Beleidsregel kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit gemeente Bunnik

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit gemeente Bunnik

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik

Besluiten vast te stellen de navolgende:

Beleidsregel kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit gemeente Bunnik

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met de invoering van de Omgevingswet is de zogenoemde “kruimelgevallenlijst”

zoals opgenomen in artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)

komen te vervallen. Onder de Omgevingswet geldt dat voor alle afwijkingen van

het omgevingsplan de reguliere procedure de standaard is. Het intrekken van het

Bor heeft als gevolg dat activiteiten die voorheen onder de kruimelgevallenlijst

vielen worden gezien als een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).

Dat de huidige kruimellijst uit artikel 4 bijlage II bij het Bor is vervallen, wil echter

niet zeggen dat de beleidsregels bij de kruimellijst niet meer relevant zijn onder

de Omgevingswet. Dit document moet dan ook worden gezien als een

beleidsneutrale voortzetting van het oude kruimelgevallenbeleid dat is aangepast

aan de Omgevingswet.

1.2 Doel

Deze beleidsregel moet duidelijkheid bieden aan inwoners, ondernemers en

andere betrokkenen over de voorwaarden waaronder van het omgevingsplan kan

worden afgeweken. Hierdoor ontstaat er uniformiteit in de besluitvorming en

worden ad-hoc beslissingen voorkomen. Ook wordt hiermee rechtsongelijkheid

en rechtsonzekerheid voorkomen en een evenwichtige toedeling van functies aan

locaties gewaarborgd. Het vaststellen van deze beleidsregel heeft daarom als doel

om:

  • Een duidelijk en transparant kader te bieden voor de behandeling van

  • veelvoorkomende kleine ruimtelijke afwijkingen van het omgevingsplan in

  • de gemeente Bunnik.

  • De besluitvorming omtrent kleine afwijkingen van het omgevingsplan te

  • vereenvoudigen en te versnellen.

  • Uniformiteit en consistentie te waarborgen bij de beoordeling van

  • aanvragen voor een omgevingsvergunning.

  • Inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties meer

  • rechtszekerheid te bieden, doordat vooraf helder is onder welke

  • voorwaarden medewerking kan worden verleend.

  • Te zorgen voor een evenwichtige en zorgvuldige toedeling van functies aan

  • locaties in overeenstemming met de fysieke leefomgeving en gemeentelijke

  • doelstellingen.

1.3 Wettelijk kader van de beleidsregel

De Omgevingswet introduceert het omgevingsplan als juridisch kader voor

ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeentegrenzen. Het omgevingsplan

vervangt de voormalige bestemmingsplannen en stelt regels over activiteiten die

invloed hebben op de fysieke leefomgeving, zoals bouwactiviteiten, het gebruik

van gronden en gebouwen, en milieubelastende activiteiten. Het omgevingsplan

geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Bunnik en bevat regels die

nodig zijn om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) te

waarborgen.

Indien een activiteit niet past binnen de regels van het omgevingsplan of niet

voldoet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen (zoals geregeld in

Hoofdstuk 22 Overgangsrecht van de Omgevingswet), kan een vergunning

worden aangevraagd voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Bij

een BOPA gaat het om een activiteit:

  • 1.

    Die niet mogelijk is te vergunnen op basis van de bestaande

  • beoordelingsregels in het omgevingsplan.

  • 2.

    Wanneer de activiteit in strijd is met de regels van het omgevingsplan.

De gemeente heeft de bevoegdheid om een vergunning te verlenen voor

buitenplanse omgevingsplanactiviteiten op basis van de beoordelingsregels uit

het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl). Het verlenen van een vergunning

is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college van

burgemeester en wethouders. Hierbij wordt getoetst of de activiteit bijdraagt aan

een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, zoals bepaald in artikel

8.0a, tweede lid van het Bkl.

In deze beleidsregel staat de beoordelingscriteria die voorheen viel onder de

“kruimelgevallenlijst” van artikel 4 van Bijlage II van het Bor. De specifieke

categorieën van gevallen in dit beleid betreft veelvoorkomende kleine ruimtelijke

ontwikkelingen, zoals het bouwen van bijbehorende bouwwerken, uitbreidingen

van woningen, en andere kleinschalige aanpassingen. Het zijn gevallen van

geringe planologische betekenis en zijn bouwtechnisch veelal niet van

ingrijpende aard. Deze gevallen worden daarom gezien als een ‘kleine BOPA’.

Voor omgevingsplanactiviteiten waarvoor een vergunningplicht geldt, maar die

niet voldoen aan het omgevingsplan, kan een onverminderd het bepaalde in de

wet- en regelgeving een omgevingsvergunning worden verleend als de activiteit

past binnen de in dit beleid genoemde categorieën en criteria. Past de

aangevraagde activiteit niet binnen de categorieën van gevallen, dan zal dit beleid

bij de beoordeling buiten beschouwing blijven.

1.4 Leeswijzer

Deze beleidsregel is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk

(Inleiding) geeft de aanleiding en het doel van deze beleidsregel weer, evenals

een overzicht van het wettelijk kader waarbinnen de beleidsregel functioneert. In

hoofdstuk 2 (Algemeen) worden de relevante begrippen en definities toegelicht

die van belang zijn voor de juiste interpretatie van de beleidsregel. Het

inhoudelijke kader van deze beleidsregel is vastgelegd in de hoofdstukken 3 en

4. In hoofdstuk 3 (Algemene afwegingscriteria) worden de algemene criteria

beschreven die gelden voor iedere aanvraag om een buitenplanse

omgevingsplanactiviteit. Dit betreffen overwegingen die altijd in acht moeten

worden genomen bij de toetsing van een aanvraag. Hoofdstuk 4 (Specifieke

afwegingscriteria) richt zich op de specifieke afwijkingen, zoals de bouw van

bijbehorende bouwwerken, hulpgebouwen, en andere veelvoorkomende

activiteiten. Hier worden voor elke afwijking de specifieke beoordelingscriteria

gegeven. In hoofdstuk 5 (Slotbepalingen) zijn enkele algemene bepalingen

opgenomen die betrekking hebben op de uitvoering en werking van deze

beleidsregel.

Hoofdstuk 2 Algemeen

2.1 Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • 1.

    Achtererfgebied

  • Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de

  • voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar

  • toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of

  • in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

  • 2.

    Agrarisch bedrijf

  • Een bedrijf dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig

  • voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en/of

  • het houden van dieren, met dien verstande dat onder een agrarisch bedrijf

  • geen productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij wordt

  • begrepen.

  • 3.

    Antennedrager

  • Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een

  • antenne.

  • 4.

    Antenne-installatie

  • Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en

  • de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met

  • de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

  • 5.

    Bebouwing

  • Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

  • 6.

    Bebouwingsgebied

  • Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, met

  • uitzondering van de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

  • 7.

    Bestaand

  • Een gebouw of gebruik dat ten tijde van vaststelling van deze beleidsregel

  • aanwezig is.

  • 8.

    Begane grond

  • De bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen,

  • waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is

  • gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain

  • kunnen bevinden.

  • 9.

    Bijbehorend bouwwerk

  • Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op

  • hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet

  • tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

  • 10.

    Bouwen

  • Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of

  • veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of

  • gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

  • 11.

    Bouwwerk

  • Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander

  • materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij

  • direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • 12.

    Bouwlaag

  • Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij

  • benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is

  • begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks

  • met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder,

  • onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

  • 13.

    Dak

  • Iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping.

  • 14.

    Dakopbouw

  • Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een

  • gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de

  • bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 2 meter tot de voorgevel.

  • 15.

    Dakkapel

  • Een uitbouw in een hellend dakvlak van een gebouw met kapconstructie,

  • welke doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak

  • veroorzaakt.

  • 16.

    Erf

  • Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen

  • bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van

  • het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een omgevingsplan van

  • toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

  • 17.

    Erker

  • Een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of

  • beide, van een woning en welke ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

  • 18.

    Gebouw

  • Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of

  • gedeeltelijk met tenminste twee wanden omsloten ruimte vormt.

  • 19.

    Hoofdgebouw

  • Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking

  • van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer

  • gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het

  • belangrijkst is.

  • 20.

    Hoofdverblijf

  • De plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke

  • activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning

  • geschikte verblijfplaats is, dat tenminste bestaat uit een keuken, woon-,

  • was-, en slaapgelegenheid.

  • 21.

    Kap

  • de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een

  • gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten

  • hoogste 80°.

  • 22.

    Milieubelastende activiteit

  • Activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde

  • een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een

  • lozingsactiviteit op een zuiveringstechnisch werk of een

  • waterontrekkingsactiviteit.

  • 23.

    Omgevingsplanactiviteit

  • De omgevingsplanactiviteit (OPA) kent 2 vormen:

    • 1.

      Binnenplanse omgevingsplanactiviteit: dit is een activiteit waarvoor de

  • gemeente in het omgevingsplan bepaalt dat het uitvoeren zonder

  • omgevingsvergunning verboden is.

    • 2.

      Buitenplanse omgevingsplanactiviteit: dit is een activiteit die in strijd is

  • met de regels van het omgevingsplan.

  • 24.

    Overkapping

  • Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met

  • aan ten hoogste één zijde een wand.

  • 25.

    Openbaar toegankelijk gebied

  • Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet

  • 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander

  • openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met

  • uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van

  • percelen door langzaam verkeer.

  • 26.

    Permanente bewoning

  • Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

  • 27.

    Recreatiewoning

  • Een gebouw ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf voor personen,

  • die hun hoofdverblijf elders hebben.

  • 28.

    Standplaats

  • Het vanaf een plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te

  • koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan

  • te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een

  • wagen of een tafel.

  • 29.

    Twee aaneen

  • Een woning is twee aaneen gebouwd als het hoofdgebouw van deze woning

  • aangebouwd is aan het hoofdgebouw van één andere woning, en niet is aan

  • te merken als een gestapelde woning.

  • 30.

    Voorerfgebied

  • Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

  • 31.

    Voorgevel

  • De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het

  • een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel

  • die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

  • 32.

    Vrijstaande woning

  • Een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.

  • 33.

    Woning

  • Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet

  • meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel

  • gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

  • 34.

    Zijgevel

  • Een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.

Hoofdstuk 3 Algemene afwijkingscriteria

De inhoudelijke beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning

voor het afwijken van een omgevingsplan gebeurt door middel van een

zorgvuldige belangenafweging. Dit heeft als doel een evenwichtige toedeling van

functies aan locaties te waarborgen (oftewel: ETFAL).

Bij het nemen van een besluit over aanvragen voor afwijkingen van het

omgevingsplan, moet worden beoordeeld of:

  • de afwijking ruimtelijk wenselijk is;

  • bijdraagt aan een gezonde fysieke leefomgeving;

  • en het behoud en de verbetering van de omgevingskwaliteit.

In deze beleidsregel zijn die afwegingen voor een aantal veelvoorkomende

situaties al grotendeels gemaakt. Het is wenselijk om in deze gevallen te komen

tot een uniforme regeling die geldt voor de gehele gemeente Bunnik. In specifieke

gevallen kan echter een nadere afweging noodzakelijk zijn.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en specifieke afwegingscriteria.

De beoordeling begint altijd met de algemene afwegingscriteria, zoals

opgenomen in dit hoofdstuk. Op basis van deze criteria wordt geconcludeerd of

een initiatief in grote lijnen wenselijk en acceptabel is. Als dat het geval is, volgt

vervolgens een beoordeling aan de hand van de specifieke afwegingscriteria,

zoals genoemd in hoofdstuk 4.

3.1 Algemene afwegingscriteria

Om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in stand te houden of te

bereiken, kan de afwijkingsbevoegdheid alleen worden toegepast wanneer, naar

het oordeel van het college:

  • 1.

    Er wordt voldaan aan de geldende milieuwetgeving;

  • 2.

    Er wordt voldaan aan de instructieregels van het Rijk en de Provincie zoals

  • vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);

  • 3.

    Het woon- en leefklimaat van de omgeving, waaronder hinder, bezonning,

  • privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen, niet

  • onevenredig wordt aangetast;

  • 4.

    Het straat- en bebouwingsbeeld, ofwel de stedenbouwkundige context,

  • niet wordt geschaad. Er dient hierbij ook voldaan te worden aan de redelijke

  • eisen van welstand.

  • 5.

    Monumentale en/of cultuurhistorische waarden van gebouwen of objecten

  • niet worden aangetast. Het advies van de welstands- en

  • monumentencommissie MooiSticht is hierin leidend;

  • 6.

    De activiteit geen negatieve gevolgen heeft voor landschappelijke en/of

  • natuurlijke waarden;

  • 7.

    De beleving van groen- en waterstructuren niet in het gedrang komt;

  • 8.

    De (verkeers)veiligheid niet in het gedrang komt;

  • 9.

    Er voldoende tegemoet wordt gekomen aan de gemeentelijke ambities en

  • de vastgestelde beleidsuitgangspunten van de gemeenteraad en/of het

  • college zoals, de Omgevingsvisie, de woonvisie en het programma Bunnik

  • klimaatneutraal.

  • 10.

    Er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein volgens de

  • geldende gemeentelijke parkeernormen. Indien gemeentelijk beleid

  • ontbreekt, wordt teruggevallen op de gemiddelde parkeernormen zoals

  • vastgelegd in de meest actuele parkeercijfers van het CROW. Ook moet er

  • voldoende ruimte zijn voor laden en lossen;

  • 11.

    Er is aangetoond dat er voldoende participatie heeft plaatsgevonden

  • met de betrokkenen (inwoners en bedrijven) die gevolgen zullen

  • ondervinden van het plan, conform het participatiebeleid van de gemeente

  • Bunnik;

3.2 Privaatrechtelijke aspecten

Een omgevingsvergunning kent naast publiekrechtelijke ook privaatrechtelijke

aspecten. De verhouding tussen de regels in het omgevingsplan en het

burenrecht kan met name een rol spelen bij het realiseren van bijvoorbeeld

bijgebouwen en erfafscheidingen. Dit kan leiden tot onenigheid tussen buren.

Bezwaren die hierbij worden gemaakt, zijn vaak privaatrechtelijk van aard. Als

een bouwplan voldoet aan het omgevingsplan en de activiteit niet in strijd is met

het Besluit bouwwerken leefomgeving, kunnen privaatrechtelijke aspecten niet

leiden tot een weigering van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Bij een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (afwijkingsprocedure) moeten

privaatrechtelijke belangen echter wel worden meegewogen. Een

omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit mag geweigerd worden

als er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

De civiele rechter is bevoegd om te bepalen of een privaatrechtelijke belemmering

een activiteit in de weg staat. Onder een duidelijke privaatrechtelijke

belemmering wordt verstaan dat zonder verder onderzoek vaststaat dat de te

verlenen omgevingsvergunning niet kan worden uitgevoerd vanwege een

privaatrechtelijke grondslag.

Een privaatrechtelijke afweging door het bevoegd gezag bij de verlening van een

omgevingsvergunning volgt uit Boek 5, Titel 4 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij

kan bijvoorbeeld worden gedacht aan aspecten zoals bezonning, zakelijke

rechten, eigendomsverhoudingen en het bestaan van vensters, muuropeningen,

balkons of andere werken die in strijd zijn met het burenrecht (ex. Artikel 5:50

BW).

Hoofdstuk 4 Specifieke afwegingscriteria

Vooropgesteld moet worden dat het verlenen van medewerking aan een afwijking

van het omgevingsplan een bevoegdheid is van het college, en geen plicht. Het

college is dus niet verplicht medewerking te verlenen. Bij een aanvraag om af te

wijken van het omgevingsplan moet zorgvuldig worden gemotiveerd waarom wel

of geen medewerking wordt verleend.

Per categorie van deze kleine afwijkingen zijn, waar van toepassing, aanvullende

voorwaarden geformuleerd waaraan het initiatief moet voldoen. Deze

voorwaarden zijn gebaseerd op de lokale ambities, beleidsuitgangspunten en/of

het toepassingsbereik dat voortvloeit uit actuele jurisprudentie. Er wordt alleen

medewerking verleend indien zowel aan de in hoofdstuk 3 beschreven algemene

afwegingscriteria als de specifieke afwegingscriteria wordt voldaan. Deze

specifieke criteria worden in dit hoofdstuk beschreven. Het is aan de

initiatiefnemer om bij de aanvraag tot afwijking van het omgevingsplan aan te

tonen dat aan deze algemene en specifieke criteria wordt voldaan.

4.1 Specifieke categorieën en de daarbij behorende specifieke afwegingscriteria zijn:

4.1.1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan buiten de bebouwde kom

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor

zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    het bijbehorend bouwwerk niet hoger is dan 5 meter, tenzij er sprake is

  • van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een

  • agrarisch bedrijf;

  • b.

    de oppervlakte van het bijbehorend bouwwerk niet meer dan

  • 150m2 bedraagt;

  • c.

    het bijbehorende bouwwerk qua maatvoering ondergeschikt is aan het

  • hoofdgebouw en;

  • d.

    het bijbehorende bouwwerk qua maatvoering past binnen de maat en

  • schaal van het dorpse karakter en van de omliggende bebouwing.

4.1.2. Een overkapping boven de voordeur in het voorerfgebied

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een overkapping boven de voordeur in het voorerfgebied, mits:

  • a.

    de breedte maximaal 120% van de breedte van de entreepartij bedraagt;

  • b.

    de horizontale diepte maximaal 1,50 meter, gemeten uit de voorgevel van

  • c.

    het gebouw waaraan wordt aangebouwd, bedraagt;

  • d.

    het gaat om een open constructie zonder zijwanden;

  • de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt.

4.1.3. Een erker aan de voorgevel van het hoofdgebouw in het voorerfgebied

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een erker aan de voorgevel van het hoofdgebouw in het

voorerfgebied, mits:

  • a.

    de horizontale diepte maximaal 1,50 meter, gemeten uit de voorgevel van

  • het gebouw, bedraagt;

  • b.

    de gezamenlijke oppervlakte van de erker(s) (aan alle gevels) van een

  • woning maximaal 6 m2 bedraagt;

  • c.

    de erker maximaal één bouwlaag heeft;

  • d.

    de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het

  • hoofdgebouw plus 0,25 centimeter.

4.1.4. Een fietsenberging in het voorerfgebied

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een fietsenberging in het voorerfgebied, mits:

  • a.

    de hoogte niet meer dan 1.30 meter bedraagt (eventueel verdiept

  • aangelegd);

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 5m² bedraagt;

  • c.

    het voorerf daardoor niet voor meer dan 50% wordt bebouwd;

  • d.

    het niet in het uitzicht van de buren wordt geplaatst (dat vanuit het

  • woonkamerraam in de voorgevel, onder een hoek van 45 graden richting

  • het naburige perceel loopt), hetgeen betekent dat er uitsluitend gebouwd

  • kan worden in het groene gebied zoals aangegeven op de tekening hierna.

afbeelding binnen de regeling

4.1.5. Een klein bijbehorend bouwwerk ten behoeve van bewoners met een fysieke

beperking in het voorerfgebied of het zijerfgebied in de bebouwde kom

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een klein bijbehorend bouwwerk ten behoeve van bewoners met

een fysieke beperking in het voorerfgebied of het zijerfgebied in de bebouwde

kom, mits:

  • a.

    het bijbehorend bouwwerk niet meer dan 10m² bedraagt;

  • b.

    het bijbehorend bouwwerk niet meer dan één bouwlaag, eventueel met kap,

  • bedraagt;

  • c.

    het niet in het uitzicht van de buren wordt geplaatst (dat vanuit het

  • woonkamerraam in de voorgevel, onder een hoek van 45 graden richting

  • het naburige perceel loopt), hetgeen betekent dat er uitsluitend gebouwd

  • kan worden in het groene gebied zoals aangegeven op de tekening hierna.

afbeelding binnen de regeling

4.1.6. Een klein bijbehorend bouwwerk in het voorerfgebied buiten de bebouwde kom

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een klein bijbehorend bouwwerk in het voorerfgebied buiten de

bebouwde kom, mits:

  • a.

    het een groot voorerf (tenminste 300m²) en geen of een klein zij- en

  • achtererf (gezamenlijk maximaal 150m²) is;

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 30m² bedraagt;

  • c.

    de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt en de nokhoogte niet meer

  • dan 5 meter.

4.1.7. Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van

een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel

18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits:

  • a.

    het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet hoger is dan 5 meter,

  • en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50m² bedraagt.

4.1.8. Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een

dergelijk bouwwerk, mits:

  • a.

    het bouwwerk niet hoger is dan 10 meter en de oppervlakte niet meer dan

  • 50m2.

  • b.

    het een voor de omgeving niet -ingrijpende ontwikkeling betreft. Hierbij

  • c.

    geldt dat:

    • i.

      de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;

    • ii.

      de oppervlakte maximaal 25m² bedraagt, uitgezonderd de oppervlakte

  • van zonnepanelen op de begane grond (zie hierna onder rechtstreeks

  • toelaatbaar).

4.1.9. Entreehekkn in het voorerfgebied

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van entreehekken in het voorerfgebied tot een hoogte van maximaal

2 meter, mits:

  • a.

    het om een vrijstaande woning gaat;

  • b.

    de kavel minimaal 25 meter breed is, zodat het entreehek niet

  • overheersend wordt;

  • c.

    de minimale afstand tussen de woning en het entreehekwerk 5 meter

  • bedraagt;

  • d.

    het entreehek een stijlvol en een transparante uitstraling heeft;

  • e.

    het entreehekwerk niet breder is dan 5 meter;

  • f.

    er geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

4.1.10. Erfafscheidingen grenzend aan het openbaar gebied

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van erfafscheidingen grenzend aan het openbaar gebied, mits:

  • a.

    de erfafscheiding 1 meter achter de voorgevel ligt;

  • b.

    het een bouwhoogte van maximaal 2 meter bedraagt; waarbij de

  • erfafscheiding vanaf een hoogte van 1 meter een groene of transparante

  • uitstraling heeft (een transparant hekwerk en/of groene haag).

4.1.11. Zonnepanelen op de begane grond

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van zonnepanelen op de begane grond, mits:

  • a.

    het maximaal 50 m2 bedraagt;

  • b.

    het niet hoger is dan 1,30 meter;

  • c.

    het mat wordt uitgevoerd tegen de weerspiegeling;

  • d.

    als aantoonbaar is dat het dakvlak geen mogelijkheden heeft of reeds

  • volledig benut is.

4.1.12. Een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van:

  • a.

    een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan

  • of op een gebouw;

  • b.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

  • c.

    de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte

  • aard;

  • d.

    voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.

4.1.13. Een dakopbouw

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van een dakopbouw, mits:

  • a.

    de omvang en situering van de dakopbouw gelijk is aan de trendsetter in

  • dezelfde straat en er sprake is van hetzelfde woningtype (vrijstaand / tweeaaneen gebouwd / tussenwoning / hoekwoning), en;

  • b.

    er geen ramen of andere openingen in de zijwanden van de dakopbouw zijn

  • opgenomen.

4.1.14. De aanpassing van een kap op een bouwwerk

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan

ten behoeve van de aanpassing van een kap op een bouwwerk, mits:

  • a.

    de nokrichting gelijk blijft;

  • b.

    de dakhelling niet meer dan 75 graden bedraagt of tenminste 1/3 van het

  • dakvlak een maximale dakhelling van 45 graden heeft.

afbeelding binnen de regeling

4.1.1.15. Een antenne-installatie

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan ten behoeve van een

antenne-installatie, mits:

  • a.

    het niet hoger is dan 40 meter;

  • b.

    het op tenminste 250 meter afstand staat van een gevoelige bestemming zoals een school, een

  • bejaardenhuis, een gezondheidscentrum en daarmee naar de aard gelijk te stellen bestemmingen.

4,1.16. Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan ten behoeve van een

installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder

w, van de Elektriciteitswet 1998.

4.1.17. Het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan ten behoeve van het

gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied.

4.1.18. Het gebruiken van bouwwerken en aansluitend terrein

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan ten behoeve van het

gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of

het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits:

  • a.

    voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend een logiesfunctie voor werknemers of

  • de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen betreft.

  • het niet gaat om het voormalig MOB-complex aan de Burgweg/Defensieweg (bedrijventerrein

  • b.

    Burgweg) in het buitengebied van Bunnik.

  • c.

    er geen onttrekking van woningen aan de woningvoorraad plaatsvindt.

  • d.

    De aanvraag wordt voorzien van een ruimtelijke motivering ten aanzien van een evenwichtige

  • toedeling van functies aan locaties en een zorgvuldige belangenafweging, met in ieder geval de

  • volgende onderdelen:

  • 1.

    leegstand;

  • 2.

    het gemeentelijke beleid ten aanzien van seizoenarbeid zoals opgenomen in het

  • bestemmingsplan ‘Buitengebied Bunnik 2011’, indien het een logiesfunctie voor werknemers

  • betreft,

4.1.19. Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan ten behoeve van het

gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning

  • gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning nietin strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer en Omgevingswet gestelde

  • eisen;

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien

  • onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

4. 1.20. Ander gebruik van gronden ofbouwwerken dan bedoeld

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het omgevingsplan ten behoeve van het

ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 4.1 tot en met 4.20 van deze

beleidsregel, voor een termijn van ten hoogste tien jaar. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    Niet toepasbaar voor het voormalige MOB-complex aan de Burgweg/Defensieweg (bedrijventerrein

  • Burgweg) in het buitengebied van Bunnik.

  • b.

    Geen onttrekking van woningen aan de woningvoorraad.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

5.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, en van deze beleidsregels afwijken indien de strikte toepassing daarvan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn in

verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

In het algemeen kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan indien er bijzondere

omstandigheden worden aangevoerd die tot medewerking in afwijking van de beleidsregel noodzaken en

er geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt

blijven en er geen sprake is van (ongewenste) precedentwerking. Indien de hardheidsclausule wordt

toegepast of in afwijking van de in de beleidsregel opgenomen criteria geen medewerking aan een aanvraag

wordt verleend, wordt de aanvraag aan het college voorgelegd.

5.2 Anterieure overeenkomst

Indien voor de uitvoering van een (bouw)plan een afwijking van het omgevingsplan noodzakelijk is, kan de

gemeente het afsluiten van een anterieure overeenkomst, conform art. 13.13 van de Omgevingswet, eisen.

Per geval zal worden bekeken of een overeenkomst gesloten dient te worden tussen initiatiefnemer en de

gemeente. Indien van toepassing zullen hierbij ook de bovenwijkse voorzieningen worden betrokken.

5.3 Schadevergoedingsovereenkomst

Bij het besluit op een aanvraag voor een omgevingsgunning kan schade ontstaan. Als dit kan worden

aangetoond is het een schadeveroorzakend besluit, zoals omschreven in artikel 15.1, eerste lid

Omgevingswet. Een omgevingsvergunning kan dus een grondslag zijn voor nadeelcompensatie. De

onderhavige beleidsregel zijn echter bedoeld voor geringe afwijkingen van het omgevingsplan. Deze

hebben invloed op de omgeving, echter zouden deze niet een dusdanige nadelige invloed mogen hebben

dat er sprake is van vergoedbare schade. Wanneer toepassing van de beleidsregel, na inschatting van het

risico, leidt tot grote waardevermindering van omliggende bebouwing moet worden onderzocht of

toepassing van het beleid redelijk is en zo ja, of een schadevergoedingsovereenkomst met de aanvrager

moet worden aangegaan. Middels deze overeenkomst, opgesteld door de gemeente, verklaart de

initiatiefnemer de schadevergoeding door nadeelcompensatie en de daarmee samenhangende kosten voor

zijn of haar rekening te nemen.

Een schadevergoedingsovereenkomst behoort niet tot de aanvraagvereisten conform de

Omgevingsregeling. Het in behandeling nemen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning is niet

onderhavig aan de gemeentelijke wens van een getekende schadevergoedingsovereenkomst. Het is dus

zeer belangrijk dat er spoedig een schadevergoedingsovereenkomst opgesteld wordt, na binnenkomst van

de aanvraag.

In de situatie dat de noodzakelijke schadevergoedingsovereenkomst niet gesloten wordt, vanuit welke reden

dan ook, wordt op basis van deze beleidsregel geen medewerking verleend. Deze beleidsregel is immers

gebaseerd op een bevoegdheid.

5.4 Citeerartikel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit -

gemeente Bunnik’.

5.5 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt direct na publicatie in werking. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel

vervalt de ‘Beleidsregel kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit — Gemeente Bunnik’.

Aldus besloten op 12 November 2024.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik

de secretaris de burgemeester,

dhr. M.R. van der Jagt dhr. R. van Bennekom

Ondertekening