Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733255
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR733255/1
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Enschede 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Enschede 2025Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede,
gelet op artikel 2.3.1 uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024,
Overwegende dat voor de maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo waarop inwoners aanspraak kunnen maken, er een juridisch kader is waarin helder verwoord is welke afwegingen worden gemaakt bij het beoordelen van het recht op een voorziening.
besluit vast te stellen de volgende:
Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2025.
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
ARTIKEL 1 INLEIDING
In deze beleidsregels staat een uitleg over hoe het college bepaalde bepalingen uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Enschede 2024 (hierna: de Verordening) toepast. De beleidsregels volgen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening.
Het uitgangspunt van de wet is dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij/zij zelf of met zijn/haar directe omgeving, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn/haar situatie. Als het eigen probleemoplossend vermogen onvoldoende is, kan het College aanvullend een maatwerkvoorziening verstrekken ten aanzien van:
- •
Zelfredzaamheid en participatie of;
- •
Beschermd wonen en opvang.
HOOFDSTUK 2 BEGRIPPEN
ARTIKEL 2 BEGRIPPEN
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis (definitie) als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het uitvoeringsbesluit, de Algemene wet Bestuursrecht en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2024.
HOOFDSTUK 3 ALGEMEEN
ARTIKEL 3.1 ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN
-
1. Het College verstrekt geen maatwerkvoorziening als deze voldoet aan de vier criteria zoals beschreven in 3.1.2. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de cliënt.
-
2. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:
- -
Niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
- -
Daadwerkelijk beschikbaar is;
- -
Een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;
- -
Financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
- -
-
3. Een voorziening is financieel draagbaar bij een minimuminkomen als een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar is te achten. Het college kijkt waar mogelijk ook naar beschikbare tweedehands voorzieningen.
ARTIKEL 3.2 GOEDKOOPST PASSEND
Conform artikel 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024 kent het College de goedkoopste voorziening toe indien er meerdere voorzieningen passend zijn.
ARTIKEL 3.3 LANGDURIG NOODZAKELIJK
-
1. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding (artikel 6 lid 4 van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024)
-
2. Onder ‘langdurig’ wordt verstaan langer dan 26 weken (6 maanden).
-
3. Bij de keuze omtrent de inzet van de voorzieningen heeft het college de mogelijkheid om over te gaan tot de inzet van een voorziening waarbij de situatie weer in de oude staat teruggebracht kan worden.
ARTIKEL 3.4 STAPPENPLAN ONDERZOEK MAATWERKVOORZIENING
-
1. Met de cliënt wordt op basis van onderstaand stappenplan het volgende in kaart gebracht:
- 1.
Wat de hulpvraag is.
- 2.
Welke problemen cliënt ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, of het zich kunnen handhaven in de samenleving.
- 3.
Welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.
- 4.
In hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
- 5.
Als er op basis van de voorgaande stappen geen andere mogelijkheden zijn om de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt te compenseren, is een maatwerkvoorziening aan de orde.
- 1.
-
2. Dit stappenplan is onderdeel van het format ondersteuningsplan wat door wijkteams Enschede wordt gebruikt.
-
3. Op grond van het onderzoek bepaalt het college of een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.
HOOFDSTUK 4 GEBRUIKELIJKE HULP
ARTIKEL 4.1 DEFINITIE GEBRUIKELIJKE HULP (ZIE OOK ART. 3.4.1 LID 4 BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING ENSCHEDE 2025 EN ART. 5 LID 1 SUB B VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING ENSCHEDE 2024)
-
1. Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Zij nemen waar nodig taken over in het huishouden wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Bij het indiceren wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden.
ARTIKEL 4.2 VAN WIE GEBRUIKELIJKE HULP WORDT VERWACHT
-
1. Er mag gebruikelijke hulp worden verwacht van alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen omdat zij gezamenlijk een huishouden voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de cliënt behoort.
-
2. Bewoner(s) van wie gebruikelijke hulp mag worden verwacht moeten feitelijk het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
-
3. Partners; onder partner wordt verstaan: de volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft én een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.
-
4. De enkele inschrijving in de BRP is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft of om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning. Alleen op basis van concrete feiten en omstandigheden kan het College bepalen waar iemand zijn woonadres heeft.
ARTIKEL 4.3 CRITERIA GEZAMENLIJKE HUISHOUDING
-
1. Het verzorgingscriterium; de betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten of activiteiten van de huishouding of anderszins. Een contract of bewijsstukken dat er huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet automatisch dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.
-
2. Het College ziet (onder)huurders en kostgangers als een zuiver zakelijke relatie, tenzij de relatie tussen betrokkenen verder gaat dan alleen de betaling van de huur of het kostgeld. Een voorbeeld hiervan is het samen delen van maaltijden en de was, dan ziet het College dit als een gezamenlijke huishouding.
-
3. Indien betrokkenen beweren niet elkaars partner te zijn of als de situatie onduidelijk is, dan kan het college een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.
ARTIKEL 4.4 GEBRUIKELIJKE HULP DOOR KINDEREN JONGER DAN 18 JAAR
Van kinderen kan gebruikelijke hulp worden verwacht. Het college moet rekening houden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het kind en het feitelijke vermogen van het kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
ARTIKEL 4.5 GEBRUIKELIJKE HULP DOOR PERSONEN IN DE LEEFTIJD 18-23 JAAR
-
1. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
- •
schoonhouden van wc en badkamer;
- •
schoonhouden van keuken, leefruimte en één slaapkamer;
- •
wasverzorging;
- •
boodschappen doen;
- •
maaltijd verzorgen;
- •
afwassen en opruimen.
- •
-
2. Er wordt alleen huishoudelijke ondersteuning toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
ARTIKEL 4.6 AANLEREN VAN HUISHOUDELIJKE ACTIVITEITEN
-
1. Indien een betrokkene ‘niet gewend is om’, ‘geen huishoudelijk werk wil en/of kan verrichten’ dan leidt dit niet tot een toewijzing voor het overnemen van huishoudelijke taken.
-
2. Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een toewijzing worden gesteld voor een periode van 3 tot 6 maanden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
-
3. Wanneer blijkt dat een nieuwe huishoudelijke taak niet is te trainen of aan te leren, kan er een toewijzing voor overname van huishoudelijke taken overwogen worden.
ARTIKEL 4.7 REDENEN GEEN VERWACHTING GEBRUIKELIJKE HULP
-
1. Geobjectiveerde beperkingen/ontbreken kennis & vaardigheden;
-
2. (Dreigende) overbelasting;
-
3. Korte, bekende levensverwachting;
-
4. Indien de huisgenoot van de aanvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven aansluitende dagen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven aansluitende dagen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
ARTIKEL 4.8 GEEN INZET HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING
Indien de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, hoeft het College geen hulp bij het huishouden te verstrekken.
HOOFDSTUK 5 ONDERSTEUNING BIJ HET HUISHOUDEN
ARTIKEL 5.1 ONDERSTEUNING BIJ HET HUISHOUDEN (OH)
5.1.1 Doel ondersteuning bij het huishouden
De OH wordt ingezet als de cliënt niet meer op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen of met hulp van het sociale netwerk het huis schoon en leefbaar kan houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. In Enschede kennen we de volgende modules: basis schoon en leefbaar huis, wasverzorging, strijken, maaltijden, boodschappen, regie/organisatie en kindzorg.
5.1.2 Normenkader HHM 2019/2022
-
1. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland (Centrale Raad van Beroep, CRvB) volgt dat bij toekenning van OH met 1 of meerdere modules een duidelijke maatstaf in de beleidsregels wordt vereist en een concrete beschikking.
-
2. De gemeente Enschede neemt het HHM-normenkader 2019 met aanvullende instructie 2022 (hierna te noemen HHM-normenkader) als maatstaf voor alle modules met uitzondering van de module wasverzorging. Dit is goed toepasbaar op verschillende situaties en geeft handvatten voor de toepassing van beïnvloedingsfactoren zoals bijvoorbeeld de grootte van de woning (extra kamers) en zwaardere beperkingen van de cliënt. Dit normenkader is door de CRvB als objectief, onafhankelijk en deugdelijk bestempeld.
-
3. Daar waar het HHM-normenkader 2019 niet voorziet in een objectieve normering wordt teruggevallen op het CIZ-protocol 2011 (bijlage 2). Dit geldt voor de module wasverzorging.
-
4. Beleidsuitgangspunten:
- •
De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader of het CIZ-protocol;
- •
Schoon (borgen basis hygiëne) en leefbaar (opgeruimd en functioneel) huis;
- •
De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft: De cliënt moet gebruik kunnen maken van de elementaire leefruimten.
- •
Omvang woning en (huis)dieren;
- •
De afbakening van activiteiten die niet onder de voorziening vallen;
- •
De normering van de voorziening: De indicatiestelling voor OH wordt door het college gedaan met gebruik van het HHM-normenkader, met uitzondering van de module wasverzorging. Daarvoor wordt er gebruik gemaakt van het CIZ-protocol 2011. Het daadwerkelijk aantal toe te kennen minuten/uren OH wordt afgestemd op de individuele situatie en is maatwerk.
- •
Afronden van de totale tijd van de resultaten en/of modules op 5 minuten naar boven.
- •
De basismodule is bepaald op 108 uren per jaar. Bij volledige overname van de taken worden de basisuren altijd toegekend als blijkt dat de cliënt recht heeft op ondersteuning bij het huishouden. In deze basisuren wordt het lichte en zware schoonmaakwerk verricht (o.a. stofzuigen, afnemen van stof, reinigen van vloeren, sanitair en het verschonen van bedden).
- •
Als de cliënt sommige (lichte) huishoudelijke taken zelf kan, al dan niet met hulp van het sociale netwerk, vanwege eigen mogelijkheden van cliënt en/of gebruikelijke hulp, wordt dit in mindering gebracht op de basissituatie en resulteert dit in minder inzet.
- •
Als er extra goed of extra vaak moet worden schoongemaakt door beperkingen van de cliënt kennen we dit toe als “enige extra inzet” of “veel extra inzet”.
- •
De (slaap)kamers die niet onder de basismodule vallen worden meegenomen als “meer inzet”. De daadwerkelijke extra inzet voor (slaap)kamers die intensief in gebruik zijn vanwege (medische) beperkingen van de cliënt wordt een hogere extra inzet toegekend dan de overige ruimten, die af en toe worden gebruikt, (zoals, wasruimte, logeerkamer, kantoor etc.)
- •
5.1.3 Leidraad Ondersteuning huishouden
-
1. Ondersteuning bij het huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid.
-
2. Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar het helpt de cliënt op weg om het resultaat “schoon en leefbaar huis” te behalen. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de cliënt zelf wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.
-
3. Een andere vorm van benutten van de eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de cliënt mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van de huishoudelijke werkzaamheden.
-
4. Als sprake is van gebruikelijke hulp, mantelzorg en algemene voorzieningen, dan wordt minder of geen tijd geïndiceerd voor de huishoudelijke ondersteuning.
5.1.4 Uitvoering ondersteuning huishouden
-
1. Er moet onderzoek gedaan worden naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
-
2. Met de cliënt wordt besproken welke beperkingen er worden ondervonden in het schoon en leefbaar houden van de woning. Hierbij wordt gekeken naar hoe de cliënt denkt dat hier invulling aan gegeven kan worden.
-
3. Als er een compensatieplicht is wordt dit in de vorm van een beschikking verstrekt. In de beschikking wordt aangegeven welk resultaat moet worden behaald en welke tijd hiervoor beschikbaar is. Het toegekende resultaat en de benodigde tijd, die door het college worden bepaald, worden door de zorgaanbieder uitgevoerd in overleg met de cliënt. De aanbieder maakt praktische afspraken met de cliënt over de inzet van de ondersteuning. De geldigheidsduur van de indicatie is altijd afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt, waarbij maatwerk wordt geleverd. Bij wijzigingen in de individuele situatie is de client daarom verplicht om de gemeente hiervan op de hoogte te brengen, zodat er kan worden beoordeeld of een aanpassing van de indicatie OH nodig is.
5.1.5 Aanvullende modules
-
1. Module wasverzorging; Als een cliënt een beperking heeft bij het op orde en schoonhouden van linnen/beddengoed en kleding kan er een aanvraag worden gedaan voor extra ondersteuning voor de module wasverzorging. Voorwaarde is wel dat de cliënt geen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen. Het doel van de inzet van deze module is het beschikken over schoon linnen/beddengoed en kleding. Het gaat hierbij om het wassen, drogen.
Factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn:
- •
Omvang aantal inwoners dat behoort tot het huishouden;
- •
Thuiswonende kind(eren) jonger dan 16 jaar;
- •
Bedlegerige cliënten;
- •
Extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc.
- •
-
2. Module strijken; het strijken van kleding wordt niet overgenomen. Van een cliënt wordt verwacht dat hij beschikt over kreukvrije kleding of het strijkwerk zelf regelt. Een uitzondering hierop is wanneer de cliënt in geval van betaald werk gestreken kleding moet dragen en kreukvrije kleding geen optie is. De tijd die voor het strijken van kleding staat is 20 minuten.
-
3. Module regie/organisatie en Advies-instructie-voorlichting; wanneer een cliënt geen regie en/of organisatie meer kan voeren over het huishouden en ook (waarschijnlijk) nooit meer zal kunnen voeren, kan de regie worden overgenomen. In de praktijk houdt dit in dat de hulp, naast het overnemen van de huishoudelijke taken, aansturende en regie taken heeft. De regie kan ook (tijdelijk) worden overgenomen als de cliënt vaardigheden moet aanleren in het huishouden, waarbij de cliënt door de hulp moet worden geadviseerd, geïnstrueerd of voorgelicht. Daarbij geldt ook voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt.
-
4. Module maaltijden; de module maaltijden kan worden ingezet als het de cliënt niet lukt om zelfstandig de benodigde dagelijkse maaltijden te bereiden. Uitgangspunt is dat er één keer per dag de broodmaaltijden worden bereid en één keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. In uitzonderlijke situaties kan ook koken worden ingezet. Uitgangspunt hierbij is dat er voor meerdere dagen wordt gekookt. Dit valt niet onder het normenkader HHM. Het CIZ-protocol (zie bijlage 2) gaat uit van 30 minuten per keer. Andere oplossingen worden afgewogen. Op het moment dat er een huisgenoot aanwezig is om de maaltijd klaar te zetten/op te warmen en/of te bereiden en/of te koken is dit voorliggend en hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden. Ook wanneer de cliënt op eigen kracht (één van de kinderen, buren of kennissen) hulp kan realiseren is dit voorliggend op een maatwerkvoorziening. Ook wordt er onderzocht of voorliggende voorzieningen zoals een maaltijdenservice (tafeltje-dek-je), het mee-eten bij een verzorgingshuis of wijkcentrum en kant en klare maaltijden een oplossing bieden.
-
5. Module boodschappen; wanneer een cliënt niet in staat is om zelfstandig boodschappen te doen, wordt hiervoor geen module boodschappen ingezet. Hiervoor zijn voldoende algemeen toegankelijke alternatieven beschikbaar, zoals een boodschappenservice of de inzet van een vrijwilliger.
-
6. Module kindzorg; het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers, dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn om hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is dat de andere ouder bij uitval de zorg of het aandeel in de zorg waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke hulp hoeft de gemeente dit niet te compenseren met een maatwerkvoorziening. De gemeente voorziet wel in deze mogelijkheid wanneer er een acuut probleem ontstaat en ouders een oplossing nodig hebben voor het kind/de kinderen tot en met de leeftijd van vijf jaar. De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder deze module.
→ Vanuit de Wmo is het niet mogelijk om structurele opvang voor de kinderen te realiseren, ouders worden geacht om zelf de mogelijkheden rondom kinderopvang of mogelijk ondersteuning vanuit de Jeugdwet te onderzoeken. De normtijden per activiteit, zoals opgenomen in het CIZ-protocol (zie bijlage 2) zijn van toepassing.
HOOFDSTUK 6 ONDERSTEUNING BIJ HET PARTICIPEREN
ARTIKEL 6.1 ONDERSTEUNING BIJ HET PARTICIPEREN
De gemeente is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor begeleiding voor cliënten met een ondersteuningsbehoefte. Het doel van begeleiding is het bevorderen, behouden en/of compenseren van zelfredzaamheid en participatie, zodat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Begeleiding kan in de vorm van begeleiding individueel en/of dagbesteding plaatsvinden.
6.1.1 Algemene uitgangpunten bij de toekenning van de ondersteuning
- •
De ondersteuningsvraag/behoefte van de cliënt staat centraal. Deze wordt integraal bekeken waarbij de verschillende leefgebieden worden meegenomen.
- •
Ondersteuning is laagdrempelig en dichtbij en is ontwikkelingsgericht, gericht op stabilisering en waar mogelijk, herstelgericht. Er wordt ingezet op o.a. reablement (herstelgerichte zorg en ondersteuning), met als doel dat mensen vaardigheden (weer) aanleren zodat ze zich langer zelfstandig kunnen redden.
6.1.2 Wijze van toekenning van de ondersteuning
Bij de toekenning van ondersteuning bij participeren in de vorm van een maatwerkvoorziening legt het college het door de cliënt gewenste resultaat vast. Het college bepaalt de maatwerkvoorziening aan de hand van vastgestelde resultaten, de behoefte aan ondersteuning en een niveau (basis of plus) van de ondersteuning.
6.1.3 Het College bepaalt daarnaast of er vervoer wordt ingezet van het huisadres naar de locatie waar de ondersteuning wordt geboden, indien dit niet algemeen gebruikelijk is. Zie daarvoor ook artikel 8.3 Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Enschede 2025.
ARTIKEL 6.2 MAATWERKVOORZIENING BEGELEIDING INDIVIDUEEL
Voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel zijn er twee niveaus van ondersteuning: begeleiding individueel basis en begeleiding individueel plus.
De volgende uitgangspunten zijn voor begeleiding individueel van toepassing:
- •
Inzet van de individuele begeleiding is zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig. De aanbieder leidt (indien mogelijk) de cliënt toe naar zelfredzaamheid of passende ondersteuning in de sociale basis en/of het sociale netwerk;
- •
De begeleiding vindt in principe plaats in de omgeving waar de cliënt woont. Afhankelijk van de individuele casus kan er ook gebruik worden gemaakt van begeleiding op afstand, bijvoorbeeld door middel van (beeld)bellen;
6.2.1 Begeleiding individueel basis
Begeleiding individueel basis is bedoeld voor cliënten met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperking. Er moet sprake zijn van matige beperkingen in de zelfredzaamheid op één of meerdere leefgebieden.
De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:
- •
De cliënt heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig;
- •
De cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag voldoende begrijpelijk maken;
- •
De cliënt is gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken;
- •
De cliënt heeft redelijk inzicht in de eigen (on)mogelijkheden;
- •
Er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek bij de cliënt;
- •
De leefsituatie is redelijk stabiel. Er is geen of slechts een geringe kans op risicovolle situaties en/of escalatie;
- •
De cliënt is in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag.
6.2.2 Begeleiding individueel plus
Begeleiding individueel plus is bedoeld voor cliënten met ernstige en/of meervoudige verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperkingen. Er moet sprake zijn van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid op meerdere levensgebieden.
De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:
- •
De cliënt heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig;
- •
De cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken;
- •
De cliënt is wisselend gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken;
- •
De cliënt heeft beperkt of geen inzicht in de eigen (on)mogelijkheden;
- •
De cliënt vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag. Er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek;
- •
De leefsituatie is niet stabiel en/of er is een grote kans op risicovolle situaties en of escalatie;
- •
De cliënt is niet in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag.
ARTIKEL 6.3 MAATWERKVOORZIENING DAGBESTEDING
Voor de maatwerkvoorziening dagbesteding zijn er twee niveaus: dagbesteding basis en dagbesteding plus.
De volgende uitgangspunten zijn voor dagbesteding van toepassing:
- •
Inzet van dagbesteding is zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig.
- •
De aanbieder leidt (indien mogelijk) de cliënt toe naar zelfredzaamheid of passende ondersteuning in de sociale basis en/of het sociale netwerk;
- •
Dagbesteding vindt fysiek plaats in groepsverband, op een specifiek daarvoor ingerichte locatie, buiten de woonsituatie/woning van de cliënt;
6.3.1 Dagbesteding basis
Dagbesteding basis is bedoeld voor cliënten met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperking. Er moet sprake zijn van matige beperkingen in de zelfredzaamheid op één of meerdere levensgebieden.
De cliënt voldoet aan meerdere van de volgende kenmerken:
- •
De cliënt heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig;
- •
De cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag voldoende begrijpelijk maken;
- •
De cliënt kan beperkt of geen inzicht in de eigen beperkingen hebben, maar dit zorgt niet voor belemmeringen;
- •
De cliënt vertoont redelijk constant gedrag. Er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek.
6.3.2 Dagbesteding plus
Dagbesteding plus is bedoeld voor cliënten met ernstige en/of meervoudige verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperkingen. Er moet sprake zijn van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid op meerdere levensgebieden.
De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:
- •
De cliënt heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig;
- •
De cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken;
- •
De cliënt heeft beperkt of geen inzicht in de eigen beperkingen, wat zorgt voor belemmeringen en intensievere ondersteuning;
- •
De cliënt vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag; er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek;
- •
De cliënt is snel (psychisch) uit balans en kan moeilijk omgaan met veranderingen.
ARTIKEL 6.4 WONEN EN VERBLIJF
6.4.1 Wonen en verblijf
Het college kan zelfstandig of in aanvulling op de ondersteuningsbehoefte wonen en verblijf toekennen. Hieronder wordt verstaan een 24 uurs voorziening ter vervanging van de eigen thuissituatie. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven.
6.4.2 Respijtzorg (verblijf van cliënt ter ontlasting van de mantelzorgers)
Als het college vaststelt dat de ondersteuning gericht is op het ontlasten van de mantelzorger, waarbij de draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken, dan kan respijtzorg worden ingezet met een terugkerend patroon en tijdens een afgebakende periode.
- •
Inzet met een terugkerend patroon kan tot maximaal drie etmalen per week.
- •
Inzet tijdens een afgebakende periode kan tot maximaal 28 etmalen op jaarbasis.
- •
De inzet met een terugkerend patroon en tijdens een afgebakende periode kunnen naast elkaar worden ingezet.
- •
Het betreft uitsluitend het verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis.
6.4.3 Inhoud respijtzorg
-
1. Het wonen en verblijf omvat de volgende onderdelen:
Het doel van respijtzorg is het vervangen van de thuissituatie zonder bijzonderheden.
Vervangt de thuissituatie in een professionele 24-uurs setting
Kenmerken: de cliënt functioneert redelijk zelfstandig. Voor sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk verkeer. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale, cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of aansturing nodig. Op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in bepaalde mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
-
2. Dit bestaat uit de volgende elementen:
- •
Accommodatie;
- •
Eten en drinken;
- •
Hotelmatige aspecten zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht.
- •
-
3. Het College stelt de maatwerkvoorziening vast aan de hand van doelen, resultaten en kenmerken van de cliënt. Dit gebeurt aan de hand van het stappenplan.
HOOFDSTUK 7 WOONVOORZIENINGEN
ARTIKEL 7.1 RESULTAAT WOONVOORZIENING
Een woonvoorziening is erop gericht dat een inwoner normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Dit betekent dat cliënt de mogelijkheid heeft om de elementaire woonfuncties uit te voeren met onder andere de volgende resultaten:
- a.
het kunnen slapen, eten en verrichten van lichaamsreiniging;
- b.
het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden;
- c.
het gebruiken van de keuken;
- d.
het kunnen maken van horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning;
- e.
het hebben van toegang tot de woning;
- f.
kinderen kunnen zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte spelen.
- g.
Het veilig gebruik kunnen maken van de woning.
- h.
Het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een baby, die voor de verzorging helemaal afhankelijk is van cliënt.
ARTIKEL 7.2 CRITERIUM WOONVOORZIENING
Een woonvoorziening heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:
- a.
Nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en
- b.
Daadwerkelijk in gebruik zijn.
- c.
Indien de client in een WLZ-instelling in Enschede woont en het voor de aanvaardbare participatie van client noodzakelijk is dat hij de woning kan bezoeken, dan kan het College een voorziening inzetten op één woning, tot een maximum van €5000,-.
ARTIKEL 7.3 KLEINE WONINGAANPASSINGEN
-
1. Als de ondersteuningsvraag met een algemeen gebruikelijke voorziening, zoals een losse douchestoel/drempelhulp, is op te lossen is een kleine woningaanpassing niet aan de orde.
-
2. Kleine woningaanpassingen betreffen douchezitjes of het plaatsen/verwijderen van eenvoudige drempel(hulpen). Als er naast deze voorzieningen nog andere voorzieningen of ondersteuning nodig is, dan wordt de melding in zijn geheel via de reguliere procedure afgehandeld.
ARTIKEL 7.4 FINANCIELE TEGEMOETKOMING VERHUIZING EN HERINRICHTING
7.4.1 Algemene bepalingen
-
1. Het doel van de financiële tegemoetkoming verhuizing en herinrichting is dat inwoners van de gemeente Enschede worden gestimuleerd om te verhuizen naar een woning die passend is bij de behoeften. Met de vergoeding wordt de inwoner gecompenseerd voor kosten die horen bij een verhuizing.
-
2. Een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 sub a van de verordening, inclusief de kosten van inrichting, is een vast bedrag dat wordt toegekend aan:
- a.
een persoon met beperkingen bij verhuizing naar een passende, eventueel nog te verbouwen woning;
- b.
een persoon die ten behoeve van een persoon met beperkingen verhuist uit een rolstoelwoning met als doel de rolstoelwoning leeg achter te laten.
- a.
-
3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is een door het college vastgesteld bedrag zoals deze is opgenomen in het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2025.
-
4. De beschikking waarin de financiële tegemoetkoming verhuizing wordt toegekend is maximaal twee jaar geldig. Het College is van mening dat 2 jaar een redelijke termijn is om te kunnen verhuizen, maar acht dat na twee jaar een nieuwe beoordeling van de situatie nodig is omdat de situatie veranderd kan zijn of dat het de vraag is of een verhuiskostenvergoeding nog langer een passende voorziening is.
-
5. In beginsel geldt dat de aanvrager niet opnieuw in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing indien de eerder verstrekte indicatie onbenut is gebleven en de aanvrager niet regelmatig op een woning heeft gereageerd.
-
6. Voor de hoogte van de tegemoetkoming is de datum van de beschikking bepalend. Dit bedrag wordt niet achteraf bijgesteld als tussen de datum van de toezegging van de tegemoetkoming en de daadwerkelijke verhuizing het door het college vastgestelde bedrag is aangepast.
7.4.2 Voorwaarden voor verstrekking aan inwoners met beperkingen
-
1. Wegens beperkingen in het normale gebruik is verhuizing medisch noodzakelijk.
Er moet zijn vastgesteld dat wegens beperkingen in het normale gebruik van de woning een verhuizing medisch noodzakelijk is. Van noodzaak is slechts sprake indien de beperkingen niet te voorzien waren, doordat deze bijvoorbeeld plotseling ontstaan zijn en het normale gebruik van de woning daadwerkelijk belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (naar objectieve medische maatstaf aanwezige) beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning. De beperkingen moeten voorts in of bij de woning zelf (waaronder ook de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.
-
2. Verhuizen naar zelfstandige woning.
Uitgangspunt is dat men naar een zelfstandige woning gaat verhuizen. Van een niet-zelfstandige woonruimte is sprake, als de wezenlijke voorzieningen, zoals een keuken, badkamer of toilet zich buiten de eigenlijke woonruimte bevinden.
-
3. Verhuizen naar geschikte woning.
De tegemoetkoming wordt alleen uitbetaald indien de te betrekken woonruimte voldoet aan het vastgestelde woonprofielen zoals opgenomen in de beschikking en aan de overige voorwaarden uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024. De eisen waaraan de nieuwe woonruimte moet voldoen worden in de beschikking opgenomen. In de beschikking wordt de toezegging gedaan dat een financiële tegemoetkoming van een verhuizing wordt toegekend, onder voorwaarde dat in de (nog te zoeken en te vinden) woning de beperkingen zullen worden weggenomen of aanzienlijk verminderd. Als een woonruimte beschikbaar is die voldoet aan de woon eis bestaat de mogelijkheid dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de aanpassing aanzienlijk lager zullen zijn dan wanneer de persoon met beperkingen niet zou verhuizen.
7.4.3 Uitsluitingen
-
1. Geen vergoeding wordt toegekend indien:
- a.
De oude woning is verlaten voordat een melding wordt gedaan.
In dit geval wordt er geen verhuiskostenvergoeding meer toegekend, tenzij er sprake was van een acute noodsituatie. Dit is conform artikel 6 lid 3 sub b van de verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024.
- b.
De oude woning is verlaten nadat de melding is gedaan maar voordat de vergoeding per beschikking is toegekend en de noodzaak en passendheid van de voorziening is niet meer achteraf te beoordelen. Onderzocht wordt wat in deze situatie de goedkoopst adequate oplossing was geweest. De omstandigheden van de oude woonruimte worden bij de besluitvorming betrokken. Dit is conform artikel 6 lid 3 sub c van de verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024.
- c.
Bij de beoordeling van sub a en b geldt: woont een persoon met beperkingen niet meer in de woonruimte op het moment dat een aanvraag wordt ingediend, dan dient de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing achteraf beoordeeld te worden. Onderzocht wordt wat in deze situatie de goedkoopst adequate oplossing was geweest. De omstandigheden van de oude woonruimte worden bij de besluitvorming betrokken. Voor huurders geldt dat de financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing in beginsel niet verleend wordt als een huuropzegging heeft plaatsgevonden voordat bij de gemeente een aanvraag is ingediend. Als huuropzegging wordt beschouwd de laatste dag waarop voor de te verlaten woning nog huur verschuldigd was en leeg opgeleverd moet worden. Voor woningeigenaren geldt hetzelfde: de aanvraag moet zijn ingediend voor de dag waarop de woning leeg opgeleverd moet zijn. Als de aanvraag voor huuropzegging, of in geval van verkoop voor het leeg opleveren van de woning, is ingediend dan is het college in de gelegenheid advies in te winnen over de aard en omvang van de door belanghebbende ondervonden beperkingen en aan de hand van de door de extern adviseur uitgebrachte rapportage uit te maken wat in de gegeven omstandigheden de meest adequate oplossing is. Het college zal op basis hiervan een beslissing nemen over de aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing.
- a.
-
2. Verhuizing naar bijzonder type woonruimte
- a.
Een financiële tegemoetkoming is uitgesloten voor verhuizing naar een woonruimte die niet bestemd is om het gehele jaar te bewonen (bijvoorbeeld verhuizing naar vakantiehuizen).
- b.
Als verhuisd wordt naar een Wlz-instelling, verzorgingshuis, verpleeghuis of een andere mede door de Wlz gefinancierde woonzorgvorm dan komt de persoon met beperkingen niet voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing in aanmerking.
- c.
Bij verhuizing naar een woonruimte waarvoor geen huurovereenkomst maar een verzorgingsovereenkomst is afgesloten komt men niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.
- a.
-
3. Algemeen gebruikelijke verhuizingen.
- 1.
De kosten van een algemeen gebruikelijke verhuizing geven de inwoner met beperkingen geen meerkosten ten opzichte van anderen. Daarom wordt bij een algemeen gebruikelijke verhuizing geen financiële tegemoetkoming toegekend. Voorbeelden zijn:
- a.
Voor het eerst in Nederland zelfstandig gaan wonen, zoals kinderen die zelfstandig gaan wonen, en immigranten die eerst bij familie of vrienden gaan inwonen, en vervolgens een eigen woonruimte betrekken. Dit geldt ook voor remigranten;
- b.
Verhuizen om economische redenen: een verhuizing die noodzakelijk is omdat elders ander werk wordt aanvaard;
- c.
Langzaam toenemende beperkingen, waarbij is te voorzien dat er op termijn aanpassingen in de woning nodig zijn;
- d.
Verhuizen uit een woning waarvan duidelijk is dat bewoning tijdelijk was, bijvoorbeeld omdat er een tijdelijke huurovereenkomst is die op redelijk korte termijn eindigt.
- a.
- 2.
Hierbij geldt dat per aanvraag een afweging wordt gemaakt op basis van de persoonlijke omstandigheden, gezinssituatie en woonsituatie. De capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien wordt ook bij de afweging betrokken.
- 1.
7.4.4 Aan persoon zonder beperkingen
1. De gemeente stelt voor een verhuizing, waardoor een rolstoelgeschikte woning vrijkomt voor een persoon met beperkingen, een financiële tegemoetkoming beschikbaar.
2. De hoogte van deze financiële tegemoetkoming is een door het college vastgesteld bedrag zoals deze is opgenomen in het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2025.
HOOFDSTUK 8 VERPLAATSINGSVOORZIENING
ARTIKEL 8.1 RESULTAAT VERPLAATSINGSVOORZIENING
-
1. Het college stelt de inwoner in staat om in een aanvaardbare mate te kunnen participeren. Dit gaat niet zover dat het college rekening moet houden met alle wensen en voorkeuren van de inwoner of dat inwoner moet kunnen participeren op een niveau als ieder ander zonder beperking. Bij de beoordeling of een voorziening noodzakelijk is voor een aanvaardbare participatie van de cliënt, kijkt het college in elk geval naar:
- •
de situatie van de cliënt voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen;
- •
de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie, die geen beperkingen hebben;
- •
de mogelijkheden tot participatie die de cliënt al heeft.
- •
-
2. Een verplaatsingsvoorziening is erop gericht dat cliënt een of meerdere van de volgende resultaten kan behalen:
- •
het kunnen bereiken van winkels;
- •
het kunnen onderhouden van sociale contacten;
- •
het deelnemen aan activiteiten, al dan niet in de vorm van een algemene voorziening, binnen de leefomgeving van de inwoner;
- •
de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning.
- •
ARTIKEL 8.2 BEOORDELEN RESULTAAT VERPLAATSINGSVOORZIENING
-
1. Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of en zo ja, welke beperkingen de inwoner heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (met bijvoorbeeld een eigen vervoersmiddel, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: meerijden met de buurvrouw of opgehaald worden door een familielid), gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke of andere voorziening (bijvoorbeeld het reguliere OV), of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
-
2. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken worden drie soorten afstanden onderscheiden:
- •
korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken);
- •
middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, bromscooter, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra);
- •
lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.
- •
-
3. Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn. Daarbij geldt dat college alleen rekening hoeft te houden met de verplaatsingen binnen de regio. Daarbij gaat het om het vervoer binnen het gebied van ± 15 tot 20 kilometer rondom het adres waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Alle buiten regionale vervoersdoelen (vanaf 25 km) vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.
ARTIKEL 8.3 AANVULLENDE CRITERIA VOOR VERVOER
-
1. Als een inwoner op de korte afstanden een probleem ervaart en er een substantiële behoefte is om zich op die afstanden te verplaatsen, wordt eerst beoordeeld of dit verholpen kan worden met een algemeen gebruikelijk voorziening zoals een stok, rollator, een scooter, bromfiets of een (elektrische) fiets. Alleen als andere oplossingen niet toereikend zijn, komt iemand in aanmerking voor een voorziening voor de korte afstanden, zoals een scootmobiel of een aangepaste fiets. Soms kan het vervoersprobleem van een cliënt zowel met een scootmobiel als met een aangepaste fiets zoals een driewielfiets worden opgelost. Een scootmobiel kan goedkoper zijn, maar de gemeente moet in die situaties ook rekening houden met de persoonskenmerken van de cliënt. Als iemand nog in staat is om te fietsen en dit ook graag wil, kan een scootmobiel de beperkingen mogelijk ‘overcompenseren’ en daardoor niet passend zijn. Maar als een aangepaste fiets alleen wordt aangevraagd met als doel om meer te bewegen is dit therapeutisch en heeft de gemeente geen compensatieplicht. De voorziening moet dus wel altijd noodzakelijk zijn om te voorzien in een participatiebehoefte van cliënt. Dan wordt onderzocht wat de goedkoopst adequate voorziening is voor cliënt.
-
2. Wanneer een cliënt beschikt over bijvoorbeeld een scootmobiel of een aangepaste fiets, wordt er in principe geen andere maatwerkvoorziening voor vervoer ingezet tot en met 5 kilometer. Dit is immers de afstand die een cliënt kan afleggen met het hulpmiddel.
-
3. Wanneer een cliënt beperkt wordt in zijn aanvaardbare mate van participatie en geen gebruik kan maken van een eigen auto of het reguliere openbaar vervoer, een algemene voorziening of het netwerk, kan de cliënt voor vervoer over de middellange afstanden in de regio in aanmerking komen voor collectief vervoer.
-
4. Individueel vervoer wordt alleen in uitzonderingssituaties ingezet. Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat collectief vervoer voor de betreffende cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt.
-
5. Een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto wordt verder alleen verstrekt als dat in het concrete geval niet algemeen gebruikelijk is. Het uitgangspunt is dat het gebruik van de eigen auto algemeen gebruikelijk is. Ook iemand met een inkomen op minimumniveau wordt geacht de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Alleen in bijzondere omstandigheden is daarom een vergoeding mogelijk. Bijvoorbeeld als de kosten veel hoger dan gemiddeld zijn, doordat iemand door zijn beperkingen ook voor alle verplaatsingen op de korte afstand de auto moet gebruiken of afhankelijk is van een auto met veel hogere gebruikskosten.
-
6. Een vervoersvoorziening wordt niet ingezet om het inkomen te compenseren.
ARTIKEL 8.4 SPORTVOORZIENING
-
1. De verstrekking van de financiële tegemoetkoming is bedoeld voor structurele sportbeoefening in verenigingsverband.
-
2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor aanschaf van een noodzakelijke sportvoorziening wordt vastgelegd in het besluit Maatschappelijke ondersteuning 2025.
-
3. De goedkoopst passende voorziening blijkt uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting of uit een door de gemeente met de gecontracteerde leverancier(s) afgesloten overeenkomst.
-
4. Als een financiële tegemoetkoming voor aanschaf van een sportvoorziening wordt verstrekt, kan zo nodig ook een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, reparatie en WA-verzekering worden toegekend.
-
5. Voor een niet-elektrisch aangedreven sportvoorziening wordt de financiële tegemoetkoming in beginsel verstrekt voor een periode van drie jaar, voor een elektrische aangedreven sportvoorziening wordt de financiële tegemoetkoming beginsel verstrekt voor een periode van zes jaar.
ARTIKEL 8.5 STALLING VOOR ELEKTRISCHE VERPLAATSINGSVOORZIENING
-
1. Een aanpassing van de woning die dient als stallingsmogelijkheid voor een verplaatsingsvoorziening is geen woningaanpassing, maar moet worden gezien als een voorwaarde verbonden aan de toekenning van de verplaatsingsvoorziening. De aanpassing is niet bedoeld om het cliënt mogelijk te maken zich in en om de woning te verplaatsen.
-
2. De stalling moet wind- en watervrij zijn en afsluitbaar met een slot (tuinpoort of deur). Dit houdt in dat het middel droog staat en (redelijk) afgeschermd is voor de wind. Verder moet de stalling voldoen aan de geldende brandveiligheidseisen.
-
3. Vormen van een stalling zijn: een inpandige berging/garage, een overkapping, een berging/tuinhuis of een scootmobielberging (Habox/Scootsafe).
HOOFDSTUK 9 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)
ARTIKEL 9.1 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
9.1.1 Voorwaarden om een pgb toegekend te kunnen krijgen
In de Wmo staan drie voorwaarden waar cliënten aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een pgb wordt verstrekt, als:
- 1.
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
- 2.
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;
- 3.
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
9.1.2 Bekwaamheid van de cliënt
-
1. Het college stelt vast of: de cliënt – eventueel met hulp uit zijn sociale netwerk of diens (wettelijke) vertegenwoordiger – in staat is de eigen situatie te overzien, zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;
- •
de cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger goed op de hoogte is van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;
- •
de cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het (laten) opstellen van de correcte zorgovereenkomsten gelijk aan het model van de SVB, het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.
- •
-
2. De client of diens vertegenwoordiger moet voldoen aan de 10 punten voor pgb-vaardigheid, namelijk:
- 1.
kunnen overzien van de situatie en een duidelijk beeld van de zorgvraag hebben;
- 2.
op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of weten waar die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;
- 3.
in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;
- 4.
kan voldoende communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;
- 5.
in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;
- 6.
in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden;
- 7.
kunnen beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;
- 8.
de inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;
- 9.
in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;
- 10.
voldoende (juridische) kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.
- 1.
-
3. Bovengenoemde punten worden in samenspraak met de client getoetst. Het eindoordeel van de gemeente is leidend.
-
4. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan de gemeente het pgb weigeren.
-
5. De keuze voor pgb kan blijken uit de manier waarop de cliënt zijn verzoek om een pgb motiveert. Het gaat om de keuze van de cliënt en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk, een vertegenwoordiger of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Zij mogen zich niet laten betalen als belangenbehartiger vanuit het pgb.
-
6. Niet het oordeel van het college is hierbij leidend, maar het oordeel van de cliënt. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het pgb omwille van alleen de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Het afgeven van een pgb blijft uiteindelijk wel het besluit van het college.
9.1.3 Kwaliteitseisen
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb houdt in dat de kwaliteit van de met het pgb in te kopen ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Het college beoordeelt aan de hand van het ingevulde budgetplan of de kwaliteit voldoende is gegarandeerd.
- •
Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
- •
Als in het ondersteuningsplan, ondersteuning in de vorm van een pgb wordt aangevraagd, ontvangt de cliënt het format-budgetplan.
- •
Zodra de cliënt de aanvraag en het budgetplan heeft ingezonden, wordt mede op grond hiervan besloten of cliënt een pgb ontvangt.
- •
In het ondersteuningsplan spreken cliënt en gemeente af binnen welke termijn de behaalde resultaten en de daaraan verbonden voorwaarden worden geëvalueerd, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet zoals in het budgetplan is aangegeven.
9.1.4 Meerkosten weigeren
Als de cliënt het pgb wenst te besteden aan een duurdere maatwerkvoorziening dan waar het college de hoogte van het pgb op heeft gebaseerd, geldt dat de cliënt de meerkosten zelf moet betalen. De meerkosten die door de cliënt aan de maatwerkvoorziening worden besteed wordt dan door het college geweigerd. Het college biedt wel de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren, als de voorziening die cliënt wil inkopen wel voldoet aan de doelstellingen uit het ondersteuningsplan en geldende kwaliteitseisen. Als de cliënt niet bereid is de meerkosten zelf te betalen en/of niet duidelijk is welke maatwerkvoorziening met het pgb zal worden ingekocht, weigert het college het totale pgb. Er kan dan wel een voorziening in natura worden toegekend.
9.1.5 Besteding pgb
-
1. Uitgangspunt is dat de (wettelijk) vertegenwoordiger niet zelf ook ondersteuning aan de budgethouder verleent. Wanneer de pgb budgethouder deze dubbelrol wel wil inzetten moet hij dit eerst voorleggen aan het college. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden.
-
2. Uitruil tussen voorzieningen is in principe niet mogelijk. Er kunnen in uitzonderlijke situaties op voorzieningenniveau specificaties zijn aangegeven wanneer er wel uitruil mogelijk is.
-
3. De volgende uitgaven mogen vanuit het pgb gedaan worden:
- •
Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer, verlofregelingen en pensioenvoorziening.
- •
Vervoerskosten van en naar de plek waar begeleiding geboden wordt (OMD), maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor dit specifieke vervoer.
- •
Kosten van ondersteuning die tijdens een tijdelijk verblijf in het buitenland van cliënt wordt voortgezet. Wanneer cliënt per kalenderjaar langer dan 6 weken of een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland gaat, dan moet hij vooraf toestemming vragen aan de gemeente om het pgb in het buitenland te besteden of dit opnemen in het ondersteuningsplan en budgetplan.
- •
Als een pgb wordt beëindigd omdat de budgethouder is overleden, wordt het pgb door de SVB stopgezet. Het college beoordeelt bij de maatwerkvoorziening Ondersteuning Huishoudelijke hulp, om dit door de SVB te verlengen met 4 weken.
- •
Als er sprake is van onverwacht opname in een zorginstelling van de budgethouder, kan in overleg met de budgethouder of diens gemachtigde, het toegekende budget voor 4 weken worden verlengd.
- •
9.1.6 Verantwoording pgb
-
1. De budgethouder heeft een trekkingsrecht.
-
2. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouder en gemeente.
-
3. De verantwoording is voor de budgethouder eenvoudiger doordat de gemeente vooraf toetst en het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken.
-
4. De budgethouder dient verantwoording aan het College af te leggen over het bestede PGB bedrag. Ook moet de budgethouder bij de herwaardering/ (tussen)evaluatie van het ondersteuningsplan ook aan geven wat de behaalde resultaten zijn met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
9.1.7 Verzilvering van het PGB
-
1. Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt drie maanden de tijd om het pgb te gaan besteden waarvoor het is bedoeld.
-
2. Gebeurt dit niet, dan wordt de voorziening ingetrokken.
-
3. Mocht het nodig zijn, dan krijgt cliënt alsnog de mogelijkheid om naar een voorziening in natura over te stappen.
9.1.8 Pgb-inzet sociaal netwerk
-
1. Het uitgangspunt is en blijft dat de cliënt (die een ondersteuningsbehoefte heeft) in eerste instantie het zelf oplost, al dan niet met behulp van zijn sociale netwerk.
-
2. Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de cliënt. Het college beoordeelt aan de hand van de Wmo, de Verordening en deze beleidsregels, wanneer de cliënt maatschappelijke ondersteuning mag betalen uit het eigen sociale netwerk.
HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 10.1 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL
Deze beleidsregel treedt inwerking de eerstvolgende dag na publicatie en wordt aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2025.
ARTIKEL 10.2 INTREKKING OUDE BELEIDSREGELS
Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden de Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024 ingetrokken.
Ondertekening
Aldus vastgesteld op 19 november 2024
de loco-Secretaris, E.A. Smit
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl