iedere jongere die ervoor kiest om zelfstandig te gaan wonen kan een recht op (bijzondere) bijstand claimen. Een eigen keuze om (vroegtijdig) zonder voldoende middelen zelfstandig te gaan wonen, dient niet op de gemeente te worden afgewenteld.
Als de ouders financieel niet in staat zijn om bij te dragen in de noodzakelijke extra bestaanskosten van de jongere, bijvoorbeeld omdat zij zelf bijstandsafhankelijk zijn, is bijzondere bijstand mogelijk. Hetzelfde geldt als de ouders hun onderhoudsplicht weigeren na te komen en de relatie zodanig verstoord is dat de jongere redelijkerwijs de onderhoudsplicht niet kan effectueren. In dit geval kan de bijzondere bijstand eventueel (het moet geen gevaar opleveren voor het kind) wel op de ouders worden verhaald.
Bijzondere bijstand zal in zijn algemeenheid dus worden verstrekt wanneer jongeren wegens een verstoorde relatie met de ouders niet meer thuis kunnen wonen en daardoor hogere noodzakelijke bestaanskosten hebben dan andere jongeren.
Aangenomen moet worden dat de jongere in deze situatie dezelfde noodzakelijke bestaanskosten heeft als iemand van 21 jaar, die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeert.
De bijzondere bijstand wordt daarom bepaald op het verschil tussen de hoogte van de algemene bijstand die de jongere in zijn situatie zou hebben ontvangen als hij 21 jaar zou zijn geweest, en de bijstandsnorm voor een 18, 19 of 20-jarige. Deze aanvulling wordt verstrekt inclusief vakantietoeslag.
Het kan zijn, dat de jongere wel eigen inkomsten heeft hoger dan zijn jongerennorm voor de algemene bijstand. Deze eventuele draagkracht in het inkomen wordt volledig in aanmerking genomen (alles boven de bijstandsnorm). Als dit niet gebeurt, verkeert deze jongere immers in een voordeliger situatie dan een persoon van 21 of 22 jaar met algemene bijstand.
Artikel 10. Woonkosten bij huurwoning
Bijzondere bijstand voor de woonkosten van een huurwoning is soms mogelijk. Hiervoor bestaat immers wel een voorliggende voorziening van de huurtoeslag als de maximale huurgrens niet wordt overschreden en het verzamelinkomen niet te hoog is. Bij een huurwoning is de hoogte van de bijzondere bijstand gelijk aan de gemiste huurtoeslag.
De Wet op de huurtoeslag is in relatie tot bijzondere bijstand aan te merken als een voorliggende voorziening. Dit betekent dat wanneer bepaalde groepen, zoals belanghebbenden jonger dan 23 jaar, kamer- of etagehuurders uitgesloten zijn voor huurtoeslag, er ook geen recht bestaat op bijzondere bijstand. Er dient, nu er geen vaststaand toetsingsinkomen voor huurtoeslag geldt, altijd een proefberekening gemaakt te worden op de website van de belastingdienst om eventueel recht op huurtoeslag te berekenen.
In de situatie dat de woonlasten boven de maximale huurgrens liggen, is het mogelijk om tijdelijk bijzondere bijstand te verstrekken voor de huur tot de maximale huurgrens. Het meerdere aan huur komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Aan belanghebbenden met een hogere huur dan de maximale huurgrens wordt een verhuisverplichting opgelegd. Eventueel kan de bijzondere bijstand voor zes maanden worden verlengd, mits zij voldoende inspanning hebben geleverd om aan deze verplichting invulling te geven.
Voorwaarde is dat bij het betrekken van de dure woning de bijstandsafhankelijkheid redelijkerwijs niet voorzienbaar moet zijn geweest.
Artikel 11. Woonkosten bij koopwoning
Woonkostentoeslag voor de woonlasten van een eigen woning is soms mogelijk. Hiervoor bestaat immers de voorliggende voorziening van de huurtoeslag niet.
Alvorens overgegaan kan worden tot het toekennen van bijzondere bijstand, moet wel de noodzaak van de kosten vaststaan. Het is niet vanzelfsprekend, dat de gemeente via langdurige (extra) bijstand de gelegenheid geeft om een eigen woning aan te houden. Als de belanghebbende naar een huurwoning kan verhuizen, waarvan hij de huur kan betalen of waarvoor hij een huurtoeslag kan krijgen, is er immers geen noodzaak.
De woonkostentoeslag voor een eigen woning wordt berekend volgens de systematiek van de huurtoeslag. Het verschil met een huurwoning is de bepaling van de woonkosten.
De aflossing van de hypotheek en daarmee vergelijkbare betalingen worden niet als woonkosten meegenomen omdat de aflossing leidt tot vermogensvorming. Als voor de woning enige andere tegemoetkoming wordt ontvangen dan wordt deze van de woonkosten afgetrokken. Het totale bedrag aan subsidiabele woonkosten is dan uitgangspunt voor de bepaling van bijzondere bijstand.
De draagkracht in het inkomen boven de bijstandsnorm wordt voor 100% in aanmerking genomen.
Indien in de woning meer vermogen zit dan de vrijlating genoemd in artikel 34 lid 2 onder d Participatiewet wordt de bijzondere bijstand als lening verstrekt met toepassing van artikel 8, eerste lid.
Opgemerkt zij, dat de belanghebbende over de betaalde hypotheekrente en periodieke erfpachtcanon veelal een belastingteruggaaf ontvangt of kan ontvangen. Als de belanghebbende de teruggaaf maandelijks ontvangt, moet hier bij de vaststelling van de bijzondere bijstand al rekening worden gehouden. Wel moet aan de hand van de belastingaangifte en de belastingaanslag achteraf nog worden bepaald, of met het juiste bedrag rekening is gehouden. Zo nodig dient er correctie (en terugvordering) plaats te vinden. Als de belanghebbende de teruggaaf in zijn geheel pas achteraf regelt met zijn belastingaangifte, dient er eveneens correctie (en terugvordering) plaats te vinden.
Artikel 12. Inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen
Volgens artikel 51 Participatiewet kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van bijstand om niet. Onder bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand voor deze kosten worden verstrekt.
In beginsel bestaat voor de aankoop, vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen geen recht op bijzondere bijstand. De kosten van de aanschaf, reparatie en vervanging van duurzame gebruiksgoederen zijn algemene bestaanskosten. Tijdige reservering uit inkomen, individuele inkomenstoeslag en vakantiegeld is in overeenstemming met de gedachte dat de belanghebbende in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van zijn bestaan. Daarnaast kunnen duurzame gebruiksgoederen op afbetaling worden aangekocht.
Onder bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een lening worden verstrekt.
Voor statushouders die zich uit het AZC voor het eerst vestigen in de gemeente op grond van de taakstelling geldt dat zij niet hebben kunnen reserveren.
Bij volledige woninginrichting wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald op 40% van de kosten van een inventarispakket naar huishoudtype van de Nibud prijzengids. Uitgangspunt hierbij is dat bij een (volledige) inrichting een deel tweedehands kan worden aangeschaft via overname van derden of kringloopwinkel.
Artikel 13. Kosten van verhuizing en stofferingskosten
Dit artikel geeft de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van een noodzakelijke verhuizing. Deze situatie kan zich voordoen als gevolg van een opgelegde verhuisverplichting als woonkostentoeslag is verstrekt. Ook medische en sociale omstandigheden kunnen de oorzaak zijn van de noodzaak tot verhuizing. Het besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente kent een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. De Wmo geldt als voorliggende voorziening voor de bijzondere bijstand. Bij een afwijzing van een aanvraag voor tegemoetkoming in de verhuiskosten door de WMO dienen de afwijzingsgronden meegewogen te worden bij de beoordeling van de bijzondere bijstand. Omdat de Wmo de gevallen van medische noodzaak geacht wordt af te dekken, zal bij bijstandsverlening de aandacht eerder gericht zijn op sociale redenen.
Bij verhuizing naar een eigen woning (koopwoning) wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Veelal zal de belanghebbende dan vanuit de verkoop van de te verlaten woning middelen beschikbaar hebben (gehad).
Onder stofferingskosten wordt verstaan de kosten voor vloerbedekking, wandbedekking en gordijnen met toebehoren.
Uit jurisprudentie blijkt dat bijstand voor verhuiskosten en stofferingskosten niet als lening mag worden verstrekt.
Artikel 14. Overbruggingsuitkering
Doordat de bijstand voor levensonderhoud achteraf wordt betaald, kan een aanvrager in de periode tot de eerste reguliere uitbetaling van bijstand te maken krijgen met een financieel tekort. In principe staat de eigen verantwoordelijkheid in deze situatie voorop.
In bijzondere gevallen is een overbruggingsuitkering echter mogelijk, bijvoorbeeld bij de huisvesting vanuit een asielzoekerscentrum of huisvesting van een ex-gedetineerde zonder inkomsten of vermogen. De overbruggingsuitkering wordt alleen verstrekt als de aanvrager recht heeft op een uitkering en niet beschikt over inkomsten uit arbeid of andere uitkering.
De overbruggingsuitkering moet niet worden verward met een voorschot, zoals opgenomen in artikel 52 van de PW. Een voorschot wordt bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand nog niet is vastgesteld en wordt bij de eerste reguliere uitbetaling van de bijstand verrekend. Met een voorschot wordt het financieel probleem in de tijd vooruitgeschoven, maar niet opgelost.
De overbruggingsuitkering is bedoeld om de aanvrager te verzekeren van voldoende middelen tot aan de eerste reguliere uitbetaling van de bijstand. Als bijstand wordt verleend voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, dan is de overbruggingsuitkering algemene bijstand en hiermee geen bijzondere bijstand. De overbruggingsuitkering kan dan ‘om niet’ worden verstrekt, op grond van artikel 48 Participatiewet, lid 1.
Artikel 15. Toeslag alleenstaande ouder (ALO-kop)
Met de invoering van twee bijstandsnormen t.w. de norm gehuwden( 2 x 50%= 100%) en de norm alleenstaanden ( 70%) is de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders ( 90%) komen te vervallen. Ter compensatie ontvangen alleenstaande ouders in het algemeen een extra verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop. Recht op de verhoging hebben ongehuwde alleenstaande ouders die zelfstandig een huishouden voeren met tenminste een ten laste komend kind.
De Belastingdienst die de verhoging toekent gaat uit van de situatie zoals die o.a. in het BRP staat vermeld. Is de betrokkenen gehuwd, en woont de partner elders, dan is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget. Kortom niet de feitelijke situatie is bepalend, maar de burgerlijke staat, en of er al dan niet een toeslagpartner op hetzelfde adres staat ingeschreven.
In de voorwaarden zoals die in dit artikel worden omschreven is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget terwijl men feitelijk een alleenstaande ouder is.
Verschenen jurisprudentie o.a. ECLI:NLCRVB:2019:1380, ECLI:NL:CRVB:2018:1618 en een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 februari 2018 ( kenmerk 2018-0000010825) met als omschrijving ‘monitor alleenstaande ouders, ALO-kop en bijzondere bijstand’ verplichten de gemeenten min of meer de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet af te stemmen.
De verhoging is 20% van de norm gehuwden inclusief vakantietoeslag. Omdat het een inkomensvoorziening betreft wordt de bijstand uitbetaald als algemene bijstand. Om te voorkomen dat de toeslag (negatieve) gevolgen heeft voor de overige toeslagen wordt de verhoging bij terugwerkende kracht uitbetaald als onbelaste bijzondere bijstand.
Artikel 16. (Para)medische kosten
De Zorgverzekeringswet (Zvw) met het Besluit Zorgverzekering en de Regeling Zorgverzekering vormen in beginsel een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische behandelingen, medicijnen en hulpmiddelen. Jaarlijks wordt door de minister van Volksgezondheid vastgesteld welke zorg noodzakelijk is, welke medicijnen voorgeschreven kunnen worden en welke hulpmiddelen tot de noodzakelijke zorg horen. Al deze noodzakelijke zorg wordt opgenomen in de basisverzekering. De zorgverzekeraars die de Zorgverzekeringswet uitvoeren hebben hier geen eigen beleidsvrijheid in. De stelregel is dat alleen kosten die in de basisverzekering zijn opgenomen noodzakelijk zijn.
Naast de basisverzekering zijn er aanvullende verzekeringen. De aanvullende verzekering betreft een particuliere verzekering voor kosten waarin mensen zelf horen te voorzien. Uitgangspunt is dat mensen hierin hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Zorg kost geld. Daar moeten mensen zich van bewust zijn.
In het tweede lid wordt het wanbetalersregime zorgpremie genoemd. Bij een betalingsachterstand van de zorgverzekeringspremie van zes maanden komt de verzekerde in het wanbetalersregime. Het gaat hier om de bestuursrechtelijke premieheffing Zorgverzekeringswet (Bronheffing). De Bronheffing bestaat voor een deel uit vervangende premie voor de basisverzekering en voor een deel uit een boete.
De Bronheffing is bedoeld als drukmiddel om tot een schuldregeling te komen bij de zorgverzekeraar voor een (oude) premieachterstand. In de Bronheffing zelf zit geen aflossingscomponent. Gedurende de tijd dat de verzekerde in het wanbetalersregime zit, is het niet mogelijk een aanvullende zorgverzekering af te sluiten.
Artikel 17. Extra stookkosten, waskosten (bewassing) en kledingslijtage en chronisch zieken en gehandicapten medische kosten
De extra kosten voor verwarming (stookkosten) komen voor vergoeding in aanmerking als hiervoor een medische noodzaak bestaat. Sommige personen moeten hun woning door ziekte, handicap of ouderdom extra verwarmen. Daardoor hebben zij een hoger gasverbruik dan gemiddeld.
In de Nibud-prijzengids staat het gemiddelde gasverbruik van bepaalde woningen vermeld. Over het algemeen geldt dat het gasverbruik met 7% toeneemt wanneer de thermostaat van de verwarming 1 graad hoger wordt gezet. De gemiddelde kamertemperatuur ligt tussen de 18°C en 22°C. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand gaan we uit van een verhoging van de temperatuur met gemiddeld 2 graden. Dit komt dus neer op 14% van de gemiddelde stookkosten per jaar. Hierbij is het van belang na te gaan in wat voor type woning de aanvrager woont. De toegekende bijzondere bijstand moet gezien worden als een tegemoetkoming in de extra verwarmingskosten. Het heeft niet als doel om de meerkosten geheel te compenseren.
De hoogte van de bijzondere bijstand voor extra waskosten en kledingslijtage wordt bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids. De gemeente zal op basis van het medisch advies en eventuele aanvullende informatie van de klant moeten nagaan wat het totaal aan te verwachte kosten is per jaar.
De indicatie voor de extra stookkosten, was-kosten en kledingslijtage wordt gesteld door een medisch adviseur. Een medische noodzaak of indicatie dient te worden aangevraagd bij een organisatie zoals bijvoorbeeld JPH-consultants die op aanvraag onafhankelijk medisch advies afgeeft. In de rapportage van de adviseur zal de geldigheidsduur van het advies moeten worden opgenomen. Voor de bijzondere bijstand geldt een toekenningsperiode van een jaar. Daarnaast dient ook bewijsstukken te worden overlegd zoals jaarafrekeningen (water/elektra) of bonnen van was- en bewassingskosten van minstens 3 jaar terug. Hiermee kan aantoonbaar worden vastgelegd dat door de medische noodzaak sprake is van meerkosten.
Artikel 18. Uitvaartkosten
De kosten van een uitvaart komen voor bijzondere bijstand in aanmerking voor zover deze kosten voor belanghebbende noodzakelijk zijn en niet kunnen worden betaalt uit het inkomen en vermogen (de draagkracht). Het erfrecht of (indien aanwezig) een testament bepaalt wie belanghebbende is en voor welk aandeel in de totale kosten. Om dit te bepalen is een verklaring van erfrecht vereist.
Artikel 19. Kosten beschermingsbewind, curatele en mentorschap
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 20. Babyuitzet
De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.
Wanneer gespreide betaling achteraf en reservering uit het inkomen niet mogelijk zijn, kan éénmalig bijzondere bijstand voor een babyuitzet in de vorm van een lening worden verstrekt.
Voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij het basispakket babyuitzet (kleding en verzorging) van de Nibud-prijzengids en de inrichting van een babykamer. Dit bedrag mag naar eigen keuze worden besteed.
Artikel 21. Reiskosten
De reiskosten voor deelname aan het algemeen maatschappelijk verkeer zijn algemene kosten die uit een inkomen op bijstandsniveau voldaan kunnen worden. Als sprake is van noodzakelijke reiskosten die niet vallen onder het algemeen maatschappelijk verkeer, dan kunnen deze eventueel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
Kosten die verband houden met het verkrijgen of behouden van werk behoren te worden betaald uit het Participatiebudget en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Uitzondering op bovenstaande zijn reiskosten voor bezoek aan een gedetineerd gezinslid, een verpleegd of verzorgd gezinslid, aan een uit huis geplaatst kind, of voor een psychische of medische behandeling.
Een vereiste hierbij is dat de gedetineerde, verpleegde of het kind tot de familie in de eerste graad van de belanghebbende behoort.
Op grond van artikel 17 van de wet hebben belanghebbende de plicht om informatie te verschaffen aan het college. In combinatie met artikel 53a lid 6 mag een onderzoek ingesteld worden naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor het verlenen van de bijstand. Dat geldt ook voor het vaststellen of een behandeling medisch noodzakelijk is. Hiervoor gebruiken we de minst ingrijpende manier zoals het opvragen van een afsprakenkaart.
Ook reiskosten voor het bezoeken van voortgezet onderwijs of de Internationale schakelklas kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt voor het bepalen van de kortste route de ANWB-routeplanner gebruikt.
Aangesloten wordt bij het geldende tarief van de onbelaste kilometervergoeding van de Belastingdienst.
Artikel 22. Reiskosten statushouders
Normaal gesproken wordt iedere burger geacht eventuele reiskosten zelf te bekostigen uit middelen voor levensonderhoud. Reiskosten worden zogezegd gezien als algemene kosten en niet als bijzondere kosten. Statushouders hebben meestal een inkomen op bijstandsniveau en in bijna alle situaties is een lening voor inrichtingskosten verstrekt. Door de aflossing op deze lening is er geen financiële ruimte in de middelen voor levensonderhoud om zelf de reiskosten te betalen die gepaard kunnen gaan met het volgen van een inburgeringscursus. Ook kan gesteld worden dat de hier bedoelde reiskosten bijzonder zijn, in die zin dat niet iedere burger vanwege een inburgeringsplicht te maken krijgt met deze (extra) kosten.
Om te voorkomen dat statushouders geen taalscholing c.q. een inburgeringscursus volgen omdat zij de reiskosten naar de onderwijsinstelling niet kunnen dragen, is in deze beleidsregels vastgelegd dat statushouders voor deze specifieke reiskosten individuele bijzondere bijstand kunnen aanvragen. Ook de kinderen van een statushouder die (naast regulier onderwijs) extra taallessen moeten volgen, komen in aanmerking voor deze vergoeding.
Artikel 23. Kinderopvang sociaal-medische indicatie (SMI)
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 24. Omvang en duur van de tegemoetkoming Kinderopvang SMI
Onder lid 3 van dit artikel is opgenomen dat verlenging van de tegemoetkoming alleen plaatsvindt als de ouder(s) in voldoende mate meewerkt (of meewerken) aan hulpverlening om de situatie te verbeteren en de noodzaak van kinderopvang weg te nemen. Elke situatie is anders en ook hier is maatwerk vereist. Naar aanleiding van de aanvraag moet, voordat de tegemoetkoming wordt verleend, vooraf afspraken met de ouders worden gemaakt. Op basis van deze afspraken kan worden gemonitord of die worden nagekomen en of een verlenging in voorkomende gevallen gewenst en/of nodig is.
Artikel 25. Collectieve zorgverzekering
De gemeente kan bijdragen in de premie van de aanvullende zorgverzekering door middel van een korting. Indien belanghebbende voor een andere aanvullende verzekering heeft gekozen of indien belanghebbende geen aanvullende verzekering heeft afgesloten, wordt, wanneer dit leidt tot een lagere dan wel geen vergoeding, het verschil met de vergoeding van de collectieve aanvullende verzekering niet middels bijzondere bijstand gecompenseerd.
Artikel 26. Bijdrage maatschappelijke participatie
Er wordt per jaar een budget beschikbaar gesteld, waarbinnen belanghebbenden zelf keuzes kunnen maken.
Artikel 27. Tegemoetkoming Eigen Risico
De gemeente wil personen met hoge zorgkosten en een laag inkomen tegemoetkomen in de zorgkosten en beidt de mogelijkheid om eenmaal per jaar een tegemoetkoming aan te vragen voor hun verbruikte wettelijk eigen risico. Indien het eigen risico volledig is aangewend, kan door de gemeente het maximale bedrag van € 210,00 worden toegekend. Concreet betekent dit dat altijd een bedrag van € 175,00 (per persoon) voor eigen rekening komt.
Artikel 28. Schoolkostenregeling
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 29. Lening voor laptop
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 30. Hardheidsclausule
Het college kan op grond van artikel 4:84 van de Awb in zeer bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien de toepassing daarvan onevenredig is in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.
Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl