Beleidsregels rechtmatigheid 2025 gemeente Tilburg

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels rechtmatigheid 2025 gemeente Tilburg

Het college van burgemeester en wethouders van de Tilburg;

gelezen het voorstel van …. ;

gelet op:

  • titel 4.3. van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 160 lid 1 onder a Gemeentewet;

overwegende dat:

het wenselijk is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot rechten en plichten verbonden aan het ontvangen van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), IOAW, IOAZ of Bbz,

besluit vast te stellen de beleidsregels rechtmatigheid 2025 gemeente Tilburg.

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

    • b.

      Commerciële kamerbewoner: een persoon die een kamer huurt op commerciële basis, en die niet is een bloedverwant in de eerste of tweede graad van de hoofdbewoner. Van huren op commerciële basis is sprake als de woonsituatie voldoet aan het volgende:

      • i.

        er is sprake van huur op contractbasis; en

      • ii.

        er is sprake van een commerciële relatie wat blijkt uit de aanwezigheid van een overeenkomst en betaling van een commerciële (huur)prijs; en

      • iii.

        het te huren deel van de woning is al dan niet samen met gemeenschappelijke ruimtes geschikt voor zelfstandige bewoning; en

      • iv.

        de kamerbewoner staat ingeschreven in de basisregistratie van de gemeente op het huuradres.

    • c.

      Commerciële kostganger: een persoon die op commerciële basis inwoont, en die niet is een bloedverwant in de eerste en tweede graad en tevens bij de verhuurder de maaltijden gebruikt. De woonsituatie moet voldoen aan het volgende:

      • i.

        er is sprake van vergoeding op contractbasis; en

      • ii.

        er is sprake van een commerciële relatie, wat blijkt uit de aanwezigheid van een overeenkomst en betaling van een commerciële prijs; en

      • iii.

        de woning is geschikt voor inwoning en er is toestemming verleend door de eigenaar van het pand; en

      • iv.

        de kostganger staat ingeschreven in de basisregistratie van de gemeente op het huuradres.

    • d.

      Commerciële prijs: hiervan is sprake als de huur, exclusief onder andere servicekosten, of vergoeding hoger is dan de basishuur zoals gebruikt bij de huurtoeslag.

    • e.

      Co-ouderschap: de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van een minderjarig kind/kinderen. Beide ouders nemen een gelijkwaardig deel van de verzorging en opvoeding van hun kinderen voor hun rekening.

    • f.

      Gehuwdennorm: de norm zoals bedoeld in artikel 21, onderdeel b, Pw.

    • g.

      Gift: een onverplichte betaling van geld uit vrijgevigheid door een natuurlijke persoon of door een instelling, waar geen tegenprestatie van de ontvanger aan verbonden is.

    • h.

      Hoofdbewoner: een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van een woning en die in dezelfde woning hoofdverblijf heeft.

    • i.

      Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a Pw. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen. Personen jonger dan 27 jaar tellen niet mee als kostendeler.

    • j.

      Woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Pw.

    • k.

      Woonkosten:

      • i.

        als sprake is van bewoning van een huurwoning: de per maand geldende huurprijs, zoals gebruikt voor de huurtoeslag;

      • ii.

        als sprake is van bewoning van een eigen woning: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en- aflossing met inbegrip van eventueel ter zake van de hypotheek verplichte verzekeringen, inleggen of premies en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

    • l.

      Woonlasten: hetgeen in geld verschuldigd is voor het (mede)gebruik van voorzieningen, aanwezig in de woonruimte waarin de belanghebbende woont, zoals energiekosten, water etcetera.

Artikel 2: Bewijsstukken

  • 1. Een belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het overleggen van zijn of haar gegevens.

  • 2. Wanneer deze gegevens niet meer in het bezit zijn, moet belanghebbende zorgen voor vervangende exemplaren.

  • 3. Als een belanghebbende geen vervangende exemplaren kan overleggen, beoordeelt het college of dat verwijtbaar is.

  • 4. Als het niet kunnen overleggen van gegevens niet verwijtbaar is, beoordeelt het college de aanvraag aan de hand van de wel aanwezige gegevens.

  • 5. In het kader van de Wet eenmalige gegevens uitvraag werk en inkomen vraagt het college geen gegevens bij belanghebbende op, die ook vanuit de eigen systemen actueel inzichtelijk zijn.

Artikel 3: Bankafschriften

  • 1. Bij onderzoeken naar het recht op uitkering vraagt het college in beginsel bankafschriften op over de laatste drie maanden voorafgaand aan de start van de onderzoeken.

  • 2. Het is mogelijk om afschriften op te vragen over een langere periode wanneer daartoe concrete aanleiding bestaat.

Artikel 4: Vaststelling van het vermogen

  • 1. Bij de bepaling van het vermogen zoals bepaald in artikel 34 Pw laat het college auto’s en motoren die ouder zijn dan 10 jaar buiten beschouwing, tenzij het een auto of motor betreft met een bijzondere dagwaarde.

  • 2. Bij het bepalen van de waarde van auto’s en motoren jonger dan 10 jaar of die met een bijzondere dagwaarde, hanteren we de dagwaarde (vervanging bij total loss) van de Koerslijst ANWB.

  • 3. Bij de auto’s en motoren die tot het vermogen worden gerekend, hanteren we een vrijlating van € 3.000 in totaal.

  • 4. Van het bij de aanvraag om bijstand aanwezige saldo op alle (lopende) bank/girorekening(en) wordt een bedrag van 1,5 maal de van toepassing zijnde norm (exclusief vakantietoeslag) niet meegerekend tot het vermogen.

  • 5. De volledige waarde van een uitvaartverzekering wordt niet meegenomen, ook niet als deze afkoopbaar is.

  • 6. Bij co-ouderschap wordt de vermogensgrens bepaald door het gemiddelde te nemen van de vermogensgrens voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder (artikel 34 lid 3 Pw).

Artikel 5: Informatieverstrekking tijdens de uitkering

De belanghebbende dient informatie, die relevant kan zijn voor het recht op uitkering in principe te verstrekken binnen vijf werkdagen gerekend vanaf het moment waarop het relevante feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan, doch uiterlijk op de uiterste inleverdatum van de inkomstenverklaring.

Artikel 6: Giften

Het ontvangen van een gift valt onder de inlichtingenplicht. In het geval van giften geldt de volgende werkwijze:

  • 1.

    Giften worden niet tot de middelen gerekend als bedoeld in artikel 31 Pw tot een bedrag van € 1.800 per kalenderjaar. De giften in een kalenderjaar tellen we bij elkaar op.

  • 2.

    Een gift is in ieder geval verantwoord zolang deze op jaarbasis niet meer is dan € 1.800. Dit betekent niet dat iedere euro die boven de € 1.800 uitkomt, automatisch gekort moet worden. Tot € 1.800 wordt vrijgelaten, daarboven vindt een maatwerkbeoordeling plaats.

  • 3.

    Giften hoger dan € 1.800 per kalenderjaar met een periodiek karakter worden voor het meerdere in aanmerking genomen als inkomen.

  • 4.

    Giften hoger dan € 1.800 met een eenmalig karakter worden voor het meerdere in aanmerking genomen als vermogen.

  • 5.

    Als de gift een voorwerp is, wordt de waarde van dit voorwerp door het college in geld bepaald. Als de waarde hoger is dan € 1.800 dan wordt het meerdere opgesteld bij het vermogen.

  • 6.

    Als een bonus wordt ontvangen van de werkgever dan telt deze mee als gift wanneer de bonus eenmalig als beloning voor een bijzondere prestatie is toegekend.

Artikel 7: Schadevergoeding

  • 1. De schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor materiële schade wordt niet als inkomen of vermogen aangemerkt.

  • 2. Een schadevergoeding die is bedoeld ter compensatie van het verlies van arbeidsvermogen wordt aangemerkt als inkomen in verband met arbeid voor de periode waarop de vergoeding toeziet.

  • 3. Een schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor immateriële schade die valt onder de uitzonderingen van artikel 31 lid 2 sub l wordt niet tot het vermogen gerekend.

  • 4. Immateriële schadevergoedingen, die niet vallen onder de bepaling zoals opgenomen in lid 3 van dit artikel worden vrijgelaten tot een bedrag van € 15.218 (prijspeil: 2024; dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd). Als een immateriële schadevergoeding dit bedrag overschrijdt, dan beoordelen we op basis van de individuele omstandigheden of het redelijk is om 2/3 deel van de overschrijding tot het vermogen te rekenen. We volgen hiervoor de meest recente jurisprudentie.

  • 5. Vergoedingen op grond van de 'regeling tegemoetkoming Chroom6' worden beschouwd als vergoedingen die op grond van artikel 31 lid 2 sub m Pw niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend.

Artikel 8: Criteria voor het verlagen van de norm

  • 1. De bepalingen in dit artikel gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar en ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. De verlaging van de uitkering in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 Pw bedraagt:

    • a.

      10% van de gehuwdennorm, als de belanghebbende een woning bewoont waarvoor hij geen woonkosten of woonlasten verschuldigd is;

    • b.

      20% van de gehuwdennorm als de belanghebbende een woning bewoont waarvoor hij geen woonkosten en geen woonlasten verschuldigd is;

    • c.

      20% van de gehuwdennorm indien belanghebbende dakloos is en geen woning aanhoudt.

  • 2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op belanghebbenden waarop de kostendelersnorm van toepassing is.

  • 3. Het college verlaagt de uitkering niet als er sprake is van commerciële kamerbewoner of een commerciële kostganger.

Artikel 9: Inkomsten uit commerciële verhuur en commercieel kostgangerschap

  • 1. De bepalingen in dit artikel gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar en ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die een bijstandsuitkering op grond van de Pw ontvangen. Als de hoofdbewoner de woning deelt met inwonende commerciële kamerbewoner(s) of commerciële kostganger(s) dan brengt het college het ontvangen huurbedrag en/of kostgeld, minus de gemiste huurtoeslag als inkomen in mindering op de uitkering.

  • 2. Belanghebbende toont het in het eerste lid van dit artikel genoemde aan door de volgende gegevens in te leveren:

    • a.

      een huurovereenkomst of kostgangersovereenkomst; en

    • b.

      bankafschriften waaruit duidelijk blijkt dat de huurder of kostganger de gevraagde prijs daadwerkelijk betaalt; en

    • c.

      een beschikking huurtoeslag.

Artikel 10: Tijdelijk verblijf en kostendelersnorm

Wanneer een hoofdbewoner met een bijstandsuitkering iemand tijdelijk onderdak biedt vanwege een acute noodzaak tot huisvesting, ter voorkoming van dakloosheid, dan wordt de kostendelersnorm voor de hoofdbewoner in beginsel voor 3 maanden buiten toepassing gelaten. Deze termijn kan steeds met 3 maanden worden verlengd, afhankelijk van de inspanning die de inwonende levert om eigen woonruimte te vinden.

Artikel 11: Gokactiviteiten tijdens bijstand

  • 1. Wanneer uit onderzoek blijkt dat een belanghebbende gokactiviteiten verricht, wordt aan belanghebbende direct de verplichting opgelegd om vanaf dat moment via de inkomstenverklaring opgaaf van alle inkomsten te doen voor zover belanghebbende deze inkomsten niet zelf al heeft opgegeven.

  • 2. Indien de gokactiviteiten problematisch zijn of kunnen worden, krijgt belanghebbende de mogelijkheid om mee te werken aan een hulpverleningstraject. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat belanghebbende zelf een afspraak met een hulpverleningsinstantie maakt uiterlijk binnen drie weken nadat belanghebbende de toezegging heeft gedaan om mee te werken aan een hulpverleningstraject.

  • 3. Of en in welke mate de inkomsten uit gokactiviteiten in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering is afhankelijk van of en in welke mate belanghebbende medewerking verleent aan het hulpverleningstraject. We onderscheiden:

    • a.

      Belanghebbende wil meewerken aan een hulpverleningstraject, maakt tijdig een afspraak met een hulpverleningsinstantie en komt de gemaakte afspraken volgend uit dit hulpverleningstraject na: de inkomsten uit gokactiviteiten worden niet gekort op de bijstandsuitkering;

    • b.

      Belanghebbende wil meewerken aan een hulpverleningstraject, maakt tijdig een afspraak met een hulpverleningsinstantie en komt de gemaakte afspraken volgend uit dit hulpverleningstraject niet na: de inkomsten uit gokactiviteiten worden gekort vanaf het moment dat duidelijk is dat belanghebbende de gemaakte afspraken niet nakomt;

    • c.

      Belanghebbende wil niet meewerken aan een hulpverleningstraject: inkomsten worden gekort vanaf het moment dat is geconstateerd dat sprake is van inkomsten uit gokactiviteiten.

  • 4. Wanneer belanghebbende niet tijdig een afspraak met een hulpverleningsinstantie maakt, krijgt belanghebbende na het verstrijken van die drie weken als bedoeld in het tweede lid nogmaals een week de tijd een afspraak te maken. Maakt belanghebbende binnen die week een afspraak, dan worden de inkomsten, afhankelijk van de medewerking aan het hulpverleningstraject, in mindering gebracht zoals bedoeld in sub a of b van het tweede lid. Maakt belanghebbende binnen die week geen afspraak met een hulpverleningsinstantie, dan worden de inkomsten in mindering gebracht op de bijstandsuitkering zoals bedoeld in sub c van het tweede lid.

  • 5. Inkomsten uit gokactiviteiten worden toegerekend aan de maand waarin de inkomsten zijn ontvangen.

Artikel 12: Bevordering naleving en bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik

Hoe het college invulling geeft aan zijn bevoegdheden met betrekking tot het bevorderen van de naleving en het bestrijden van opzettelijk misbruik en oneigenlijk gebruik, staat beschreven in de bijlage ‘Handhaving in balans: beoordelingskader en instrumenten’. Deze bijlage maakt integraal onderdeel uit van deze beleidsregels.

Artikel 13: Overgangsrecht

Lopende onderzoeken en aanvragen van voor de ingangsdatum van deze beleidsregels, waarover het college pas na de ingangsdatum van deze beleidsregels een besluit neemt, handelt het college af op basis van het meest gunstige beleid voor de belanghebbende. Dit kan zowel het nieuwe als het oude beleid zijn.

Artikel 14: Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15: Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als 'Beleidsregels rechtmatigheid bijstandsuitkering 2025 gemeente Tilburg'.

Artikel 16: Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025.

Ondertekening

Toelichting

In 2015 zijn de Verzamelbeleidsregels P-wet, IOAW, IOAZ en Bbz 2015 vastgesteld. Deze verzamelbeleidsregels bundelden het gemeentelijk beleid op een aantal gebieden van Werk en Inkomen. Omdat de verzamelbeleidsregels door onder andere nieuwe wetgeving (Wet breed offensief) en recente rechtspraak verouderd waren, hebben we ze geactualiseerd. Daarbij hebben we de verzamelbeleidsregels ook op onderwerp uit elkaar getrokken. Dat is duidelijker voor zowel onze inwoners als de uitvoering.

Deze beleidsregels gaan over de rechtmatigheid van de Participatiewet. Dat betekent dat hierin regels zijn opgenomen over de rechten en plichten die verbonden zijn aan de bijstandsuitkering.

Hieronder volgt, voor zover noodzakelijk, een artikelsgewijze toelichting.

Artikel 2: Bewijsstukken

Artikel 53a Pw geeft het college de bevoegdheid te bepalen welke gegevens en bewijsstukken door een belanghebbende verstrekt moeten worden, als het gaat om het bepalen van het recht op, de hoogte van de bijstandsnorm en de voortzetting van de bijstand.

Op voorhand is niet aan te geven welke gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een uitkering. Dit is afhankelijk van de situatie en de omstandigheden van de belanghebbende (maatwerk). Individueel wordt bepaald welke nadere gegevens noodzakelijk zijn en belanghebbende wordt daarover in ieder geval schriftelijk geïnformeerd. Bij de aanvraag van een uitkering geldt wel dat een vast aantal gegevens gevraagd worden, omdat dit veelal de minimale gegevens betreffen die nodig zijn om een beslissing te kunnen nemen op de uitkeringsaanvraag.

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van wat van een belanghebbende wordt verwacht als nadere gegevens/bewijsstukken worden opgevraagd.

Als gegevens uit onze eigen systemen kunnen worden gehaald, worden ze niet ook nog bij belanghebbende opgevraagd.

Artikel 3: Bankafschriften

Bij een rechtmatigheidsonderzoek moet belanghebbende een aantal afschriften, of een uitdraai van internetbankieren verstrekken van rekeningen, die bij hem/haar in gebruik zijn of waren. Het gaat hier om afschriften over de laatste 3 maanden voor de datum van het onderzoek. Wanneer het voor onderzoek nodig is om afschriften over een periode van langer dan 3 maanden te beoordelen, worden over de benodigde langere periode afschriften opgevraagd.

De belanghebbende mag de uitgaven op zijn bankafschriften onleesbaar maken. Doorvragen over onleesbaar gemaakte transacties/saldi mag als dat voor de vaststelling van het recht op bijstand nodig is.

Het onderzoek richt zich op dat belanghebbende(n) recht heeft(hebben) op de verstrekte uitkering en/of de juiste hoogte van de uitkering verstrekt wordt.

Artikel 4: Vaststelling van het vermogen

Bij het vaststellen van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de aanwezige bezittingen verminderd met de aanwezige schulden, zoals bedoeld in artikel 34 Pw.

Cryptogeld

Cryptogeld (ofwel cryptocurrency of cryptovaluta) zoals bijvoorbeeld de bitcoin, zijn digitale munteenheden. Als een belanghebbende cryptogeld heeft, dan zijn dat bezittingen als bedoeld in artikel 34 Pw waarover de belanghebbende beschikt of kan beschikken. Het cryptogeld wordt toegerekend aan het vermogen.

Dit is alleen anders als er sprake is van handel in bitcoins. Dan moeten de inkomsten daarvan worden aangemerkt als inkomsten als bedoeld in artikel 32 Pw. Deze worden in mindering gebracht op de uitkering.

Om de waarde van het cryptogeld vast te stellen zal belanghebbende inzage moeten geven in het online transactieoverzicht van het cryptogeld. Onder de waarde wordt verstaan de actuele waarde van de desbetreffende digitale munt. De inlegkosten worden niet in mindering gebracht op de totale waarde van het cryptogeld.

Specificering wijze vaststellen (bepaalde) bezittingen

Het college geeft in dit artikel op de volgende onderdelen een nadere invulling op het vaststellen van het vermogen:

  • 1.

    Vrijlating van vermogen in een auto of motor: als een belanghebbende beschikt over (een) auto(‘s) of motor(en), wordt de waarde van dit vervoermiddel/deze vervoermiddelen tot een bedrag van € 3.000 in totaal buiten beschouwing gelaten. Als de waarde hoger is, dan wordt het meerdere bij het vermogen geteld. Ook auto’s en motoren van ouder dan 10 jaar worden buiten beschouwing gelaten. Uitzondering op laatstgenoemde regel zijn auto’s/motoren met een bijzondere dagwaarde (bijvoorbeeld een oldtimer).

  • 2.

    De waarde van auto’s/motoren jonger dan 10 jaar of die met een bijzondere dagwaarde is de dagwaarde volgens de Koerslijst ANWB. Als auto’s/motoren niet op de Koerslijst staan kan een dealer of taxateur worden ingeschakeld.

  • 3.

    Lid 1 en 2 van dit artikel zijn ook van toepassing voor bromfietsen en scooters.

    Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing voor boten, caravans en campers. De aanwezige dagwaarde telt volledig mee voor de vermogensvaststelling.

  • 4.

    Vrijlating van saldo lopende rekening(en): Het saldo wat op het moment van de bijstandsaanvraag op alle lopende rekeningen staat, wordt tot een bedrag van 1,5 de toepasselijke bijstandsnorm niet meegenomen bij de vermogensvaststelling. Met alle lopende rekeningen worden ook de spaarrekeningen of vermogensrekeningen bedoeld. Ook de spaar-/vermogensrekeningen van de ten laste komende kinderen.

    Wanneer het saldo meer bedraagt dan 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm, wordt het meerdere wel als vermogen in aanmerking genomen. Al het geld wat op spaarrekeningen of vermogensrekeningen staat, wordt volledig als vermogen in aanmerking genomen.

  • 5.

    Vrijlating van vermogen in een uitvaartverzekering: in een uitvaartverzekering gereserveerde bedragen voor een uitvaart worden volledig buiten beschouwing gelaten bij de vermogensvaststelling, ongeacht de waarde van de uitvaartverzekering. Dit geldt ook voor uitvaartverzekeringen die afkoopbaar zijn.

Verder wordt in dit artikel aangegeven hoe om moet worden gegaan met de vermogensvaststelling bij co-ouderschap. Het co-ouderschap is geen wettelijk gedefinieerde leefvorm, maar geeft een feitelijke situatie weer. Co-ouderschap hebben wij gedefinieerd als de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van een minderjarig kind/kinderen. Beide ouders nemen een gelijkwaardig deel van de verzorging en opvoeding van hun kinderen voor hun rekening. Bij co-ouderschap is de feitelijke situatie van het verblijf en de feitelijke verzorging doorslaggevend. Niet van belang is welke ouder de kinderbijslag ontvangt. Er is geen sprake van co-ouderschap als het kind of de kinderen incidenteel en voor een korte periode bij de andere ouder verblijven (bijvoorbeeld voor vakantie). Ook als de verdeling van het ouderschap zodanig is dat deze niet afwijkt van een gebruikelijke omgangsregeling, is er geen sprake van co-ouderschap. Het college hanteert bij het vaststellen van de vermogensgrens bij co-ouders de volgende regel: de vermogensgrens wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de vermogensgrens voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder. Let op: dit geldt voor de vermogensgrens. Het daadwerkelijke vermogen telt volledig mee en wordt afgezet tegen deze grens. Tot het daadwerkelijk vermogen behoort ook het saldo op de rekening van minderjarige kinderen.

Voor het vaststellen van het vermogen kunnen we in sommige situaties ook maatwerk toepassen om onwenselijke situaties te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de vermogensvaststelling bij wijziging van de leefvorm. In artikel 34 lid 3 Pw is vastgelegd tot welke grens vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder b Pw wordt vrijgelaten bij alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen.

Bij wisseling van leefvorm is wettelijk niet bepaald hoe om te gaan met het vaststellen van de grens van het vrij te laten vermogen.

Het college hanteert in de situatie dat een belanghebbende van alleenstaande ouder alleenstaande wordt de volgende regel:

In de situatie dat men van alleenstaande ouder alleenstaande wordt, en er meer vermogen is dan mag worden vrij gelaten bij een alleenstaande, wordt de grens van het vrij te laten vermogen op het feitelijke aanwezige vermogen vastgesteld. In een dergelijke situatie gaan we uit van ‘gespaard vanuit de uitkering, art. 34 lid 2 sub c Pw’.

Artikel 5: Informatieverstrekking tijdens de uitkering

In de Pw (artikel 17 lid 1) en de IOAW/IOAZ (artikel 13, lid 1) staat de inlichtingenplicht: ‘de plicht van belanghebbende om op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of het recht op bijstand’.

Het college mag het begrip 'onverwijld uit eigen beweging' zo hanteren dat kan worden volstaan met het van belanghebbende verwachten dat hij betreffende informatie meldt op de eerstvolgende inkomstenverklaring.

In Tilburg ontvangen enkel belanghebbenden met inkomsten een inkomstenverklaring die zij moeten invullen. Belanghebbenden die de inkomstenverklaring niet ontvangen, moeten belangrijke wijzigingen die van invloed zijn op de uitkering doorgeven met een wijzigingsformulier.

In dit artikel is geregeld welke termijn het college hanteert voor het inleveren van het wijzigingsformulier. Om iedereen gelijk te behandelen, krijgen alle belanghebbenden 5 werkdagen de tijd om de wijziging door te geven, dan wel tot het moment dat de inkomstenverklaring ingeleverd moet te zijn. Dit geldt voor iedereen. Ook belanghebbenden die geen inkomstenverklaring ontvangen kunnen tot de uiterste inleverdatum van de inkomstenverklaring de wijziging doorgeven. Zo hebben zij evenveel gelegenheid om het college van belangrijke wijzigingen op de hoogte te stellen.

Als iemand opzettelijk wijzigingen niet of te laat doorgeeft, dan kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.

Artikel 6: Giften

Het college vindt het belangrijk dat bijstandsgerechtigden financiële hulp kunnen accepteren zonder dat zij bang hoeven te zijn dat dit negatieve gevolgen voor hun uitkering heeft. Deze hulp moet dan vanuit het oogpunt van bijstandsverlening wel verantwoord zijn. Het college vindt giften tot een bedrag van € 1.800 per jaar verantwoord.

Het ontvangen van giften valt onder de inlichtingenplicht. Belanghebbenden moeten het dus melden wanneer zij een gift hebben ontvangen. Giften tot een totaalbedrag van € 1.800 per jaar zijn niet van invloed op de uitkering.

Het kan gebeuren dat het totaal aan ontvangen giften de grens van € 1.800 te boven gaat. Of het meerdere van €1.800 verantwoord is vanuit het oogpunt van bijstandsverlening, is in die gevallen een oordeel op basis van de individuele omstandigheden van de belanghebbende en diens gezin (maatwerkbeoordeling). Wanneer het oordeel is dat het meerdere vanuit het oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord is, wordt het meerdere van € 1.800 als inkomen op de uitkering gekort als de giften een periodiek karakter hebben (bijvoorbeeld als maandelijks een vast bedrag door dezelfde gever wordt gegeven). Wordt het bedrag van € 1.800 per jaar overschreden met (een) gift(en) die eenmalig is/zijn, dan word(en)t de gift(en) bij het vermogen opgeteld.

In geval van giften in natura, bepaalt het college wat daarvan de waarde in geld is aan de hand van de door belanghebbende overlegde bewijsstukken met betrekking tot de waarde.

Werkgevers kunnen hun medewerkers een cadeau geven. Vaak is dit een kerstpakket of –geschenk. Als dit een geschenk is dat past binnen de fiscale vrijlating dan wordt hier niets mee gedaan. Als een werknemer eenmalig een bonus ontvangt omdat deze een extra prestatie heeft geleverd, dan wordt deze meegeteld als gift (en niet als inkomen gekort) tot aan de giftengrens. Als de bonus hoger is dan de giftengrens dan wordt het meerdere als inkomen aangemerkt, het gaat hierbij immers om een middel in verband met arbeid.

Let wel: een dergelijke bonus is vaak belast en kan dus gevolgen hebben voor de hoogte van de huurtoeslag in het volgende kalenderjaar. Het is belangrijk de belanghebbende hierop te wijzen.

Via de werkkostenregeling (WKR) kan de werkgever echter wel onbelaste vergoedingen (en dus ook bonussen) aan de werknemer geven. De werkgever moet de bonus dan onderbrengen in de vrije ruimte van de WKR bij de Belastingdienst. Deze vrije ruimte bedraagt een maximaal percentage van de totale loonsom. Dit wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld door de Belastingdienst.

Een eindejaarsuitkering en het vakantiegeld of andere bonussen die onder de CAO vallen worden niet tot de giftenvrijlating gerekend.

Artikel 7: Schadevergoeding

Het college mag bepalen welke bedragen aan vergoeding voor materiële en immateriële schade vanuit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn en derhalve niet meetellen als vermogen bij de vermogensvaststelling (vermogensvrijlating). Het college maakt hierbij onderscheid tussen vergoedingen voor materiële en immateriële schade.

Een materiële schadevergoeding is een vergoeding voor schade die direct in geld is uit te drukken. Het gaat om een vergoeding voor schade of verlies van iets dat belanghebbende al had. Bijvoorbeeld vervanging van een kapotte auto of brandschade in huis. Het kunnen reeds gemaakt kosten zijn of kosten die nog gemaakt moeten worden. Wanneer een belanghebbende een materiële schadevergoeding ontvangt, is deze dus bestemd om iets te vervangen of te repareren. Daarom wordt een dergelijke schadevergoeding niet als vermogenstoename aangemerkt en hoeft het vermogen in het kader van de Participatiewet niet gewijzigd te worden.

Bij immateriële schadevergoeding, ook wel smartengeld genoemd, gaat het om een vergoeding voor gederfde levensvreugde. Deze vergoeding is bedoeld voor geleden emotionele schade, waarvan de hoogte door een rechter of schadeverzekeraar is bepaald. Het college heeft bepaald dat een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 15.218 (prijspeil: 2024; dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd) niet als vermogen wordt aangemerkt en dus ook geen gevolgen voor de vermogensvaststelling in het kader van de Pw heeft. Overschrijdt de immateriële schadevergoeding dit bedrag, dan wordt op basis van een maatwerkbeoordeling bezien of het redelijk is om 2/3 van de overschrijding tot het vermogen te rekenen.

Een schadevergoeding met een loon dervend karakter wordt wel aangemerkt als inkomen voor de periode waarop de schadevergoeding betrekking heeft.

Schadevergoedingen die op grond van de Regeling tegemoetkoming chroom6 zijn uitgekeerd, worden ook niet als vermogen aangemerkt bij de vermogensvaststelling in het kader van de Pw.

Artikel 8: Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 27 van de Pw geeft het college de bevoegdheid de norm als bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Pw, lager vast te stellen als gevolg van de woonsituatie van de belanghebbende, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Van deze bevoegdheid maakt het college gebruik door bij een belanghebbende die geen woonkosten en/of woonlasten de uitkeringsnorm te verlagen.

In de begripsomschrijvingen in artikel 1 is omschreven wat onder woonkosten en woonlasten wordt verstaan.

Bewoont een belanghebbende een woning waarvoor geen woonkosten of woonlasten zijn verschuldigd, dan verlaagt het college de uitkering met 10% van de gehuwdennorm. Bewoont een belanghebbende een woning waarvoor geen woonkosten én geen woonlasten zijn verschuldigd, dan verlaagt het college de uitkering met 20% van de gehuwdennorm. Dit laatste geldt ook voor belanghebbenden die dakloos zijn en geen woning aanhouden.

Als een belanghebbende de kostendelersnorm heeft, of een commerciële kamerbewoner/kostganger is, dan wordt de uitkering niet verlaagd wegens lagere woonkosten of woonlasten.

Wanneer sprake is van een all-inclusive huurprijs, dus een prijs waar zowel de huur als een bijdrage in de kosten van energie en/of water zijn inbegrepen, wordt de hoogte van deze huur afgezet tegen het bedrag van de basishuur zoals bedoeld in artikel 16 WHT (Wet op de huurtoeslag)). De basishuur is het deel van de rekenhuur waarover geen huurtoeslag wordt toegekend en dat te allen tijde voor rekening van de huurder blijft. Is de all-inclusive huurprijs veel lager dan de basishuur dan stemmen we de uitkering af op de lage woonkosten op grond van artikel 18 lid 1 van de Pw.

Artikel 9: Inkomsten uit commerciële verhuur en commercieel kostgangerschap

In de Pw is het uitgangspunt dat wanneer kosten gedeeld kunnen worden met kostendelende medebewoners ouder dan 27 jaar, de bijstandsnorm daarop wordt aangepast (kostendelersnorm). De kostendelersnorm is niet van toepassing als er sprake is van commerciële verhuur of commercieel kostgangerschap. De inkomsten die daaruit voortvloeien moeten als inkomsten worden gekort op de bijstandsuitkering.

Er is sprake van commerciële verhuur/commercieel kostgangerschap als er sprake is van een commerciële relatie. Hiervan is sprake als het een volledig zakelijke relatie betreft. Hierbij vraagt de verhuurder/kostgever een commerciële prijs en de huurder/kostganger betaalt deze commerciële prijs. Deze prijs en andere belangrijke verplichtingen van de huurder en verhuurder zijn vastgelegd in een huur-/kostgangersovereenkomst. Deze overeenkomst moet overlegd kunnen worden. Huur-/kostgangersbetalingen vinden plaats per banktransacties en deze moeten kunnen worden aangetoond met bankafschriften.

Het ontvangen huurbedrag/kostgeld wordt als inkomsten op mindering gebracht op de bijstandsuitkering. Van dit huurbedrag/kostgeld wordt wel de gemiste huurtoeslag afgetrokken, omdat deze omlaag gaat als er meerdere personen op een adres wonen. Dit moet worden aangetoond met een beschikking huurtoeslag.

Wanneer een woning gedeeld wordt met personen die uitgezonderd zijn van de kostendelersnorm (meestal inwonende kinderen jonger dan 27 jaar) dan laten we het eventuele betaalde kostgeld buiten beschouwing en brengen we dit niet in mindering op de uitkering van de belanghebbende(n). Dit voor zover dit naar het oordeel van het college vanuit het oogpunt van de bijstandsverlening verantwoord is.

Artikel 10: Tijdelijk verblijf en kostendelersnorm

In uitzonderlijke gevallen kan het wenselijk zijn om in een individuele situatie maatwerk te leveren en de kostendelersnorm niet toe te passen of iemand niet als kostendeler mee te laten tellen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan crisissituaties, waarbij door belanghebbende tijdelijk onderdak geboden of verkregen wordt. Bijvoorbeeld in de situatie dat belanghebbende een zieke zorgbehoevende ouder opvangt, die tijdelijk niet in staat is om zelfstandig te wonen. Daarnaast kan onder andere ook gedacht worden aan situaties, waarin personen uit detentie komen of uit een instelling en acuut onderdak nodig hebben. Door het niet toepassen van de kostendelersnorm voor de hoofdbewoner wordt de bereidheid om iemand op te vangen bevorderd en dakloosheid voorkomen.

In dit soort situaties moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

  • 1.

    Het moet gaan om een acute noodzaak tot huisvesting; en

  • 2.

    Het moet gaan om een tijdelijke oplossing.

Dit houdt in dat de kostendelersnorm wél wordt toegepast in situaties, waarin duidelijk is dat er sprake is van duurzaam verblijf. Dit kan blijken uit de intentie van belanghebbenden of wanneer de situatie langer duurt (in ieder geval na 1 jaar) en er geen activiteit is om dit te veranderen.

In de situaties zoals in dit artikel bedoeld, wordt de kostendelersnorm gedurende 3 maanden niet toegepast voor de hoofdbewoner. Degene die inwoont ontvangt wel de kostendelersnorm als deze ook een bijstandsuitkering ontvangt. Na 3 maanden moet de situatie opnieuw beoordeeld worden via een heronderzoek. Hierbij wordt onderzocht:

  • Welke inspanningen heeft de inwonende persoon verricht om eigen huisvesting te vinden dan wel om terug te keren naar zijn of haar eigen woning.

  • Is er onvoldoende gedaan om zelfstandig te gaan wonen, dan wordt de kostendelersnorm vanaf dat moment alsnog toegepast.

  • Is er wel voldoende gedaan maar heeft dit niet tot het gewenste effect geleid, dan kan de situatie (steeds) worden verlengd met 3 maanden, afhankelijk van de inspanning die de inwonende levert om eigen woonruimte te vinden.

Artikel 11: Gokactiviteiten tijdens bijstand

Er is sprake van gokactiviteiten wanneer er meerdere keren per maand pinopnames in een gokinstelling (bijvoorbeeld casino) worden gedaan of met regelmaat online wordt gegokt (ECLI:NL:CRVB:2021:629). Een enkele keer meedoen aan een loterij of een keer naar het casino vallen hier dus niet onder.

Inkomsten uit gokactiviteiten moeten worden gekort op de bijstandsuitkering. Ze komen naar hun aard overeen met inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Pw en zijn dus vergelijkbaar met bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid. Dit ook vanwege het feit dat gokken als beroepsmatige activiteit kan worden uitgevoerd. De inkomsten moeten worden toegerekend aan de maand waarin de inkomsten zijn ontvangen.

Het college is zich ervan bewust dat gokken, of het nou online is of fysiek, heel verslavend kan zijn. En juist wanneer iemand verslaafd is, zal hij het vaker per maand doen. Net zoals bij andere verslavingen moet iemand steeds meer gebruiken/doen om hetzelfde effect te bereiken. En dan wordt het problematisch.

In die gevallen willen we belanghebbenden eerst de gelegenheid bieden mee te werken aan een hulpverleningstraject (gericht op het stoppen van de gokverslaving). Afhankelijk van de mate van medewerking aan een hulpverleningstraject korten we wel of niet de inkomsten op de bijstandsuitkering. Dit voor zover dit naar het oordeel van het college vanuit het oogpunt van de bijstandsverlening verantwoord is.

Het niet (of niet volledig korten van de inkomsten willen we inzetten om te voorkomen dat belanghebbenden die gemotiveerd aan hun gokverslaving willen werken van de regen in de drup belanden door de inkomsten te korten. Vaak is de inleg namelijk vele malen groter, maar blijkens de Pw en de wetsgeschiedenis mag met deze inlegkosten (verwervingskosten) in principe geen rekening worden gehouden bij de vaststelling van het te korten inkomen.

In het artikel staan de verschillende scenario’s uitgelegd, van het willen meewerken en ook daadwerkelijk goed meewerken tot aan het weigeren van een hulpverleningstraject.

Op dit moment worden er frequent verschillende uitspraken van de Rechtbank gedaan over met name de manier van het korten van inkomsten bij gokken. In die gevallen waarin wij overgaan tot het korten van de inkomsten volgen wij de recente jurisprudentie hierover.

Artikel 13: Overgangsrecht

In dit artikel is opgenomen dat bij aanvragen en lopende onderzoeken voor de ingangsdatum van deze beleidsregels, waarover nog geen besluit is genomen na de ingang van het nieuwe beleid, niet nadelig kunnen uitpakken als het nieuwe beleid minder gunstig is voor de belanghebbende. Het besluit kan dus genomen worden op zowel het oude beleid als het nieuwe beleid.