Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2025

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser,

gelet op de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 4, titel 4.3), de Jeugdwet (art. 8.1.1 lid 2), de Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025,

overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen inzake het uitwerken van de uitoefening van de bevoegdheid van het college inzake de jeugdhulp,

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2025.

Besluit in te trekken:

Nadere regels PGB Jeugdhulp 2021

Nadere regels vervoer Jeugdhulp 2024

1. Algemene bepalingen

1.1 Inleiding

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, zoals de Verordening jeugdhulp. Beleidsregels gaan over de vaststelling van feiten, wet interpreterend beleid of over hoe bepalingen in de verordening door het college worden toegepast. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens het door het college vastgestelde beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.

1.2 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Gewaarborgde hulp: een door de budgethouder ingeschakelde pgb-vertegenwoordiger van wie voldoende aannemelijk is dat deze kan in staan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen;

  • b.

    Onafhankelijke clientondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • c.

    Verordening: Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025.

Alle begrippen die niet nader zijn omschreven maar wel in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening, en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

In de beleidsregels wordt omwille van de leesbaarheid in de mannelijke vorm naar personen verwezen. Overal waar hij staat, is ook zij bedoeld.

Deze beleidsregel heeft een bijlage:

  • Bijlage Richtlijn gemiddelde tijd en frequentie van activiteiten bij persoonlijke verzorging

2. De procedure

Artikelen 2.3 lid 1 en 2.6 Jeugdwet

Hoofdstuk 3 verordening

2.1 Inleiding

De wet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden en dat deze te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. Daarvoor moet het college ook zorgen voor een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

2.2 Wettelijke jeugdhulpdoelen

Deze wettelijke jeugdhulpdoelen (te bereiken resultaten) worden hierna kort uitgelegd. Deze doelen staan niet op zichzelf maar moeten in onderling verband worden beschouwd.

Gezond en veilig opgroeien en groeien naar zelfstandigheid

Bij het gezond en veilig opgroeien gaat het niet alleen om de lichamelijke gezondheid, maar ook om de geestelijke gezondheid, een gezonde leefstijl en continuïteit in opvoeding en verzorging. Bij het veilig opgroeien moet gedacht worden aan geborgenheid, structuur en regelmaat, veiligheid thuis en veiligheid buitenshuis. Onder het groeien naar zelfstandigheid wordt bedoeld dat jeugdigen zelfstandigheid bereiken om mee te kunnen doen aan de maatschappij.

Zelfredzaamheid

Activiteiten gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen kunnen in de vorm van persoonlijke verzorging of begeleiding worden geboden. Het kan bijvoorbeeld gaan om het aanleren van de activiteiten. Ook dagbesteding kan gericht zijn op de zelfredzaamheid.

Maatschappelijk participeren

Dit gaat over het mee kunnen doen in de maatschappij. Het gaat dan om de mogelijkheden van de jeugdige om actief betrokken te zijn bij de maatschappij, maar ook op hoe hij zelf zijn steentje bij kan dragen aan de maatschappij, mee kan denken en mee kan doen, mogelijkheden heeft voor het beoefenen van sport en cultuur en voorbereid is op zijn toekomst door het behalen van een diploma, het vinden van werk en het zelf in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.

Leeftijd en ontwikkelingsniveau

Dat wat hiervoor is gezegd is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Dit in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder behoefte aan jeugdhulp. Het is niet altijd mogelijk om bijvoorbeeld volledige zelfstandigheid te bereiken. Dit omdat het gelet op de beperkingen van een jeugdige simpelweg niet mogelijk is om hun tekort aan zelfredzaamheid met jeugdhulp op te heffen. Het college heeft dan een inspanningsverplichting om een zo goed mogelijk resultaat te bereiken.

2.3. Uitgangspunten

Er gelden een aantal algemene uitgangspunten:

  • De verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien, kunnen groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam kunnen zijn en maatschappelijk kunnen participeren van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders zelf. Daaronder valt in principe: de gebruikelijke hulp, de boven-gebruikelijke hulp, vervoer van en naar de jeugdhulplocatie, hulp van het sociaal netwerk, hulp van niet gecontracteerde organisaties en instellingen binnen Losser en het gebruik van een aanvullende zorgverzekering waarover wordt beschikt.

  • Het herstellen dan wel versterken van eigen kracht staat voorop bij het verlenen van individuele voorzieningen. Dit uitgangspunt sluit aan bij de bedoeling van de wet. Dit betekent ook dat het college eerst kijkt of dat met opvoedondersteuning of ondersteuning aan het gezin kan worden bereikt. Jeugdhulp voor de jeugdige kan worden gecombineerd met de eigen kracht.

  • Om te zorgen dat ouders hun rol als verzorgers en opvoeders kunnen blijven vervullen kan een individuele voorziening worden verleend om ouders (het gezin) tijdelijk te ontlasten als dat nodig is. Bijvoorbeeld dagbesteding of een andere vorm van jeugdhulp buitenshuis.

  • Het college kan ook besluiten dat geen jeugdhulp wordt verleend omdat de gevraagde hulp volgens het college niet noodzakelijk is.

  • De visie van Losser bij het verlenen van een individuele voorziening is: zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig.

2.4 Onderzoeksverplichting

De wet schrijft voor dat het college een onderzoek moet doen naar de behoefte aan jeugdhulp als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat bij het college heeft aangegeven. In tegenstelling tot de Wmo 2015 schrijft de wet niet voor welke onderwerpen tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Uit de jurisprudentie blijkt dat het college niet altijd alleen kan uitgaan van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat er om dat het college een volledig beeld krijgt van de situatie (bijv. RBOBR:2021:53, RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439).

Verordening

De verordening is voor wat betreft de toegang tot jeugdhulp procedureel ingericht zodat het voor jeugdigen en/of ouders duidelijk is hoe het college te werk gaat nadat zij zich hebben gemeld. De verordening bepaalt ook dat algemene voorzieningen vrij toegankelijk zijn en dat een verzoek om jeugdhulp ook kan verlopen via de wettelijke verwijzers. Jeugdigen en/of zijn ouder(s) kunnen gebruikmaken van een vertrouwenspersoon of onafhankelijke cliëntondersteuning. De verordening schrijft verder voor dat het college een ondersteuningsplan aan de jeugdige en zijn ouder(s) verstrekt met daarin de onderzoeksresultaten. Daaruit kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) afleiden of ze in aanmerking komen voor jeugdhulp. Ook wordt de jeugdige en zijn ouder(s) in de gelegenheid gesteld een familiegroepsplan in te dienen. Daaruit kan het college afleiden waarom de jeugdige en/of zijn ouder(s) van mening is dat hij jeugdhulp van de gemeente nodig heeft. Verder heeft het college een voorlichtingsplicht. Die bestaat uit het informeren van de jeugdige en/of zijn ouder(s) onder welke voorwaarden hij in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget (pgb). Voor het indienen van een aanvraag kan het ondersteuningsplan worden gebruikt. Bij de beslissing op de aanvraag vormt het ondersteuningsplan en het eventueel ingediende familiegroepsplan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) het uitgangspunt.

Toegang tot jeugdhulp

Omdat de wet geen regels stelt over het indienen van een aanvraag, gelden de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdige en/of zijn ouder(s) met een behoefte aan jeugdhulp kunnen hun hulpvraag melden bij het college. In principe bestaat er dan recht op een onderzoek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijke oplossingen in kaart brengen. Uit de rechtspraak volgt de voorwaarden waaraan een goed onderzoek (na de hulpvraag) tenminste moet voldoen (CRVB:2017:1477). Het onderzoek behoort tot de voorbereiding van het besluit (art. 3:2 Awb).

2.5 Maatwerk

De wet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten met als doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. Deze verplichting geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen.

Bij de beslissing op de aanvraag gaat het om maatwerk. Uit de wet volgt dat het moet gaan om passende jeugdhulp waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, kan groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau. Dat wil zeggen dat het bij het bieden van maatwerk om een resultaatverplichting gaat. Het resultaat kan op verschillende manieren worden bereikt (bijv. middels algemene voorzieningen of een individuele voorziening). Daarom is het bij het onderzoek naar de hulpvraag van groot belang dat het onderzoek zich richt op het bereiken van een resultaat. Dit in samenspraak met de jeugdige, zijn ouder(s) en mogelijk andere personen uit het sociaal netwerk. Het resultaat van de ondersteuning zal waar mogelijk én nodig zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de jeugdige en de ouder(s) zelf en hun sociale omgeving.

2.6 Stappenplan

In CRVB:2017:1477 heeft de Centrale Raad van Beroep zich voor het eerst uitgesproken over (onder meer) de vraag waar onderzoek van het college aan moet voldoen wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) een hulpvraag stellen. Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) plaatsvindt, alleen dan kan de hulpvraag goed in kaart worden gebracht. Bij elke stap van het onderzoek moet de gemeente zorgen voor voldoende deskundigheid. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn dat een specifieke (jeugdhulp)deskundige bij het onderzoek wordt betrokken. Bijvoorbeeld een gedragswetenschapper of een (jeugd)arts. Van jeugdigen en ouders wordt verwacht dat zij medewerking verlenen aan het onderzoek.

Het onderzoek bestaat uit de volgende stappen:

  • 1.

    In stap 1 wordt vastgesteld wat de (eigenlijke) hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is. Daarvoor kunnen meerdere gesprekken nodig zijn.

  • 2.

    In stap 2 wordt vastgesteld of er opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen zijn. En zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn.

  • 3.

    In stap 3 wordt vastgesteld welke hulp er naar aard en omvang nodig is.

  • 4.

    In stap 4 wordt vastgesteld of er oplossingen zijn die voorgaan op het verlenen van jeugdhulp. Dat wil bijvoorbeeld zeggen of:

    • -

      jeugdigen en ouders, al dan niet met hulp van het sociaal netwerk, (een deel van) de problemen zelf kunnen oplossen. Ook hulp van organisaties of instellingen in de gemeente valt hieronder.

    • -

      gebruik van algemene voorzieningen een toereikende oplossing is.

  • 5.

    In stap 5 wordt uiteindelijk vastgesteld of een individuele voorziening is aangewezen en zo ja welke en in welke vorm die wordt verleend.

Jeugdige vanaf 12 jaar

Jeugdigen hebben (in ieder geval) vanaf 12 jaar het recht een mening te vormen en die vrijelijk te uiten (art. 12 IVRK). Dat wil zeggen dat het college de mening van jeugdigen in deze leeftijd moet betrekken bij het onderzoek. Vanaf 16 jaar kan de jeugdige een hulpvraag zelf melden, tenzij hij niet handelingsbekwaam is.

Stap 1 van het stappenplan

Een volledig beeld is nodig

Het college kan niet altijd alleen uitgaan van de hulpvraag die de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij de gemeente neerleggen. Het college moet zelf actief onderzoek doen naar de problemen van het gezin en rekening houden met de hulp die zij hierbij wensen. Pas dan wordt een volledig beeld verkregen van de (gezins)situatie (bijv. RBOBR:2021:53, RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439). De aanwezigheid van iemand uit het sociaal netwerk van de jeugdige en zijn ouder(s) kan van grote meerwaarde zijn. Zij kunnen informatie geven die van belang is voor het onderzoek. Ook kunnen zij onderdeel uitmaken van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder(s). Of dat het geval is komt bij stap 4 van het stappenplan aan bod. In het gesprek wordt in samenspraak met de jeugdige en zijn ouder(s) bekeken welk resultaat men wil bereiken en welke oplossingen passend zouden kunnen zijn.

Er wordt specifiek jeugdhulp gevraagd

De hulpvraag kan niet bestaan uit de vraag aan het college om een specifieke jeugdhulpvoorziening toe te kennen. Dit gelet op het wettelijk kader en het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep. Het college houdt wel rekening met de wens van de jeugdige of zijn ouder(s) om de gevraagde individuele voorziening te ontvangen.

Stap 2 van het stappenplan

Bij deze stap worden de opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen inzichtelijk in kaart gebracht en vervolgens welke problemen en stoornissen er zijn. Het hoeft daarbij niet alleen te gaan om de jeugdige die kampt met bepaalde problematiek; ouders kunnen door die problematiek opvoedingsproblemen ondervinden.

Opvoedingsproblemen

Bij opvoedingsproblemen gaat het om problemen bij het onderhouden, verzorgen en grootbrengen van een jeugdige, met name in sociale, emotionele, intellectuele en morele zin, die door de ouder(s) niet binnen een gebruikelijke termijn en met gebruikelijke middelen op te lossen zijn.

Zorgmomentenoverzicht

Als dat nodig is kan het college van ouders een zorgmomentenoverzicht (dag/week) vragen waarin de situaties waar de jeugdige hulp bij nodig heeft adequaat worden beschreven. Het college kan dit overzicht vergelijken met de Richtlijn gebruikelijke hulp (bijlage bij de verordening).

Stap 3 van het stappenplan

In stap 3 van het stappenplan wordt vastgesteld welke hulp er naar aard en omvang nodig is om de wettelijke jeugdhulpdoelen te behalen.

Welke individuele voorziening is nodig

Zoals gezegd wordt bij deze stap beoordeeld of er volgens het college een individuele voorziening nodig is waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien en groeien naar zelfstandigheid; en

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Ook worden de te bereiken resultaten vastgesteld.

Blijkt bij het onderzoek dat er (ook) andere hulp nodig is, dan op grond van de Jeugdwet, dan komt de beoordeling daarvan bij stap 5 van het stappenplan aan de orde. Het gaat bij stap 3 van het stappenplan nog niet om de jeugdhulp die het college daadwerkelijk zal gaan verlenen. Dat gebeurt pas bij stap 5 van het stappenplan.

Stap 4 van het stappenplan

Bij stap 4 van het stappenplan wordt vastgesteld of de eigen kracht toereikend is. Zie verder hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Stap 5 van het stappenplan

Bij stap 5 van het stappenplan beoordeelt het college of:

  • 1.

    Sprake is van een voorliggende voorziening (andere wet).

  • 2.

    Geen sprake is van jeugdhulp.

  • 3.

    Algemene voorziening een passende oplossing is.

  • 4.

    Geen sprake is van een noodzaak tot het verlenen van een individuele voorziening.

  • 5.

    Welke individuele voorziening is aangewezen en in welke vorm die wordt verleend.

Ad. 1 Voorliggende voorziening

Uit het onderzoek kan al naar voren komen dat de jeugdige aanspraak kan maken op een andere wet. Denk aan het Leerlingenvervoer, de Zorgverzekeringswet of de Wet passend onderwijs. Ook kan het college tot de conclusie komen dat, gelet op problematiek, aanspraak bestaat (kan bestaan) op een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Van ouders wordt in zo’n geval verwacht dat een aanvraag bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt gedaan. Ouders kunnen bij die aanvraagprocedure gebruikmaken van cliëntondersteuning. Jeugdhulp en Wlz kunnen wel samengaan als een behoefte van ouders of jeugdigen niet onder de Wlz valt. Dat is het geval als de jeugdhulp voor de jeugdige noodzakelijk is (RBZWB:2017:4537). Denk bijvoorbeeld aan opvoedondersteuning.

Ad. 2 Geen jeugdhulp

Op basis van het onderzoek kan het college vinden dat er geen sprake is van jeugdhulp. Dat kan te maken hebben met aanspraken die geregeld zijn in een andere wet (zie hiervoor onder 1) maar ook situaties waarin geen sprake kan zijn van jeugdhulp. De volgende voorbeelden worden genoemd:

  • Hulp met als doel het realiseren van (passend) onderwijs valt niet onder Jeugdwet. Dat geldt ook voor het thuis doorlopen van een onderwijsprogramma (RBDHA:2018:8310, RBROT:2020:5711).

  • Vervoer naar diverse (hobby)activiteiten is geen jeugdhulp (RBROT:2019:7883).

  • Tandartsbezoeken waarbij de behandeling onder narcose moet plaatsvinden, begeleiding bij de controle door de kinderarts en het laten innemen van de medicatie (RBOVE:2016:4171).

  • Begeleiding van en naar de zwemles (RBOVE:2016:5199).

  • Hulp in de vorm van alleen kinderopvang voor de jeugdige.

Ad. 3 Algemene voorziening

Op basis van het onderzoek kan het college vaststellen dat gebruikmaking van een algemene voorziening een voldoende oplossing biedt.

Ad. 4 Geen noodzaak

Op basis van het onderzoek kan blijken dat er weliswaar sprake is van een behoefte aan jeugdhulp, maar dat college kan vinden dat er geen noodzaak is, maar een wens van ouders, voor het verlenen van een individuele voorziening. Dat kan bijvoorbeeld te maken hebben met de leeftijd en/of het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. In de praktijk zal dit meestal voorkomen bij een verzoek om een specifieke jeugdhulpvoorziening (aard en omvang) van ouders of jeugdigen.

Ad. 5 Verlenen individuele voorziening

Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek volgens het stappenplan wordt bepaald welke individuele voorziening wordt verleend gericht op het bereiken van de vastgestelde resultaten.

Spoedhulp

Art. 2.6 lid 1 aanhef en onder b Jw bepaalt onder meer dat jeugdhulp te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. De verplichting tot het zorgen voor spoedhulp laat zich niet vertalen in beleidsregels, maar is afhankelijk van de individuele situatie.

2.7 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

Om een onderzoek volledig uit te kunnen voeren is het van belang dat de jeugdige en zijn ouder(s) het college de gegevens en bescheiden verschaft die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (art. 4:2 van de Awb).

Inlichtingenplicht

De verordening bepaalt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) verplicht zijn op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden te doen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande jeugdhulp in natura (art. 8.1.2 Jw en art. 12.1 van de verordening).

Medewerkingsplicht

Ouders en jeugdigen verlenen medewerking aan het onderzoek als het college daar om vraagt (art. 8.1.2 lid 3 Jw). Deze algemene medewerkingsverplichting voor de uitvoering van de wet geldt niet alleen bij de aanvraag maar ook gedurende de indicatie als daar aanleiding voor is. Het niet verlenen van medewerking kan er toe leiden dat het college de behoefte aan jeugdhulp niet kan vaststellen (CRVB:2019:276, CRVB:2021:410, CRVB:2021:510). Het kan gaan om een onderzoek naar de concrete gezinssituatie en de daarin aanwezige problematiek waarvoor ook onderzoek in de thuissituatie (door middel van observatie) verricht moet worden door een deskundige (RBGEL:2023:5013).

Voorbeeld

Het blokkeringsrecht als bedoeld in art. 7:464 lid 2 onder b BW houdt in dat de uitslag van een medisch onderzoek niet door anderen mag worden gelezen. Dat wil zeggen dat de (medisch) adviseur geen toestemming heeft om het door het college gevraagde advies ook daadwerkelijk aan het college te verstrekken. Gebruikmaken van het blokkeringsrecht wordt aangemerkt als het niet verlenen van de medewerking die nodig is voor de uitvoering van de wet. De gevolgen van het gebruikmaken van het blokkeringsrecht komen voor rekening en risico van de cliënt (bijv. CRVB:2023:2020). In de praktijk zal dit inhouden dat het college de noodzaak tot het verlenen van jeugdhulp niet kan vaststellen.

De jeugdige

In het kader van medewerking verlenen geldt ook het uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en als dat aangewezen is, wordt gesproken. Dat geldt in ieder geval bij de vraag om deskundigenadvies (zie art. 2.7 Verordening). Denk in dat kader ook aan het recht van de jeugdige om zijn mening te vormen en vrijelijk te uiten (art. 12 IVRK). Daarvoor geldt de leeftijdsgrens van 12 jaar, tenzij de jeugdige daartoe nog niet in staat is natuurlijk. De mening van de jeugdige moet worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag, tenzij de jeugdige zijn mening niet kan geven gelet op de problematiek of leeftijd natuurlijk.

2.8 Afronding jeugdhulpaanvraag

Bij een besluit tot toekenning van een individuele voorziening wordt de beschikking afgegeven met een vastgestelde geldigheidsduur. De geldigheidsduur is tot het moment waarop de consulent de indicatie heeft afgegeven of de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld.

Tijdige informatie bij eindigen indicatie

Het college informeert de inwoner uiterlijk acht weken voor het eindigen van de indicatie. Dit doen we door evaluatie momenten in te plannen met de ouder(s) of jeugdige. De volgende stappen worden doorlopen:

  • 1.

    Bij alle indicaties vindt een tussenevaluatie plaats;

  • 2.

    Bij het afgeven van een indicatie wordt een evaluatie moment gepland;

  • 3.

    Het afnemen van een tussenevaluatie is vormvrij, dat betekent dat dit per telefoon, mail of fysieke afspraak, etc. kan. De tussenevaluatie wordt altijd schriftelijk/digitaal vastgelegd.

Frequentie van de evaluatie

  • Bij een indicatie korter dan een jaar vindt de vormvrije tussenevaluatie op de helft van de indicatietermijn plaats.

  • Bij een indicatie langer dan 1 jaar vindt de vormvrije tussenevaluatie op de helft van de indicatietermijn plaats. Wanneer de integraal consulent, zorgaanbieder of inwoner dit nodig vinden vindt er nogmaals voor het einde van de indicatie een evaluatiemoment plaats.

2.9 Klachten

Voor (gecontracteerde) jeugdhulpaanbieders geldt dat zij moeten beschikken over een klachtenregeling en een onafhankelijke klachtencommissie als er klachten zijn jegens de jeugdhulpaanbieder. Wanneer ouders of jeugdigen een klacht hebben over het handelen van een ambtenaar of een bestuurder van de gemeentelijke organisatie geldt de gemeentelijke klachtenregeling. Deze regeling is bedoeld voor klachten over gedragingen.

3. Eigen kracht

Artikel 2.3 Jw

Hoofdstuk 1 verordening (begripsbepalingen)

Hoofdstuk 4 verordening

Artikel 5.7 verordening (tegemoetkoming vervoerskosten)

Artikel 7.3 verordening (besteding pgb)

3.1 Inleiding

Het college hoeft geen individuele voorziening te verlenen als de eigen kracht van jeugdigen en ouders toereikend is. Dat wordt beoordeeld bij stap 4 van het stappenplan. De eigen kracht is van toepassing op gezaghebbende ouders maar ook niet-gezaghebbende ouders, zoals zij die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgen en opvoeden (art. 4.2 tweede lid verordening). In de verordening is een regelstellend kader opgenomen over de eigen kracht en welke afwegingskaders een rol spelen. Dit op basis van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

3.2 Zorgplicht van ouders valt onder eigen kracht

De verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf. Deze verplichting voor ouders is terug te zien in de artikelen 1:82 en 1:247 van het Burgerlijk Wetboek. Het moet voor ouders en professionals vanzelfsprekend zijn dat ouders zelf de regie nemen en houden over de opvoeding van hun kinderen, tenzij dit een onverantwoord risico voor het kind oplevert. De overheid moet ervoor waken de zorgtaken van mensen en hun verbanden over te nemen. Ze komt pas in beeld als de ouders problemen ondervinden, als de opvoeding- en leefsituatie de ontwikkeling van kinderen bedreigt en de overheid de ouders dient te helpen om deze voorwaarden te vervullen of als de jeugdige verdacht wordt of veroordeeld is voor een strafbaar feit. Bij de zorgplicht van ouders past een actieve rol van hen en het kind om in eerste instantie te proberen de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen.

Ouders gescheiden of niet meer samenwonend

Ook in de situatie dat ouder(s) gescheiden zijn (of niet meer samenwonen) blijft de zorgplicht bestaan. Het onderzoek richt zich ook op de ouder (waar de jeugdige niet woonachtig is) in geval van een omgangsregeling. Is er sprake van co-ouderschap, dan geldt het uitgangspunt dat van hen wordt verwacht dat zij samen de zorgplicht uitoefenen. Immers, bij co-ouderschap verdelen gezaghebbende ouders feitelijk de zorg voor het kind.

3.2.1 Inhoud zorgplicht van ouders

Artikel 4.1 lid 1 Verordening

De zorgplicht van ouders omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Daaronder wordt verstaan:

  • a.

    de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede

  • b.

    het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid,

  • c.

    de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen;

  • d.

    het bieden van een beschermende woonomgeving.

De zorgplicht van ouders kan worden vertaald naar kernpunten over goed ouderschap.

3.2.2 Kernpunten goed ouderschap

De wetgever heeft bij goed ouderschap acht kernpunten voor ogen:1

  • 1.

    Een onvoorwaardelijke toewijding.

  • 2.

    Continuïteit in de opvoedingsrelatie.

  • 3.

    Verzorging en zorg voor lichamelijk welzijn.

  • 4.

    Opvoeding tot zelfstandigheid en sociale en maatschappelijke participatie.

  • 5.

    Het organiseren en monitoren van de opvoeding in het gezin, op school en in het publieke domein.

  • 6.

    Zorg dragen voor de vorming van de afstammingsidentiteit van het kind.

  • 7.

    Zorg dragen voor contact- en omgangsmogelijkheden met voor het kind belangrijke personen.

  • 8.

    Een veilige opvoedsituatie van het kind.

Het college kan gebruik maken van deze kernpunten bij de motivering van de beslissing op de aanvraag. In de Richtlijnen van het Nederlands Jeugdinstituut zijn deze kernpunten ook terug te vinden. Bijvoorbeeld in de Richtlijn ‘goed genoeg’ opvoederschap.

3.3 Beoordelingskader eigen kracht

Artikel 1.1 Verordening

De Verordening bepaalt wat onder eigen kracht wordt verstaan: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen als bedoeld in artikel 2.3 van de wet gebaseerd op de zorgplicht van ouders op grond van artikel 1:82 en 1:247 van het Burgerlijk Wetboek en zoals nader uitgewerkt in hoofdstuk 4 van de verordening.

Artikel 4.2 tot en met 4.6 verordening

Om te beoordelen of de eigen kracht van ouders toereikend is geldt het volgende beoordelingskader.

  • 1.

    Gebruikelijke hulp volgens de Richtlijn gebruikelijke hulp (zie bijlage verordening). Of gebruikelijke hulp binnen de eigen kracht valt is afhankelijk van de volgende afwegingsfactoren:

    • a.

      de capaciteiten van ouders, en

    • b.

      de beschikbaarheid van ouders rekening houdend met acute omstandigheden die zich kunnen voordoen.

  • 2.

    Boven-gebruikelijke hulp. Of boven-gebruikelijke hulp binnen de eigen kracht valt is afhankelijk van de volgende afwegingsfactoren:

    • a.

      de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige;

    • b.

      de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

    • c.

      de mogelijkheden, draagkracht en de belastbaarheid van de ouders;

    • d.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • e.

      het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen ingeval zij een pgb wensen te ontvangen.

  • 3.

    Vervoer van en naar de jeugdhulplocatie in geval van een medische noodzaak voor vervoer of beperkingen in de zelfredzaamheid van de jeugdige. Of het jeugdhulpvervoer binnen de eigen kracht valt is afhankelijk van de volgende afwegingsfactoren:

    • a.

      of de jeugdige in staat is om zelf te reizen;

    • b.

      de aanwezigheid van een auto of de mogelijkheid voor gebruik van het openbaar vervoer;

    • c.

      de afstand in verband met de tijd die nodig is voor het vervoer en de vraag of er een jeugdhulpvoorziening dichterbij is die ook geschikt is;

    • d.

      het tijdstip waarop de ritten uitgevoerd moeten worden;

    • e.

      het aantal dagen dat vervoer nodig is;

    • f.

      draagkracht en draaglast in het gezin.

  • 4.

    Hulp van personen uit het sociaal netwerk. Van ouders wordt verwacht dat zij zich in hoge mate inspannen om hulp van personen uit het sociaal netwerk te krijgen.

  • 5.

    Hulp van organisaties of instellingen binnen Losser. Van ouders wordt verwacht dat zij zich inspannen om hulp van organisaties of instellingen binnen de gemeente Losser te krijgen. Het college kan voorbeelden aandragen.

  • 6.

    Gebruik maken van een aanvullende zorgverzekering. Van ouders wordt verwacht dat zij gebruik maken van aanspraken op grond van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.

Hierna worden bovenstaande zes punten nader toegelicht.

3.4 Gebruikelijke hulp

Artikel 1.1 verordening

De verordening bepaalt wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan: hulp en zorg die onderdeel is van eigen kracht en zich uitstrekt over ouderlijk toezicht, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder, onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte, volgens de Richtlijn gebruikelijke hulp.

Richtlijn gebruikelijk hulp

In de verordening is de Richtlijn gebruikelijke hulp als bijlage opgenomen. Deze is gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en uitgewerkt in de CIZ indicatiewijzer versie 7.1. Het gaat om normale oudertaken voor een kind ongeacht het hebben van een behoefte aan jeugdhulp, rekening houdend met de leeftijd en een normaal ontwikkelingsprofiel.

3.4.1 Uitgangspunten beoordelen gebruikelijke hulp

Het college stelt op basis van de Richtlijn gebruikelijke hulp vast of er sprake is van gebruikelijke hulp. Een door ouders opgesteld zorgmomentenoverzicht kan helpen bij de vaststelling. De Richtlijn gebruikelijke hulp voorziet niet in een precieze tijdsindicatie; het gaat om een bandbreedte. Het college beoordeelt in stap 3 van het stappenplan op welke verzorging, begeleiding en opvoeding en bijbehorend ouderlijk toezicht de jeugdige is aangewezen, rekening houdend met de leeftijd. Valt een noodzakelijke activiteit binnen een bepaald ontwikkelingsprofiel van de Richtlijn gebruikelijke hulp, dan is in beginsel sprake van gebruikelijke hulp die ouders geacht worden te bieden. De volgende vier uitgangspunten worden gehanteerd bij de beoordeling.

  • 1.

    Leeftijd van de jeugdige

    De Richtlijn gebruikelijke hulp gaat, zoals gezegd, uit van een bandbreedte in het normale ontwikkelingsprofiel van een kind. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de verzorging, begeleiding en opvoeding (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Een voorbeeld. Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.

  • 2.

    Aard van de zorghandelingen

    Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke zorghandeling vervangen. Twee voorbeelden. Het geven van sondevoeding in plaats van eten of handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

  • 3.

    Frequentie en patroon van de zorghandelingen

    Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals drie keer eten per dag, worden als gebruikelijke hulp aangemerkt. Een voorbeeld. Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij kinderen met een lichamelijke beperking.

  • 4.

    Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd

    De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer sprake is van gebruikelijke hulp. Een voorbeeld. Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien maar als boven-gebruikelijke hulp.

3.4.2 Afwegingsfactoren gebruikelijke hulp

Voor de beoordeling of ouders de gebruikelijke hulp kunnen bieden bepaalt de verordening twee afwegingskaders:

  • 1.

    de capaciteiten van ouders;

  • 2.

    de beschikbaarheid van ouders rekening houdend met acute omstandigheden die zich kunnen voordoen.

3.4.2.1 Capaciteiten

Beschikken ouders niet over (voldoende) capaciteiten om de gebruikelijke hulp te bieden aan de jeugdige, dan kan dat ook niet van hen worden verwacht. Denk bijvoorbeeld aan ouders met LvB-problematiek. In die gevallen wordt beoordeeld of een algemene voorziening een passende oplossing kan bieden. En zo niet, of een individuele voorziening is aangewezen. En zo ja, welke.

3.4.2.2 Beschikbaarheid

De beschikbaarheid van ouders voor de gebruikelijke hulp aan de jeugdige kan worden vergeleken met ouders en hun kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp. Bij gebruikelijke hulp gaat het immers om normale oudertaken rekening houdend met leeftijd en ontwikkelingsniveau. De problemen die kunnen ontstaan bij de zorg en opvoeding zullen (alle) ouders zelf het hoofd moeten bieden door bijvoorbeeld:

  • herverdeling van oudertaken;

  • oplossingen te zoeken binnen het sociaal netwerk, waaronder ook volwassen inwonende huisgenoten kunnen vallen;

  • gebruik te maken van verlofmogelijkheden van de Wet arbeid en zorg (werkende ouders).

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

Acute situatie

Er kan zich een acute situatie voordoen waardoor ouders, ondanks de feitelijke beschikbaarheid, toch tijdelijk niet in staat zijn om de gebruikelijke hulp te bieden. Denk bijvoorbeeld aan het plotseling overlijden van een ouder (partner) of een echtscheiding. Het gaat in deze gevallen feitelijk om tijdelijke overbelasting.

3.5 Boven-gebruikelijke hulp

Artikel 1.1 Verordening

De verordening bepaalt wat onder boven-gebruikelijke hulp wordt verstaan: hulp en zorg die onderdeel is van eigen kracht en omvangrijker en mogelijk intensiever is dan de gebruikelijke hulp. Dit ten opzichte van de Richtlijn gebruikelijke hulp. Ook in geval van boven-gebruikelijke hulp zijn ouders in principe verantwoordelijk om deze te bieden. Een door ouders opgesteld zorgmomentenoverzicht kan helpen bij de vaststelling van de boven-gebruikelijke hulp. Aan de hand van de afwegingsfactoren stelt het college dat vast en bepaalt of de boven-gebruikelijke hulp door ouders kan worden geboden in het kader van eigen kracht.

3.5.1 Afwegingsfactoren boven-gebruikelijke hulp

Artikel 4.4 verordening

Voor de beoordeling of ouders de boven-gebruikelijke hulp kunnen bieden in het kader van de eigen kracht bepaalt de verordening een aantal afwegingsfactoren. Die worden bij de beoordeling zonodig in onderlinge samenhang bezien.

1.De behoeften en mogelijkheden van de jeugdige

Bij stap 2 en 3 van het stappenplan stelt het college vast:

  • of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen,

  • en zo ja, welke problemen en stoornissen dat qua aard en omvang zijn, en

  • welke hulp naar aard en omvang nodig is.

Behoefte van de jeugdige

Het gaat om welke hulp naar aard en omvang nodig is (stap 3 van het stappenplan). Denk aan: toezicht, begeleiding bij of overname van de ADL of begeleiding in de vorm aansturing. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Bestaat de behoefte aan jeugdhulp uit behandeling of andere specialistische jeugdhulp waarvoor een gekwalificeerde beroepskracht nog is, dan valt die hulp niet onder de boven-gebruikelijke hulp. Hiervoor kan een individuele voorziening worden verleend.

Mogelijkheden jeugdige

Het gaat om de mate waarin de jeugdige:

  • leerbaar is;

  • toezicht nodig heeft;

  • begeleiding nodig heeft in de vorm van aansturing.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

2.De voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan

Welke boven-gebruikelijke hulp naar aard en omvang nodig is kan verschillen qua intensiteit en duur.

Ondersteuningsintensiteit

De ondersteuningsintensiteit wordt mede bepaald door de aard en omvang vastgestelde problemen en stoornissen (stap 3 van het stappenplan). De jeugdige kan aangewezen zijn op boven-gebruikelijke hulp die:

  • onplanbaar is wat vraagt om flexibiliteit en voortdurende beschikbaarheid van ouders. Denk aan hulp die ook ’s avonds, ’s nachts en in de weekenden nodig is;

  • gelet op de aard van de problemen of stoornissen, noodzakelijkerwijs door de ouders geboden moet worden omdat de jeugdige vreemden niet (goed) toelaat en een vaste, vertrouwde en altijd beschikbare persoon vereist is.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

Duur

Bij de duur gaat het er om hoe lang de jeugdige aangewezen zal zijn op de boven-gebruikelijke hulp. Dat is afhankelijk van de problemen en stoornissen maar ook de leeftijd van de jeugdige.

Richtlijn gemiddelde tijd en frequentie van activiteiten bij persoonlijke verzorging

In geval van boven-gebruikelijke hulp in de vorm van persoonlijke verzorging en beoordeling of sprake is van eigen kracht maakt het college gebruik van de Richtlijn gemiddelde tijd en frequentie van activiteiten bij persoonlijke verzorging. Zie bijlage bij deze beleidsregels.

Het college beoordeelt of de boven-gebruikelijke hulp qua aard en omvang door ouders kan worden geboden in het kader van de eigen kracht.

3.De mogelijkheden van ouders, draagkracht en belastbaarheid van de ouders

De mogelijkheden van ouders hebben allereerst betrekking op de capaciteiten en de beschikbaarheid.

Mogelijkheden ouders (capaciteiten)

Is vastgesteld dat ouders niet over de capaciteiten beschikken om de gebruikelijke hulp te bieden, dan geldt dat ook voor de boven-gebruikelijke hulp. Zie 3.4.2.1 van deze beleidsregels.

Mogelijkheden ouders (vaardigheden)

Onder capaciteiten kunnen ook vaardigheden worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan: het kunnen signaleren en analyseren en oplossingsgericht kunnen denken en handelen. Maar ook de vaardigheid voor het verrichten van zorghandelingen door het hebben van bijvoorbeeld een verpleegkundige achtergrond.

Mogelijkheden ouders (beschikbaarheid)

Het college beoordeelt of de ouder(s) beschikbaar is of zou kunnen zijn. Dit laatste omdat van hen verwacht mag worden dat daar een oplossing voor wordt gezocht. Dit bezien tegen de achtergrond dat ouders de regie hebben en houden en dat wordt verwacht dat zij die ook nemen. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen. Zie 3.2 van deze beleidsregels.

Mogelijkheden ouders algemeen

Het college stelt vast of ouders in staat zijn tot het bieden van de boven-gebruikelijke hulp in de zin van eigen kracht. Dat is bijvoorbeeld het geval als:

  • de ouder(s) de boven-gebruikelijke hulp kan bieden en dat (desgevraagd) ook blijft ook doen, ook als geen indicatie voor een individuele voorziening wordt verleend, zonder dat daardoor problemen zullen ontstaan;

  • op het moment van de hulpvraag zelf al maatregelen zijn getroffen om de boven-gebruikelijke hulp aan de jeugdige te kunnen bieden, zonder dat daardoor problemen zijn ontstaan. Bijvoorbeeld door het (deels) opzeggen van een baan, gedurende opgenomen zorgverlof of het anders organiseren van de beschikbare tijd en verdeling van taken.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

4.Draagkracht en belastbaarheid

Overbelasting of dreigende overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten bij ouders kunnen ontstaan. Er moet een causaal verband zijn tussen het bieden van de boven-gebruikelijke hulp aan de jeugdige en de (dreigende) overbelasting. Overbelasting die voortkomt uit bijvoorbeeld (te veel) werk moet in beginsel door ouders zelf worden opgelost. Gaat het college over tot het verlenen van een individuele voorziening in de vorm van een pgb, dan mag dat pgb niet aan ouders zelf worden besteed. Zie 3.10.5 van deze beleidsregels.

Draagkracht

Het begrip draagkracht heeft betrekking op de belastbaarheid van ouders. Factoren die van invloed zijn op de draagkracht:

  • lichamelijke conditie;

  • geestelijke conditie;

  • wijze van omgaan met problemen (coping);

  • hulp van het sociaal netwerk.

Draaglast

Het begrip draaglast heeft betrekking op de belasting van ouders. Factoren die van invloed zijn op de draaglast:

  • de omvang en mate van (on)planbaarheid van de boven-gebruikelijke hulp;

  • het inzicht van ouders in de problematiek van de jeugdige;

  • de woonsituatie;

  • bijkomende sociale, emotionele of relationele problemen.

Zie verder 3.10.4 van deze beleidsregels.

5. De samenstelling van het gezin en de woonsituatie

Een kind met een behoefte aan jeugdhulp kan een zware wissel trekken op het gezin. Denk in dit verband ook aan gezinnen met minderjarige kinderen die geen behoefte aan jeugdhulp hebben en/of meerderjarige kinderen die onderdeel uitmaken van het gezin. Het college onderzoekt:

  • Is er sprake van twee ouders of is één persoon verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van de jeugdige(n)?

  • Kunnen er taken worden herverdeeld waardoor de ouder die de boven-gebruikelijke hulp biedt hierin wordt ontlast?

  • Wat kan van andere kinderen binnen het gezin worden verwacht. Dit is afhankelijk van de leeftijd en het individu. Het ene kind is het andere niet.

  • Of een kind vanwege de zorg voor een ander gezinslid of het verrichten van taken in het huishouden, wordt belemmerd in zijn ontwikkeling. Dat moet worden voorkomen.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

6. Het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen

Het gaat om situaties waarin ouders de beoogde individuele voorziening in de vorm van een pgb wensen te ontvangen om zichzelf daarmee uit te betalen. Het college mag niet beoordelen of ouders over een toereikend inkomen beschikken en om die reden niet zijn aangewezen op een pgb (CRVB:2021:1327). Het college mag (moet) wel beoordelen of ouders een belang hebben om te voorzien in een inkomen in de vorm van een pgb. Dat heeft te maken met een gedwongen keuze.

Gedwongen keuze

Het college beoordeelt of de ouder een gedwongen keuze moet maken tussen de zorg voor de jeugdige en het verwerven van een (extra) inkomen om te kunnen voorzien in het levensonderhoud. Het ervaren van financiële druk is onvoldoende om een gedwongen keuze aan te nemen. Het college mag de omstandigheid meewegen dat een ouder nooit werkzaamheden heeft verricht ter aanvulling van het gezinsinkomen. Zijn ouders in staat om, al dan niet naast hun werk, te zorgen voor hun kind is dat geen aanleiding om een individuele voorziening te verlenen, al dan niet in de vorm van een pgb. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het gezond en veilig opgroeien van hun het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen.

3.5.2 Beoordelen eigen kracht

Het college beoordeelt of de boven-gebruikelijke hulp qua aard en omvang door ouders kan worden geboden in het kader van de eigen kracht. Er kan ook aanleiding zijn om naast (gedeeltelijke) eigen kracht een individuele voorziening te verlenen.

3.5.3 Versterken eigen kracht en jeugdhulp

Omdat de wet mede is gericht op het herstellen dan wel versterken van de eigen kracht prevaleert in beginsel het verlenen van een individuele voorziening die daar op is gericht. Het college kan een individuele voorziening verlenen ter ondersteuning of om het gezin te ontlasten. Bijvoorbeeld met gezinsondersteuning of dagbesteding buiten het gezin.

3.6 Vervoer locatie jeugdhulp

Artikel 4.5 verordening

Het uitgangspunt is dat de ouder(s) het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie bieden aan de jeugdige (RBOBR:2021:5719, CRVB:2023:655). Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken. De verordening bepaalt de hiernavolgende afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen in geval van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid van de jeugdige.

3.6.1 Afwegingsfactoren jeugdhulpvervoer

Het college beoordeelt de afwegingsfactoren, al dan niet, in onderlinge samenhang.

  • 1.

    Eigen mogelijkheden jeugdige

    Het college onderzoekt of de jeugdige in staat is om veilig zelfstandig lopend, al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 2.

    Auto of openbaar vervoer

    Het gaat hier om de feitelijke mogelijkheid om de jeugdige het vervoer te bieden of te begeleiden tijdens het openbaar vervoer van en naar de jeugdhulplocatie.

  • 3.

    Afstand en gemoeide tijd

    De tijd die gemoeid is om de jeugdige te brengen en te halen speelt vanzelfsprekend ook een rol. Zijn ouders beschikbaar dan kan nog steeds sprake zijn van eigen kracht. Het college kan ook onderzoeken of een andere passende jeugdhulpaanbieder beschikbaar is waardoor de reisafstand en de daarmee gemoeide tijd wordt ingekort.

  • 4.

    Tijdstippen van het vervoer

    De tijdstippen van het vervoer heeft met name betrekking op de beschikbaarheid van ouders. Van ouders mag worden verwacht dat eerst zelf een oplossing wordt gezocht in het kader van de eigen kracht. Denk aan overleg met de werkgever over aanpassen van werktijden, overleg met de basisschool om de (eventuele) andere kinderen eerder of later te mogen brengen, hulp vragen aan het netwerk of buren, etc.

  • 5.

    Frequentie

    De frequentie van het vervoer heeft betrekking op de omvang van de indicatie.

  • 6.

    Draaglast en draagkracht

    Voor de beoordeling van de draaglast en draagkracht wordt verwezen naar 3.12.5 van deze beleidsregels

3.6.2 Tegemoetkoming kosten vervoer

Artikel 5.7 verordening

Het college kan ouders een tegemoetkoming in de kosten verstrekken voor het vervoer tussen de woning van de jeugdige of de locatie waar de jeugdige onderwijs geniet en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. Het is toegestaan de tegemoetkoming te besteden aan personen uit het sociaal netwerk of andere personen die niet als professional worden aangemerkt. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op het belastingvrije bedrag per kilometer of de kosten van het openbaar vervoer en wordt op declaratie uitbetaald.

3.7 Personen uit het sociaal netwerk

Artikel 4.6 onder a verordening

Personen uit het sociaal netwerk kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing van de hulpvraag. Dat valt ook binnen de eigen kracht. Van ouders wordt een hoge mate van inspanning verwacht om het sociaal netwerk aan te spreken. Deze personen maken immers onderdeel uit van het gezinssysteem.

Het leren omgaan van het sociaal netwerk met de jeugdige valt onder de gebruikelijke hulp van ouders.

3.8 Hulp van organisaties of instellingen

Artikel 4.6 onder b verordening

Ook hulp die organisaties of instellingen binnen Losser kunnen bieden is onderdeel van eigen kracht. Het college mag ouders verwijzen naar passende oplossingen. Denk bijvoorbeeld aan de Scouting, een kerkgenootschap of sportvereniging. Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

3.9 Aanvullende zorgverzekering

Artikel 4.6 onder c verordening

Een aanvullende verzekering kan onder de eigen kracht vallen wanneer ouders daarover beschikken en de kosten voor de aangewezen hulp daaruit (deels) worden vergoed. Van ouders wordt verwacht dat zij deze verzekering aanspreken.

3.10 Nadere uitleg en voorbeelden

Dit onderdeel bestaat uit een nadere uitleg van een aantal onderwerpen en voorbeelden die gebruikt kunnen worden in individuele casuïstiek.

3.10.1 Gebruikelijke hulp en boven-gebruikelijke hulp bij zorghandelingen

Zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van zorg van ouders aan een ouder kind. Het gaat om situaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.

Handelingen die gebruikelijke zorghandelingen vervangen

  • het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen;

  • bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

Voorbeelden boven-gebruikelijke hulp persoonlijke verzorging

  • Het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke hulp, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten.

  • Voor zover de persoonlijke verzorging van niet-uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind.

  • Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs niet plegen te bieden zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Bij een baby met ernstige slikproblemen kost het extra tijd om een flesje te geven. Het geven van (aangewezen) sondevoeding valt niet onder zorg zoals instanties voor kinderopvang die bieden.

  • Wanneer de jeugdige van 12 jaar of ouder geen (intieme) persoonlijke verzorging (meer) wil ontvangen van de ouder(s), dan wordt daarin geen gebruikelijke hulp van ouders verwacht. Dat vloeit mede voort uit de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) op grond waarvan jeugdigen vanaf 12 jaar een eigen beslissingsbevoegdheid hebben wat hun lichamelijke integriteit aangaat.

  • Voor zover de jeugdige zich in de terminale levensfase bevindt.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

3.10.2 Toezicht en begeleiding (opvoeding)

Toezicht dan wel 24 uurs zorg in de nabijheid valt onder de zorgplicht van ouder(s). De mate waarin dat nodig is, is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en een normaal ontwikkelingsprofiel (zie Richtlijn gebruikelijke hulp). Binnen zo’n ontwikkelingsprofiel is bijvoorbeeld pedagogische correctie, aansturing van gedrag en bieden van stimulans gebruikelijk. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.

Werkende ouders en begeleiding

Wanneer ouders werken, zijn zij verantwoordelijk voor de opvang dan wel verzorging van hun kinderen. Voor de begeleiding die als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken niet als individuele voorziening worden verleend. Wanneer sprake is van boven-gebruikelijke hulp in de vorm van begeleiding, wordt deze vastgesteld over een volledig etmaal. Dus feitelijk ook gedurende de periode dat ouders werken. Onder werken kan ook het volgen van onderwijs worden verstaan.

Voortdurend toezicht

Bij voortdurend toezicht moeten ouders continue in de nabijheid zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) problemen van het kind in de zin van de wet.

Permanent toezicht

Het gaat bij permanent toezicht om het onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal (24/7), waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de jeugdige kan worden voorkomen. Bij permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) misgaan (vergelijk CRVB:2017:3709). Permanent toezicht valt niet binnen de eigen kracht van ouders.

3.10.3 Situatie van ouders

Opvoedingsproblemen

Bij opvoedingsproblemen gaat het om problemen van ouders bij het onderhouden, verzorgen en grootbrengen van een jeugdige, met name in sociale, emotionele, intellectuele en morele zin, die door de ouder(s) niet binnen een gebruikelijke termijn en met gebruikelijke middelen op te lossen zijn. Lukt dat niet, dan kan een vorm van opvoedondersteuning zijn aangewezen.

Opvangvraagstuk

Ook werkende ouders zijn verantwoordelijk voor de gebruikelijke hulp voor hun kinderen. Zie ook hiervoor onder het kopje werkende ouders en begeleiding. In het algemeen geldt dat het bieden van (alleen) kinderopvang niet als jeugdhulp kan worden gekwalificeerd. Ouders die geen gebruik kunnen maken van de reguliere opvang kunnen mogelijk wel in aanmerking komen voor een Sociaal Medische Indicatie (SMI). Naast de wettelijke doelgroep van de Wet kinderopvang (Wko) bestaat er ook een doelgroep, die de kinderopvang nodig heeft vanwege een Sociaal Medische Indicatie (SMI). Het gaat om situaties waarin de ouder(s) door een sociale of medische situatie niet in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen. Dit is geen vorm van jeugdhulp, maar een bijzondere regeling binnen de gemeente.

Afbakening Wmo 2015 en Jeugd

Ouders kunnen in aanmerking komen voor jeugdhulp als zij problemen ondervinden bij de opvoeding. Heeft de jeugdige echter geen problemen in de zin van de Jeugdwet, dan hoeft het college geen jeugdhulp te verlenen. Het gaat om situaties waarin alleen de ouder(s) een probleem heeft. In zulke gevallen kan bijvoorbeeld tijdelijk kindzorg worden ingezet op grond van de Wmo 2015.

3.10.4 Overbelasting of dreigende overbelasting

Een beroep op (dreigende) overbelasting moet door de ouder(s) aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. Er moet een causaal verband zijn tussen het bieden van de boven-gebruikelijke hulp zorg aan de jeugdige en de (dreigende) overbelasting (zie 3.5.1 van deze beleidsregels). Is dat het geval, dan rust de plicht op het college daar onderzoek naar te doen en te bepalen wat de gevolgen zijn van de uitkomsten daarvan.

Omvang planbare en onplanbare zorg

Soms is het duidelijk dat de ouder overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van planbare zorg, maar ook de mate van de noodzaak tot het telkens aanwezig zijn om onplanbare zorg te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van degene die geacht wordt boven-gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij telkens aanwezigheid en alertheid wordt gevraagd van degene die geacht wordt boven-gebruikelijke hulp te verlenen.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Bedenk daarnaast dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een deskundige moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat.

3.10.5 Persoonsgebonden budget

Artikel 7.3 verordening (besteding)

Het pgb mag niet worden besteed:

  • voor activiteiten die onder de eigen kracht vallen;

  • aan ouders of personen uit het sociaal netwerk als blijkt dat zij overbelast zijn of dreigen te geraken.

3.11 Overgangsperiode pgb aan ouders

Een nieuwe melding van een hulpvraag kan leiden tot een aanvraag met het verzoek om de indicatie voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb (te besteden aan ouders) opnieuw te verlenen (verzoek om verlenging). Deze ouders kunnen zich niet met succes beroepen op de verwachting dat het college een volgende aanvraag opnieuw honoreert. Op de eerste plaats gaat het om een tijdelijke indicatie en een volgende aanvraag wordt opnieuw beoordeeld op basis van de regels die dan gelden. Zo kan het college tot voortschrijdend inzicht komen of op grond van een wijziging van beleid tot een afwijzing van de aanvraag komen. Stelt het college echter vast dat er bij zo’n verzoek om verlenging, anders dan bij de voorafgaande indicatie, sprake is van (gedeeltelijke) eigen kracht, dan hanteert het college een overgangsperiode. Het is namelijk voorstelbaar dat ouders, moeten wennen aan een lager inkomen (zonder pgb) en mogelijk hun bestedingspatroon daarop moeten aanpassen. Er geldt een overgangsperiode van 6 maanden:

  • 3 maanden op basis van de volledige hoogte van het pgb,

  • 3 maanden de basis van de 50% van de hoogte van het pgb.

Deze regeling heeft alleen betrekking op (het deel van) het pgb dat niet meer wordt toegekend op basis van eigen kracht.

4. Individuele voorzieningen (maatwerk)

Hoofdstuk 5 verordening

De volgende individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar en worden op aanvraag verleend:

  • a.

    Ambulante jeugdhulp in de vorm van:

    • 1.

      Begeleiding Individueel;

    • 2.

      Vaktherapie;

    • 3.

      Behandeling Individueel;

    • 4.

      Forensische jeugdhulp - behandeling;

    • 5.

      Medicatiecontrole exclusief medische comorbiditeit;

    • 6.

      Medicatiecontrole inclusief medische comorbiditeit;

    • 7.

      Begeleiding Groep Basis;

    • 8.

      Begeleiding Groep Intensief;

    • 9.

      Behandeling Groep Basis;

    • 10.

      Behandeling Groep Intensief;

    • 11.

      Kinderdagcentrum (KDC)/ orthopedagogisch dagcentrum (ODC) groep basis;

    • 12.

      Kinderdagcentrum (KDC)/ orthopedagogische dagcentrum (ODC) groep intensief;

    • 13.

      Ernstige Dyslexiezorg (ED);

    • 14.

      Screening.

  • b.

    Ambulante alternatieven voor verblijf in de vorm van:

    • 1.

      Zeer Intensieve Traumabehandeling (ZIT);

    • 2.

      Flexible Assertive Community Treatment (FACT);

    • 3.

      Multisysteem Therapie (MST);

    • 4.

      Crisis Systeem Interventie (CSI).

  • c.

    Wonen in de vorm van:

    • 1.

      Pleegzorg;

    • 2.

      Gezinshuis;

    • 3.

      Woongroep;

    • 4.

      Hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening.

  • d.

    Verblijf in de vorm van:

    • 1.

      Kamertraining;

    • 2.

      Ouder-kind groep;

    • 3.

      Behandelgroep;

    • 4.

      Driemilieuvoorziening;

    • 5.

      Jeugd GGZ verblijf;

    • 6.

      JeugdzorgPlus;

    • 7.

      Deeltijd verblijf / logeren;

    • 8.

      Extra Verblijfsbegeleiding.

  • e.

    Crisiszorg in de vorm van:

    • 1.

      Crisisdienst GGZ-Jeugd;

    • 2.

      Ambulante crisiszorg:

      • i.

        Families First (FF);

      • ii.

        Ambulante spoedhulp (ASH).

    • 3.

      Crisisverblijf:

      • i.

        Crisisverblijf Licht verstandelijke beperkt (LvB);

      • ii.

        Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp (J&O);

      • iii.

        Crisisverblijf Jeugd GGZ;

      • iv.

        Jeugdhulp crisis pleegzorg.

  • f.

    Advies en Expertise;

  • g.

    Jeugdhulpvervoer

5. Persoonsgebonden budget

Artikel 8.1.1 Jeugdwet

Hoofdstuk 7 van de verordening

Financieel Besluit

5.1 Inleiding

Uitgangspunt in de Jeugdwet is dat jeugdigen en/of ouders jeugdhulp ontvangen 'in natura'. Dat wil zeggen dat de jeugdige of zijn ouders hulp ontvangen van een jeugdhulpaanbieder die door de gemeente is gecontracteerd. Het college kan ook een persoonsgebonden budget (pgb) toekennen als de jeugdige of zijn ouders dat wensen. Hiermee kunnen zij de jeugdhulp zelf inkopen.

Een pgb vertegenwoordigt (een percentage van) de geldswaarde van een individuele voorziening die het college in natura zou verlenen aan de jeugdige of zijn ouder(s) of een ander bedrag waar dat kan worden gedaan. Dat betekent dat met het toegekende pgb voor professionals tenminste de goedkoopst passende geïndiceerde individuele voorziening ingekocht moet kunnen worden. Om in aanmerking te komen voor een pgb moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke voorwaarden en de bepalingen daarover in de verordening. De wettelijke verwijzers kunnen alleen een verwijzing naar gecontracteerde jeugdhulp in natura doen. De Gecertificeerde Instelling neemt een besluit over de noodzakelijke jeugdhulp in natura.

5.2 Spoedeisende situatie: geen pgb

Het kan voorkomen dat een vorm van jeugdhulp met spoed moet worden ingezet voordat het college het onderzoek naar hulpvraag heeft afgerond. In die gevallen kan een pgb niet aan de orde zijn omdat het onderzoek volgens het stappenplan (nog) niet is uitgevoerd.

5.3 Voorlichting en aanvraag

Het is belangrijk dat jeugdigen of ouders vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze informatie ontvangen zij tijdens het gesprek met de consulent. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting en ondersteuning van budgethouders. Wanneer de jeugdige of zijn ouder(s) voor een pgb willen kiezen, moeten zij in alle gevallen een aanvraag indienen bij de gemeente. Ouders zijn budgethouder bij jeugdigen onder de 16 jaar. Een jeugdige tussen de 16 en 18 jaar (met eventuele uitloop tot 23 jaar) kan budgethouder zijn. Het college neemt zowel een besluit over het verzoek om ondersteuning als over de verzilveringsvorm pgb.

5.4 Geen terugwerkende kracht

Artikel 4.7 lid 6 en 6.1 lid 5 verordening

De datum waarop de indicatie ingaat ligt niet voor de datum waarop het college beslist op de aanvraag. Dat brengt mee dat het college niet met terugwerkende kracht kosten vergoed die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend. Een uitzondering geldt voor kosten die ná het indienen van de aanvraag worden gemaakt en waarvoor het college toestemming heeft gegeven.

5.5 Pgb-plan

Artikel 7.1 lid 2 verordening

Om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb dient de jeugdige of zijn ouder hiervoor een ingevuld en ondertekend pgb-plan (conform het door het college opgestelde format) in te leveren. Een pgb-plan draagt er onder meer aan bij dat het college beter kan beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van art. 8.1.1 lid 2 Jw en de daarop gebaseerde bepalingen in de verordening. Het pgb-plan kan ingediend op het moment dat het college heeft vastgesteld dat een individuele voorziening zal worden verleend. Het pgb-plan wordt, indien er een pgb-vertegenwoordiger is, mede ingevuld en ondertekend door deze persoon. Wanneer de jeugdige of zijn ouder(s) een andere pgb-vertegenwoordiger wil aanwijzen die de gewaarborgde hulp biedt, moet dit verzoek bij het college worden ingediend middels het vastgestelde format.

Bespreken pgb-plan

Het college zal het ingevulde pgb-plan met de budgethouder en eventueel de gewaarborgde hulp bespreken. Dat is niet vrijblijvend. Wordt er geen pgb-plan ingediend of is het niet volledig of op juiste wijze ingediend, dan wordt de budgethouder uitgenodigd dat te herstellen. Dat geldt ook als de budgethouder of diens gewaarborgde hulp een bespreking daarover weigert of zonder tegenbericht niet verschijnt op een uitnodiging van het college.

5.6 Wettelijke voorwaarden

Artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet

Hoofdstuk 7 verordening

Om in aanmerking te komen voor een pgb moet zijn voldaan aan drie wettelijke voorwaarden. Deze voorwaarden zijn cumulatief, aan alle voorwaarden moet zijn voldaan. De verordening bevat een aantal bepalingen die uitwerking zijn van de wettelijke voorwaarden. De voorwaarden zijn:

  • De jeugdige of zijn ouder(s) zijn pgb-bekwaam (art. 8.1.1 lid 2 onder a Jw).

  • De jeugdige of zijn ouder(s) motiveren dat de jeugdhulp die wordt geleverd door een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, niet passend is (art. 8.1.1 lid 2 onder b Jw).

  • De in te kopen jeugdhulp is van goede kwaliteit (art. 8.1.1 lid 2 onder c Jw).

5.7 Pgb-vertegenwoordiger biedt gewaarborgde hulp

Een pgb-vertegenwoordiger biedt die gewaarborgde hulp (zie begripsbepaling in deze beleidsregels). Het kan gaan om een persoon die door de jeugdige of ouder gemachtigd is of een wettelijke vertegenwoordiger die is aangesteld door de rechtbank zoals een bewindvoerder.

Belang van de budgethouder

De pgb-vertegenwoordiger mag alleen handelen in het belang van de budgethouder en dus niet ook zijn eigen belang dienen. De pgb-vertegenwoordiger zorgt er feitelijk voor dat (namens) de budgethouder de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden ook daadwerkelijk worden nagekomen. Dat is van belang omdat de gevolgen van het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen in principe voor rekening en risico van de budgethouder komen. Denk aan de weigering van een pgb, het intrekken van het recht op pgb of de terugvordering van een ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald pgb.

Bewindvoerder

Met de aanstelling van een bewindvoerder is het risico dat het pgb niet besteed zal worden aan de daarvoor bestemde doelen voldoende ondervangen (vergelijk RBGEL:2019:4940). Bewind gaat immers over vermogensrechtelijke handelingen. Het college is niet bevoegd een oordeel te geven of de bewindvoerder de taken uit hoofde van de bewindvoering op juiste wijze uitvoert. Maar het college zal wel moeten vaststellen of de bewindvoerder de (andere) taken die aan het pgb zijn verbonden op juiste wijze uitvoert. Denk bijvoorbeeld aan het aansturen en aanspreken van de jeugdhulpverlener (of personen uit het sociaal netwerk) en het evalueren van de geboden jeugdhulp. In de praktijk komt het zelden voor dat een bewindvoerder de pgb-bekwaamheid van de budgethouder geheel overneemt.

Mentor

Een mentor behartigt de niet-vermogensrechtelijke belangen zoals rechtshandelingen voor verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Een mentor kan zonder verdere machtiging een aanvraag doen maar is (zonder machtiging van ouders of jeugdigen) niet bevoegd om het pgb-beheer (vermogensrechtelijke handelingen) uit te voeren. Het college stelt vast of een mentor, die (een deel van) de pgb-bekwaamheid overneemt daartoe gemachtigd is.

5.8 Pgb-bekwaamheid

Artikel 8.1.1 lid 2 onder a Jw

De eerste voorwaarde om voor een pgb in aanmerking te komen gaat over de pgb-bekwaamheid van de jeugdige of zijn ouder(s). Dat moet in ieder geval blijken uit:

  • 1.

    Een goed overzicht van de eigen situatie kunnen houden. De jeugdige of zijn ouder(s) weet welke ondersteuning hij nodig heeft. De jeugdige of zijn ouder(s) moet dat zelf kunnen vertellen.

  • 2.

    Weten welke regels er horen bij een pgb. De jeugdige of zijn ouder(s) kent de regels of weet waar die regels te vinden zijn en kan deze ook begrijpen. Het helpt als de jeugdige of zijn ouder(s) digitaal vaardig is.

  • 3.

    Een overzichtelijke pgb-administratie kunnen bijhouden. De jeugdige of zijn ouder(s) weet bijvoorbeeld ook welk deel van het pgb al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen handig voor de jeugdige of zijn ouder(s) zelf, maar de administratie kan ook nodig zijn als het college daarom vraagt.

  • 4.

    Communiceren met de gemeente, de SVB en ondersteuners. De jeugdige of zijn ouder(s) moet uit zichzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de gemeente of de SVB beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met ondersteuners. En als er iets verandert, moet de jeugdige of zijn ouder(s) dat zelf aangeven.

  • 5.

    Zelfstandig handelen en zelf voor ondersteuners kiezen. De jeugdige of zijn ouder(s) moet zelf ondersteuners uitzoeken en afspraken maken over de ondersteuning die ze (moeten) gaan geven.

  • 6.

    Zelf afspraken maken, deze afspraken bijhouden en zich hieraan houden. De jeugdige of zijn ouder(s) moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de ondersteuner genoeg uren maakt (conform de SVB-overeenkomst). Omgekeerd moet de jeugdige of zijn ouder(s) kunnen laten zien dat ondersteuning wordt ingekocht waarvoor het pgb bestemd is.

  • 7.

    Beoordelen of de ondersteuning uit het pgb past. En of de kwaliteit van de ondersteuning in orde is. Als de jeugdige of zijn ouder(s) de ondersteuning niet goed vindt, kan hij uitleggen waarom dat zo is. Als de ondersteuning niet volgens afspraak verloopt, moet de jeugdige of zijn ouder(s) zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de ondersteuner op te bellen. En uit te leggen wat er niet goed gaat.

  • 8.

    Zelf de ondersteuning regelen met één of meer ondersteuners. En dat zo regelen dat er altijd ondersteuning is, ook als de (vaste) ondersteuner ziek is of op vakantie gaat. De jeugdige of zijn ouder(s) moet zelf ondersteuners kunnen kiezen die goed bij de situatie van de jeugdige passen. De jeugdige of zijn ouder(s) moet er zelf op toezien of zij hun werk goed doen. Als de ondersteuner ziek is, moet de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf vervanging kunnen regelen.

  • 9.

    Zorgen dat de ondersteuners die voor de budgethouder werken weten wat ze moeten doen. De jeugdige of zijn ouder(s) durft een gesprek te beginnen als de ondersteuners hun werk niet goed doen. De jeugdige of zijn ouder(s) betaalt de ondersteuner en is zijn werkgever of opdrachtgever. De jeugdige of zijn ouder(s) moet dan goed kunnen vertellen wat ze moeten doen.

  • 10.

    Weten wat de budgethouder moet doen als werkgever of opdrachtgever van een ondersteuner. Het is niet erg als de jeugdige of zijn ouder(s) sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kent. Bijvoorbeeld bij ontslag van een ondersteuner. Maar de jeugdige of zijn ouder(s) moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.

Deze 10 punten zijn gebaseerd op de handreiking en infographic pgb-vaardigheid van de Rijksoverheid (Infographic met toelichting - Checken 10 punten pgb-vaardigheid | Publicatie | Rijksoverheid.nl).

Overnemen van de bekwaamheid

Is de jeugdige of zijn ouder(s) niet pgb-bekwaam, dan kan iemand worden gemachtigd om dat over te nemen. Het college beoordeelt dan of een zogeheten pgb-vertegenwoordiger in staat is de aan het pgb verbonden taken uit te voeren.

Gewaarborgde hulp

Blijkt uit onderzoek dat de pgb-vertegenwoordiger niet de gewaarborgde hulp kan worden geboden of daar tenminste twijfels over bestaan, dan zal het college de jeugdige of zijn ouder(s) in de gelegenheid moeten stellen om een andere persoon te machtigen die in staat is de pgb-bekwaamheid van de budgethouder over te nemen. Lukt dat niet, dan zal het college het pgb weigeren en een individuele voorziening in natura verlenen.

Handelswijze pgb-vertegenwoordiger

Is de handelswijze van de pgb-vertegenwoordiger eerder aanleiding geweest voor de herziening of intrekking van een pgb, dan kan deze persoon niet meer de pgb-bekwaamheid van de budgethouder overnemen. Dit ter bescherming van de budgethouder. Denk bijvoorbeeld aan:

  • onjuiste declaraties of onregelmatigheden daarin,

  • de situatie dat eerder is gebleken dat geen of niet voldoende kwalitatieve jeugdhulp is ingekocht.

5.8.1 Belangenverstrengeling

Er kunnen zich bij het beoordelen van de pgb-bekwaamheid conflicterende belangen voordoen. Dat is het geval als degene die de pgb-bekwaamheid van de jeugdige of ouders overneemt ook degene is aan wie het pgb zal worden besteed. In dat geval weigert het college het pgb omdat de aan het pgb verbonden taken niet op verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd. Immers kan niet worden vastgesteld dat de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen worden vervuld (vergelijk CRVB:2019:3761, CRVB:2019:2803). Het kan gaan om een derde aan wie het pgb wordt besteed maar ook om een vertegenwoordiger die een daaraan gelieerde persoon is. Daaronder wordt bijvoorbeeld een medewerker verstaan die bij deze derde in dienst is of er op een andere manier verwevenheid bestaat. Het college hanteert de volgende uitgangspunten.

Pgb besteden aan een niet-professional

De niet-professionele ondersteuner mag niet ook de pgb-vertegenwoordiger zijn, tenzij vast is komen te staan dat deze persoon als enige geschikt is om de aangewezen jeugdhulp te bieden én er geen mogelijkheid is een andere pgb-vertegenwoordiger te machtigen.

Pgb besteden aan professionals

De professionele ondersteuner mag niet ook de pgb-vertegenwoordiger zijn. Dit geldt ook voor iedere aan die ondersteuner gelieerde derde in of buiten de professionele organisatie. Het college maakt hierop geen uitzondering.

5.8.2 Overig

Ouders onderdeel van het gezinssysteem

Het kan voorkomen dat tijdens het onderzoek blijkt dat de ouder(s) bijdragen aan het standhouden van de problemen omdat zij er een (wezenlijk) onderdeel van uitmaken. Het pgb mag in die gevallen niet aan de ouder(s) mag worden besteed.

Jeugdige budgethouder

Is de jeugdige budgethouder dan wil hij het pgb mogelijk besteden aan zijn ouder(s). Bij een kind-ouderrelatie is het tegennatuurlijk om ouders aan te sturen bij de verlening van jeugdhulp. Daarnaast ligt een loyaliteitsconflict voor de hand omdat de jeugdige indirect verantwoordelijk is voor het inkomen van de ouder(s). In die gevallen wordt geen pgb verstrekt.

Bevorderen autonomie jeugdige

De wettelijke jeugdhulpdoelen zijn onder meer gericht op het groeien naar zelfstandigheid. In het algemeen is het zo dat jeugdigen daarvoor ook ‘los’ moeten komen van hun ouder(s). Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkelingsniveau kan daarvoor professionele deskundigheid nodig zijn. Dit om bijvoorbeeld de autonomie te bevorderen. Het college beoordeelt daarom of besteding van het pgb aan de ouder(s) in de weg staat (kan staan) aan het groeien naar zelfstandigheid. Een dergelijke beoordeling kan ook nodig zijn als het om het sociaal netwerk gaat.

Behandeling of specialistische jeugdhulp

Artikel 6.3 lid 3 verordening

Gaat het om behandeling of specialistische jeugdhulp, dan is het niet toegestaan het pgb te besteden aan iemand uit het sociaal netwerk, waaronder ook de ouders. Ook als zij daartoe wel gekwalificeerd zijn. Bij deze vormen van jeugdhulp is professioneel te handelen aangewezen. Daar hoort ook professionele distantie bij. Verondersteld wordt dat ouders en personen uit het sociaal netwerk gelet op de relatie met de jeugdige dat niet hebben.

5.9 Motivatie

Artikel 8.1.1 lid 2 onder b Jw

De tweede voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb gaat over de motivatie. De jeugdige of ouder moet om een pgb verzoeken en motiveren waarom hij een individuele voorziening in de vorm van een pgb wenst. De jeugdige of ouder moet aangeven waarom in zijn situatie het pgb een geschikte oplossing is.

Enkele voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die jeugdigen of ouders redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een pgb te willen ontvangen, zijn:

  • de jeugdhulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • de jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag worden geboden;

  • de jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • het is noodzakelijk om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren;

  • de jeugdhulp moet door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener worden geboden;

Oriënteren op natura aanbod

Het college kan de jeugdige of zijn ouder(s) vragen om aan te tonen dat zij zich hebben georiënteerd op het door het college gecontracteerde aanbod 'in natura' en daarbij aan te geven waarom dat aanbod niet passend is c.q. zij deze niet passend achten. Het college mag daar geen eisen aan stellen. Dat wil zeggen als de jeugdige of zijn ouder(s) een motivering geven waaruit blijkt dat zij zich hebben georiënteerd op het gecontracteerde aanbod in natura, is dat in principe voldoende.

5.10 Kwaliteit

Artikel 8.1.1 lid 2 onder Jw

Artikel 1.1 verordening

De derde voorwaarde is dat de in te kopen jeugdhulp van voldoende kwaliteit moet zijn. Daarbij wordt onderscheidt gemaakt tussen professionals en niet-professionals. In de begripsbepaling van de verordening staat wat onder een professional wordt verstaan.

5.10.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp

Artikel 7.2 verordening

De kwaliteitseisen die gelden voor de door het college gecontracteerde aanbieders zijn, voor wat betreft de vakbekwaamheid, ook van toepassing op de met een pgb in te kopen jeugdhulp.

Kwaliteitseisen

Voor professionals geldt:

  • De vakbekwaamheidseisen die gelden voor de door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieders zijn ook van toepassing als het pgb aan een professional wordt besteed.

  • Daaronder valt een afgeronde zorggerelateerde opleiding of een gelijkwaardig EVC-certificaat verkregen volgens de procedure van het Nationaal Kenniscentrum EVC op minimaal Mbo4 niveau.

  • Ook moeten zij beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).

  • Verder wordt gewerkt met en volgens bewezen effectieve jeugdinterventies.

  • De jeugdhulp sluit aan bij de beperkingen die de jeugdige en/of ouder ondervindt.

  • De jeugdhulp sluit aan op het ondersteuningsplan en pgb-plan.

Niet-professional

Als niet-professionals worden beschouwd: de ouder(s), personen uit het sociaal netwerk en andere die niet voldoen aan de eisen van een professional. Als een jeugdige of zijn ouders het pgb wil inzetten voor een niet-professional dan moet dit in het pgb-plan worden onderbouwd. Het is belangrijk dat de niet-professional geen druk op de jeugdige of zijn ouders heeft uitgeoefend bij de besluitvorming.

Voor niet-professionals geldt

  • de ondersteuner moet in het bezit te zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) die bij aanvang van de ondersteuning niet ouder is dan 3 maanden. Uitgezonderd hiervan zijn ouders in de zin van de wet van de budgethouder. Het moet gaan om een VOG Natuurlijke Personen met algemeen screeningsprofiel. Ook voor formele pleegouders geldt dat zij geen VOG hoeven te overleggen, zij moeten voor het uitoefenen van hun werkzaamheden al een VOG aanleveren;

  • de ondersteuner raakt door het bieden van de ondersteuning niet overbelast.

Professionele distantie

Het college beoordeelt of er sprake is van voldoende professionele distantie tussen de niet-professionele hulpverlener en de jeugdige. Afhankelijk van de mate van de beperkingen van de jeugdige kan deze professionele distantie een belangrijke rol spelen bij het behalen van het resultaat dat met de jeugdhulp moet worden bereikt. Zo kan te veel emotionele betrokkenheid van de ondersteuner een negatief effect hebben op de relatie tussen jeugdige en ondersteuner. De jeugdige kan ook (te) afhankelijk worden van de ondersteuner. Ook kan het voorkomen dat de beoogde ondersteuner al (te) lang betrokken is bij de jeugdige, zijn gezin en/of personen uit het sociaal netwerk. Dat kan de professionele kijk op de jeugdige of zijn ouders vertroebelen.

Doeltreffendheid pgb

Bij het beoordelen van de kwaliteit van de via een pgb in te kopen jeugdhulp speelt ook een rol of de in te kopen individuele voorziening doeltreffend wordt verstrekt. Onder doeltreffend wordt verstaan ‘waarmee het doel wordt bereikt’. Hieruit volgt ook dat de met het pgb in te kopen ondersteuning effectief moet zijn om dat doel te bereiken. De vraag is of een persoon uit het sociaal netwerk in staat is, gelet op de directe relatie, om de zelfredzaamheid van de jeugdige te versterken door hem iets aan te leren. Het kan aannemelijk zijn dat het aanleren van activiteiten meer kans van slagen heeft als de ondersteuning wordt geboden door een professionele ondersteuner die juist niet in directe relatie met de jeugdige staat.

5.11 Hoogte pgb

Artikel 7.4 Verordening

De Verordening bepaalt hoe de hoogte van het pgb voor jeugdhulp wordt vastgesteld. Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een professionele organisatie en jeugdhulpverleners die als ZZP-er werkzaam zijn;

  • personen uit het sociaal netwerk of die niet als professional kunnen worden aangemerkt

De tarieven zijn vastgesteld in het Financieel Besluit.

Begripsbepalingen

In de verordening zijn begripsbepalingen opgenomen van een professionele organisatie en een Zzp’er. Dat is van belang omdat de hoogte van het pgb voor een professional daar op wordt gebaseerd en welke kwaliteitseisen gelden. In principe moet zijn voldaan aan de begripsbepaling om in aanmerking te komen voor het van toepassing zijnde tarief. Uit de inschrijving bij de KvK blijkt ook de rechtsvorm. Zzp’ers kunnen bijvoorbeeld een eenmanszaak of een besloten vennootschap zijn (directeur-eigenaar). Ook kunnen Zzp’ers samenwerken in een coöperatie. Een coöperatie kan als rechtspersoon personeel in dienst hebben, maar dat hoeft niet.

5.12 Besteding pgb

Algemeen

Artikel 7.3 lid 1 verordening

Voor het pgb geldt een ruime mate van bestedingsvrijheid. Dat wil zeggen dat het pgb mag worden besteed aan een individuele voorziening waarmee het vastgestelde resultaat wordt bereikt. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan voorwaarden. Om doorkruising met de wettelijke systematiek te voorkomen bepaalt de verordening dat het pgb niet mag worden besteed aan:

  • hulp die naar oordeel van het college valt binnen de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en jeugdigen;

  • de ouder(s) dan wel personen uit het sociaal netwerk die overbelast zijn of dreigen te geraken.

Kostensoorten en declareren

Artikel 7.3 lid 4 verordening

In de verordening zijn een aantal kostensoorten uitgezonderd. Dat wil zeggen dat het pgb daar niet aan mag worden besteed. Verder geldt dat de declaraties geen vast maandbedrag mogen bevatten. Dat wil zeggen er wordt altijd gedeclareerd in tijd. Ook geldt dat geen gebruik wordt gemaakt van een zogeheten verantwoordingsvrij bedrag.

Termijn besteding pgb

Artikel 7.3 lid 10 verordening

De verordening schrijft voor binnen welke termijn de budgethouder het pgb moet besteden. Wanneer de budgethouder het pgb niet binnen de geldende termijn heeft besteed, dan doet het college onderzoek naar de reden hiervan. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan er aanleiding zijn om over te gaan tot herziening of intrekking van het pgb-besluit.

Bijstorten diensten

De regeling voor de vrijwillige storting is vereenvoudigd (voorheen art. 8 lid 6 Regeling Jeugdwet). In de praktijk is de werkwijze ontwikkeld dat wanneer een declaratie wordt ingezonden, en er onvoldoende geld beschikbaar is in het pgb, de SVB een uitnodiging stuurt aan de budgethouder om geld bij te storten. Een budgethouder hoeft dan niet nog eens een aanvraag van een betaling te doen, maar hoeft enkel bij de SVB het benodigde bedrag bij te storten naar aanleiding van de uitnodiging van de SVB. Dit reduceert administratieve lasten voor de budgethouders.

5.13 Overige weigeringsgronden

Er nog twee wettelijke uitsluitingsgronden voor het pgb (art. 8.1.1 lid 4 Jw).

  • 1.

    Duurdere maatwerkvoorziening

    Het kan voorkomen dat de budgethouder een duurdere individuele voorziening wil inkopen terwijl het pgb alleen toereikend is om de geïndiceerde individuele voorziening in te kunnen kopen. In dat geval weigert het college het meerdere van de kosten die daarmee gemoeid zijn (vergelijk CRVB:2018:2829). Het is dan aan de budgethouder om de meerkosten zelf te betalen. Let wel het college beoordeelt nog steeds of de kwaliteit van de in te kopen (duurdere) individuele voorziening voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Als college aanleiding heeft om te twijfelen of de budgethouder de in te kopen maatwerkvoorziening wel kan bekostigen, zal de budgethouder daar desgevraagd bewijsstukken van moeten overleggen. Dit om te voorkomen dat toch een individuele voorziening van onvoldoende kwaliteit wordt ingekocht of de budgethouder een individuele voorziening inkoopt waarmee hij niet gedurende de (gehele) budgetperiode kan voorzien in de behoefte aan jeugdhulp.

  • 2.

    Pgb-besluit eerder ingetrokken

    Heeft het college eerder een pgb-besluit ingetrokken, dan komt de jeugdige gedurende twaalf maanden niet voor een pgb in aanmerking (art. 8.1.1 lid 4 onderdeel b Jw). De termijn gaat in vanaf de datum van het herzienings- of intrekkingsbesluit. Er wordt gesproken van een zogeheten preventieve weigering. Dat wil zeggen dat het college een pgb-verzoek kan weigeren zonder te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden van de pgb-vaardigheid.

5.14 Overig

Herindicatie en verzoek om pgb

Na afloop van de indicatie kan de jeugdige of zijn ouders zich opnieuw melden bij het college met het oog op een verlenging van de indicatie voor jeugdhulp. Het college informeert jeugdigen of ouders ook uiterlijk acht weken voor het eindigen van de indicatie. Wel geldt onverkort dat (opnieuw) een pgb-plan moet worden opgesteld. Bij een verlenging of wijziging in de indicatie en de ondersteuning wordt door dezelfde ondersteuner uitgevoerd hoeft niet altijd opnieuw een VOG verklaring ingediend te worden. Er wordt aangesloten bij de regels van het SKJ.

6. Heroverweging, beëindiging, herziening of intrekking, terugvordering en invordering

Artikel 8.1.3 en 8.1.4 Jeugdwet

Hoofstuk 9 van de verordening

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de bevoegdheid van het college om terug te komen op een eerder afgegeven besluit. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden als sprake is van de situaties, zoals genoemd in de wet of de verordening.

6.2 Heroverweging besluit

Het college is bevoegd om pgb-besluiten te heroverwegen (art. 8.1.3 Jw). De verordening bepaalt dat het college ook de besluiten in natura heroverweegt (art. 5.8 van de verordening). Het gaat bij de heroverweging om besluiten waarvan de indicatieduur nog niet is verstreken; het college heroverweegt dus een bestaand besluit waarbij ondersteuning is toegekend. Bij die heroverweging zijn alle onderzoeksactiviteiten onverkort van toepassing. Ook de beoordeling of er (nog) wordt voldaan aan de voorwaarden van het pgb kan onderdeel zijn van de heroverweging.

Aanleiding heroverweging

Zo’n heroverweging kan bijvoorbeeld samenhangen met de evaluatie van de geboden jeugdhulp (natura of pgb). Mogelijk dat het bestaande besluit moet worden bijgesteld. Bijvoorbeeld omdat de ondersteuningsbehoefte bijgesteld kan (of moet) worden. Bij een nieuwe hulpvraag (tijdens een lopende indicatie) beoordeelt het college of er aanleiding is om het bestaande besluit te heroverwegen. De jeugdige of zijn ouder(s) kan bijvoorbeeld een wijziging hebben in de ondersteuningsbehoefte.

Indicatieduur en nieuwe hulpvraag

Wordt de indicatie voor een korte periode verstrekt, dan wordt het besluit niet heroverwogen. De jeugdige en zijn ouder(s) zal doorgaans opnieuw een hulpvraag melden (verzoek om verlenging van de indicatie) of het college neemt voor het aflopen van de indicatie zelf contact op met de jeugdige en zijn ouder(s).

Wel of geen nieuw besluit

Nadat het college een bestaand besluit heeft heroverwogen kan daar een ander (nieuw) besluit op volgen, maar dat hoeft niet. Dat ligt vanzelfsprekend aan de uitkomst van de heroverweging. Het bestaande besluit kan dus intact blijven, maar kan ook worden herzien of ingetrokken onder toepassing van art. 8.1.4 Jw. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de jeugdige aanspraak kan maken op een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) of aan een situatie dat de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouder(s) is gewijzigd.

6.3 Beëindiging

Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. De beëindiging van de individuele voorziening of het pgb kan het gevolg zijn van de heroverweging van het besluit. Andere voorbeelden zijn: het niet meer aangewezen zijn op ondersteuning, het bereiken van de 18-jarige leeftijd (en geen verlengde jeugdhulp) of het overlijden van de jeugdige.

Datum beëindiging

De datum waarop het besluit wordt beëindigd is afhankelijk van de situatie. In het geval de jeugdige aan wie (voor wie) een pgb is verstrekt is overleden, kunnen gedurende de maand van overlijden nog betalingen door de SVB worden gedaan uit het nog beschikbare (resterende) pgb. Dat wil zeggen: de jeugdhulp die vóór het overlijden is geboden, maar nog niet is gedeclareerd.

6.4 Belangenafweging algemeen

Bij een besluit tot herziening, intrekking of terugvordering gaat het om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Daarvoor is het nieuwe toetsingskader aan het evenredigheidsbeginsel (bedoeld in art. 3:4 lid 2 Awb) van toepassing. Het gaat om de beoordeling van de nadelige gevolgen van een besluit; die moeten in verhouding staan tot het doel van het besluit. Het college zal een evenwichtige belangenafweging moeten maken.

6.5 Herziening of intrekking

Het (deels) ongedaan maken van het recht over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening of intrekking van het besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Daarbij kan het recht afwijkend worden vastgesteld (herzien) of worden ingetrokken als er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

Aanleiding

De aanleiding om tot herziening of intrekking van het besluit over te gaan heeft te maken met:

  • het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en de verstrekking van juiste of volledige gegevens, dit tot een andere beslissing zouden hebben geleid (art. 8.1.4 lid 1 onder a Jw);

  • het niet voldoen aan de aan de individuele voorziening of de pgb verbonden voorwaarden (art. 8.1.4 lid 1 onder d Jw);

  • het niet of voor een ander doel gebruiken van een pgb (art. 8.1.4 lid 1 onder e Jw).

Het college beoordeelt of er aanleiding is om het besluit te herzien of in te trekken.

6.6 Terugvordering: schending inlichtingenplicht

Art. 8.1.4 lid 3 Jw bepaalt de bevoegdheid van het college tot het (geheel of gedeeltelijke) terugvorderen van een pgb als het college het besluit heeft herzien of ingetrokken onder toepassing van art. 8.1.4 lid 1 onder a Jw. Omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om de kosten van een geboden individuele voorziening in natura terug te vorderen, biedt de verordening een grondslag (art. 8.3 lid 2 van de verordening). De geldswaarde bestaat uit het bedrag van de facturen die het college daarvoor aan de jeugdhulpaanbieder heeft betaald.

6.7 Terugvordering: overig

Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin het college kan overgaan tot terugvordering, namelijk:

  • bij het niet voldoen aan voorwaarden verbonden aan de individuele voorziening of het pgb,

  • als de individuele voorziening of het pgb niet of gebruikt wordt voor een ander doel dan waarvoor het is verstrekt,

  • bij een onverschuldigde betaling.

Niet voldoen aan de voorwaarden

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van art. 8.1.4 lid 1 onder d Jw (pgb) of art. 8.2 lid 2 verordening (natura). Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan.

Niet of voor een ander doel gebruikt

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van art. 8.1.4 lid 1 onder e Jw (pgb) of art. 8.2 lid 2 verordening (natura). Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan.

Onverschuldigde betaling

Terugvordering van een onverschuldigde betaling is een zelfstandig terugvorderingsbesluit. Dat wil zeggen dat het college niet eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit hoeft te nemen. Het gaat om een betaling die zonder rechtsgrond wordt gedaan. Denk aan de administratieve vergissing door bijvoorbeeld de Sociale verzekeringsbank. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling kunnen ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura worden verstaan. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in het geval van het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat. Nu is (ook) in het publiekrecht geregeld, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard.

Bevoegdheid

Deze terugvorderingsbevoegdheid kan alleen worden uitgeoefend als de jeugdige of zijn ouder(s) redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat ten onrechte:

  • jeugdhulp in natura is geboden;

  • het pgb werd uitbetaald.

6.8 Toetsingskader evenredigheidsbeginsel

De Afdeling bestuursrechtspraak voor de Raad van State heeft een nieuw kader gegeven over de toepassing van art. 3:4 lid 2 Awb welke geldt bij uitoefening van bestuursbevoegdheden met beleidsruimte (RVS:2022:285). De gewijzigde rechtspraak heeft niet alleen betrekking op de zogeheten kan-bepalingen van de wet of de verordening maar ook op beleidsregels als bedoeld in art. 1:3 lid 4 Awb. De Jeugdwet kent alleen niet-dwingendrechtelijke bepalingen. Denk aan de discretionaire bevoegdheid tot herzien of intrekken van het toekenningsbesluit en het terugvorderen van de geldswaarde van een individuele voorziening dan wel een pgb (respectievelijk art. 8.1.4 en de bepalingen in de verordening.

Kenbare belangenafweging

De besluitvorming vraagt in ieder geval om een kenbare belangenafweging. Het hanteren van bepalingen of een gedragslijn op grond waarvan (altijd) wordt teruggevorderd als ten onrechte een prestatie is verstrekt wordt als nul-beleid gekwalificeerd en is kennelijk onredelijk (CRVB:2020:3387).

Voorbeelden

De belangenafweging kan betrekking hebben op suïcidaal gedrag of het niet (meer) tot stand komen van een minnelijk schuldsaneringstraject (vergelijk CRVB:2020:832, CRVB:2021:1475, CRVB:2024:726). Het kan ook gaan om onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de betrokkene (CRVB:2015:4067). Daarbij wordt wel opgemerkt dat de bescherming van de beslagvrije voet maakt dat er, volgens de rechtspraak vóór de nieuwe toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, praktisch gezien vrijwel nooit sprake kan zijn van onaanvaardbare financiële consequenties (CRVB:2016:3749). Aangenomen kan worden dat een uitzichtloze situatie onderdeel uitmaakt van de belangenafweging. Dat zal afhankelijk zijn van de hoogte van de terugvordering al dan niet in combinatie met andere schulden die betrokkene heeft.

6.9 Verjaringstermijn

Op grond van art. 3:309 BW verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser (het college) zowel van het bestaan van zijn vordering, als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De verjaringstermijn vangt aan voor het nemen van een terugvorderingsbesluit over de onverschuldigde betaling op het moment waarop het college bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit over terugvordering in de rede ligt (vergelijk CRVB:2007:BA2284 en CRVB:2008:BD6928).

6.10 Invordering

Degene van wie wordt teruggevorderd is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van het terugvorderingsbesluit het gehele bedrag ineens terug te betalen (art. 4:87 lid 1 Awb). Het college kan uitstel van betaling geven en daarbij als voorwaarde stellen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich houdt aan de vast te stellen aflossingsregeling (art. 4:94 Awb). Als de jeugdige of zijn ouder(s) zich niet houdt aan de aflossingsregeling kan het college het uitstel van betaling weer intrekken (art. 4:96 Awb). Het college stelt de aflossingsbedragen zo vast dat de jeugdige of zijn ouder(s) nog de beschikking heeft over een inkomen van tenminste de beslagvrije voet. Het college kan het terug te vorderen bedrag invorderen bij dwangbevel (art. 8.1.4 lid 3 Jw en art. 8.3 lid 3 van de verordening).

Terugvorderen van de jeugdige

In het geval de jeugdige, jonger is dan 18 jaar, budgethouder is en het college voornemens is tot terugvordering over te gaan, dan kan het zijn dat niet de jeugdige maar zijn ouder(s) verantwoordelijk zijn voor deze schuld. Is dat het geval, dan gaat het college niet over tot invordering.

6.11 Kwijtschelding

De Jeugdwet kent geen bepalingen over de mogelijkheid tot kwijtschelding van geldschulden. Dat betekent dat de regels van de Awb van toepassing zijn (art. 4:94a Awb). Het college kan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen.

7. Slotbepalingen

7.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van deze beleidsregels, indien toepassing gelet op het doel en strekking van deze regeling leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

7.2 Inwerkingtreding en citeertitel

De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Losser 2022.

De beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Losser 2025.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Losser 17 december 2024.

De secretaris,

De burgemeester,

Bijlage Richtlijn gemiddelde tijd en frequentie van activiteiten bij persoonlijke verzorging

Deze richtlijn is gebaseerd op de CIZ Indicatiewijzer (toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, versie 7.1, juli 2014) en is bedoeld als richtlijn ter beoordeling of de boven-gebruikelijke hulp in het kader van de eigen kracht door ouders geboden kan worden. De gemiddelde tijden en frequenties van de richtlijn zijn niet leeftijdsafhankelijk.

Activiteiten persoonlijke verzorging

Overzicht handelingen die deel uit kunnen maken van de activiteit

Richtlijn gemiddelde tijd per keer in minuten

Richtlijn maximale frequentie per dag

1.1

Zich wassen

Delen van het lichaam

10

1x

Gehele lichaam

20

1x

1.2

Zich aankleden

Volledig aankleden/uitkleden 2

15

2x

Gedeeltelijk uitkleden

10

1x

Gedeeltelijk aankleden

10

1x

1.3

In en uit bed gaan

Hulp bij uit bed komen3

10

1x

Hulp bij in bed gaan

10

1x

Hulp bij middagrust

10

1x

Hulp bij middagrust

10

1x

1.4

Zich verplaatsen in zit- of lighouding (hulp bij bewegen, houding)

-

20

Naar noodzaak

1.5

Naar toilet gaan en zich reinigen c.q. incontinentiemateriaal verwisselen

-

15

Naar noodzaak

1.6

Eten en drinken

Hulp bij broodmaaltijd excl. drinken

10

2x

Hulp bij warme maaltijd excl. drinken

15

1x

Hulp bij drinken

10

6x

1.7

Ondersteuning bij uitscheiding

Stomaverzorging bij lokaal intacte huid

20

Naar noodzaak

Stomazakje wisselen

10

Naar noodzaak

Katheterzaak legen /wisselen

10

Naar noodzaak

Uritip aanbrengen

15

Naar noodzaak

Klysma microlax

15

Naar noodzaak

1.8

Sondevoeding

Sondevoeding toedienen (inclusief aan-/en afkoppelen)

20

Naar noodzaak

Sondevoeding toedienen bij kinderen

40

Naar noodzaak

Sondevoeding via PEG

40

Naar noodzaak

1.9

Medicatie

Medicijnen aanreiken4

5

Naar noodzaak

Medicijnen toedienen (oraal/via sonde)

55

Naar noodzaak

Aanbrengen medicinale pleister

5

Naar noodzaak

Toedienen oog-, oor- of neusdruppels of oog- gel, medicatie toedienen (vaginaal of rectaal)

10

Naar noodzaak

Vernevelen

20

Naar noodzaak

2.1

Persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid

Zorg voor tanden

5

2x

Zorg voor haren

5

1x

Zorg voor nagels

5

1 x per week

Scheren

10

1x

Inspectie van de intacte huid op (dreigende) vervormingen, ontstekingen en/of infecties

10

Naar noodzaak

Zalven van de intacte huid

10

Naar noodzaak

Verzorging van smetplekken (roodheid en irritaties van de huid)

10

Naar noodzaak

Verzorging van de intacte huid rondom natuurlijke en onnatuurlijke lichaamsopeningen (zoals PEG-katheter, suprapubiskatheter, tracheastoma6 , sonde)

10

Naar noodzaak

Mondverzorging in verband met risico op infecties bij cytostaticagebruik. Betreft spoelen van de mond, aanbrengen medicatie en het poetsen van de tanden

10 (hiervan is de tijd voor het tandenpoetsen al vanaf getrokken)

6x per dag

2.2

Aanbrengen / verwijderen prothese 7

Aanbrengen prothese/hulpmiddel

15

1x

Verwijderen prothese/hulpmiddel

15

1x

Aanbrengen D.P.S.

5

Naar noodzaak

Verwijderen D.P.S.

5

Naar noodzaak

Aanbrengen T.E.N.S.

5

Naar noodzaak

Verwijderen T.E.N.S.

5

Naar noodzaak


Noot
1

Handelingen II 2018/19, 33 836, nr. 45, p. 2.

Noot
2

Hier wordt bedoeld aan- en uitkleden bij het opstaan en het ’s avonds naar het bed gaan.

Noot
3

Hier wordt de hulp bedoeld bij het uit bed komen naar uiteindelijk bijvoorbeeld een stoel en vice versa.

Noot
4

Inclusief uit de koelkast, weekdoos/baxter pakken, inschenken enzovoort.

Noot
5

De inlooptijd van de medicatie kan in voorkomende gevallen in verband met bijvoorbeeld misselijkheid langer dan vijf minuten duren.

Noot
6

Bij het verwisselen van de tracheacanule (onderdeel VP) maakt de verzorging van de huid rondom de tracheastoma onderdeel uit van deze handeling. De verzorging wordt dan ook niet geïndiceerd bij het verwisselen van de tracheacanule.

Noot
7

Hiermee worden o.a. ledemaatprotheses en/of gehoorapparaten bedoeld.