Beleidsregels bij de waterschapsverordening Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden 2024

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bij de waterschapsverordening Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden 2024

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van waterschap hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,

gelezen het voorstel van 17 december 2023 met DM nr. 2015854;

Gelet op artikel 56 Waterschapswet, artikel 5.3 Omgevingswet en de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024;

overwegende dat de Beleidsregels bij de Keur 2018 met de invoering van de Omgevingswet formeel zijn komen te vervallen;

overwegende dat de voormalige beleidsregels vanaf dat moment fungeerden als een interne gedragslijn;

overwegende dat het wenselijk is deze om te zetten naar beleidsregels behorende bij de waterschapsverordening;

BESLUIT

  • 1.

    de beleidsregels bij de waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024 (DM 2015830) vast te stellen.

  • 2.

    ten aanzien van de inwerkingtreding te bepalen dat het onder 1. bepaalde in werking treedt op 1 januari 2025.

BELEIDSREGELS BIJ DE WATERSCHAPSVERORDENING HOOGHEEMRAADSCHAP DE STICHTSE RIJNLANDEN 2024

1 Algemeen

1.1 Inleiding

In de waterschapsverordening bepaalt het waterschap in welke gevallen een activiteit in het watersysteem is toegestaan en wanneer hiervoor een omgevingsvergunning nodig is. In hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening heeft het algemeen bestuur van het waterschap de doelen ter uitvoering van de waterbeheertaak omschreven. Ter bescherming van deze doelen zijn regels voor activiteiten die deze doelen raken, uitgewerkt in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van de waterschapsverordening.

Voor de definities van de door het waterschap gebruikte begrippen, zie begrippen.hdsr.nl.

1.2 Algemene beoordelingsregels

Voor het toetsen van aanvragen om een omgevingsvergunning zijn in de waterschapsverordening algemene beoordelingsregels opgenomen. De algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt verleend, houden kort gezegd in dat de aangevraagde activiteit in overeenstemming moet zijn met de doelen van het waterbeheer. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Verder heeft het Rijk instructieregels opgenomen in artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving over beoordelingsregels in de waterschapsverordening. Deze gaan over activiteiten die in de waterschapsverordening vergunningplichtig zijn gesteld en die gevolgen kunnen hebben voor een KRW-oppervlaktewaterlichaam of een grondwaterlichaam. Op grond van deze instructieregel moet het waterschap bij vergunningaanvragen onder andere ook rekening houden met het waterbeheerprogramma.

En tenslotte zijn er algemene beoordelingsregels opgenomen op grond van instructieregels die de provincie Zuid-Holland in de omgevingsverordening heeft gesteld.

1.3 Aanvullende beoordelingsregels

Voor een aantal activiteiten zijn in de waterschapsverordening aanvullende beoordelingsregels opgenomen waarbij het toetsingskader uit het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dat geldt voor lozingsactiviteiten (artikel 8.88 Bkl) en grondwateronttrekkingsactiviteiten (artikel 8.89 Bkl). Voor wat betreft grondwateronttrekkingsactiviteiten is dit in overeenstemming met een instructieregel hierover in de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.

Verder heeft de provincie Utrecht in de omgevingsverordening een instructieregel opgenomen over grondwateronttrekkingen voor menselijke consumptie. Daarom is hiervoor in de waterschapsverordening een specifieke beoordelingsregel opgenomen.

In aanvulling op zowel de algemene als de aanvullende beoordelingsregels heeft het college van het waterschap voor de activiteiten die vergunningplichtig zijn, specifieke beleidsregels vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in dit document.

1.4 Vergunningplicht

Als in de waterschapsverordening een vergunningplicht is aangewezen, dan is het verboden om de activiteit uit te voeren en moet hiervoor eerst een vergunning zijn verleend. In dit document is te lezen welk afwegingskader het waterschap hanteert bij de beoordeling van een vergunningaanvraag.

Een vergunning wordt alleen verleend als de waterstaatkundige belangen niet in het gedrang komen. Bij het verlenen van een vergunning worden deze belangen altijd afgewogen. Om op dit punt zoveel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te bieden, zijn zowel ten behoeve van het waterschap als initiatiefnemers duidelijke uitgangspunten geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels.

1.5 Relatie tussen vergunning en eigendomssituatie

Voor de vraag of een omgevingsvergunning kan worden verleend is het publiekrechtelijk kader leidend. De eigendomssituatie van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, is in beginsel geen beoordelingscriterium dat meeweegt bij het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit. Het waterschap zal de eigendomssituatie niet eigenstandig verifiëren. Dat is een zaak tussen de aanvrager van de omgevingsvergunning en de eigenaar. Indien van toepassing zal het waterschap wanneer nodig aangeven dat er mogelijk nog andere vergunningen of toestemmingen van eigenaren nodig zijn. Alleen in gevallen waarin sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, zal vergunning geweigerd kunnen worden. Daarvan is sprake als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat de activiteit is voorzien op grond die in eigendom toebehoort aan een ander en die ander niet in realisering ervan berust en er ook niet in hoeft te berusten. Uit de rechtspraak volgt dat van zo’n situatie zelden sprake is.

Als het waterschap zelf eigenaar van gronden is, zijn er situaties denkbaar waarin bepaalde (bouw)werken niet worden toegestaan, ook al voldoet het ontwerp strikt genomen aan de randvoorwaarden uit het beleid. Een voorbeeld is een kano-overdraagplaats direct nabij een groot gemaal van het waterschap. Vanuit de eigenaarsrol kan het waterschap een dergelijke voorziening weigeren, bijvoorbeeld omdat het onveilig zou zijn. Mocht het waterschap vanuit de eigenaarsrol wel willen instemmen, dan wordt dit in een aparte toestemmingsbrief vermeld.

1.6 Vragen?

Bij het opstellen van de beleidsregels is ernaar gestreefd dit op een zo klantvriendelijk mogelijke manier te doen. Als een en ander toch niet duidelijk is, is het raadzaam voorafgaand aan het uitvoeren van de activiteit of het indienen van de vergunningaanvraag, te informeren bij de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van het waterschap.

2 Beleidsregels voor vergunningplichtige handelingen met betrekking tot lozingsactiviteiten

De regels met betrekking tot vergunningplichtige handelingen met betrekking tot lozingsactiviteiten zijn per 1 januari 2024 in de waterschapsverordening opgenomen. Het betreft hoofdzakelijk regels uit de zogenoemde bruidsschat. Dat zijn regels die voorheen door het Rijk waren gesteld en die met de invoering van de Omgevingswet zijn overgegaan naar het waterschap. In de komende periode zal met (de uitoefening van) deze in de praktijk worden gewerkt. Naar aanleidingen van de opgedane ervaringen zullen te zijner tijd beleidsregels worden uitgewerkt.

3 Beleidsregels voor vergunningplichtige activiteiten met betrekking tot wateronttrekkingen

3.1 Algemeen

3.1.1 Inleiding

Voor sommige activiteiten heeft u een vergunning nodig. Als u voor het uitvoeren van een wateronttrekkingsactiviteit in de regelgeving die is opgenomen in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. Deze vergunning kunt u bij ons aanvragen. In dit hoofdstuk leest u wat ons beleid is en waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. Voorafgaand aan een aanvraag kunt u een vooroverleg aanvragen. Zo kunt u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komen. Na afweging van alle relevante belangen wordt al dan niet een vergunning verleend.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.1.2 Achtergronden beleid

3.1.2.1Motivering van het beleid

Om verschillende redenen kan het noodzakelijk zijn om oppervlaktewater te onttrekken, grondwater te onttrekken of water te infiltreren/lozen in de bodem.

Het onttrekken van grondwater dan wel het infiltreren/lozen in de bodem van (grond)water heeft effect op de grondwaterstand en kan voor de omgeving negatieve gevolgen hebben.

Voor grondwateronttrekkingen en infiltraties/lozingen in de bodem waarbij de risico’s op schade niet verwaarloosbaar zijn, geldt de vergunningplicht. Bij het beoordelen van een aanvraag zijn het doel van de grondwateronttrekking of infiltratie/lozing in de bodem en de kans op mogelijk optredende schade leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden de activiteit toegestaan kan worden. Bij het doel is een onderverdeling in grondwateronttrekkingen voor hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van het water gemaakt.

Het onttrekken van oppervlaktewater kan gevolgen hebben voor het watersysteem. Dat is met name het geval als er tegelijk grote hoeveelheden oppervlaktewater worden onttrokken. Daarom zijn hier strikte voorwaarden aan verbonden.

3.1.2.2Milieueffectrapportage (MER)

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat in bepaalde gevallen een MER opgesteld moet worden. Dat is het geval bij de infiltratie van water in de bodem of onttrekking van grondwater aan de bodem boven een hoeveelheid water van 10 miljoen m³ per jaar. Dit geldt ook bij een wijziging of uitbreiding van bestaande infiltraties en grondwateronttrekkingen.

3.1.2.3MER beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat in bepaalde gevallen beoordeeld moet worden, via een m.e.r.-beoordelingsbesluit, of een MER opgesteld moet worden. Dat is het geval bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater boven 1,5 miljoen m³ per jaar.

Daarnaast is voor grondwateronttrekkingen die niet deze grens overschrijden een verplichting opgenomen om een vormvrije m.e.r. beoordeling te doen of een MER opgesteld moet worden.

3.2 Grondwater onttrekken

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater.

3.2.1 Doel van het beleid

Het doel van het beleid is om ervoor te zorgen dat zomin mogelijk grondwater wordt onttrokken aan het watersysteem en dat het onttrekken van grondwater zo effectief mogelijk gebeurt. Daarnaast richt het beleid zich op het voorkomen van schade ten gevolge van deze grondwateronttrekkingen.

De pijlers zijn het borgen van duurzaam en doelmatige gebruik van grondwater, het in beeld (laten) brengen van mogelijke effecten van een grondwateronttrekking en het voorkomen van negatieve gevolgen van de grondwateronttrekking. Daarbij zullen de grondwateronttrekking/ infiltratie/ lozing in de bodem en de gevolgen daarvan worden beschouwd vanuit het integrale watersysteem inclusief de beleidsdoelen zoals de KRW-doelstellingen, verdrogingbestrijding, beheer strategische zoetwaterreserves en tegengaan van bodemdaling. Vooral in het vooroverleg zal het waterschap actief inbrengen dat ook naar alternatieven moet worden gekeken om nadelige gevolgen voor het integrale watersysteem te beperken.

3.2.1.1Algemene toetsingscriteria

Grondwateronttrekkingen dienen zo doelmatig mogelijk en met de laagst mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater te worden uitgevoerd. Algemene toetsingscriteria voor het onttrekken van grondwater zijn:

  • -

    de gemiddelde jaarlijkse grondwateronttrekking mag op lange termijn de beschikbare grondwatervoorraad niet nadelig beïnvloeden (KRW-doelstelling);

  • -

    andere bij het grondwater betrokken belangen mogen niet onevenredig geschaad worden;

  • -

    de totale maatschappelijke kosten die als gevolg van het onttrekken van grondwater ontstaan, moeten worden meegewogen;

  • -

    de kwaliteit van het grondwater mag niet negatief beïnvloed worden;

  • -

    grondwater van goede kwaliteit mag alleen onttrokken worden voor hoog- of middelwaardige doeleinden;

  • -

    in geval grondwater van goede kwaliteit onttrokken wordt voor laag- of middelwaardige doeleinden, wordt dit zoveel mogelijk teruggebracht in de bodem;

  • -

    waar mogelijk moeten waterbesparende maatregelen genomen worden;

  • -

    bij de beoordeling van effecten van grondwateronttrekkingen moet rekening gehouden worden met het GGOR (Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime);

  • -

    daar waar de effecten van grondwateronttrekkingen de grens van het eigen beheersgebied overschrijden, moeten de naburige grondwaterbeheerders (provincie en waterschappen) bij de belangenafweging worden betrokken.

3.2.1.2Belangen

Bij het verlenen van een vergunning worden de belangen van degene die grondwater wil onttrekken afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad. Hieronder is weergegeven welke belangen door een grondwateronttrekking geschaad kunnen worden en wat het negatieve effect kan zijn. De negatieve gevolgen van de grondwateronttrekkingen moeten zoveel mogelijk worden beperkt.

Droogteschade/verdroging of vernattingsschade voor natuur, landbouw en/of groenvoorziening (waaronder monumentale bomen)

Een verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand kan de vochtvoorziening voor begroeiing nadelig beïnvloeden. Dit kan vooral tijdens het groeiseizoen (maart tot en met oktober) schadelijke gevolgen hebben voor het groeiproces van landbouwgewassen, bomen en groenvoorzieningen in de directe omgeving van de grondwateronttrekking. Ook kan verlaging van de grondwaterstand vernatting veroorzaken als gevolg van zakking van de bodem. Een verlaging in een natuurgebied kan resulteren in verdroging. Hierdoor kan de oorspronkelijke diversiteit aan planten verloren gaan. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat sommige plantensoorten niet meer voldoende water krijgen (door daling van de grondwaterstand). Anderzijds kan de samenstelling van het water ongeschikt worden door de aanvoer van grote hoeveelheden gebiedsvreemd water van afwijkende kwaliteit. Met het veranderen van de vegetatie kunnen ook lokale diersoorten verdwijnen.

Schade aan bebouwing en (water)infrastructuur

Bebouwing en (water)infrastructuur kunnen als gevolg van (ongelijke) zettingen schade ondervinden. De kans op zettingen is met name aanwezig als de grondwaterstand of stijghoogte in zettinggevoelige lagen als klei en veen wordt verlaagd beneden de GLG.

Een lage grondwaterstand kan ook leiden tot paalrot en verzakking van op houten palen gefundeerde gebouwen. Als houten funderingspalen droogvallen, kunnen ze onder bepaalde omstandigheden door schimmels worden aangetast als ze langdurig in contact komen met zuurstof. Daarom worden in de vergunning eisen gesteld aan de maximale verlaging bij op houten palen gefundeerde gebouwen en/of worden maatregelen voorgeschreven om nadelige gevolgen te beperken.

(Negatieve) effecten voor andere grondwateronttrekkingen

  • -

    een grondwateronttrekking kan leiden tot verplaatsing van de koude- en warmtebellen van een bodemenergiesysteem en daarmee tot rendementsverlies van het systeem;

  • -

    binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking kunnen andere (tijdelijke of permanente) grondwateronttrekkingen plaatsvinden die invloed kunnen hebben op en beïnvloed kunnen worden door verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte;

  • -

    een grondwateronttrekking kan leiden tot verminderde beschikbaarheid van grondwater voor de drinkwatervoorziening;

  • -

    een grondwateronttrekking kan leiden tot verplaatsing van verontreinigingen (zie onderdeel Verspreiding van bodem- en grondwaterverontreinigingen) en daarmee de grondwateronttrekking voor drinkwatervoorziening en andere doeleinden in gevaar brengen;

  • -

    regeneratie van de putten (opheffen van putverstoppingen) kan leiden tot schade of aantasting van de grondwaterkwaliteit.

Beïnvloeding van peil of waterkwaliteit van het oppervlaktewater

Een grondwateronttrekking kan effect hebben op het oppervlaktewaterpeil. Bij de beoordeling van effecten van grondwateronttrekkingen wordt rekening gehouden met het GGOR (Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime). Een grondwateronttrekking kan daarnaast leiden tot verplaatsing van verontreinigingen en daarmee een negatief effect hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bovendien kan de verlaging van het oppervlaktewaterpeil door de grondwateronttrekking het noodzakelijk maken dat gebiedsvreemd water van afwijkende kwaliteit wordt aangevoerd.

Schade aan archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden

Ingrepen in de grondwaterstand kunnen invloed hebben op archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle objecten en aardkundige waarden. Als gevolg van het verlagen van de grondwaterstand kan bijvoorbeeld zuurstof dieper in de bodem doordringen. Dit kan leiden tot schade aan in de bodem aanwezige archeologische en cultuurhistorische objecten.

Verspreiding van bodem- en grondwaterverontreinigingen

Bodem- en grondwaterverontreinigingen kunnen als gevolg van een wijziging in de stromingsrichting van het grondwater verspreid worden met schade aan het bodem- en grondwatermilieu als gevolg. Bij het verplaatsen van een (mobiele) verontreiniging in de bodem van meer dan 5 meter ten gevolge van de grondwateronttrekking zal het waterschap de gevolgen van de verplaatsing van de verontreiniging op de grondwaterkwaliteit meenemen bij de toetsing. Daarom is een grondwateronttrekking in dat geval altijd vergunningplichtig.

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen vereist zolang de verontreiniging binnen de aangewezen zones blijft van het gebiedsplan en inzake gemeente Utrecht deelgenomen wordt aan het Gebiedsplan.

Besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is het onttrekken van grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket in principe niet toegestaan. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Grondwaterbeschermingsgebieden

Het doorboren van scheidende lagen in grondwaterbeschermingsgebieden is in principe niet toegestaan. Deze gebieden kunt u raadplegen op zie de kaarten van de provincie Utrecht via:

https://gis.provincie-utrecht.nl/Geocortex/WebViewer/?app=e691e7d6b6d348b1a331dd5d298ac85c.

Bij vergunningverlening worden de belangen van deze gebieden expliciet meegewogen. Dit houdt in dat als grondwater wordt onttrokken in deze aangewezen gebieden, getoetst wordt of dit is toegestaan. Hierover zal advies worden gevraagd aan de provincie.

3.2.1.3De grootte van het debiet

De grootte van het debiet is bepalend voor de risico’s van de grondwateronttrekking op de omgeving. Bij een klein debiet zijn de risico’s van de grondwateronttrekking beperkt. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten kleiner dan of gelijk aan 10 m³/uur, 5.000 m³/maand en 12.000 m³/jaar het risico beperkt is, omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Als het debiet hoger is en het debiet komt uit boven de meldingsgrens als aangegeven in de waterschapsverordening, dan is de grondwateronttrekking vergunningplichtig vanwege de te beschermen belangen van derden. Bij het verlenen van een vergunning worden de belangen van degene die grondwater wil onttrekken afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

3.2.2 Algemeen waterkeringen

De beleidsregel uit deze paragraaf is van toepassing als er grondwater wordt onttrokken in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een waterkering en er geldt hiervoor een vergunningplicht. Naast de beleidsregel van de betreffende grondwateronttrekking is dan tevens de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing

Afwegingskader

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

Hoogte

De grondwateronttrekking mag geen nadelige effecten hebben op de kerende hoogte van de waterkering, bijvoorbeeld door zetting. De aanvrager van de vergunning kan gevraagd worden om aan te tonen dat er geen nadelige effecten voor de kerende hoogte gaan optreden.

Stabiliteit

De grondwateronttrekking mag geen nadelige effecten hebben op de stabiliteit van de waterkering (macro- en microstabiliteit, binnen- en buitenwaarts). Een omvangrijke grondwateronttrekking in de zone waterstaatswerk en/of in de beschermingszone van een waterkering kan een negatief effect hebben op de stabiliteit van de waterkering. Daarom zijn debietsbeperkende eisen gesteld aan de grondwateronttrekkingen.

Wanneer grondwater onttrokken wordt bij een regionale en/of overige waterkering en deze ligt in een zettingsgevoelig gebied dan is sprake van een verhoogd risico voor de stabiliteit van de waterkering en gelden lagere grenswaarden voor het debiet van de bemaling. Een zettingsgevoelig gebied is ingetekend op de kaart Klei op veen- of veengronden in bijlage II van de Waterschapsverordening. De aanvrager van de vergunning kan gevraagd worden de stabiliteit door te (laten) rekenen en bij de vergunningsaanvraag ter controle aan het waterschap voor te leggen.

Piping

De grondwateronttrekking mag de kans op het ontstaan van piping niet vergroten. Dit betekent dat de aanwezige kwelweglengte niet mag worden verkort, door bijvoorbeeld filtermateriaal te gebruiken en in de grond achter te laten waar water langs kan stromen. Daarom is voor het tijdelijk onttrekken van grondwater in principe alleen open bemaling toegestaan zonder toepassing van filtermateriaal.

Van belang voor de kwelweglengte is ook dat geen ondoorlatende grondlagen onder de waterkering worden verstoord door de uitvoering van de werkzaamheden. Piping kan optreden bij handelingen die plaatsvinden in de zone waterstaatswerk, maar in enkele gevallen kunnen handelingen in de beschermingszone hier ook een effect op hebben.

Voor de beoordeling van de vergunningplichtige handelingen kan de aanvrager van de vergunning worden gevraagd om met berekeningen aan te tonen dat het risico op piping niet wordt vergroot en deze berekeningen dienen bij de vergunningsaanvraag ter controle aan het waterschap te worden voorgelegd.

3.2.3 Algemeen gebieden met grondwatergevoelige natuur

De beleidsregel uit deze paragraaf is van toepassing als er grondwater wordt onttrokken in een gebied met grondwatergevoelige natuur en er geldt hiervoor een vergunningplicht. Naast de beleidsregel van de betreffende grondwateronttrekking is dan tevens de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing.

Afwegingskader

In ons beheergebied zijn bijzondere gebieden te onderscheiden, zogenaamde gebieden met grondwatergevoelige natuur, waar ten aanzien van het grondwater een extra beschermingsniveau is ingesteld. Het gaat om gebieden die vanwege hun bodemopbouw of hydrologische situatie kwetsbaar zijn of die vanwege hun functie extra bescherming behoeven.

In gebieden met grondwatergevoelige natuur (natura 2000-gebieden) kan een grondwateronttrekking verdroging veroorzaken. Deze gebieden zijn ingetekend op de kaart Grondwatergevoelig natuurgebied in bijlage II van de waterschapverordening. Als voorwaarde is gesteld dat bij deze gebieden de grondwaterstand niet verder verlaagd mag worden dan de GLG. Als de grondwaterstand er verlaagd wordt beneden de GLG en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m³/uur, de grondwateronttrekking vindt plaats in het groeiseizoen (maart tot en met oktober) en het onttrokken grondwater wordt niet terug in de bodem gebracht (bijv. middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade aan grondwatergevoelige natuur aanwezig.

Als nadelige gevolgen van de grondwateronttrekking te verwachten zijn, zal in de vergunning worden voorgeschreven dat maatregelen worden getroffen om dit te voorkomen.

3.2.4 Algemeen kwetsbare bebouwing

De beleidsregel uit deze paragraaf is van toepassing als er grondwater wordt onttrokken in een gebied met kwetsbare bebouwing en er geldt hiervoor een vergunningplicht. Naast de beleidsregel van de betreffende grondwateronttrekking is dan tevens de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing.

Afwegingskader

Gebieden met in de bovengrond klei- en veenhoudende lagen kunnen in combinatie met bebouwing die dateert van voor 1960 kwetsbaar zijn. In deze gebieden is risico op inklinking (bodemdaling) en zettingsschade aan bebouwing aanwezig.

Als de grondwaterstand ter plaatse van een gebouw van vóór 1960 verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen de funderingselementen van een gebouw ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Daarom mag, als de verlaging groter is dan de GLG, de verschilzakking voor monumentale panden en reeds beschadigde kwetsbare bebouwing niet groter dan 1:1.000 bedragen en voor kwetsbare bebouwing, die in goede bouwkundige staat verkeert, mag dit niet groter dan 1:600 zijn.

Door in deze gebieden de grondwaterstand niet verder te verlagen dan de GLG en bij een verdere verlaging de maximaal toegestane verschilzakking in acht te nemen, is het risico op het ontstaan van schade door zetting beperkt. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is. Als de grondwaterstand verder dan de GLG wordt verlaagd en de te verwachten verschilzetting groter is dan de aangegeven waarden, geldt een vergunningplicht en zullen in de vergunning maatregelen worden voorgeschreven om nadelige gevolgen te voorkomen.

3.2.5 Grondwater onttrekken in een bouwput

3.2.5.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken in een bouwput een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    In het Besluit activiteiten leefomgeving is voorgeschreven dat een bodemsanering wordt gemeld bij het bevoegd gezag. Bij deze melding moet een saneringsplan worden verstrekt. Dit plan geeft inzicht in de uitvoering en effecten van de bodemsanering. Met het uitvoeren van het saneringsplan kan pas worden begonnen nadat instemming is verleend door het bevoegd gezag.

3.2.5.2Grondwateronttrekking bouwput

Afwegingskader

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar). Het totale waterbezwaar hangt af van het debiet en de duur van de grondwateronttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn er bij kortdurende grondwateronttrekkingen minder risico’s te verwachten dan bij langdurende grondwateronttrekkingen. Daarnaast zal het effect van een langdurende grondwateronttrekking met een laag debiet ook beperkt zijn. Bij een debiet of waterbezwaar boven de in algemene regel aangegeven grenzen (zoals genoemd in artikel 3.9 van de waterschapsverordening) moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij grondwateronttrekkingen in een bouwput gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten. Dat betekent het zo doelmatig en efficiënt mogelijk inrichten van de grondwateronttrekking en in bepaalde gevallen het terugbrengen in de bodem van het onttrokken water in hetzelfde watervoerend pakket als waaruit het is onttrokken. In verband hiermee is het van belang dat een gedegen onderzoek naar bodemopbouw, hydrologische situatie en locaties van eventuele bodemverontreinigingen in de buurt onderdeel is van de vergunningaanvraag.

Als nadelige effecten (zoals genoemd in paragraaf 3.2.1.2) van de grondwateronttrekking zijn te verwachten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Dit kunnen maatregelen zijn ter beperking van het waterbezwaar (zoals verhogen bouwpeil, toepassen van damwanden, onderwaterbeton of waterglas) of beperken van het effect van een grondwateronttrekking (het weer terugbrengen in de bodem, watergiften bij verdroging, interceptie-/schermbemaling voor het beperken van verplaatsing van grondwaterverontreiniging).

Of terugbrengen in de bodem wordt voorgeschreven als maatregel is afhankelijk van de noodzaak en van de kosten. Op grond van de voorkeursvolgorde bij het lozen van het onttrokken grondwater, uit de Wet milieubeheer, heeft terugbrengen in de bodem de voorkeur boven respectievelijk lozen in oppervlaktewater, hemelwater- of vuilwaterriool. Dit speelt - naast de noodzaak voor compenserende maatregelen - een rol bij de kostenafweging.

In ons beheergebied is op dit moment over het algemeen nog voldoende zoet water beschikbaar. Maar met het oog op de toekomst speelt het zuinig omgaan met de zoetwatervoorraad ook een rol bij de kostenafweging. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt en dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt.

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het onttrekken van grondwater uit een dieper gelegen watervoerend pakket dan het eerste een vergunning vereist.

3.2.5.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing bij het beoordelen van de vergunningaanvraag.

3.2.5.4Grondwatergevoelige natuur

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een gebied met grondwatergevoelige natuur en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor dit gebied, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.3 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.5.5Kwetsbare bebouwing

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor kwetsbare bebouwing en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen op deze kwetsbare bebouwing, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.6 Grondwater onttrekken in een sleuf

3.2.6.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken in een sleuf een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.6.2Grondwateronttrekking sleuf

Afwegingskader

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar). Het totale waterbezwaar hangt af van het debiet en de duur van de grondwateronttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn er bij kortdurende grondwateronttrekkingen minder risico’s te verwachten dan bij langdurende grondwateronttrekkingen. Daarnaast zal het effect van een langdurende grondwateronttrekking met een laag debiet ook beperkt zijn. Bij een debiet of waterbezwaar boven de in algemene regel aangegeven grenzen (zoals genoemd in artikel 3.23 van de waterschapsverordening) moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij grondwateronttrekkingen in een sleuf gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten. Dat betekent het zo doelmatig en efficiënt mogelijk inrichten van de grondwateronttrekking en in bepaalde gevallen het terugbrengen in de bodem van het onttrokken water in hetzelfde watervoerend pakket als waaruit het is onttrokken. In verband hiermee is het van belang dat een gedegen onderzoek naar bodemopbouw, hydrologische situatie en locaties van eventuele bodemverontreinigingen in de buurt onderdeel is van de vergunningaanvraag.

Als nadelige effecten (zoals genoemd in paragraaf 3.2.1.2) van de grondwateronttrekking zijn te verwachten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Dit kunnen maatregelen zijn ter beperking van het waterbezwaar (zoals toepassen van sleufbekisting, damwanden, onderwaterbeton of waterglas) of beperken van het effect van een grondwateronttrekking (het weer terugbrengen in de bodem, interceptie-/schermbemaling bij bodemverontreiniging, watergiften bij verdroging).

Of terugbrengen in de bodem wordt voorgeschreven als maatregel is afhankelijk van de noodzaak en van de kosten. Op grond van de voorkeursvolgorde bij het lozen van het onttrokken grondwater, uit de Wet milieubeheer, heeft terugbrengen in de bodem de voorkeur boven respectievelijk lozen in oppervlaktewater, hemelwater- of vuilwaterriool. Dit speelt - naast de noodzaak voor compenserende maatregelen - een rol bij de kostenafweging.

In ons beheergebied is op dit moment over het algemeen nog voldoende zoet water beschikbaar. Maar met het oog op de toekomst speelt het zuinig omgaan met de zoetwatervoorraad ook een rol bij de kostenafweging. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt en dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt.

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het onttrekken van

grondwater uit een dieper gelegen watervoerend pakket dan het eerste een vergunning vereist.

3.2.6.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.6.4Grondwatergevoelige natuur

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een gebied met grondwatergevoelige natuur en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor dit gebied, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.3 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.6.5Kwetsbare bebouwing

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor kwetsbare bebouwing en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan op deze kwetsbare bebouwing, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.4. van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.7 Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering

3.2.7.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor een grondwatersanering een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.7.2Grondwateronttrekking grondwatersanering

Afwegingskader

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de grootte van de grondwateronttrekking. Grondwatersaneringen waarbij meer dan 25 m³ per uur wordt onttrokken zijn vergunningplichtig. Bij een onttrekkingsdebiet groter dan 25 m³ per uur moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij grondwatersaneringen gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten. Dat betekent het zo doelmatig en efficiënt mogelijk inrichten van de grondwateronttrekking en in bepaalde gevallen het terugbrengen in de bodem van het onttrokken water in hetzelfde watervoerend pakket als waaruit het is onttrokken. In verband hiermee is het van belang dat een gedegen onderzoek naar bodemopbouw, hydrologische situatie en verspreidingsomvang van de verontreiniging onderdeel is van de vergunningaanvraag.

Als nadelige effecten (zoals genoemd in paragraaf 3.2.1.2) van de grondwateronttrekking zijn te verwachten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Dit kunnen maatregelen zijn ter beperking van het effect van een grondwateronttrekking (het weer terugbrengen in de bodem, watergiften bij verdroging).

Of terugbrengen in de bodem wordt voorgeschreven als maatregel is afhankelijk van de noodzaak en van de kosten. Op grond van de voorkeursvolgorde bij het lozen van het onttrokken grondwater uit de Wet milieubeheer, heeft terugbrengen in de bodem de voorkeur boven respectievelijk lozen in oppervlaktewater, hemelwater- of vuilwaterriool. Dit speelt - naast de noodzaak voor compenserende maatregelen - een rol bij de kostenafweging.

In ons beheergebied is op dit moment over het algemeen nog voldoende zoet water beschikbaar. Maar met het oog op de toekomst speelt het zuinig omgaan met de zoetwatervoorraad ook een rol bij de kostenafweging. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt en dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt.

3.2.7.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.7.4Grondwatergevoelige natuur

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een gebied met grondwatergevoelige natuur en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor dit gebied, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.3 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.7.5Kwetsbare bebouwing

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een zettingsgevoelig gebied met kwetsbare bebouwing en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor dit gebied, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.8 Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel

3.2.8.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Deze paragraaf gaat over grondwateronttrekkingen voor beheersmaatregel. Hiertoe behoren (semi) permanente grondwateronttrekkingen om verspreiding van verontreinigd grondwater te voorkomen (zogenaamde IBC-saneringen). Wanneer een onderafdichting in de vorm van een kleilaag aanwezig is, kan een beheersmaatregel bestaan uit damwanden die rondom de vlek tot in de kleilaag worden geplaatst en een bovenafdichting. Een interceptiebemaling in de vlek zorgt voor afvoer van lekwater. Als een onderafdichting ontbreekt dan kan de beheersmaatregel bestaan uit een interceptiebemaling in of nabij de vlek waarbij het onttrokken (verontreinigde) grondwater gezuiverd wordt en geloosd.

3.2.8.2Grondwateronttrekking beheersmaatregel

Afwegingskader

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de duur en omvang van de beheersmaatregel. Een beheersmaatregel waarbij meer dan 25 m³ per uur wordt onttrokken of die langer duurt dan 5 jaar is vergunningplichtig. Dan moeten de belangen van de beheersmaatregel worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet bij beheersmaatregelen gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten. Dat betekent het zo doelmatig en efficiënt mogelijk inrichten van de grondwateronttrekking en in bepaalde gevallen het terugbrengen in de bodem van het onttrokken water in hetzelfde watervoerend pakket als waaruit het is onttrokken. In verband hiermee is het van belang dat een gedegen onderzoek naar bodemopbouw, hydrologische situatie en verspreidingsomvang van de verontreiniging onderdeel is van de vergunningaanvraag.

Als nadelige effecten (zoals genoemd in paragraaf 3.2.1.2) van de grondwateronttrekking zijn te verwachten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Dit kunnen maatregelen zijn ter beperking van het waterbezwaar (zoals verhogen bouwpeil, toepassen van damwanden, onderwaterbeton of waterglas) of beperken van het effect van een grondwateronttrekking (het weer terugbrengen in de bodem, watergiften bij verdroging).

Of terugbrengen in de bodem wordt voorgeschreven als maatregel is afhankelijk van de noodzaak en van de kosten. Op grond van de voorkeursvolgorde bij het lozen van het onttrokken grondwater uit de Wet milieubeheer, heeft terugbrengen in de bodem de voorkeur boven respectievelijk lozen in oppervlaktewater, hemelwater- of vuilwaterriool. Dit speelt - naast de noodzaak voor compenserende maatregelen - een rol bij de kostenafweging.

In ons beheergebied is op dit moment over het algemeen nog voldoende zoet water beschikbaar. Maar met het oog op de toekomst speelt het zuinig omgaan met de zoetwatervoorraad ook een rol bij de kostenafweging. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt en dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt.

3.2.8.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.8.4Grondwatergevoelige natuur

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een gebied met grondwatergevoelige natuur en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor dit gebied, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.3 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.8.5Kwetsbare bebouwing

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een zettingsgevoelig gebied met kwetsbare bebouwing en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor dit gebied, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.9 Grondwater onttrekken voor een project

3.2.9.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor een project een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.9.2Grondwateronttrekking project

Afwegingskader

Meerdere grondwateronttrekkingen dicht bij elkaar in de buurt (in elkaars invloedsgebied liggen) en die tegelijkertijd plaatsvinden, hebben een grotere invloed op de omgeving dan een enkele grondwateronttrekking. De invloed van een project met meerdere activiteiten waarvoor een grondwateronttrekking nodig is, moet daarom als een geheel beschouwd worden. Bij een debiet of waterbezwaar boven de meldingsgrens, zoals aangegeven in de waterschapsverordening, moeten de belangen van de grondwateronttrekkingen worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekkingen kunnen worden geschaad. Afhankelijk van de locatie van de grondwateronttrekking en het bijbehorende invloedsgebied zijn de beleidsregels behorende bij de minimaal twee verschillende grondwateronttrekkingen die gelijktijdig worden uitgevoerd van toepassing. Als er bijvoorbeeld sprake is van een project waarbij een grondwateronttrekking wordt uitgevoerd in een bouwput en in een sleuf bij een waterkering dan zijn de beleidsregels uit paragraaf 3.2.1 (Grondwater onttrekken in een bouwput) en paragraaf 3.2.2 (Grondwater onttrekken in een sleuf) van toepassing, waarbij voor de grondwateronttrekking in een sleuf tevens de paragraaf met betrekking tot de waterkering van toepassing is die ook in paragraaf 3.2.2 is opgenomen. Er moet een integrale afweging worden gemaakt van het effect van beide grondwateronttrekkingen.

3.2.10 Grondwater onttrekken voor een onderzoek

3.2.10.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor een onderzoek een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.10.2Grondwateronttrekking voor een onderzoek

Afwegingskader

Bij proeven wordt doorgaans in de praktijk getoetst welke hoeveelheden grondwater onttrokken moeten worden om de geplande werkzaamheden uit te kunnen voeren. Als er meer dan 50.000 m³ wordt onttrokken dan is een proefonttrekking vanwege mogelijke negatieve effecten vergunningplichtig. In de meeste gevallen is een proefonttrekking binnen de grenzen van de algemene regel mogelijk. Wanneer een hoger debiet noodzakelijk is, zal aangetoond moeten worden waarom dit noodzakelijk is.

Omdat een proefonttrekking veel inzicht verschaft in de werkelijke situatie, kan een dergelijke grondwateronttrekking in bepaalde gevallen onder voorwaarden worden toegestaan. Uiteraard worden de belangen van de grondwateronttrekking afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Aangezien het om laagwaardig gebruik gaat moet er gestreefd worden naar een zo gering mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater en naar beperking van effecten.

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.10.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.11 Grondwater onttrekken door drainage

3.2.11.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken door drainage een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.11.2Grondwateronttrekking door drainage

Afwegingskader

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is met name van toepassing op de veengebieden. Deze aangewezen gebieden zijn aangegeven op de kaart Klei op veen- of veengronden in bijlage II (Overzicht Informatieobjecten) van de Waterschapsverordening.

Drainage kan een risico op inklinking van gronden en versnelde oxidatie met zich meebrengen. Bodemdaling in veengebieden is een probleem dat onder meer wordt veroorzaakt door ontwatering. Om te voorkomen dat er verdere bodemdaling optreedt, zijn gebieden aangewezen waarin drainage vergunningplichtig is.

Voor de aangewezen gebieden wordt minimaal gestreefd naar een hydrologisch stand-still van de bodemdaling en maximaal naar volledig herstel van grondwaterstanden en kwelsituaties. Ingrepen binnen deze gebieden zijn slechts toegestaan, als deze in overeenstemming zijn met, of gericht zijn op, behoud, herstel en ontwikkeling van de veenbodems.

Het waterschap voert in deze gebieden een restrictief beleid voor ingrepen die een verlaging van de grondwaterstand tot gevolg hebben en die de bodemdaling doen toenemen. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer de aanlegdiepte van drainage in veengebieden niet dieper is dan 80 cm onder maaiveld bodemdaling zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarom is het aanleggen van drainage dieper dan 80 cm onder maaiveld vergunningplichtig.

In principe worden in de aangewezen gebieden geen vergunningen verleend voor nieuwe of te vervangen drainage dieper dan 80 cm onder maaiveld. Alleen als er aangetoond is dat er geen sprake is van (extra) bodemdaling, wordt vergunning verleend.

Onderwaterdrainage

In veengebieden is het risico op bodemdaling, door menselijk handelen, groot. Door op een doelmatige wijze drainage aan te leggen, bijvoorbeeld door middel van onderwaterdrainage, kan de grondwaterstand in deze gebieden gereguleerd worden. Doel van onderwaterdrainage is het voorkomen van bodemdaling door inklinking of verdroging en tegelijkertijd het creëren van een constante grondwaterstand, zodat het land geschikt is voor landbouw (inclusief het gebruik van zwaar materieel op het land).

Uit onderzoek blijkt dat in veenweidegebieden onderwaterdrainage aangelegd kan worden als de locatie niet in een hoogwatervoorziening ligt. In principe worden hiervoor geen vergunningen verleend. Hoogwatervoorzieningen zijn aangegeven op de kaart hoogwatervoorziening in bijlage II (Overzicht Informatieobjecten) van de Waterschapsverordening.

Afvoer ondersteund door gebruik van een pomp

Drainage die afvoert onder natuurlijk verval is doorgaans een vorm van versnelde afvoer van overtollige grondwater. De hoge grondwaterstand is vaak het gevolg van te veel neerslag in korte tijd of door neerslag op een moeilijk doordringbare bodem. Het water kan dan niet makkelijk de bodem in. Als de afvoer van het grondwater ondersteund moet worden door een pomp, is sprake van een grondwateronttrekking. Door het gebruik van een pomp kan het water naar de drains toegetrokken worden, hetgeen onwenselijk is. Het drooghouden van landbouwgrond door middel van grondwateronttrekking is onwenselijk en daarom vergunningplichtig.

Retourbemaling

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.11.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.12 Grondwater onttrekken voor een ondergronds bouwwerk of infrastructuur

3.2.12.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor een ondergronds bouwwerk of infrastructuur een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.12.2Grondwateronttrekking ondergronds bouwwerk of infrastructuur

Afwegingskader

Wij beschouwen permanente onttrekkingen voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bouwwerken en infrastructuur als ongewenst en niet duurzaam. Er zijn bovendien voldoende alternatieven beschikbaar. Voor het onttrekken voor dit doel worden in principe geen vergunningen verleend.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor dit doel. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.12.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.13 Grondwater onttrekken voor een brandblusvoorziening

3.2.13.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor een brandblusvoorziening een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.13.2Grondwateronttrekking blusvoorziening

Afwegingskader

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met de grootte van de grondwateronttrekking, de locatie en op welke diepte het grondwater onttrokken wordt. Brandblusvoorzieningen waarbij meer dan 120 m³ per uur wordt onttrokken zijn vergunningplichtig. Bij een debiet groter dan 120 m³ per uur moeten de belangen van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad. In verband hiermee is het van belang dat een gedegen onderzoek naar bodemopbouw, hydrologische situatie en locaties van eventuele bodemverontreinigingen in de buurt onderdeel is van de vergunningaanvraag.

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerend pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor brandblusvoorziening dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Retourbemaling

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.13.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.14 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing

3.2.14.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

Onder het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt tevens het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening of bevloeiing verstaan. Voor beregening of bevloeiing specifiek gekeken naar het doel van de grondwateronttrekking. Met name voor glastuinbouw wordt de nadruk gelegd op beschikbare alternatieven voor grondwater.

3.2.14.2Grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing

Afwegingskader

Bedrijfsmatige beregening of bevloeiing

Wanneer er behoefte is om grondwater te onttrekken voor beregening/ bevloeiing in de glastuinbouw, zal aangetoond moeten worden waarom dit noodzakelijk is en er geen of onvoldoende gebruik kan worden gemaakt van andere bronnen.

Voor de glastuinbouw geldt dat het (schone) hemelwater dat afstroomt van de kassen opgevangen kan (en moet) worden. Door dit water te hergebruiken voor beregening/ bevloeiing wordt het watersysteem niet extra belast en is het onttrekken van grondwater niet noodzakelijk.

Oppervlaktewater is in de meeste gevallen ook geschikt voor beregening. Voor het gebruik van grondwater wordt daarom in principe geen vergunning verleend als er oppervlaktewater in de buurt aanwezig is. Als er geen oppervlaktewater in de buurt aanwezig is en het gebruik van grondwater onvermijdelijk is dan dient dit zo zuinig mogelijk te gebeuren.

Voor het onttrekken van grondwater voor beregening of bevloeiing voor andere doeleinden dan glastuinbouw zijn alternatieve bronnen schaarser of mogelijk van onvoldoende kwaliteit. Deze aspecten dienen te worden aangetoond en worden meegenomen in de beoordeling van vergunningaanvragen.

Voldoende geschikt oppervlaktewater in de buurt

Het onttrekken van grondwater met als doel het toepassen voor beregening of bevloeiing wordt gezien als een laagwaardig gebruik. Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast verlenen wij in principe geen vergunning voor het onttrekken van grondwater voor beregening en/of bevloeiing als er alternatieven voorhanden zijn. Dit betekent dat in principe geen toestemming wordt verleend om voor dit doel grondwater te onttrekken als:

  • -

    voldoende oppervlaktewater in de buurt (grenzend aan het perceel) aanwezig is; en

  • -

    degene die grondwater wil onttrekken niet kan aantonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor beregening en/of bevloeiing; of

  • -

    er andere alternatieven zijn.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor beregening en/of bevloeiing, bijvoorbeeld als er niet voldoende oppervlaktewater beschikbaar is dat geschikt is voor beregening en/of bevloeiing. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Debiet

Risico’s van een grondwateronttrekking hangen samen met het debiet. Bij een grondwateronttrekking van meer dan 60 m³/uur geldt een vergunningplicht. Bij vergunningverlening wordt het belang van de grondwateronttrekking afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Spaarzaam en doelmatig grondwatergebruik

Er zal getoetst worden of het aangevraagde redelijk en noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en of er voldoende aan waterbesparing en/of waterconservering gedaan is om spaarzaam en doelmatig grondwatergebruik te realiseren.

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerend pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor beregening of bevloeiing dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen, anders dan beregening of bevloeiing

Onder grondwateronttrekkingen voor bedrijfsmatige toepassingen (niet voor menselijke consumptie) vallen activiteiten zoals schoonspoelen van stallen en machines, doorstroming van drukriolen, toepassingen in processen en toepassing als koelwater. Bij een te onttrekken debiet groter dan 10 m³/uur, 5.000 m³/maand of 12.000 m³/jaar is een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen vergunningplichtig. Wij beschouwen deze toepassingen van grondwater als laagwaardig gebruik.

Daar waar alternatieven voor handen zijn, worden in principe geen vergunningen voor het onttrekken van grondwater voor deze toepassingen verleend. Waar mogelijk streven we naar het verder verminderen van de bestaande grondwateronttrekkingen. In veel gevallen zijn er goede alternatieven voor het gebruik van grondwater beschikbaar, bijvoorbeeld het gebruik van oppervlaktewater of drinkwater.

Bij de beoordeling van vergunningaanvragen en bij de herziening van vergunningen, wegen wij de inzet van grondwater af tegen de beschikbare alternatieven. De aanvaardbaarheid van alternatieven wordt bepaald door factoren als kosten voor de initiatiefnemer, maatschappelijke kosten, milieubelasting, volksgezondheid en andere bij het grondwater betrokken belangen. Waterbesparing is een andere mogelijkheid om de onttrekking van grondwater te beperken. Bij vergunningaanvragen en herziening van vergunningen schenken wij aandacht aan zuinig en efficiënt watergebruik en de toepassing van waterbesparende technieken. Zo nodig gebeurt dit op het niveau van deelstromen binnen de bedrijven.

Voor grondwateronttrekkingen t.b.v. koeling en verwarming verlenen we in principe geen vergunning, tenzij het grondwater na gebruik weer wordt teruggebracht in de bodem. Wij beschouwen een systeem waarbij het onttrokken grondwater niet teruggebracht wordt in de bodem als niet duurzaam. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt, dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt en dat de energiebalans in de bodem niet verstoord wordt (zie hoofdstuk 70).

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerende pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van het grondwater dat gebruikt wordt voor bedrijfsmatige toepassingen, behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Retourbemaling

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.14.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.2.15 Grondwater onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing

3.2.15.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.15.2 Grondwateronttrekking voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing

Afwegingskader

Onder grondwateronttrekkingen voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen (niet voor menselijke consumptie) wordt verstaan het gebruik van grondwater in het huishouden zoals het vullen van een zwembad in de tuin, het sproeien van een tuin en toepassing als koelwater voor een huis. Tevens kan gedacht worden aan het gebruik van grondwater voor het vullen van waterpartijen of toepassing in de natuur en het beregenen/ bevloeien van (sport)velden. Bij een te onttrekken debiet groter dan 10 m³/uur, 5.000 m³/maand of 12.000 m³/jaar is een grondwateronttrekking voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen vergunningplichtig. Wij beschouwen deze toepassingen van grondwater als laagwaardig gebruik.

Daar waar alternatieven voor handen zijn, worden in principe geen vergunningen voor het onttrekken van grondwater voor deze toepassingen verleend. Waar mogelijk streven we naar het verder verminderen van de bestaande grondwateronttrekkingen. In veel gevallen zijn er goede alternatieven voor het gebruik van grondwater beschikbaar, bijvoorbeeld het gebruik van oppervlaktewater of drinkwater.

Bij de beoordeling van vergunningaanvragen en bij de herziening van vergunningen, wegen wij de inzet van grondwater af tegen de beschikbare alternatieven. De aanvaardbaarheid van alternatieven wordt bepaald door factoren als kosten voor de initiatiefnemer, maatschappelijke kosten, milieubelasting, volksgezondheid en andere bij het grondwater betrokken belangen. Waterbesparing is een andere mogelijkheid om de onttrekking van grondwater te beperken. Bij vergunningaanvragen en herziening van vergunningen schenken wij aandacht aan zuinig en efficiënt watergebruik en de toepassing van waterbesparende technieken.

Voor grondwateronttrekkingen t.b.v. koeling en verwarming verlenen we in principe geen vergunning, tenzij het grondwater na gebruik weer wordt teruggebracht in de bodem. Wij beschouwen een systeem waarbij het onttrokken grondwater niet teruggebracht wordt in de bodem als niet duurzaam. Bij het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater moet worden aangetoond dat geen wateroverlast optreedt, dat geen verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater optreedt en dat de energiebalans in de bodem niet verstoord wordt (zie afdeling 3.5 van de waterschapsverordening).

Kunst(gras)velden

Wanneer er behoefte is om grondwater te onttrekken voor beregening/ bevloeiing van kunst(gras)velden, zal aangetoond moeten worden waarom dit noodzakelijk is en waarom geen of onvoldoende gebruik kan worden gemaakt van andere bronnen.

Omdat voor het beregenen van kunst(gras)velden er geen sprake is van menselijke consumptie hoeft het beregeningswater niet te voldoen aan hoge kwaliteitseisen. Oppervlaktewater is in de meeste gevallen geschikt voor beregening. Voor het gebruik van grondwater wordt daarom in principe geen vergunning verleend als er oppervlaktewater in de buurt aanwezig is. Als er geen oppervlaktewater in de buurt aanwezig is en het gebruik van grondwater onvermijdelijk is dan dient dit zo zuinig mogelijk te gebeuren. Specifiek voor nieuw aan te leggen sportvelden geldt dat, gezien de laatste stand der techniek, bevloeiing van onderaf de voorkeur heeft boven reguliere beregening. Dit is een relatief nieuwe techniek voor zowel natuurvelden als kunst(gras)velden die overmatige verdamping en afvloeiing van beregeningswater tegengaat en tegelijkertijd benut kan worden om het sportveld in te natte omstandigheden beter te ontwateren.

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerend pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerend pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van het grondwater dat gebruikt wordt voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Retourbemaling

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.15.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 en in deze paragraaf van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

Doorboren scheidende laag

Het doorboren van scheidende voor het onttrekken van grondwater voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het onttrekken van grondwater uit een dieper gelegen watervoerend pakket dan het eerste een vergunning vereist.

3.2.16 Grondwater onttrekken voor drinkwater voor vee

3.2.16.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor vee een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.16.2Grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee

Afwegingskader

Voldoende geschikt oppervlaktewater in de buurt

Het onttrekken van grondwater met als doel het toepassen voor drinkwater voor vee wordt gezien als een laagwaardig gebruik. Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast verlenen wij in principe geen vergunning voor het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee als er alternatieven voorhanden zijn. Dit betekent dat in principe geen toestemming wordt verleend om voor dit doel grondwater te onttrekken als:

  • -

    voldoende oppervlaktewater in de buurt (grenzend aan het perceel) aanwezig is; en

  • -

    degene die grondwater wil onttrekken niet kan aantonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor drinkwater voor vee.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee, bijvoorbeeld als er niet voldoende oppervlaktewater beschikbaar is dat geschikt is voor drinkwater voor vee. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Debiet

Uit ervaring is bekend dat bij normale bedrijfsvoering voor drinkwater voor vee doorgaans minder dan 15 m³/uur wordt onttrokken. Daarom is dit debiet opgenomen als criterium voor vergunningplicht. Als er behoefte is om meer te onttrekken, zal getoetst worden of de aangevraagde hoeveelheid redelijk en noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Daarnaast zal het belang van de grondwateronttrekking worden afgewogen tegen de belangen die door de grondwateronttrekking kunnen worden geschaad.

Grondwateronttrekking dieper dan het eerste watervoerend pakket

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het gebruik van dieper gelegen grondwater een vergunning vereist. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen wordt in principe geen vergunning verleend om grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket te onttrekken.

Alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal een vergunning worden verleend voor het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee dieper dan het eerste watervoerend pakket. Aangezien het gaat om uitzonderlijke situaties is het niet mogelijk op voorhand criteria hiervoor vast te leggen.

Retourbemaling

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.16.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 en in deze paragraaf van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

Doorboren scheidende laag

Het doorboren van scheidende lagen voor het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Daarom is voor het onttrekken van grondwater uit een dieper gelegen watervoerend pakket dan het eerste een vergunning vereist.

3.2.17 Grondwater onttrekken voor menselijke consumptie

3.2.17.1Inleiding

Als voor de activiteit grondwater onttrekken voor menselijke consumptie een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.2.17.2Grondwateronttrekking voor menselijke consumptie

Afwegingskader

Sinds de komst van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is er een extra bescherming vereist voor alle bronnen bedoeld voor menselijke consumptie; dus ook bedrijfsmatige toepassingen voor menselijke consumptie. De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW en heeft voor bronnen voor menselijke consumptie eisen gesteld. Om hier uitvoering aan te kunnen geven is een grondwateronttrekking van grondwater bedoeld voor menselijke consumptie vergunningplichtig.

Omdat een goede kwaliteit van het grondwater essentieel is voor het gebruik ervan voor menselijke consumptie, worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de bron en het omgevingsgrondwater. Vooraf zal inzichtelijk moeten zijn wat de kwaliteit van het grondwater is ter plaatse van de te plaatsen bron, wat risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater en de bron en hoe deze beschermd kan worden.

In vergunningen voor grondwateronttrekkingen voor menselijke consumptie, waarbij dagelijks meer dan 10 m³ water wordt onttrokken of water wordt onttrokken ten behoeve van meer dan 50 personen, worden voorschriften opgenomen met betrekking tot monitoringsverplichtingen die voortvloeien uit de KRW. Over de wijze en de parameters waarop en de frequentie waarmee gemonitord wordt, vragen we advies aan de provincie.

Als het onttrokken grondwater terug in de bodem wordt gebracht, kunnen er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen worden voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Voor het terugbrengen van het onttrokken grondwater in de bodem kan alleen een vergunning verleend worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Ook ten aanzien van de kwantiteit kunnen vergunningvoorschriften opgenomen worden. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.2.17.3Waterkering

Afwegingskader

Als het onttrekken van grondwater gevolgen heeft voor een waterkering en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de waterkering, dan is de beleidsregel uit paragraaf 3.2.2 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

3.3 Water infiltreren

3.3.1 Inleiding

Als voor de activiteit water infiltreren een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 en 3.5 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 3.2.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragrafen staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.3.2 Water infiltreren

Afwegingskader

Infiltreren is het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater.

Voorschriften

Specifiek voor infiltreren geldt op grond van de Omgevingswet dat slechts vergunning verleend kan worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is, en dat er vergunningvoorschriften aan worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

Bovendien worden vergunningvoorschriften opgenomen ten aanzien van de kwantiteit van het te infiltreren water. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan onder meer tot gevolg hebben dat ondergrondse bouwwerken/infrastructuur gaan opdrijven (zoals brandstoftanks, bassins, zwembaden, etc.) en vernattingsschade kan ontstaan aan boomwortels.

Daarnaast wordt voorgeschreven dat grondwater op dezelfde diepte in de bodem (in hetzelfde pakket) wordt gebracht als waarop het grondwater onttrokken is.

3.4 Oppervlaktewater onttrekken

3.4.1 Inleiding

Als voor de activiteit oppervlaktewater onttrekken een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, is op deze activiteit de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.4.2 Oppervlaktewater onttrekken

Afwegingskader

Het voorkomen van waterschaarste

Voor het onttrekken van oppervlaktewater ten behoeve van nachtvorstschadebestrijding is niet altijd voldoende water beschikbaar. Tevens dient voorkomen te worden dat, ten gevolge van de onttrekking, de waterpeilen dermate worden verlaagd dat er schade optreedt. Door in een vergunning voorschriften op te nemen over de hoeveelheid, het tijdstip, locatie en duur van de onttrekking, kunnen deze problemen worden voorkomen. In gevallen waar dit niet mogelijk is, kunnen als alternatief bassins worden aangelegd, die volgepompt kunnen worden als de watervraag laag of nihil is. Een ander alternatief is een onttrekking uit de bodem.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat er geen waterschaarste voor andere onttrekkers ontstaat en dat eventuele peilverlagingen niet leiden tot schade bij derden.

3.5 Water in de bodem brengen

3.5.1 Inleiding

Als voor de activiteit water in de bodem brengen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, is op deze activiteit de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

3.5.2 Water in de bodem brengen

Afwegingskader

Onder het in de bodem brengen van water wordt verstaan ‘het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water’.

Hoewel er op grond van de Omgevingswet geen zelfstandige vergunningplicht bestaat voor het in de bodem brengen van water kunnen in de omgevingsvergunning wel voorschriften worden opgenomen voor het brengen van water in de bodem. Hiermee worden namelijk twee doelstellingen van de Omgevingswet behartigd: het op peil houden van de grondwatervoorraad en het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. De voorschriften kunnen zowel over de kwantiteit als de kwaliteit van het water gaan.

Als het (terug)brengen van (onttrokken grond)water niet wordt geregeld in de omgevingsvergunning of als de grondwateronttrekking onder algemene regels valt zoals aangegeven in de waterschapsverordening, dan is het brengen van water in de bodem, geregeld in het gemeentelijk omgevingsplan.

In beide besluiten is echter opgenomen dat als in een omgevingsvergunning voorschriften zijn gesteld over het lozen in de bodem de voorschriften over het lozen op of in de bodem uit het omgevingsplan niet van toepassing zijn.

Voorschriften

Voor het brengen van water in de bodem geldt op grond van de Omgevingswet dat slechts vergunning verleend kan worden als er geen gevaar voor de grondwaterkwaliteit is, en dat er vergunningvoorschriften aan worden verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater (monitoring).

Bovendien worden vergunningvoorschriften opgenomen ten aanzien van de kwantiteit van het in de bodem te brengen water. Een verhoging in de grondwaterstand en/of stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket kan tot gevolg hebben: het opdrijven van opstallen, paalrot (na herstel grondwaterstand en/of stijghoogte grondwater in watervoerend pakket) en schade aan boomwortels.

4 Beleidsregels voor vergunningplichtige activiteiten met betrekking tot een waterstaatswerk

4.1 Algemeen

4.1.1 Inleiding

Voor sommige activiteiten heeft u een vergunning nodig. Als u voor het uitvoeren van een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk in de regelgeving die is opgenomen in hoofdstuk 4 van de waterschapsverordening uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. Deze vergunning kunt u bij ons aanvragen. In dit hoofdstuk leest u wat ons beleid is en waaraan wij een vergunningaanvraag voor activiteiten met betrekking tot een waterstaatswerk toetsen. Voorafgaand aan een aanvraag kunt u een vooroverleg aanvragen. Zo kunt u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komen. Na afweging van alle relevante belangen wordt al dan niet een vergunning verleend.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.1.2 Algemeen watergang

Bij het opstellen van de beleidsregels voor vergunningplichtige activiteiten met betrekking tot watergangen is een onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorieën watergangen en de verschillende watergangzones. Daarnaast wordt bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag naar een aantal specifieke criteria gekeken.

Categorieën watergangen

In het beheergebied van het waterschap zijn 3 categorieën watergangen aanwezig:

  • -

    primaire watergangen;

  • -

    secundaire watergangen;

  • -

    tertiaire watergangen.

Deze watergangen zijn aangegeven in bijlage II (Overzicht Informatieobjecten) van de waterschapsverordening.

Bij het beoordelen van vergunningplichtige activiteiten is het waterschap het meest kritisch voor de primaire watergangen, omdat deze watergangen naast een waterbergende functie ook een belangrijke functie hebben voor de aan- en afvoer van oppervlaktewater. Secundaire watergangen worden in de beleidsregels veelal gelijk gesteld aan primaire watergangen omdat ook secundaire watergangen een belangrijke functie hebben voor de aan- en afvoer van oppervlaktewater. Het waterschap is meestal minder streng voor het uitvoeren van activiteiten bij tertiaire watergangen, aangezien deze over het algemeen alleen een waterbergende functie hebben.

Watergangzones

In de Beleidsregels voor vergunningplichtige activiteiten met betrekking tot watergangen wordt gesproken over twee verschillende watergangszones:

Kernzone

De kernzone geldt voor alle typen watergangen en is vastgelegd in de profielenlegger. Deze zone loopt van insteek talud tot insteek talud van de watergang en bestaat dus uit een droog en een nat deel van een watergang.

Beschermingszone

De beschermingszone is alleen van toepassing op primaire watergangen, maar niet alle primaire watergangen hebben beschermingszones. Sommige primaire watergangen hebben maar 1 beschermingszone. De beschermingszone heeft een breedte van 5 meter en sluit aan op de kernzone van de watergang.

Afwegingskader

Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag wordt naar een aantal specifieke aspecten gekeken. Het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste en het garanderen van de aan- en afvoer van water zijn enkele voorbeelden van aspecten die mee kunnen wegen in de beoordeling van een vergunningaanvraag voor activiteiten met betrekking tot watergangen. Voor alle activiteiten, die gespecificeerd zijn in de waterschapsverordening, kunnen deze aspecten verschillen. In dit hoofdstuk van de beleidsregels is bij iedere activiteit beschreven naar welke aspecten wordt gekeken bij de beoordeling van een aanvraag.

4.1.3 Algemeen waterkering

Bij het opstellen van de beleidsregels voor vergunningplichtige activiteiten met betrekking tot waterkeringen is een onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorieën waterkeringen en de verschillende waterkeringzones. Daarnaast wordt bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag naar een aantal specifieke criteria gekeken.

Categorieën waterkeringen

In het beheergebied van het waterschap zijn 4 categorieën waterkeringen aanwezig:

  • -

    primaire waterkeringen;

  • -

    regionale waterkeringen;

  • -

    overige waterkeringen;

  • -

    zomerkaden.

Deze waterkeringen zijn aangegeven in bijlage II (Overzicht Informatieobjecten) van de waterschapsverordening.

Bij het beoordelen van (vergunningplichtige) activiteiten is het waterschap het meest kritisch voor de primaire waterkeringen, omdat het hierbij gaat om de waterveiligheid van een groot deel van ons beheergebied en zelfs daarbuiten. Daarnaast is het waterschap voor de regionale waterkeringen vaak kritischer dan voor de overige waterkeringen, omdat de gevolgen bij het falen van een regionale waterkering veelal groter zijn dan bij een overige waterkering. De zomerkaden zijn qua beleidsregels veelal op een gelijke wijze beschouwd als een primaire waterkering in verband met het mogelijk optreden van hoogwater op de rivier (dit levert beperkingen op voor aangevraagde activiteiten).

Waterkeringszones

In de Beleidsregels voor vergunningplichtige activiteiten met betrekking tot waterkeringen wordt gesproken over vier verschillende waterkeringszones:

Zone Waterstaatswerk

De zone waterstaatswerk is -behalve voor de overige waterkeringen en de zomerkaden- vastgelegd in de verschillende profielenleggers voor waterkeringen en beslaat voor alle categorieën de gehele waterkering inclusief de binnen- en buitendijkse zones die van belang zijn om de waterkerende functie van de waterkering te waarborgen. Zie ook bijlage III (Profielen Waterkeringen) van de waterschapsverordening.

Dijklichaam

Het dijklichaam is een zone die is bepaald om een variatie aan te brengen binnen de zone waterstaatswerk. Het dijklichaam is gedefinieerd als de kruin en de wederzijdse taluds van een waterkering -met inbegrip van eventuele bermen- én 5 meter vlak aan weerszijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang). Zie ook bijlage III (Profielen Waterkeringen) van de waterschapsverordening.

Beschermingszone

De beschermingszone grenst zowel binnen- als buitendijks aan de zone waterstaatswerk en is -behalve voor de overige waterkeringen en zomerkaden- vastgelegd in de verschillende profielenleggers voor waterkeringen. Ook deze zone beschermt de waterkerende functie van de waterkering en is van toepassing op specifieke activiteiten, zoals bepaalde ontgravingen, het aanleggen van hogedrukleidingen en het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal.

Profiel van vrije ruimte

Het profiel van vrije ruimte is alleen vastgesteld voor de primaire waterkeringen en is als zone in de profielenlegger primaire waterkeringen opgenomen. Door de toepassing van een profiel van vrije ruimte kan een waterbeheerder rekening houden met de uitbreidingsmogelijkheden van een waterkering. Binnen dit profiel kan een toekomstige dijkversterking plaatsvinden.

Bij het beoordelen van vergunningplichtige activiteiten is het waterschap het meest kritisch voor de zone waterstaatswerk, omdat activiteiten in deze zone direct een negatieve invloed kunnen hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Voor sommige activiteiten op de primaire waterkeringen en de zomerkaden wordt nog een onderscheid gemaakt tussen binnen of buiten het dijklichaam in de zone waterstaatswerk, omdat als deze activiteiten buiten het dijklichaam plaats vinden, deze nauwelijks tot geen negatieve invloed hebben op de waterkerende functie en dan kan het waterschap meer toe staan.

Voor enkele specifieke activiteiten in de beschermingszone is het waterschap ook kritisch; hierbij gaat het voornamelijk om activiteiten met mogelijke grote effecten zoals bepaalde ontgravingen of het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal.

Het profiel van vrije ruimte is een toetsingskader van de beheerder bij het verlenen van vergunningen. De beheerder kan zo aan de hand van het aangeven van het profiel van vrije ruimte een op de toekomstgericht beleid voor een primaire waterkering ontwikkelen, waarbij ruimtelijke reserveringen mogelijk worden. In dit beleid wordt er dus voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening mee gehouden dat toekomstige dijkversterkingen nog mogelijk moeten zijn zonder dat dit tot bijvoorbeeld het afbreken van kapitaalintensieve nieuwe gebouwen leidt. Het profiel van vrije ruimte is niet van toepassing op bestaande gebouwen.

Afwegingskader

Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag wordt naar een aantal specifieke aspecten gekeken. Voor iedere activiteit kunnen deze aspecten verschillen. Hieronder worden ze allemaal toegelicht, in de beleidsregels is bij iedere activiteit beschreven naar welke aspecten wordt gekeken bij de beoordeling van de betreffende aanvraag.

Hoogte

De activiteit mag geen nadelige effecten hebben op de kerende hoogte van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering van de activiteiten als na afloop (bijv. zettingen). De aanvrager van de vergunning kan gevraagd worden om aan te tonen dat er geen nadelige effecten voor de kerende hoogte gaan optreden voor de beide situaties (tijdens de activiteit en na afloop van de activiteit).

Stabiliteit

De activiteit mag geen nadelige effecten hebben op de stabiliteit van de waterkering (macro- en microstabiliteit, binnen- en buitenwaarts). Dit geldt zowel voor de stabiliteit tijdens en na het uitvoeren van de activiteiten. De aanvrager van de vergunning kan gevraagd worden de stabiliteit voor beide situaties door te (laten) rekenen en bij de vergunningsaanvraag ter controle aan het waterschap voor te leggen. Activiteiten die plaats vinden in de zone waterstaatswerk kunnen een negatief effect hebben op de stabiliteit van een waterkering, maar in enkele gevallen kunnen activiteiten in de beschermingszone hier ook een effect op hebben (zoals diepe ontgravingen).

Erosiebestendigheid

De activiteit mag geen negatieve effecten hebben op de erosiebestendigheid van de waterkering of het negatieve effect moet zo kort mogelijk zijn. Dit betekent dat de activiteit geen negatief effect mag hebben op de staat van de bekleding (bijv. gras of stenen) van de waterkering of dat het negatieve effect op de staat van de bekleding zo kort mogelijk moet zijn. Daarnaast dient de buitenste laag van een waterkering te bestaan uit erosiebestendige klei. Wat voor klasse klei en hoe dik dit moet zijn, is afhankelijk van de categorie waterkering en of het binnen- of buitendijks is. Zie ook bijlage IV (Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk) van de waterschapsverordening.

  • Bekleding

    Als er een nieuwe bekleding wordt aangelegd, dan dient deze voldoende erosiebestendig te zijn. De voorkeur van het waterschap gaat hierbij veelal uit naar een goede grasmat (met een gevarieerd wortelstelsel). Als er voor een andere bekleding wordt gekozen, dient van te voren te worden aangetoond dat deze voldoende erosiebestendig is.

    Daarnaast zijn de overgangen tussen verschillende typen bekleding en de aansluiting tussen de bekleding en objecten ook van belang. En bij waterkeringen met een grasbekleding wordt specifiek gekeken naar de periode waarin de activiteiten plaats vinden, omdat een grasmat in de wintermaanden niet of nauwelijks groeit of aanslaat. Van belang is ook dat het ingezaaide gras (naar beoordeling van het waterschap) in voldoende mate aanslaat.

  • Buiten- of binnentalud

  • Het waterschap maakt bij het beoordelen van activiteiten een onderscheid tussen de erosiebestendigheid van het buitentalud van een waterkering en de erosiebestendigheid van het binnentalud. Voor het buitentalud is het waterschap kritischer, omdat hier het buitenwater direct tegen aan staat of kan staan (afhankelijk van categorie waterkering). De erosiebestendigheid van het binnentalud speelt vooral een rol bij water dat over de waterkering heen stroomt of slaat. Voor het binnentalud is sprake van een minder grote dreiging dan bij het buitentalud. Voor het binnentalud van een primaire waterkering en een zomerkade kijkt het waterschap voor de erosiebestendigheid alleen naar de zone dijklichaam en niet naar de gehele zone waterstaatswerk - zoals wel het geval is aan de buitenzijde.

Piping

De activiteit mag de kans op het voor komen van piping niet vergroten. Dit betekent dat de aanwezige kwelweglengte niet mag worden verkort, door bijvoorbeeld ontgravingen of het plaatsen van verticale objecten in de grond waar water langs kan stromen. Van belang hierbij is ook dat er geen ondoorlatende grondlagen onder de waterkering worden verstoord door de uitvoering van de activiteiten. Piping kan optreden bij activiteiten die plaats vinden in de zone waterstaatswerk, maar in enkele gevallen kunnen activiteiten in de beschermingszone hier ook een effect op hebben.

Voor de beoordeling van de vergunningplichtige activiteiten kan de aanvrager van de vergunning worden gevraagd om met berekeningen aan te tonen dat het risico op piping niet wordt vergroot en deze berekeningen dienen bij de vergunningsaanvraag ter controle aan het waterschap te worden voorgelegd.

Inspectie en onderhoud

De activiteit mag geen hinder veroorzaken voor het efficiënt kunnen uitvoeren van onderhoud (dagelijks/regulier) en inspecties aan de waterkering – gedurende het uitvoeren van de activiteiten én hierna. Hierbij wordt vooral gekeken naar de aanwezige ruimte en de toegankelijkheid en begaanbaarheid (vastheid, draagvermogen en helling). Kan de waterkering bijvoorbeeld nog gemaaid worden met een tractor en is de waterkering bijvoorbeeld nog toegankelijk voor inspecteurs?

Periode

Het waterschap kijkt bij het beoordelen van (vergunningplichtige) activiteiten naar de periode waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Zo kan het in de zomer heel droog zijn en in de winter heel nat; beide situaties kunnen nadelig zijn voor waterkeringen. Bij waterkeringen met een grasbekleding zijn het uitvoeren van activiteiten in de winter vooral een aandachtspunt, omdat het gras nauwelijks of niet groeit of aanslaat in deze periode.

Voor de primaire waterkeringen en zomerkaden is de ‘gesloten dijkperiode’ van toepassing. Dit is ieder jaar van 1 oktober tot 1 april. In deze periode is er een verhoogde kans op hoogwater op de rivier en dit betekent dat de waterkerende functie van de waterkeringen in deze periode optimaal moet zijn en dat er in principe niets mag plaats vinden wat deze functie benadeelt.

Profiel van vrije ruimte (primaire waterkeringen)

Bij grote, kapitaalsintensieve activiteiten moet voldoende vrije ruimte over blijven voor een in de toekomst uit te voeren versterking van de waterkering. Het profiel van vrije ruimte is vastgelegd in de profielenlegger. Daarnaast moeten activiteiten binnen het profiel van vrije ruimte nu of in de toekomst mogelijk zijn zonder dat hierdoor schade aan het te realiseren bouwwerk ontstaat. Dit betekent dat de aanvrager van de vergunning gevraagd kan worden om door berekeningen aan te tonen dat het bouwwerk en/of de fundering daarvan geen schade oploopt door de (extra) belasting van het grondlichaam van de waterkering conform het toekomstige profiel van de waterkering.

Stand-still beginsel

De activiteit mag geen achteruitgang van de bestaande situatie tot gevolg hebben. Dat betekent in dit geval dat de waterkering geen extra nadelige invloed ondervindt van de uit te voeren activiteiten ten opzichte van de bestaande situatie. Zo mag een bouwwerk bijvoorbeeld niet verder opschuiven in de richting van de kruin van de waterkering.

Toekomstige kadeverbeteringen (regionale/overige waterkeringen en zomerkaden)

De activiteit mag geen nadelig effect hebben op toekomstige kadeverbeteringen. Er moet bijvoorbeeld voldoende ruimte over blijven voor een in de toekomst uit te voeren verbetering aan de waterkering. Daarnaast kan de aanvrager van de vergunning worden gevraagd om door berekeningen aan te tonen dat het bouwwerk en/of fundering daarvan geen schade oplopen door een (extra) belasting van het grondlichaam van de waterkering.

Zwaarwegend maatschappelijk belang

Er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang, wanneer het specifieke belang van een activiteit groter is dan het algemene belang om de activiteit niet toe te staan (waterveiligheid). Als een activiteit een negatief effect heeft op de waterkerende functie van een waterkering, maar er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang, dan kan het waterschap toch overwegen om een vergunning (onder voorwaarden) te verlenen.

Locatiegebondenheid

Met locatiegebondenheid wordt gedoeld op de noodzaak dat een activiteit op een bepaalde locatie plaats vindt. Als de activiteit ook kan plaats vinden buiten de zone(s) van de waterkering, zal er geen vergunning worden verleend voor deze activiteit binnen de zone(s).

4.1.4 Algemeen Natuurvriendelijke oever

De beleidsregel uit deze paragraaf is van toepassing als er activiteiten worden uitgevoerd natuurvriendelijke oever en er geldt hiervoor een vergunningplicht. Naast de beleidsregel van de betreffende activiteit is dan tevens de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing.

Dus als er bijvoorbeeld een steiger wordt aangelegd boven een natuurvriendelijke oever en er geldt een vergunningplicht vanwege de gevolgen van de aanleg van de steiger voor deze natuurvriendelijke oever, dan geldt behalve de beleidsregel voor de steiger ook de beleidsregel voor de natuurvriendelijke oever uit deze paragraaf.

Afwegingskader

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verrichten van activiteiten in of boven natuurvriendelijke oevers houden wij er rekening mee dat een verslechtering van de fysisch-chemische en/of ecologische waterkwaliteit moet worden voorkomen.

Het uitvoeren van activiteiten in of boven natuurvriendelijk oevers waarbij meer dan 2 m² oever verdwijnt, die niet in dezelfde watergang gecompenseerd kan worden, komen in de praktijk zelden voor. Om deze reden is er geen standaard beleid, maar wordt van geval tot geval beoordeeld hoe om te gaan met die gevallen waarin compensatie aansluitend aan de bestaande oever niet kan plaatsvinden.

4.1.5 Algemeen Vaarweg

De beleidsregel uit deze paragraaf is van toepassing als er activiteiten uitgevoerd worden in of boven een vaarweg en er geldt hiervoor een vergunningplicht. Naast de beleidsregel van de betreffende activiteit is dan tevens de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing.

Dus als er bijvoorbeeld een steiger wordt aangelegd in een vaarweg en er geldt een vergunningplicht vanwege de gevolgen van de aanleg van de steiger voor deze vaarweg, dan geldt behalve de beleidsregel voor de steiger ook de beleidsregel voor de vaarweg uit deze paragraaf.

Afwegingskader

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het uitvoeren van activiteiten in of boven een vaarweg houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd

Alle activiteiten die de scheepvaart belemmeren, zijn niet toegestaan. Versmallingen en verondiepingen van de watergang worden getoetst aan de door het waterschap gehanteerde maatvoering. Het waterschap maakt hierbij gebruik van de Nota Vaarwegbeleid 2024 en de Richtlijnen Vaarwegen 2020.

Vergunning wordt verleend op voorwaarde dat het minimale doorvaartprofiel vastgelegd in de legger oppervlaktewateren in stand blijft en er geen belemmering voor de scheepvaart optreedt.

4.2 Graven

4.2.1 Inleiding

Als voor de activiteit graven een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.2.2 Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven van oppervlaktewater ten behoeve van het permanent aanleggen van een nieuwe watergang of het verlengen, verdiepen of verbreden van een bestaande watergang, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Bij de aanleg van nieuwe watergangen kunnen deklagen worden doorgraven, waardoor de bodem van een watergang gaat bestaan uit een doorlatende zandlaag. Aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug kan het graven van oppervlaktewater leiden tot extra afvoer van kwel uit de Utrechtse Heuvelrug. Dit heeft verlaging van de grondwaterstand hoger in het gebied tot gevolg. Door het treffen van maatregelen zoals het plaatsen van stuwen is het mogelijk om extra kwel te voorkomen.

Het doorgraven van deklagen kan in sommige gebieden leiden tot extra wegzijging van water. Dit kan ter plaatse leiden tot een watertekort en in lager gelegen gebieden tot een teveel aan water.

Vergunningaanvragen worden getoetst of extra kwel of wegzijging leidt tot waterschaarste of –overlast. Als dit het geval is kunnen voorschriften worden opgenomen om dit te voorkomen.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Het graven in een beschermingszone K van een kunstwerk, zie Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten), kan de stabiliteit van het betreffende kunstwerk in gevaar brengen. Graafwerkzaamheden worden in een beschermingszone K uitsluitend toegestaan als de stabiliteit van het kunstwerk niet in gevaar komt of onder voorwaarde dat maatregelen worden getroffen waarmee de stabiliteit van het kunstwerk wordt geborgd. Ook kan het graven onderloopsheid van het kunstwerk tot gevolg hebben. Maatregelen moeten worden getroffen om dit te voorkomen.

Bij de aanleg van nieuwe watergangen wordt getoetst of deze passen binnen de bestaande waterhuishouding en binnen eventuele toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem. Het nieuw gegraven water mag toekomstige ontwikkelingen niet onmogelijk maken. Als vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat het nieuwe oppervlaktewater past binnen toekomstige ontwikkelingen.

Als oppervlaktewater wordt gegraven, dan wordt dit water opgenomen in de profielenlegger, ook als het niet als watercompensatie dient voor een demping of voor de aanleg van een weg of verharding of voor het bouwen van een gebouw. Dit water kan dan later niet zonder compensatie weer worden gedempt. Als het water wordt opgenomen in een waterbank, dan kan het later ingezet worden voor watercompensatie. De mogelijkheden voor een waterbank kunt u bespreken met het waterschap.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Het verbreden van een primaire watergang met een beschermingszone A, die door het waterschap vanaf één oever wordt onderhouden, kan tot gevolg hebben dat onderhoud vanaf die oever na de verbreding niet meer mogelijk is. Alternatief is het onderhoud, wanneer mogelijk, vanaf beide oevers of varend uit te voeren. Dit brengt echter hogere kosten met zich mee en stelt ook eisen aan de inrichting van de watergang (inlaatplaatsen voor de boot, bruggen op minimale hoogte). Het belang van de verbreding wordt gewogen tegen de extra kosten voor onderhoud. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat minimaal een vorm van machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, mogelijk blijft.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het waterschap heeft op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water de verplichting om te streven naar ecologisch gezond water. Om dit te kunnen waarborgen in nieuw te graven water, worden er eisen gesteld aan de vormgeving (diepte, breedte, taludhelling) van de watergang. Voor het graven van tertiaire watergangen gelden minimale afmetingen. Voor het verlengen van bestaande primaire of secundaire watergangen heeft het de voorkeur om het bestaande profiel door te trekken. Dit geldt met name als het profiel een vorm heeft die afgestemd is op de ecologische wensen. Als dit niet het geval is, wordt met de initiatiefnemer gekeken of het mogelijk is om een ecologisch gewenst profiel aan te leggen. Voor andere nieuw aan te leggen watergangen wordt samen met de initiatiefnemer gekeken in hoeverre een op de ecologie afgestemd profiel mogelijk is.

4.2.3 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Graven in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Opmerking

  • -

    Een verlegging van een waterkering valt ook onder graven. Zo’n verlegging kan noodzakelijk zijn bij een herinrichtingsplan van een gebied.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een waterkering wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen.

1. Graven bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten het leggerprofiel van de waterkering doorsnijden;

  • -

    of het gaat om een tijdelijke of definitieve ontgraving.

2. Graven bij een regionale of overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een regionale of overige waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten het leggerprofiel/minimaal benodigde profiel doorsnijden;

  • -

    of bij een verheelde regionale of verheelde overige waterkering voldoende ruimte overblijft voor het minimaal benodigde profiel, inclusief de bijbehorende waterkeringzones

  • -

    of het gaat om een tijdelijke of definitieve ontgraving

3. Graven bij een zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het graven bij een zomerkade houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten het minimaal benodigde profiel van de waterkering doorsnijden;

  • -

    of het gaat om een tijdelijke of definitieve ontgraving.

4.2.4 Insteekhaven langs waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een insteekhaven in de zone waterstaatswerk van een waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van deze waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de insteekhaven aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van de insteekhaven.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is alleen geldig voor de waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel.

Raakvlakken met ander beleid

Voor de aanleg van een insteekhaven moet ook door de provincie (o.b.v. de Landschapsverordening) en/of de gemeente (o.b.v. het bestemmingsplan) een vergunning worden verleend. De overheden informeren elkaar over binnenkomende vergunningaanvragen en er vindt afstemming plaats over de behandeling van de aanvragen.

Er moet ook afstemming plaats vinden met de vaarwegbeheerder in verband met nautische veiligheid.

Begripsbepalingen

  • -

    Onder een insteekhaven wordt verstaan: een plaatselijke verbreding van het oppervlaktewater die de doorgaande oeverlijn onderbreekt, meestal aangelegd ten behoeve van het afmeren van een vaartuig.

  • -

    Een waterkering met klein risico is een waterkering waarbij het achterland relatief hoog ligt en waarbij geen bebouwing aanwezig is in het beschermde gebied achter de waterkering.

  • -

    Een overgedimensioneerde waterkering is bij deze beleidsregel een waterkering waarbij geen sprake is van een binnentalud, omdat het achterliggende land over grote afstand op of boven het maatgevende boezempeil ligt.

Doel van het beleid

Wanneer een waterkering direct langs het water is gelegen, betekent de aanleg van een insteekhaven het verleggen van de waterkering. Dit beleid is opgesteld om te voorkomen dat bij de aanleg van een insteekhaven het risico van overstroming van een waterkering wordt vergroot door het verleggen van de waterkering en het vergroten van de lengte van de waterkering.

Hoofdlijnen van de toe te passen afweging

De aanleg van insteekhavens is in beginsel niet wenselijk voor het in stand houden van de waterkeringen. Wanneer het een particuliere insteekhaven betreft, dient het maatschappelijk belang zwaarder te wegen dan het particulier belang.

Een regionale of een overige waterkering zal niet worden verlegd, met uitzondering van een tweetal bijzondere situaties, namelijk:

  • -

    Als het risico zeer klein (omdat het achterland relatief hoog ligt en er geen bebouwing in het beschermde gebied ligt) of;

  • -

    Als er sprake is van een overgedimensioneerde waterkering.

Wanneer er sprake is van een regionale of een overige waterkering met een zeer klein overstromingsrisico, is de aanleg van een insteekhaven onder voorwaarden toelaatbaar. De te stellen voorwaarden hebben zowel betrekking op de ligging van de haven als op de constructie ervan.

Voor de regionale en overige waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel is op de kaart 19 in Bijlage 5 bij de Keur, Uitvoeringsregels en Beleidsregels vastgelegd of sprake is van een klein risico of een overdimensionering.

In de onderstaande figuur 54.1 is samengevat op welke locaties voor insteekhavens vergunning kan worden verleend. De specifieke toetsingscriteria worden hierna verder uitgewerkt.

Figuur 2.1 Locaties vergunbare insteekhavens

afbeelding binnen de regeling

Specifieke toetsingscriteria

Voor de aanleg van een insteekhaven langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel kan vergunning worden verleend, als de aanleg plaats vindt:

  • 1.

    in het dijklichaam van een regionale of een overige waterkering die op de kaart in de bijlage bij deze beleidsregels is aangemerkt als een waterkering met klein risico;

  • 2.

    in het dijklichaam van een overgedimensioneerde regionale of overige waterkering, mits de werkzaamheden voldoen aan de algemene vergunningscriteria en aan de volgende specifieke toetsingscriteria:

    • -

      Dijkverlegging. Er is voldoende ruimte om het dijklichaam, inclusief de bijbehorende waterkeringzones te verleggen. Hierbij moet rondom de haven minimaal 7 meter vrij zijn van bebouwing, etc. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de nieuwe situatie aan de regels moet voldoen met betrekking tot werken in de waterkeringzones.

    • -

      Profiel. Indien er sprake is van een dijkverlegging, moet de waterkering zodanig worden verlegd, dat het profiel overeenkomt met de legger; evt. kunnen aanvullende eisen worden gesteld, vooruitlopend op groot onderhoud.

    • -

      Ondergrond. De ondergrond waar de nieuwe waterkering komt te liggen moet onderzocht worden om te bepalen of deze geschikt is (ter beoordeling van het waterschap). Hierbij wordt o.a. gekeken naar de zettingen en de draagkracht van de grond in relatie tot de hoogte en de stabiliteit van de waterkering.

    • -

      Damwand. Indien een damwand wordt geplaatst, moet de damwand in combinatie met een grondlichaam de waterkering vormen, de damwand is de buitenkruinlijn.

    • -

      Naburige havens. Een dijkverlegging voor twee vlakbij elkaar gelegen havens moet worden gecombineerd, zodat de lengte van de waterkering zo klein mogelijk blijft.

    • -

      Ligging en afmetingen. Indien er sprake is van een dijkverlegging, moet de haven met de lange zijde evenwijdig aan de waterkering liggen (evenwijdig aan het water). De maximale breedte van de haven mag niet meer dan 3.25 m bedragen. Deze voorwaarde geldt niet in het geval van een verheelde waterkering, mits er voldoende ruimte is om het waterstaatswerk te verleggen. (Zie ook het criterium dijkverlegging.)

    • -

      In- en uitlaten. Een eventuele waterinlaat of -uitlaat ter plaatse moet zodanig worden verlegd of aangepast dat deze kan blijven functioneren.

    • -

      Toezicht. De aanleg van de insteekhaven en de eventuele verlegging van de waterkering worden door de vergunninghouder uitgevoerd onder toezicht van het waterschap.

    • -

      Onderhoudsplicht. Eventuele aanpassing en/of vervanging van een aan te leggen damwand en/of waterkering is en blijft voor rekening van de vergunninghouder. De onderhoudsplicht van dit ‘groot onderhoud’ wordt vastgelegd in de legger.

    • -

      Steigers e.d. Voor het waterstaatswerk en de beschermingszone van de verlegde waterkering zijn de beperkingen uit de waterschapsverordening onverkort van toepassing. Voorzieningen ten behoeve van het gebruik van de insteekhaven (bijvoorbeeld steigers, beschoeiingen, boothuizen) mogen geen negatieve invloed hebben op de stabiliteit of het onderhoud van de waterkering en dienen apart te worden opgenomen in de vergunningaanvraag.

Voor de aanleg van een insteekhaven langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel kan vergunning worden verleend als de aanleg plaats vindt binnen het waterstaatswerk maar buiten het dijklichaam, mits de werkzaamheden voldoen aan de algemene vergunningscriteria en aan de volgende specifieke toetsingscriteria:

  • -

    Stabiliteit. Er worden zodanige maatregelen getroffen dat de stabiliteit van de waterkering is verzekerd.

  • -

    In- en uitlaten. Een eventuele waterinlaat of -uitlaat ter plaatse moet zodanig worden verlegd of aangepast dat deze kan blijven functioneren.

  • -

    Toezicht. De aanleg van de insteekhaven en de eventuele verlegging van de waterkering worden door de vergunninghouder uitgevoerd onder toezicht van het waterschap.

  • -

    Onderhoudsplicht. Eventuele aanpassing en/of vervanging van een aan te leggen damwand en/of waterkering is en blijft voor rekening van de vergunninghouder. De onderhoudsplicht van dit ‘groot onderhoud’ wordt vastgelegd in de legger.

  • -

    Steigers e.d. Voor het waterstaatswerk en de beschermingszone van de verlegde waterkering zijn de beperkingen uit de keur onverkort van toepassing. Voorzieningen ten behoeve van het gebruik van de insteekhaven (bijvoorbeeld steigers, beschoeiingen, boothuizen) mogen geen negatieve invloed hebben op de stabiliteit of het onderhoud van de waterkering en dienen apart te worden opgenomen in de vergunningaanvraag.

Voor de aanleg van een insteekhaven langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel geldt een Absoluut verbod als de aanleg plaats vindt in niet omschreven situatie. Er wordt geen vergunning verleend in het dijklichaam van een regionale of een overige waterkering, die op de kaart in de bijlage bij deze beleidsregels niet is aangemerkt als een waterkering met klein risico of als overgedimensioneerde waterkering.

4.2.5 Natuurvriendelijke oever

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.3 Grond of ander materiaal aanbrengen

4.3.1 Inleiding

Als voor de activiteit grond of ander materiaal aanbrengen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder het aanbrengen van grond of ander materiaal valt tevens het dempen, versmallen of verondiepen van een watergang.

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven en Natuurvriendelijke oever worden geraadpleegd.

4.3.2 Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het dempen, versmallen of verondiepen van een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers;

  • e.

    het tegengaan van bodemdaling.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Uitgangspunt is dat de waterberging door een demping niet verkleind wordt. Oppervlaktewater dat tengevolge van een demping geïsoleerd wordt van het watersysteem wordt ook als gedempt beschouwd. Een demping moet volledig worden gecompenseerd (stand-still principe).

  • -

    bij voorkeur binnen hetzelfde peilgebied;

  • -

    als dit niet mogelijk is, in het aangrenzend benedenstroomse peilgebied;

  • -

    als dit niet mogelijk is, in het aangrenzend bovenstroomse peilgebied;

  • -

    als dit niet mogelijk is, in hetzelfde afwateringsgebied.

Voor de compensatie valt ook het verwijderen van bestaande dammen onder het graven van nieuw water. Het opheffen van overbodige dammen is positief voor de doorstroming en de ecologie van het watersysteem en kan daarom de voorkeur genieten boven het graven van nieuw water.

Deze compensatie moet in principe voorafgaand of gelijktijdig met de demping plaatsvinden. Als duidelijke garanties worden gegeven dat de compensatie in een later stadium van het project wordt uitgevoerd, staat het waterschap onder voorwaarden toe om in gebieden waar geen wateropgave voor wateroverlast is, een demping op een later moment te compenseren. Tijdelijke dempingen, bijvoorbeeld ten behoeve van de uitvoering van een project, hoeven niet gecompenseerd te worden, tenzij deze tijdelijke demping zou kunnen leiden tot wateroverlast. Afspraken over inzet van eerder gegraven of later te graven water kunnen in overleg met het waterschap worden vastgelegd in een waterbank.

Als vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat bij later compenseren de demping binnen een bepaalde periode volledig wordt gecompenseerd.

Ook tijdelijke afdammingen met het doel om in het voorjaar ten behoeve van vogelweidebeheer de (grond)waterstand tijdelijk te verhogen kunnen worden vergund zonder dat dit gecompenseerd wordt. Randvoorwaarde is dat het risico op (grond)wateroverlast bij derden binnen de norm blijft en er geen nadelige beïnvloeding is op de waterkwaliteit (uitspoeling van nutriënten).

Alleen bij hoge uitzondering kan vergunning worden gegeven voor een permanente demping zonder dat deze wordt gecompenseerd. Deze uitzonderingen zijn:

  • -

    droge sloten die geen bijdrage leveren aan de berging in het watersysteem;

  • -

    watergangen die worden gedempt met aantoonbaar het doel verdroging te bestrijden. Door het dempen van deze sloten worden kwelstromen verminderd en hiermee neemt de belasting op het watersysteem af;

  • -

    oppervlaktewater dat niet is aangesloten op het watersysteem (geïsoleerde wateren);

  • -

    het herstellen van afgekalfde oevers, waarbij aantoonbaar is dat deze afkalving recent (afgelopen 5 jaar) heeft plaatsgevonden.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer

Bij een demping van oppervlaktewater moet de wateraan- en -afvoer van het achterliggende gebied gegarandeerd blijven. Op de kaart Tertiaire watergangen met geborgde afmetingen in Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten) zijn tertiaire watergangen aangegeven die niet zondermeer versmald kunnen worden tot het minimale leggerprofiel. Voor het versmallen of dempen van tertiaire watergangen binnen deze gebieden wordt bij een vergunningaanvraag getoetst of de wateraan- en -afvoer binnen het peilgebied niet wordt belemmerd, zodat er wateroverlast of -schaarste kan ontstaan.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Een demping in een primaire watergang in onderhoud bij het waterschap kan het normale varend onderhoud belemmeren. In deze gevallen wordt gekeken of onderhoud vanaf de oever mogelijk is. Is dit niet het geval, dan moet minimaal machinaal onderhoud van de watergang tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijven. Eventuele meerkosten van het onderhoud door het waterschap worden gewogen tegen het belang van de demping. Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat machinaal onderhoud van de watergang mogelijk blijft en de kosten voor onderhoud niet disproportioneel stijgen.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Dempingen kunnen leiden tot (ongewenste) effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologische toestand van het water. Voor het behoud van de ecologische waarden wordt het ‘stand-still principe’ gehanteerd. Na een demping kan de doorstroming verminderen, waardoor de waterkwaliteit afneemt. De leefomstandigheden voor planten en dieren kunnen zodanig wijzigen dat het voortbestaan van specifieke planten of dieren ter plaatse wordt bedreigd. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand na demping minimaal gelijk blijft.

Het verbreden van een watergang, om zodoende te compenseren voor een demping van een watergang elders, moet minimaal 50 cm van de watergang omvatten. Het verbreden zorgt namelijk voor een verstoring in de watergang zelf (bijv. vertroebeling). Ook is er een flinke verstoring op de kanten van de watergang doordat de oever, inclusief oeverplanten en overige flora en fauna, worden verwijderd. Hierbij is ook de Wet Natuurbescherming van kracht.

ad e: het tegengaan van bodemdaling

Klei-op-veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen, bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld daalt. De grondwaterstand (ontwateringsdiepte) in een perceel wordt mede bepaald door het waterpeil in de sloten en de afstand tussen de sloten. Om deze reden worden er randvoorwaarden gesteld aan de maximale breedte van een perceel. Van deze criteria kan niet worden afgeweken, tenzij er afdoende maatregelen worden getroffen om de extra bodemdaling te voorkomen en uit berekeningen blijkt dat de grondwaterstand niet verder daalt dan in de oorspronkelijke toestand. Bijvoorbeeld door percelen integraal op te hogen met zand, waarbij in de eindsituatie het grondwater tot in het zandpakket staat. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de door het waterschap gehanteerde droogleggingsnormen.

4.3.3 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanbrengen van grond in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt zowel voor de werkzaamheden om de grond aan te brengen, als voor de aangebrachte grond zelf (gewicht, ed.).

Het aanbrengen van grond in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van grond bij een waterkering wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen. Daarnaast worden voor het aanleggen van een op- en afrit bij een primaire waterkering aanvullende voorwaarden gesteld.

1. Aanbrengen van grond bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van grond bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    profiel van vrije ruimte.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of het aanbrengen van grond leidt tot een taludverflauwing;

  • -

    of het de aanleg van een steunberm betreft;

  • -

    of het de aanleg van een op- of afrit betreft.

2. Aanleggen van een op- en afrit bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een op- en afrit bij een primaire waterkering kijken wij, naast de aspecten onder lid 1 (Aanbrengen van grond bij een primaire waterkering), aanvullend naar onderstaande aspecten.

Algemeen

  • a.

    nut en noodzaak;

  • b.

    belasting;

  • c.

    (ongelijkmatige) zettingen;

  • d.

    erosiebestendigheid;

  • e.

    enkelvoudig uitvoeren;

  • f.

    passeerbaarheid voor inspectie en onderhoud waterkering;

  • g.

    profiel van de dijk;

Buitendijks

  • h.

    ophoping zwerfvuil en ijsvorming;

  • i.

    meeliggend uitvoeren;

Binnendijks

  • j.

    toegankelijkheid afgestemd op ontsluiten achterland (afmetingen en taludhelling).

ad a: nut en noodzaak

Er wordt terughoudend omgegaan met op- en afritten bij de dijk. De aanleg van de op- en afrit wordt slechts overwogen indien deze noodzakelijk is ter ontsluiting. Indien er andere mogelijkheden bestaan ter ontsluiting op de openbare weg moet hiervan gebruik gemaakt worden.

De aanvrager dient dus aan te tonen dat ontsluiting via een nieuw aan te leggen oprit naar de dijk inderdaad de enige mogelijkheid is. Mocht er een andere mogelijkheid zijn of is er reeds een andere mogelijkheid, dan wordt de aanvraag geweigerd.

ad b: belasting

De belasting van de op- en afrit zelf en de verkeersbelasting hierop mag geen negatieve gevolgen hebben op de veiligheidsfactor van de dijk. Aanvrager dient dit aan te tonen met stabiliteitsberekeningen en gegevens over de grondopbouw.

ad c: (ongelijkmatige) zettingen

Voorkomen moet worden dat zettingen een negatieve invloed op de dijk uitoefenen. Aanvrager dient dit aan te tonen met zettingsberekeningen en gegevens over de grondopbouw.

Wanneer uit bij de beheerder reeds aanwezige grondgegevens blijkt dat er niet of nauwelijks zetting te verwachten is, dan kan de beheerder toestemming geven om geen stabiliteits- of zettingsberekening aan te leveren.

Voorkomen moet worden dat door aanleg of gebruik er ongelijkmatige zettingen optreden. Hierdoor wordt de kans op scheurvorming of onveilige situaties vergroot.

ad d: erosiebestendigheid

De op- en afrit moet zodanig zijn aangelegd dat de dijk zijn erosiebestendigheid behoudt. De bekleding van de dijk moet bestand zijn tegen golfslag, golfoploop en golfoverslag. Golfslag is het moment waarop een golf tegen het buitentalud slaat. Golfoploop is de verdere beweging van de golf omhoog langs het buitentalud. Golfoverslag zijn golven die over de kruin en het binnentalud slaan, zonder dat het waterpeil boven de kruinhoogte uitsteekt.

ad e: enkelvoudig uitvoeren

Een op- en afrit dient enkelvoudig te worden uitgevoerd, dat wil zeggen een verbinding tussen kruin dijk en achterland. Dubbele op- en afrit (Y vorm waarbij de op- en afrit via twee zijde de kruin en het achterland verbind) zijn niet toegestaan.

Uitzondering hierop zijn op- en afrit die een openbare functie hebben en of de wegveiligheid aantoonbaar aanleiding geeft.

ad f: passeerbaarheid voor inspectie en onderhoud waterkering

De beheerstrook moet bereikbaar blijven vanaf de openbare weg en mag niet door de nieuwe op- en afrit worden onderbroken zonder dat de doorgang is geborgd. De nieuwe op- en afrit dient aan beide zijde een eigen op- en afrit in de oksel van de nieuwe op- en afrit te krijgen. Een andere optie is dat de beheerstrook de nieuwe op- en afritten onderaan via een voorziening kruist. Dit geniet niet de voorkeur Scherpe bochten worden voorkomen i.v.m. de draaicirkel van voertuigen t.b.v. inspectie en onderhoud.

ad g: profiel van de dijk

Om aan de vigerende eisen te blijven voldoen mag het profiel van de dijk niet aangetast worden. De constructie van de op- en afrit (inclusief cunet) ligt dus geheel buiten het profiel van de dijk.

ad h: ophoping zwerfvuil en ijsvorming buitendijks;

De aanwezigheid van een op- en afrit mag niet leiden tot ophoping van zwerfvuil en mag tevens geen aangrijpingspunt vormen voor ijsvorming.

ad i: meeliggend uitvoeren (buitendijkse oprit);Een buitendijkse oprit wordt meeliggend uitgevoerd, dat wil zeggen met de stroom mee aangelegd.

ad j: toegankelijkheid afgestemd op ontsluiten achterland;

De afmetingen en de taludhelling van de op- of afrit zijn afgestemd op het doel waarvoor de op- of afrit is bestemd. Dit kan zijn privé-verkeer maar ook werkverkeer. Het kan zijn dat andere partijen tevens gebruik gaan maken van de op- of afrit.

3. Aanbrengen van grond bij een regionale of overige waterkering of een zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van grond bij een regionale, overige waterkering of zomerkade houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    inspectie en onderhoud.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of het aanbrengen van grond leidt tot een taludverflauwing;

  • -

    of het de aanleg van een steunberm betreft;

  • -

    of het de aanleg van een op- of afrit betreft.

4.3.4 Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.4 Duiker

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een duiker, het verwijderen van een duiker en het vervangen van een duiker.

4.4.1 Duiker aanleggen

4.4.1.1Inleiding

Als voor de activiteit duiker aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Duiker aanleggen wordt in dit verband verstaan het aanleggen van een duiker waarbij geen bestaand oppervlaktewater wordt gedempt. Wordt er wel bestaand oppervlaktewater gedempt dan is er sprake van het aanleggen van een dam met duiker. Ook het aanleggen van een verbindingsduiker valt onder deze paragraaf.

  • -

    Voor het aanleggen van een dam met duiker zie paragraaf 4.5.1.

  • -

    Een verbindingsduiker heeft als functie het verbeteren van de waterkwaliteit. Voorbeeld hiervan is een duiker die wordt aangelegd tussen 2 watergangen, terwijl die 2 watergangen al wel in verbinding stonden met het watersysteem. Wanneer een watergang door dempingen geïsoleerd raakt, maar weer wordt verbonden met een duiker om bergingsverlies te voorkomen, gaat het niet om een verbindingsduiker maar om een duiker.

4.4.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een duiker bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Opstuwing en daarmee de vermindering van de drooglegging wordt als een negatief effect beschouwd.

Wateroverlast of -schaarste kan ontstaan als een duiker in een watergang te veel opstuwing veroorzaakt. Om deze reden streeft het waterschap naar zo weinig en zo kort mogelijke duikers.

Om opstuwing in het watersysteem te voorkomen en het risico op verstopping van een duiker klein te houden, wordt voor primaire watergangen in beginsel een minimale diameter van rond 0,80 meter en voor tertiaire watergangen van minimaal rond 0,50 meter als norm gehanteerd.

Voor een nieuwe duiker in het primair stelsel wordt altijd getoetst welke afmeting vereist is om wateroverlast ten gevolge van opstuwing te voorkomen (zie ook ad b).

Binnen het beheergebied van het waterschap zijn er gebieden die kwetsbaar zijn voor wateroverlast of waar veel water aangevoerd moet worden voor bijvoorbeeld de onttrekking van oppervlaktewater in het kader van de nachtvorstschadebestrijding in de fruitteelt. Zie hiervoor de kaart Gebied met minimale duikerdiameter 0,80 meter in Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten). Hier voldoet de standaard duikerdiameter van 0,50 meter in tertiaire watergangen niet altijd, maar een diameter van 0,80 meter wel. Als een initiatiefnemer in deze gebieden een kleinere duiker dan 0,80 meter wil aanleggen, zal per geval worden beoordeeld of deze afwijking kan worden vergund.

Als vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat de aanleg van een duiker niet leidt tot extra risico op wateroverlast of -schaarste.

Voor verbindingsduikers is de eis van een minimale diameter van 0,50 meter in combinatie met de eis dat de duiker met 20-35% lucht moet worden gelegd niet altijd haalbaar. Dat is bijvoorbeeld het geval als zo’n verbindingsduiker door een agrarisch perceel wordt gelegd met weinig drooglegging. Omdat een verbindingsduiker niet wordt aangelegd vanwege de aan- en afvoer van water, maar een extra voorziening is voor het verbeteren van de waterkwaliteit, kan voor een verbindingsduiker worden afgeweken van bovengenoemde eisen. Voorwaarde is dat aannemelijk moet worden gemaakt dat de aanleg van de verbindingsduiker moet leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit. Voor verbindingsduikers geldt in dergelijke gevallen een minimale diameter van 0,30 meter.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Een duiker in een primaire of secundaire watergang moet voldoende doorstroomprofiel hebben ten behoeve van de aan- en afvoer van water. In de regio Kromme Rijn worden aanvragen voor een duiker in een tertiaire watergang ook getoetst op voldoende aanvoer capaciteit ten behoeve van de onttrekking van oppervlaktewater in het kader van de nachtvorstschadebestrijding in de fruitteelt. De afvoercapaciteit wordt bepaald door de diameter van de duiker en het maximaal aanvaardbare verhang in de duiker. Om grote verschillen in de afstroming (het verhang) binnen het watersysteem te beperken, worden eisen gesteld aan de maximale opstuwing die een duiker mag veroorzaken. De toegestane opstuwing wordt van geval tot geval beoordeeld op basis van de aanvraag. Als teveel opstuwing ontstaat, kan alleen vergunning worden verleend voor een diameter die dit verhang voldoende beperkt. Door het verlenen van een vergunning voor het aanleggen van een duiker mogen echter niet alle reserves gebruikt worden. Met andere woorden, de eerste aanvrager mag niet beperkend worden voor potentiële aanvragers op hetzelfde afvoertraject.

Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat de doorvoercapaciteit van de watergang blijft voldoen aan de norm, ook als op vergelijkbare plaatsen in de watergang dezelfde duikers worden aangelegd.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan de watergang worden belemmerd

In een lange duiker of een duiker die niet in één rechte lijn wordt gelegd is het onderhoud van het doorstroomprofiel moeilijk. Om deze reden kan het waterschap bij deze duikers een inspectieput eisen, zodat het reinigen van de duiker mogelijk blijft.

Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat onderhoud van het doorstroomprofiel tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Een duiker vormt een belemmering voor de fysisch-chemische waterkwaliteit en het ecologisch functioneren van een watergang. Ook voor dit doel is het beleid van het waterschap er op gericht om het aantal duikers zo beperkt mogelijk te houden en ook geen langere duiker toe te staan dan strikt noodzakelijk.

Lange duikers bevatten relatief veel water waar geen licht bij kan komen. Bij slechte doorstroming kan dit tot zuurstofloos water leiden, vooral door ophoping van kroos en drijfvuil. Bij aanvragen wordt getoetst of er voldoende inspanning wordt gepleegd om de duikerlengte zoveel mogelijk te beperken en of de verblijftijd van het water dermate wordt beperkt dat zuurstofloosheid van het water in de duiker wordt voorkomen. Bij duikers langer dan 15 meter, kan een grotere diameter voorgeschreven of geadviseerd worden ter compensatie van de lengte wat de doorstroming ten goede komt. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de invloed op de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologie dermate beperkt is dat het niet leidt tot ecologisch ongezond water.

Voor een duiker in een stedelijke omgeving en voor een verbindingsduiker geldt dat de lengte van de duiker veelal wordt bepaald door de inrichting van de openbare ruimte of – bij een verbindingsduiker – door de perceelsbreedte. Daarom kan een langere duiker hier worden vergund, mits er alles aan is gedaan om de lengte zoveel als mogelijk te beperken en eventueel een grotere diameter voor de duiker wordt toegepast. Deze grotere diameter geldt niet voor een verbindingsduiker, aangezien deze niet wordt aangelegd vanwege de aan- en afvoer van water.

Voor tertiaire watergangen wordt onder andere om kwalitatieve en ecologische redenen een minimale duikerdiameter van 0,50 meter vereist. Uitzondering hierop zijn de tertiaire watergangen in een gebied met minimale duikerdiameter 0,80 meter, zie Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten). In deze gebieden moet de diameter van de duiker vanwege grotere aan- en afvoer van oppervlaktewater mogelijk groter zijn dan 0,50 meter. Dit is bijvoorbeeld het geval in gebieden waar er veel onttrekking van oppervlaktewater voor de nachtvorstschadebestrijding plaatsvindt. Voor het hydraulisch functioneren volstaat vaak een kleinere diameter. Kleinere diameters worden alleen toegestaan indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

  • -

    De kleinere diameter van de duiker leidt niet tot te weinig aan- en afvoer van water;

  • -

    de aanleg van een duiker met een diameter van 0,50 meter is onevenredig duur;

  • -

    het negatieve effect van een kleinere duikerdiameter op de ecologie en waterkwaliteit is klein.

Voorbeelden en redenen voor een kleinere duikerdiameter zijn:

  • -

    afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt;

  • -

    beperkte diepte van aangrenzende sloten;

  • -

    specifieke functie van de duiker (bijvoorbeeld verbindingsduiker door agrarische percelen).

Bij het aanleggen van een duiker is het uitgangspunt dat de duiker met voldoende lucht wordt aangelegd. Onder voldoende lucht wordt minimaal 20% en maximaal 35% verstaan bij het hoogste streefpeil. Als door de aanwezigheid van kabels en leidingen het onevenredig kostbaar wordt om aan deze eis te kunnen voldoen kan hiervan afgeweken worden. De huidige waterkwaliteit en ecologische toestand van het water wordt hierin meegewogen. Ook kan het voorkomen dat vanwege de geringe drooglegging er niet voldoende gronddekking op de duiker gerealiseerd kan worden (veenweidegebied). In deze gevallen kan ook afgeweken worden van de eis van minimaal 20% lucht.

Als een duiker een grotere diameter heeft dan de minimaal vereiste diameter kan worden afgeweken van de eis van maximaal 35% lucht.

4.4.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de duiker, aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de duiker.

Het aanleggen van een duiker in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.4.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.4.2 Duiker verwijderen

4.4.2.1Inleiding

Als u in Afdeling 4.4 van de waterschapsverordening met betrekking tot Duiker verwijderen uitkomt bij vergunningplicht, dan mag de activiteit niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiervoor heeft u een vergunning nodig van het waterschap die u bij ons kunt aanvragen. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing.

In deze paragraaf leest u wat ons beleid is waaraan wij een vergunningaanvraag toetsen. De mogelijkheid bestaat om vooroverleg aan te vragen zodat u samen met het waterschap tot een goede aanvraag komt. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Duiker verwijderen wordt in dit verband ook verstaan het verwijderen van een duiker uit een dam, waarbij de dam blijft liggen. Ook het verwijderen van een verbindingsduiker valt onder deze paragraaf.

  • -

    Voor het verwijderen van een dam met duiker zie paragraaf 4.5.2.

  • -

    Een verbindingsduiker heeft geen functie voor de aan- en afvoer van oppervlaktewater, maar heeft een functie voor de waterkwaliteit. Voorbeeld hiervan is een duiker die wordt aangelegd tussen 2 watergangen om de doorstroming te verbeteren, terwijl die 2 watergangen al wel in verbinding stonden met het watersysteem. Wanneer een watergang door dempingen geïsoleerd raakt, maar weer wordt verbonden met een duiker om bergingsverlies te voorkomen, gaat het niet om een verbindingsduiker maar om een duiker.

4.4.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een duiker bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water (geldt voor het verwijderen van een duiker uit een dam);

  • b.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers (geldt voor het verwijderen van een verbindingsduiker en voor het verwijderen van een duiker uit een dam).

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Door het verwijderen van een duiker uit een dam wijzigt de wateraan- en -afvoer van het watersysteem. Vergunningaanvragen worden getoetst op het in stand houden van de benodigde wateraan- en -afvoer.

ad b: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Als een duiker wordt verwijderd kan er een doodlopende watergang ontstaan of kan er zelfs een geïsoleerde watergang ontstaan. Dit kan ongunstig zijn voor de waterkwaliteit en ecologie. Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat er geen ecologische achteruitgang optreedt en dat er geen geïsoleerd water ontstaat.

4.4.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van een waterkering vanwege de werkzaamheden om de duiker te verwijderen.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.4.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.4.3 Duiker vervangen

4.4.3.1Inleiding

Als voor de activiteit duiker vervangen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Duiker vervangen wordt in dit verband ook verstaan het vervangen van een duiker in een dam, waarbij de dam blijft liggen. Ook het vervangen van een verbindingsduiker valt onder deze paragraaf.

  • -

    Een verbindingsduiker heeft geen functie voor de aan- en afvoer van oppervlaktewater, maar heeft een functie voor de waterkwaliteit. Voorbeeld hiervan is een duiker die wordt aangelegd tussen 2 watergangen om de doorstroming te verbeteren, terwijl die 2 watergangen al wel in verbinding stonden met het watersysteem. Wanneer een watergang door dempingen geïsoleerd raakt, maar weer wordt verbonden met een duiker om bergingsverlies te voorkomen, gaat het niet om een verbindingsduiker maar om een duiker.

4.4.3.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een duiker bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste (geldt voor het vervangen van een duiker in een dam);

  • b.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers (geldt voor het vervangen van een verbindingsduiker en voor het vervangen van een duiker in een dam).

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Bij vervanging van een duiker in een dam wordt in beginsel gestreefd naar de minimale afmetingen van de duiker voor het aanleggen van een duiker in een dam, ook al is de huidige diameter van de te vervangen duiker kleiner dan dit minimum. Alleen onder voorwaarden genoemd onder ad b kan hier voor duikers in het tertiaire systeem van worden afgeweken.

ad b: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Bij het vervangen van de duiker mag de lengte van de duiker in principe niet toenemen.

Voor tertiaire watergangen wordt onder andere om kwalitatieve en ecologische redenen een minimale duikerdiameter van 0,50 meter geëist. Uitzondering hierop zijn de tertiaire watergangen in een gebied met minimale duikerdiameter 0,80 meter, zie Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten). In deze gebieden moet de diameter van de duiker vanwege grotere aan- en afvoer van oppervlaktewater mogelijk groter zijn dan 0,50 meter. Dit is bijvoorbeeld het geval in gebieden waar er veel onttrekking van oppervlaktewater voor de nachtvorstschadebestrijding plaatsvindt. Voor het hydraulisch functioneren volstaat vaak een kleinere diameter. Kleinere diameters worden alleen toegestaan indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

  • -

    De kleinere diameter van de duiker leidt niet tot te weinig aan- en afvoer van water;

  • -

    de aanleg van een duiker met een diameter van 0,50 meter is onevenredig duur;

  • -

    het negatieve effect van een kleinere duikerdiameter op de ecologie en waterkwaliteit is klein.

Voorbeelden en redenen voor een kleinere duikerdiameter zijn:

  • -

    afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt;

  • -

    beperkte diepte van aangrenzende sloten;

  • -

    specifieke functie van de duiker (bijvoorbeeld verbindingsduiker door agrarische percelen).

Bij vervanging van bestaande duikers en verbindingsduikers die niet met voldoende (ongeveer 20%) lucht zijn gelegd, is het uitgangspunt dat de nieuwe duiker wel met voldoende lucht wordt aangelegd. Onder voldoende lucht wordt minimaal 20% en maximaal 35% verstaan bij het hoogste streefpeil. Indien door de aanwezigheid van kabels en leidingen het onevenredig kostbaar wordt om aan deze eis te kunnen voldoen kan hiervan afgeweken worden. De huidige waterkwaliteit en ecologische toestand van het water wordt hierin meegewogen. Ook kan het voorkomen dat vanwege de geringe drooglegging er niet voldoende gronddekking op de duiker of verbindingsduiker gelegd kan worden (veenweidegebied). In deze gevallen kan ook afgeweken worden van de eis van minimaal 20% lucht.

Als een duiker een grotere diameter heeft dan de minimaal vereiste diameter kan worden afgeweken van de eis van maximaal 35% lucht.

4.4.3.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het vervangen van een duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de duiker te vervangen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de duiker.

Het vervangen van een duiker in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.4.3.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.5 Dam met duiker

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dam met duiker, het verwijderen van een dam met duiker en het vervangen van een dam met duiker.

4.5.1 Dam met duiker aanleggen

4.5.1.1Inleiding

Als voor de activiteit dam met duiker aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Dam met duiker aanleggen wordt in dit verband alleen verstaan het aanleggen van een duiker waarbij bestaand oppervlaktewater wordt gedempt. Ook een duiker onder een nieuw aan te leggen weg door, waarbij bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, valt onder deze paragraaf.

  • -

    Voor het aanleggen van een duiker zie paragraaf 4.4.1.

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven, Grond of ander materiaal aanbrengen en Natuurvriendelijke oever worden geraadpleegd.

4.5.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een dam met duiker bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Opstuwing en daarmee de vermindering van de drooglegging en het afnemen van de bergingscapaciteit van het watersysteem worden als negatieve effecten beschouwd.

Om de bergingscapaciteit van het watersysteem te behouden moet een dam met duiker, die meer dan 25 m² aan bergingscapaciteit wegneemt altijd gecompenseerd worden overeenkomstig de beleidsregel voor Grond of ander materiaal aanbrengen. Uitzondering hierop is een tijdelijke dam met duiker, die bijvoorbeeld voor de uitvoering van een project wordt aangelegd. Voor de compensatie valt ook het verwijderen van een bestaande dam met duiker onder het graven van nieuw water. Het verwijderen van een overbodige dam met duiker is positief voor de doorstroming en de ecologie van het watersysteem en heeft daarom de voorkeur boven het graven van nieuw water.

Wateroverlast of -schaarste kan ontstaan als een dam met duiker in een watergang te veel opstuwing veroorzaakt. Om deze reden streeft het waterschap naar zo weinig en zo kort mogelijke dammen met duiker.

Om opstuwing in het watersysteem te voorkomen en het risico op verstopping van een duiker klein te houden, wordt voor primaire watergangen in beginsel een minimale diameter van rond 0,80 meter en voor tertiaire watergangen van minimaal rond 0,50 meter als norm gehanteerd.

Voor een nieuwe dam met duiker in het primair stelsel wordt altijd getoetst welke afmeting vereist is om wateroverlast ten gevolge van opstuwing te voorkomen (zie ook ad b).

Binnen het beheergebied van het waterschap zijn er gebieden die kwetsbaar zijn voor wateroverlast of waar veel water aangevoerd moet worden voor bijvoorbeeld de onttrekking van oppervlaktewater in het kader van de nachtvorstschadebestrijding in de fruitteelt. Zie hiervoor de kaart Gebied met minimale duikerdiameter 0,80 meter in Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten). Hier voldoet de standaard duikerdiameter van 0,50 meter in tertiaire watergangen niet altijd, maar een diameter van 0,80 meter wel. Als een initiatiefnemer in deze gebieden een kleinere duiker dan 0,80 meter wil aanleggen, zal per geval worden beoordeeld of deze afwijking kan worden vergund.

Als vergunning wordt verleend, wordt tenminste de voorwaarde opgenomen dat de aanleg van een dam met duiker niet leidt tot extra risico op wateroverlast of -schaarste.

ad b: het garanderen van de aan- en -afvoer van water

Een dam met duiker in een primaire of secundaire watergang moet voldoende doorstroomprofiel hebben ten behoeve van de aan- en afvoer van water. In de regio Kromme Rijn worden aanvragen voor een dam met duiker in een tertiaire watergang ook getoetst op voldoende aanvoer capaciteit ten behoeve van de onttrekking van oppervlaktewater in het kader van de nachtvorstschadebestrijding in de fruitteelt. De afvoercapaciteit wordt bepaald door de diameter van de duiker en het maximaal aanvaardbare verhang in de duiker. Om grote verschillen in de afstroming (het verhang) binnen het watersysteem te beperken, worden eisen gesteld aan de maximale opstuwing die een dam met duiker mag veroorzaken. De toegestane opstuwing wordt van geval tot geval beoordeeld op basis van de aanvraag. Als teveel opstuwing ontstaat, kan alleen vergunning worden verleend voor een diameter die dit verhang voldoende beperkt. Door het verlenen van een vergunning voor het aanleggen van een dam met duiker mogen echter niet alle reserves gebruikt worden. Met andere woorden, de eerste aanvrager mag niet beperkend worden voor potentiële aanvragers op hetzelfde afvoertraject.

Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat de doorvoercapaciteit van de watergang blijft voldoen aan de norm, ook als op vergelijkbare plaatsen in de watergang dezelfde dammen met duiker worden aangelegd.

Een dam met duiker die op minder dan 10 meter afstand van een peilregelend kunstwerk wordt aangelegd (in dezelfde watergang), kan de werking van het kunstwerk verstoren. Vergunningaanvragen worden getoetst op verstoring van de werking van een peilregelend kunstwerk. Indien mogelijk worden voorschriften opgenomen op dit te voorkomen.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan de watergang worden belemmerd

In een primaire watergang, die varend moet kunnen worden onderhouden, vormt een dam met duiker een hindernis voor het varend onderhoud. Zie hiervoor de kaart Onderhoudsvaarwater in Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten). In onderhoudsvaarwateren waarop uitsluitend bruggen als ontsluiting liggen, wordt een dam met duiker niet toegestaan. Er zijn ook onderhoudsvaarwateren waar reeds dammen met duiker aanwezig zijn. Voor een aantal onderhoudsvaarwateren is een uitsterfbeleid voor dammen met duiker van toepassing. Bij vervanging worden alleen doorvaarbare constructies toegestaan (een brug of een doorvaarbare duiker). In deze gevallen wordt een nieuwe dam met duiker niet toegestaan. In onderhoudsvaarwateren waar reeds dammen met duiker liggen waarop geen uitsterfbeleid van toepassing is - vaak stedelijk gebied - kunnen alleen extra dammen met duiker worden toegestaan onder voorwaarde dat er voldoende mogelijkheid is, of wordt gecreëerd, om de onderhoudsboot in en uit het water te halen.

Dammen met duiker, die dichter dan 7 meter van elkaar of van een peilregelend kunstwerk liggen, kunnen een belemmering vormen voor het machinaal onderhoud vanaf de oever van de watergang. Als een dam niet op de gewenste afstand kan worden gelegd, worden in de vergunning voorwaarden opgenomen over het onderhoud van de watergang.

In een lange duiker of een duiker die niet in één rechte lijn wordt gelegd is het onderhoud van het doorstroomprofiel moeilijk. Om deze reden kan het waterschap bij deze duikers een inspectieput eisen, zodat het reinigen van de duiker mogelijk blijft.

Vergunning wordt verleend, onder voorwaarde dat onderhoud van het doorstroomprofiel tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Een dam met duiker vormt een belemmering voor de fysisch-chemische waterkwaliteit en het ecologisch functioneren van een watergang. Ook voor dit doel is het beleid van het waterschap er op gericht om het aantal dammen met duiker zo beperkt mogelijk te houden en ook geen langere dam met duiker toe te staan dan strikt noodzakelijk.

Lange dammen met duiker bevatten relatief veel water waar geen licht bij kan komen. Bij slechte doorstroming kan dit tot zuurstofloos water leiden, vooral door ophoping van kroos en drijfvuil. Bij aanvragen wordt getoetst of er voldoende inspanning wordt gepleegd om de duikerlengte zoveel mogelijk te beperken en of de verblijftijd van het water dermate wordt beperkt dat zuurstofloosheid van het water in de duiker wordt voorkomen. Bij duikers langer dan 15 meter, kan een grotere diameter voorgeschreven of geadviseerd worden ter compensatie van de lengte wat de doorstroming ten goede komt. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de invloed op de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologie dermate beperkt is dat het niet leidt tot ecologisch ongezond water.

Voor tertiaire watergangen wordt onder andere om kwalitatieve en ecologische redenen een minimale duikerdiameter van 0,50 meter vereist. Uitzondering hierop zijn de tertiaire watergangen in een gebied met minimale duikerdiameter 0,80 meter, zie Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten). In deze gebieden moet de diameter van de duiker vanwege grotere aan- en afvoer van oppervlaktewater mogelijk groter zijn dan 0,50 meter. Dit is bijvoorbeeld het geval in gebieden waar er veel onttrekking van oppervlaktewater voor de nachtvorstschadebestrijding plaatsvindt. Voor het hydraulisch functioneren volstaat vaak een kleinere diameter. Kleinere diameters worden alleen toegestaan indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

  • -

    De kleinere diameter van de duiker leidt niet tot te weinig aan- en afvoer van water;

  • -

    de aanleg van een duiker met een diameter van 0,50 meter is onevenredig duur;

  • -

    het negatieve effect van een kleinere duikerdiameter op de ecologie en waterkwaliteit is klein.

Voorbeelden en redenen voor een kleinere duikerdiameter zijn:

  • -

    afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt;

  • -

    beperkte diepte van aangrenzende sloten.

Bij het aanleggen van een dam met duiker is het uitgangspunt dat de duiker met voldoende lucht wordt aangelegd. Onder voldoende lucht wordt minimaal 20% en maximaal 35% verstaan bij het hoogste streefpeil. Als door de aanwezigheid van kabels en leidingen het onevenredig kostbaar wordt om aan deze eis te kunnen voldoen kan hiervan afgeweken worden. De huidige waterkwaliteit en ecologische toestand van het water wordt hierin meegewogen. Ook kan het voorkomen dat vanwege de geringe drooglegging er niet voldoende gronddekking op de duiker gerealiseerd kan worden (veenweidegebied). In deze gevallen kan ook afgeweken worden van de eis van minimaal 20% lucht.

Als een duiker een grotere diameter heeft dan de minimaal vereiste diameter kan worden afgeweken van de eis van maximaal 35% lucht.

4.5.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een dam met duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de dam met duiker aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de dam met duiker.

Het aanleggen van een dam met duiker in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een dam met duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.5.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.5.2 Dam met duiker verwijderen

4.5.2.1Inleiding

Als voor de activiteit dam met duiker verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Dam met duiker verwijderen wordt in dit verband alleen verstaan het verwijderen van een dam met duiker en dus niet het verwijderen van een duiker. Hiervoor is de beleidsregel Verwijderen duiker van toepassing.

  • -

    Voor het verwijderen van een duiker zie paragraaf 4.4.2.

4.5.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een dam met duiker bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

  • b.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan de watergang worden belemmerd

Het verwijderen van een dam met duiker in een beschermingszone A van een primaire watergang belemmert de doorgang van een onderhoudsvoertuig. Dit kan alleen worden toegestaan onder voorwaarde dat het normaal machinaal onderhoud mogelijk blijft tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Indien de dam met duiker wordt vervangen door een brug, zal deze brug voldoende sterk moeten zijn voor het dragen van het onderhoudsvoertuig. Indien er geen brug op de locatie van de dam wordt gelegd, zal er een alternatieve route voor het onderhoudsvoertuig beschikbaar moeten zijn. Deze route mag het onderhoud niet erg vertragen. Het belang van de initiatiefnemer wordt gewogen tegen de nadelen die het waterschap ondervindt bij het uitvoeren van het onderhoud. Het onderhoud moet tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijven.

ad b: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het verwijderen van een dam met duiker heeft een positief effect op de waterkwaliteit en ecologie, want er wordt een barrière verwijderd.

Voor de compensatie valt ook het verwijderen van een dam met duiker onder het graven van nieuw water. Het verwijderen van een overbodige dam met duiker is positief voor de doorstroming en de ecologie van het watersysteem en heeft daarom de voorkeur boven het graven van nieuw water.

4.5.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een dam met duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt met name voor de werkzaamheden om een dam met duiker te verwijderen.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een dam met duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.5.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.6 Dichte dam

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam en het verwijderen van een dichte dam.

4.6.1 Dichte dam aanleggen

4.6.1.1Inleiding

Als voor de activiteit dichte dam aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Dichte dam aanleggen wordt in dit verband alleen verstaan het aanleggen van een dichte dam, niet zijnde een peilscheidingsdam. Voor een peilscheidingsdam is de beleidsregel Peilscheiding van toepassing.

  • -

    Voor het aanleggen van een peilscheiding zie paragraaf 4.29.1.

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven, Grond of ander materiaal aanbrengen en Natuurvriendelijke oever worden geraadpleegd.

4.6.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een dichte dam bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Om de bergingscapaciteit van het watersysteem te behouden moet een dichte dam, die meer dan 25 m² aan bergingscapaciteit wegneemt altijd gecompenseerd worden overeenkomstig de beleidsregel voor Grond of ander materiaal aanbrengen. Uitzondering hierop zijn tijdelijke dichte dammen, die bijvoorbeeld voor de uitvoering van een project worden aangelegd.

Ook mag het aanleggen van een dichte dam niet leiden tot geïsoleerd oppervlaktewater, tenzij dit wordt gecompenseerd.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Bij de aanleg van een dichte dam moet de aan- en afvoer van water van het achterliggende gebied gegarandeerd blijven.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan de watergang worden belemmerd

Dammen in primaire watergangen, die dichter dan 7 meter van elkaar of van een peilregelend kunstwerk liggen, kunnen een belemmering vormen voor het machinaal onderhoud vanaf de oever van de watergang. Indien dammen niet op de gewenste afstand kunnen worden gelegd, worden in de vergunning voorwaarden opgenomen over het onderhoud van de watergang.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Dichte dammen kunnen leiden tot (ongewenste) effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologische toestand van het water. Voor het behoud van de ecologische waarden wordt het ‘stand-still principe’ gehanteerd. Door de aanleg van een dichte dam kan de doorstroming verminderen, waardoor de waterkwaliteit afneemt. De leefomstandigheden voor planten en dieren kunnen zodanig wijzigen dat het voortbestaan van specifieke planten of dieren ter plaatse wordt bedreigd. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand door de aanleg van de dichte dam minimaal gelijk blijft.

Uitzondering hierop kunnen tijdelijke dichte dammen zijn of een dichte dam die tegen het doodlopende eind van een watergang wordt gelegd.

4.6.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een dichte dam in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de dam aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de dam.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een dichte dam bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.6.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.6.2 Dichte dam verwijderen

Als voor de activiteit dichte dam verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Dichte dam verwijderen wordt in dit verband alleen verstaan het verwijderen van een dichte dam, niet zijnde een peilscheidingsdam. Voor een peilscheidingsdam is de beleidsregel Peilscheiding van toepassing.

  • -

    Voor het verwijderen van een peilscheiding zie paragraaf 4.29.2.

4.6.2.1Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een dichte dam bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • b.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Het verwijderen van een dichte dam in een beschermingszone A van een primaire watergang belemmert de doorgang van een onderhoudsvoertuig. Dit kan alleen worden toegestaan onder voorwaarde dat het normaal machinaal onderhoud mogelijk blijft tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Indien de dichte dam wordt vervangen door een brug, zal deze brug voldoende sterk moeten zijn voor het dragen van het onderhoudsvoertuig. Indien er geen brug op de locatie van de dam wordt gelegd, zal er een alternatieve route voor het onderhoudsvoertuig beschikbaar moeten zijn. Deze route mag het onderhoud niet erg vertragen. Het belang van de initiatiefnemer wordt gewogen tegen de nadelen die het waterschap ondervindt bij het uitvoeren van het onderhoud. Het onderhoud moet tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijven.

ad b: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het verwijderen van een dichte dam heeft een positief effect op de waterkwaliteit en ecologie, want er wordt een barrière verwijderd.

Voor de compensatie valt ook het verwijderen van een dichte dam onder het graven van nieuw water. Het verwijderen van een overbodige dam is positief voor de doorstroming en de ecologie van het watersysteem en heeft daarom de voorkeur boven het graven van nieuw water.

4.6.2.2Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een dichte dam in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt met name voor de werkzaamheden om een dam met duiker te verwijderen.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een dichte dam bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.6.2.3Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.7 Brug

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een brug, het verwijderen van een brug en het vervangen van een brugdek.

4.7.1 Brug aanleggen

4.7.1.1Inleiding

Als voor de activiteit brug aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven, Grond of ander materiaal aanbrengen en Natuurvriendelijke oever worden geraadpleegd.

4.7.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een brug bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • c.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Als de aanleg van een brug leidt tot versmalling van de watergang, dan kan dat worden vergund mits de opstuwing beperkt blijft. Hierbij wordt er op gelet dat de eerste aanvrager niet beperkend mag zijn voor de volgende aanvragers. Indien er op het onderhavige traject meer aanvragen voor landhoofden, die gedeeltelijk in het water staan, verwacht worden, die tezamen teveel opstuwing gaan veroorzaken, wordt geen of slechts een beperkte versmalling toegestaan.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de doorvoercapaciteit blijft voldoen aan de norm, ook als er meer te voorziene landhoofden in het water worden aangelegd. Het vergroten van bestaande of aanleggen van nieuwe landhoofden die gedeeltelijk in het water staan, wordt beschouwd als het dempen van water. Als er door de aanleg van de brug meer dan 25 m² water wordt weggenomen als gevolg van bijvoorbeeld de aanleg van landhoofden in de watergang, dan moet dit gecompenseerd worden overeenkomstig de beleidsregel voor Grond of ander materiaal aanbrengen.

In de meeste primaire of secundaire watergangen vormen bruggen met twee sets palen of pijlers geen belemmering voor de doorvoer van water. In primaire of secundaire watergangen waar hoge stroomsnelheden voorkomen, bijvoorbeeld bij grote poldergemalen, kunnen twee sets palen of pijlers ophoping van maaisel, takken etc. veroorzaken en hiermee de doorvoer van water belemmeren. Deze watergangen zijn aangegeven de kaart Watergang met groot afvoerdebiet in Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten). Voor bruggen die in dergelijke watergangen worden aangelegd, wordt per geval beoordeeld welke constructie toegepast kan worden.

Bij brede primaire of secundaire watergangen is het soms wenselijk dat er meer dan twee sets palen of pijlers onder een brug worden geplaatst. Dit kan leiden tot ophoping van drijvend (planten)materiaal tegen de palen of pijlers, waardoor de doorstroming wordt belemmerd. Dit effect kan worden beperkt of voorkomen indien de hoeveelheid palen of pijlers wordt beperkt of de palen of pijlers op voldoende afstand van elkaar worden geplaatst.

Ook bij bruggen waarbij de afstand van de onderkant van de brug tot de waterspiegel klein is (< 0,30 meter) bestaat het risico op ophoping van drijvend materiaal. Dit wordt uitsluitend toegestaan in gevallen waar dit niet anders kan. Er worden dan voorwaarden in de vergunning opgenomen over het verwijderen van drijvend (planten)materiaal.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het risico ten gevolge ophoping van drijvend materiaal dermate wordt beperkt dat de vereiste aan- en afvoer van water niet wordt belemmerd.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

In primaire watergangen waar het onderhoud varend wordt uitgevoerd, mogen bruggen geen obstakel vormen voor de maaiboot. Doorvaarthoogten kleiner dan 0,80 meter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit, belemmeren het varend onderhoud. In gevallen waar varend onderhoud wordt belemmerd, wordt eerst gekeken of onderhoud vanaf de oever een optie is. Is dit niet mogelijk dan wordt gekeken welke maatregelen getroffen moeten worden om varend onderhoud mogelijk te maken.

In gebieden met geringe drooglegging kunnen situaties ontstaan dat een aan te leggen brug met doorvaarthoogte van 0,80 meter hinderlijk hoog boven het maaiveld komt te liggen. Dit kan leiden tot verkeersgevaarlijke situaties. In deze gevallen kan een lagere hoogte worden vergund; indien mogelijk op een hoogte dat de onderhoudsboot nog (net) wel onder de brug door kan varen. Daar waar de onderhoudsboot niet meer onder de brug door kan en varend onderhoud mogelijk moet blijven, dienen er voorzieningen (zoals bijvoorbeeld een in- en uitlaatplaats) te worden aangelegd. Bruggen met een kleinere doorvaarbreedte dan 2,5 meter in primaire watergangen, die varend worden onderhouden, worden in beginsel niet toegestaan. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties, waarbij een initiatiefnemer onevenredig hoge kosten moet maken om aan de eis van 2,5 meter te voldoen, wordt vergunning verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft. Indien deze kosten te hoog worden kunnen afspraken met de initiatiefnemer in de vergunning worden opgenomen over het onderhoud van de watergang.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten van de watergang mogelijk blijft.

ad c: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Bij een vrije hoogte onder de brug van minder dan 0,30 meter (en 0,10 meter bij tertiaire watergangen) bestaat het risico dat kroos en/of drijfvuil zich ophopen wat invloed heeft op de lichttoetreding in het water. Dit kan een negatief effect hebben op de ecologische toestand van het water. Bij een vrije hoogte onder de brug minder dan 0,30 meter, resp. 0,10 meter kan vergunning worden verleend onder voorwaarde dat het effect op de ecologie van de watergang dermate klein is dat het water ecologisch gezond blijft.

Bij bouwen of vernieuwen van bruggen onder snelwegen en provinciale wegen (N-wegen) dient er een mogelijkheid gemaakt te worden voor migrerende fauna (bijvoorbeeld voor de otter). Zodat fauna een kans heeft tot het passeren van een weg zonder verkeersslachtoffer te worden. Dit kan gedaan worden door looprichels aan te brengen of oevers door te laten lopen onder bruggen.

4.7.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een brug in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de brug aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de brug.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van de aanleg van een brug kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het aanleggen van een brug in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor de aanleg van een brug bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.7.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.7.2 Brug verwijderen

4.7.2.1Inleiding

Als voor de activiteit brug verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.7.2.2Watergang

Voor het verwijderen van een brug bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een brug bij een watergang.

4.7.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het verwijderen van een brug kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een brug bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van aanwezige palen.

4.7.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan zijn de beleidsregels uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.7.3 Brugdek vervangen

4.7.3.1Inleiding

Als voor de activiteit brugdek vervangen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.7.3.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een brugdek bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • c.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Bij bruggen waarbij de afstand van de onderkant van de brug tot de waterspiegel klein is (< 0,30 meter) bestaat het risico op ophoping van drijvend materiaal. Dit wordt uitsluitend toegestaan in gevallen waar dit niet anders kan. Er worden dan voorwaarden in de vergunning opgenomen over het verwijderen van drijvend (planten)materiaal.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het risico ten gevolge ophoping van drijvend materiaal dermate wordt beperkt dat de vereiste aan- en afvoer van water niet wordt belemmerd.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

In primaire watergangen waar het onderhoud varend wordt uitgevoerd, mogen bruggen geen obstakel vormen voor de maaiboot. Doorvaarthoogten kleiner dan 0,80 meter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit, belemmeren het varend onderhoud. In gevallen waar varend onderhoud wordt belemmerd, wordt eerst gekeken of onderhoud vanaf de oever een optie is. Is dit niet mogelijk dan wordt gekeken welke maatregelen getroffen moeten worden om varend onderhoud mogelijk te maken.

In gebieden met geringe drooglegging kunnen situaties ontstaan dat een aan te leggen brug met doorvaarthoogte van 0,80 meter hinderlijk hoog boven het maaiveld komt te liggen. Dit kan leiden tot verkeersgevaarlijke situaties. In deze gevallen kan een lagere hoogte worden vergund; indien mogelijk op een hoogte dat de onderhoudsboot nog (net) wel onder de brug door kan varen. Daar waar de onderhoudsboot niet meer onder de brug door kan en varend onderhoud mogelijk moet blijven, dienen er voorzieningen (zoals bijvoorbeeld een in- en uitlaatplaats) te worden aangelegd.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten van de watergang mogelijk blijft.

ad c: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Bij een vrije hoogte onder de brug van minder dan 0,30 meter (en 0,10 meter bij tertiaire watergangen) bestaat het risico dat kroos en/of drijfvuil zich ophopen wat invloed heeft op de lichttoetreding in het water. Dit kan een negatief effect hebben op de ecologische toestand van het water. Bij een vrije hoogte onder de brug minder dan 0,30 meter, resp. 0,10 meter kan vergunning worden verleend onder voorwaarde dat het effect op de ecologie van de watergang dermate klein is dat het water ecologisch gezond blijft.

4.7.3.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een brug in de zone waterstaatswerk of de beschermingszone van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering indien hierbij graafwerkzaamheden plaatsvinden.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een brugdek bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    periode.

4.7.3.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.8 Steiger

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een steiger en het verwijderen van een steiger.

4.8.1 Steiger aanleggen

4.8.1.1Inleiding

Als voor de activiteit steiger aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.8.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een steiger bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • c.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Het plaatsen van palen in de watergang ter ondersteuning van de steiger moet worden voorkomen. Achter steigerpalen in het natte profiel van een watergang kan maaisel en drijfvuil blijven hangen. Dit kan een directe belemmering voor de aan- en afvoer van water vormen. Het hydraulisch profiel van de watergang dient te worden gehandhaafd.

Steigers met een kleinere drooglegging dan 0,30 meter lopen het risico te inunderen tijdens hevige neerslag. Gevolg kan zijn dat objecten die zich op de steiger bevinden, in de primaire watergang terecht komen. Deze kunnen de doorstroming belemmeren. Steigers met een kleinere drooglegging dan 0,30 meter kunnen alleen worden vergund, indien deze geringe drooglegging een vereiste is vanwege de functie van de steiger. Een voorbeeld hiervan zijn steigers voor het aan- en afmeren van kano’s.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het risico op wegdrijven van objecten van de steiger beperkt is.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

De aanleg van een steiger of vlonder in een primaire watergang kan het maaionderhoud van het natte profiel bemoeilijken. Voor het rijdend maaien vanaf de oever waaraan de steiger of vlonder is geplaatst vormt de hele steiger of vlonder een obstakel. Als het maaionderhoud vanaf de overzijde kan plaatsvinden vormen alleen eventuele palen van een steiger een obstakel. Bij de aanleg van een steiger of vlonder wordt er in beginsel naar gestreefd om de bestaande techniek van onderhoud te handhaven. Hiervoor kan het waterschap aanvullende eisen in de vergunning stellen ten aanzien van vorm, sterkte en afmetingen van de steiger of vlonder. In gevallen waar dit tot hoge kosten voor de initiatiefnemer leidt, kan een andere techniek van onderhoud worden overwogen.

In primaire en secundaire watergangen, die varend onderhouden worden, moet de doorvaartbreedte voor de maaiboot gegarandeerd blijven. Motieven van de initiatiefnemer om de doorvaarbreedte te verminderen worden gewogen tegen de mogelijkheden voor het blijven uitvoeren van het varend onderhoud.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat varend onderhoud of een andere vorm van machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft.

Palen in het water onder een steiger bemoeilijken het maaionderhoud en moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. De hoogte van de steiger boven de waterspiegel, het aantal palen en de omvang van de steiger zijn bepalend in hoeverre het varend onderhoud wordt gehinderd. In eerste instantie zal beoordeeld worden of het ontwerp tegen redelijke kosten ook zonder palen uitgevoerd kan worden. De hoogte van de steiger is ook bepalend of en in hoeverre vegetatie zich onder de steiger zal ontwikkelen. Indien van toepassing moeten palen zover uit elkaar staan, dat de maaiboot vegetatie onder de steiger kan verwijderen. Bij steigers breder dan één meter (met of zonder palen) waaronder vegetatiegroei optreedt, moet machinaal maaionderhoud onder de steiger mogelijk blijven.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat normaal machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijft en dat risico’s op schade aan de steiger als gevolg van het onderhoud klein is. Eventueel kan in de te verlenen vergunning de voorwaarde worden opgenomen dat vergunninghouder het natte profiel onder de steiger open en schoon houdt.

ad c: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Een steiger kan belemmerend werken op plantengroei door het wegnemen van licht. Bovendien kan een steiger kan ervoor zorgen dat kroos en drijfvuil zich ophopen onder en om de steiger, waardoor de lichttoetreding in het water ook wordt verminderd. Bij aanleg van een steiger met een maximaal overstek van één meter en hoger dan 0,30 meter boven het water, is de impact op de ecologie beperkt.

Bij hiervan afwijkende maten kan vergunning worden verleend onder voorwaarde dat het effect op de ecologie van de watergang dermate klein is dat het water ecologisch gezond blijft.

4.8.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de steiger aan te leggen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van de steiger.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het aanleggen van een steiger kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het aanleggen van een steiger in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een steiger bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

4.8.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.8.2 Steiger verwijderen

4.8.2.1Inleiding

Als voor de activiteit steiger verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.8.2.2Watergang

Voor het verwijderen van een steiger bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een steiger bij een watergang.

4.8.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een steiger in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering..

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het verwijderen van een steiger kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een steiger bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

4.8.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan zijn de beleidsregels uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.9 Beschoeiing of damwand

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een beschoeiing of damwand, het verwijderen van een beschoeiing of damwand en het vervangen van een beschoeiing of damwand.

4.9.1 Beschoeiing of damwand aanleggen

4.9.1.1Inleiding

Als voor de activiteit beschoeiing of damwand aanleggen (verder beschoeiing genoemd) een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven, Grond of ander materiaal aanbrengen en Natuurvriendelijke oever worden geraadpleegd.

4.9.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een beschoeiing bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van wateroverlast of -schaarste

Bij het aanleggen van een nieuwe beschoeiing voor de bestaande beschoeiing vindt er demping van oppervlaktewater plaats. Het oppervlak dat door het aanleggen van de beschoeiing wordt gedempt, moet worden gecompenseerd overeenkomstig de beleidsregel voor Grond of ander materiaal aanbrengen.

Voor het aanleggen van een beschoeiing wordt in beginsel geen uitzondering gemaakt op de compensatieplicht. Er zijn echter gevallen waarbij de compensatie leidt tot dermate hoge kosten dat deze niet opwegen tegen het nadeel van verlies van wateroppervlak. Bijvoorbeeld bij particuliere bebouwing waarbij aantoonbaar het trekken van de bestaande beschoeiing leidt tot gebouwschade en er weinig of geen ruimte is om te compenseren. In zo’n geval kan in de vergunning worden opgenomen dat compensatie achterwege kan blijven. Voorwaarde is wel dat de beschoeiing zo strak mogelijk tegen de bestaande beschoeiing moet worden aangelegd, waarbij de versmalling van de watergang maximaal 0,10 meter mag bedragen. Het totale verlies aan wateroppervlak mag in dergelijke gevallen niet meer zijn dan 25 m².

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Bij het aanleggen van een nieuwe beschoeiing voor de bestaande beschoeiing in een primaire of secundaire watergang vindt er versmalling van het doorstroomprofiel plaats. Dit heeft effect op de doorvoercapaciteit van de watergang.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de waterdoorvoer minimaal blijft voldoen aan de normen. Uiteraard gelden hierbij ook de voorwaarden genoemd onder ad a.

4.9.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een beschoeiing in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het aanleggen van een beschoeiing kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het aanleggen van een beschoeiing in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Opmerkingen

  • -

    Wanneer het gaat om een beschoeiing die een constructieve functie heeft voor de waterkering dan maakt deze onderdeel uit van de waterkering en zal deze ook als zodanig worden beoordeeld.

  • -

    Het aanbrengen van ankers in het dijklichaam kan van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering.

  • -

    Een waterdichte beschoeiing kan ook van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering. Bij een waterdichte beschoeiing bestaat het gevaar dat een waterkering uitdroogt of juist heel erg nat wordt door opgesloten hemel- of grondwater.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een beschoeiing bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    in het geval van constructieve beschoeiingen: of deze qua constructie getoetst zijn op reeds geplande verbeteringswerken.

4.9.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.9.2 Beschoeiing of damwand verwijderen

4.9.2.1Inleiding

Als voor de activiteit beschoeiing of damwand verwijderen (verder beschoeiing genoemd) een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.9.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een beschoeiing bij een watergang houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd

Voor beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap overeenkomstig de kaart Beschermingszone B van een beschoeiing in Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten), heeft het waterschap de taak om een stabiele oever in stand te houden. Deze verplichting kan bijvoorbeeld voortkomen uit de zorg voor het vaarwegbeheer of door de aanwezigheid van een kunstwerk van het waterschap. Bij verwijderen van deze beschoeiing zal het waterschap toetsen of een voldoende stabiele oever achterblijft. Tevens kunnen er in de vergunning voorschriften worden opgenomen over de onderhoudsplicht van de nieuwe oever.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat na het verwijderen van de beschoeiing een stabiele oever aanwezig moet blijven.

4.9.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een beschoeiing in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Opmerkingen

  • -

    Wanneer het gaat om een beschoeiing die een constructieve functie heeft voor de waterkering dan maakt deze onderdeel uit van de waterkering en zal deze ook als zodanig worden beoordeeld.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een beschoeiing bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode.

4.9.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.9.3 Beschoeiing of damwand vervangen

4.9.3.1Inleiding

Als voor de activiteit beschoeiing of damwand vervangen (verder beschoeiing genoemd) een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Beschoeiing vervangen wordt in dit verband alleen verstaan het vervangen van een beschoeiing of damwand waarbij de oude beschoeiing wordt verwijderd en de nieuwe beschoeiing op exact dezelfde locatie wordt teruggeplaatst.

  • -

    Als de bestaande beschoeiing niet wordt verwijderd en de nieuwe beschoeiing wordt er voor geplaatst dan gelden de regels voor het aanleggen van een beschoeiing (zie paragraaf 4.9.1).

  • -

    Als de bestaande beschoeiing wel wordt verwijderd maar de nieuwe beschoeiing wordt niet op exact dezelfde locatie teruggeplaatst dan is er sprake van verplaatsen. In dat geval gelden de regels voor het verwijderen van een beschoeiing (zie paragraaf 4.9.2) en voor het aanleggen van een beschoeiing (zie paragraaf 4.9.1).

4.9.3.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een beschoeiing bij een watergang houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem wordt belemmerd

Voor beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap overeenkomstig de kaart Beschermingszone B van een beschoeiing in Bijlage II (Overzicht Informatieobjecten), heeft het waterschap de taak om een stabiele oever in stand te houden. Deze verplichting kan bijvoorbeeld voortkomen uit de zorg voor het vaarwegbeheer of door de aanwezigheid van een kunstwerk van het waterschap. Bij vervangen van deze beschoeiing zal het waterschap toetsen of de nieuwe beschoeiing voldoende sterk is om een voldoende stabiele oever te realiseren. Tevens kunnen er in de vergunning voorschriften worden opgenomen over de onderhoudsplicht van de nieuwe beschoeiing.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat na het vervangen van de beschoeiing een stabiele oever aanwezig moet blijven.

4.9.3.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het vervangen van een beschoeiing in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het vervangen van een beschoeiing kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Opmerkingen

  • -

    Wanneer het gaat om een beschoeiing die een constructieve functie heeft voor de waterkering dan maakt deze onderdeel uit van de waterkering en zal deze ook als zodanig worden beoordeeld.

  • -

    Het aanbrengen van ankers in het dijklichaam kan van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering.

  • -

    Een waterdichte beschoeiing kan ook van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering. Bij een waterdichte beschoeiing bestaat het gevaar dat een waterkering uitdroogt of juist heel erg nat wordt door opgesloten hemel- of grondwater.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een beschoeiing bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    in het geval van constructieve beschoeiingen: of deze qua constructie getoetst zijn op reeds geplande verbeteringswerken.

4.9.3.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.10 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aanleggen

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening en het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

4.10.1 Uitstroomvoorzieningen of onttrekkingsvoorzieningen aanleggen

4.10.1.1Inleiding

Als voor de activiteit uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.10.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water.

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • c.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Achter een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening binnen het natte profiel van een watergang kan maaisel en drijfvuil blijven hangen. Dit kan een directe belemmering voor de aan- en afvoer van water vormen. Het hydraulisch profiel van de watergang dient te worden gehandhaafd. Om die reden moet een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in primaire en secundaire watergangen buiten het doorstroomprofiel worden gerealiseerd.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Door het plaatsen van een permanente installatie voor het lozen of het onttrekken van oppervlaktewater in een primaire watergang kan het onderhoudspad zo versmald worden dat een onderhoudsmachine niet meer kan passeren of dat het onderhoud wordt belemmerd. Het waterschap kan haar medewerking hieraan uitsluitend verlenen, indien er voor de initiatiefnemer geen redelijk alternatief is en er een werkbaar alternatief voor het passeren van de onderhoudsmachine en/of het uitvoeren van het onderhoud wordt geboden.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat normaal machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk moet blijven.

Een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening bij of door een beschoeiing in beheer en onderhoud van het waterschap, kan het vervangen van deze beschoeiing belemmeren. In deze gevallen zal in de vergunning een voorschrift worden opgenomen dat bij vervanging van de beschoeiing de vergunninghouder de installatie of het lozingswerk tijdelijk verwijderd.

Een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening in de nabijheid van een kunstwerk kan onderhoudswerken aan het kunstwerk belemmeren en of de goede werking van het kunstwerk beïnvloeden. In deze gevallen zal in eerste instantie worden gekeken of er een alternatieve locatie voor de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening gekozen kan worden. Indien dit niet kan, kan alleen vergunning worden verleend als de werking van het kunstwerk niet negatief wordt beïnvloed.

ad c: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening mag niet te dicht bij een vispassage worden aangelegd. De reden is dat een dergelijke voorziening de lokstroom van de vispassage kan verstoren.

Als de afstand tot de vispassage kleiner is dan 50 meter moet worden beoordeeld wat de invloed van de voorziening op de vispassage is. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn de periode (tijdstip en tijdsduur) dat van de voorziening gebruik wordt gemaakt, het debiet, of de voorziening beneden- of bovenstrooms van de vispassage wordt aangelegd en de geometrie van de voorziening. Vergunning kan worden verleend als kan worden aangetoond dat de voorziening geen negatieve invloed heeft op de werking van de vispassage.

4.10.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de uitstroomvoorziening of het onttrekkingspunt aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid ervan.

Opmerking

Het aanleggen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt met aan- of afvoerbuizen en eventuele pompen bij een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkering als deze binnen het dijklichaam (bij een primaire waterkering of zomerkade), dan wel op de kruin en de taluds (bij een regionale of overige waterkering) worden aangebracht. Buizen en pompen kunnen gaan lekken en kunnen dan leiden tot uitspoeling van grond.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of bij een aan- of afvoerbuis door de waterkering er water langs de buis kan stromen (dit dient voorkomen te worden);

  • -

    of bij een aan- of afvoerbuis door de waterkering de afsluitende middelen wel waterkerend zijn en voldoende zekerheid van afsluiting bieden.

4.10.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen

4.10.2.1Inleiding

Als voor de activiteit uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.10.2.2Watergang

Voor het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening bij een watergang.

4.10.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingspunt in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een uitstroomvoorziening en een onttrekkingspunt houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of bij het verwijderen van een aan- of afvoerbuis die door de waterkering ligt, de waterkerende functie van de waterkering niet wordt aangetast.

4.10.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.11 Kabel of leiding

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een kabel of leiding en het verwijderen van een kabel of leiding.

4.11.1 Kabel of leiding aanleggen

4.11.1.1Inleiding

Als voor de activiteit kabel of leiding aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.11.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een kabel of leiding bij een watergang, waarbij de watergang tijdelijk wordt afgedamd, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Indien kabels of leidingen worden aangelegd door middel van een open ontgraving in of onder de watergang, wordt de watergang geheel of gedeeltelijk droog gezet. Hierdoor wordt altijd de water aan- en afvoer beperkt of volledig gestremd. Van geval tot geval wordt beoordeeld of de risico’s van de stremming aanvaardbaar zijn. Bij een tijdelijke of volledige afsluiting zijn altijd maatregelen nodig om de minimaal benodigde waterdoorvoer te garanderen. Dit kan door bijvoorbeeld een tijdelijke bypass te graven of voldoende pompcapaciteit te installeren.

Indien vergunning wordt verleend, worden hierin tenminste voorschrift opgenomen ten aanzien van de minimale aan- en afvoercapaciteit van water.

ad b: het voorkomen dat de onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Kabels en leidingen die een primaire watergang kruisen dienen voldoende diep te worden aangelegd, zodat bij maai- en baggerwerkzaamheden de kabel of leiding of de onderhoudsmachine niet wordt beschadigd. Standaard wordt een diepte van één meter onder de vaste waterbodem aangehouden. Bij vaarwegen geldt hiervoor een maat van twee meter. In gevallen waar dit niet mogelijk is, kunnen aanvullende beschermende maatregelen worden geëist in de vergunning, zoals een betonnen afdekking of dikke stalen mantelpijp.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de benodigde doorvoercapaciteit aan de norm blijft voldoen.

4.11.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een kabel of een leiding in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de kabel of leiding aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid ervan, als bijvoorbeeld een leiding faalt.

Ook het aanleggen van een leiding met een overdruk van 10 bar of meer in de beschermingszone van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt met name in het geval dat de leiding faalt.

Het aanleggen van een leiding, niet zijnde een huisaansluiting, in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Aanvullingen

Het waterschap hanteert bij het beoordelen van het aanleggen van een kabel of een leiding bij een waterkering een aantal uitgangspunten die van belang zijn voor het in stand houden van de waterkerende functie van een waterkering. Deze uitgangspunten zijn hieronder verwoord:

  • -

    Het dijklichaam wordt vrijhouden van kabels en (vooral) leidingen. Uitgezonderd zijn onder andere huisaansluitingen en openbare verlichting (locatiegebondenheid).

  • -

    Als een kabel of leiding de waterkering moet kruisen, dan heeft een gestuurde boring onder de waterkering door met de in- en uittredepunten buiten de zone waterstaatswerk de voorkeur.

  • -

    Bij meerdere kruisingen, dienen de kabels of leidingen zo mogelijk gebundeld te worden. Bij een bundel van kabels wordt een mantelbuis toegepast.

  • -

    Mediumvoerende leidingen:

    • aanleggen buiten de zone waterstaatswerk;

    • indien binnen de zone waterstaatswerk; mantelbuis toepassen of voldoen aan vigerende NEN-normen.

  • -

    Er is een voorkeur voor sleufloos werken in verband met de minimale grondroering.

  • -

    (Spoel)boring door het dijklichaam is niet toegestaan, waarbij een uitzondering kan worden gemaakt voor boogboringen.

  • -

    Bij het beoordelen wordt getoetst aan geldende NEN-normen en de NPR.

  • -

    Buiten werking gestelde kabels en leidingen moeten worden verwijderd, tenzij dit de waterkering schade toebrengt. Dan dienen de leidingen te worden gevuld of gedicht.

  • -

    Indien een mediumvoerende leiding in het dijklichaam aan vervanging toe is, wordt geprobeerd deze te verplaatsen naar buiten het dijklichaam.

  • -

    Voor de beoordeling van de vergunningsaanvraag zijn o.a. de volgende gegevens benodigd:

    • dwarsprofiel waterkering met ligging kabel of leiding of gestuurde boring;

    • sterkteberekening voor de leiding;

    • muddrukberekeningen.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een kabel of een leiding bij een waterkering wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen.

1. Aanleggen van een kabel of een leiding bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een kabel of een leiding bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de stabiliteit en hoogte van de waterkering ook na afronding van de activiteiten niet negatief worden beïnvloed door bijv. falen van de leiding.

2. Aanleggen van een kabel of een leiding bij een regionale of overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een kabel of een leiding bij een regionale of overige waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de stabiliteit en hoogte van de waterkering ook na afronding van de activiteiten niet negatief worden beïnvloed door bijv. falen van de leiding.

3. Aanleggen van een kabel of een leiding bij een zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een kabel of een leiding bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de stabiliteit en hoogte van de waterkering ook na afronding van de activiteiten niet negatief worden beïnvloed door bijv. falen van de leiding.

4.11.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.11.2 Kabel of leiding verwijderen

4.11.2.1Inleiding

Als voor de activiteit kabel of leiding verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.11.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een kabel of leiding bij een watergang, waarbij de watergang tijdelijk wordt afgedamd, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • a.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Een constructie in het water kan effect hebben op het doorstroomprofiel van de watergang. Bij een primaire of secundaire watergang wordt daarom getoetst of door de verkleining van het profiel de watergang nog voldoet aan de afvoernorm. Voor tijdelijke constructies die de watergang dermate versmallen dat de afvoernorm niet meer gehandhaafd blijft, worden voorschriften opgenomen om de doorvoer van water te garanderen. Bijvoorbeeld door de inzet van pompen of een bypass. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het doorstroomprofiel aan de gestelde norm moet blijven voldoen.

Kortdurende versmallingen (maximaal enkele dagen) kunnen worden vergund op voorwaarde dat er in deze periode geen neerslag wordt voorspeld, waardoor tijdelijk een kleiner profiel acceptabel is.

4.11.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een kabel of een leiding in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het aanleggen van kabels en leidingen in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Aanvullingen

Het waterschap hanteert bij het beoordelen van het verwijderen van een kabel of een leiding bij een waterkering een aantal uitgangspunten die van belang zijn voor het in stand houden van de waterkerende functie van een waterkering. Deze uitgangspunten zijn hieronder verwoord:

  • -

    Bij het beoordelen wordt getoetst aan geldende NEN-normen en de NPR.

  • -

    Buiten werking gestelde kabels/leidingen moeten worden verwijderd, tenzij dit de waterkering schade toebrengt. Dan dienen de leidingen te worden gevuld of gedicht.

  • -

    Indien een mediumvoerende leiding in het dijklichaam aan vervanging toe is, wordt geprobeerd deze te verplaatsen naar buiten het dijklichaam.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een kabel of een leiding bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

4.11.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.12 Beplanting

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van beplanting en het verwijderen van beplanting.

4.12.1 Beplanting aanbrengen

4.12.1.1Inleiding

Als voor de activiteit beplanting aanbrengen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.12.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van beplanting bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

  • b.

    het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Als bomen te dicht op elkaar worden geplant of hagen en struiken onbelemmerd uitgroeien, kan machinaal maaionderhoud van een primaire watergang vanaf de oever worden bemoeilijkt of zelfs onmogelijk worden gemaakt. Indien een initiatiefnemer wil afwijken van de criteria ten aanzien van het uitvoeren van machinaal onderhoud vanaf de oever, wordt getoetst of normaal machinaal onderhoud van de watergang mogelijk blijft, bijvoorbeeld vanaf de andere oever of varend. Het belang van de initiatiefnemer wordt afgewogen tegen het algemeen belang dat het onderhoud goed kan worden uitgevoerd tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud vanaf de oever of eventueel vanaf het water mogelijk moet blijven tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Bomen en struiken, die te dicht op een beschoeiing in beheer en onderhoud van het waterschap worden geplant, kunnen het vervangen van de beschoeiing bemoeilijken. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de aanvrager op verzoek van het waterschap, bij vervanging van de beschoeiing de beplanting verwijdert, of eventuele schade aan de beplanting accepteert.

Bomen en struiken die in een beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk worden geplaatst, kunnen de bediening en het onderhoud van dit kunstwerk belemmeren. In deze zone kan alleen beplanting worden toegestaan indien de toegang tot het kunstwerk voor bediening en onderhoud niet wordt belemmerd. In het algemeen zal daarom alleen kleinere beplanting (hagen en struiken) worden vergund.

ad b: het voorkomen dat de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem worden belemmerd

Diepwortelende bomen en struiken, die dicht op een beschoeiing of een peilregelend kunstwerk worden geplant, kunnen deze beschoeiing of dit kunstwerk beschadigen, vanwege doorgroei van wortels en takken. Vergunningaanvragen voor aanplant in een beschermingszone B van een beschoeiing of in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk worden getoetst op de aard van de beplanting in relatie tot het type oeververdediging en kunstwerk.

Vergunningaanvragen worden getoetst op het risico op schade door de beplanting op de beschoeiing of kunstwerk. Dit risico moet nihil of zeer gering zijn om de beplanting toe te kunnen staan.

4.12.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanbrengen van beplanting in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de beplanting aan te brengen, maar ook voor de aanwezigheid van de beplanting (bijvoorbeeld ontgrondingskuil, schaduwwerking).

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanbrengen van beplanting bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de beplanting, inclusief de wortels buiten leggerprofiel staat en blijft staan, dat wil zeggen de beplanting staat op een overdimersionering van de waterkering;

  • -

    of de ontgrondingskuil die ontstaat bij het omvallen van een boom of struik, of het aanwezige wortelstelsel van boom of struik geen invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering;

  • -

    of de beplanting niet voor teveel schaduwwerking op de waterkering zorgt - door de schaduw kan de onderliggende grasmat zich niet ontwikkelen en dit is nadelig voor de erosiebestendigheid.

4.12.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.12.2 Beplanting verwijderen

4.12.2.1Inleiding

Als voor de activiteit beplanting verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.12.2.2Watergang

Voor het verwijderen van beplanting bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van beplanting bij een watergang.

4.12.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van beplanting in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van beplanting houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten buitendijks of binnendijks plaatsvinden.

4.12.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.13 Hekwerk, schutting of afrastering

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering en het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering.

4.13.1 Hekwerk, afrastering of schutting aanleggen

4.13.1.1Inleiding

Als voor de activiteit hekwerk, schutting of afrastering aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.13.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Door het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in de beschermingszone A van een primaire watergang kan machinaal maaionderhoud vanaf de oever worden bemoeilijkt of zelfs onmogelijk worden gemaakt. Indien een initiatiefnemer wil afwijken van de criteria ten aanzien van het uitvoeren van machinaal onderhoud vanaf de oever, wordt getoetst of normaal machinaal onderhoud van de watergang mogelijk blijft, bijvoorbeeld vanaf de andere oever of varend. Het belang van de initiatiefnemer wordt afgewogen tegen het algemeen belang dat het onderhoud goed kan worden uitgevoerd tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud vanaf de oever of eventueel vanaf het water mogelijk moet blijven tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Een hekwerk dat, of een schutting of afrastering die, haaks op de watergang in een beschermingszone A van een watergang wordt geplaatst, belemmert de vrije doorgang van onderhoudsmachines. Een hekwerk, schutting of afrastering wordt alleen vergund als de vrije doorgang wordt geregeld, bijvoorbeeld door middel van een toegangshek in het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Een hekwerk dat, of een schutting of afrastering die, over een watergang wordt geplaatst, kan het varend onderhoud hinderen. Deze worden alleen vergund op voorwaarde dat de vrije doorvaart voor onderhoudsvaartuigen mogelijk blijft of geregeld wordt.

Een hekwerk dat, of een schutting of afrastering die, wordt geplaatst in een beschermingszone B van een beschoeiing kunnen het vervangen van de beschoeiing belemmeren. Indien vergunning wordt verleend, wordt hierin tenminste een voorschrift opgenomen dat het hekwerk, de schutting of de afrastering het vervangen van de beschoeiing niet mag belemmeren of dat het hekwerk, de schutting of de afrastering (tijdelijk) moet worden verwijderd bij vervanging van de beschoeiing.

4.13.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om het hekwerk, de schutting of de afrastering aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid (met name voor het buitentalud).

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten aan de buitendijkse of binnendijkse zijde van de waterkering plaatsvinden. Bij activiteiten aan de buitendijkse zijde van de waterkering is het waterschap terughoudender in het verlenen van een vergunning;

  • -

    of de te aan te leggen afrastering het doorstroomprofiel van de rivier (buitentalud primaire waterkeringen) niet beperkt vanwege achterblijvend drijfvuil wat nadelig is voor de erosiebestendigheid.

4.13.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.13.2 Hekwerk, afrastering of schutting verwijderen

4.13.2.1Inleiding

Als voor de activiteit hekwerk, schutting of afrastering verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.13.2.2Watergang

Voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering bij een watergang.

4.13.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een hekwerk of schutting in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een hekwerk of schutting houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

Het verwijderen van een afrastering valt niet onder de vergunningplicht. Daarom is deze beleidsregel niet van toepassing op het verwijderen van een afrastering bij een waterkering.

4.13.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.14 Bouwwerk geen gebouw zijnde

Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde en het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde.

Opmerkingen

  • -

    Woningen, stallen, schuren, loodsen, woonboten, etc. vallen niet onder deze paragraaf. Hiervoor is de beleidsregel Gebouw van toepassing (zie paragraaf 4.16).

  • -

    In deze beleidsregel wordt in plaats van Bouwwerk geen gebouw zijnde in voorkomende gevallen de term bouwwerk gehanteerd.

4.14.1 Bouwwerk geen gebouw zijnde oprichten

4.14.1.1Inleiding

Als voor de activiteit bouwwerk geen gebouw zijnde oprichten een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.14.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Tijdelijke afdammingen om bijvoorbeeld werkzaamheden uit te voeren kunnen worden vergund zonder dat dit gecompenseerd hoeft te worden.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Een bouwwerk in het water kan effect hebben op het doorstroomprofiel van de watergang. Bij een primaire en secundaire watergang wordt daarom getoetst of door de verkleining van het profiel de watergang nog voldoet aan de afvoernorm. Voor tijdelijke bouwwerken die de watergang dermate versmallen dat de afvoernorm niet meer gehandhaafd blijft, worden voorschriften opgenomen om de doorvoer van water te garanderen. Bijvoorbeeld door de inzet van pompen of een bypass. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het doorstroomprofiel aan de gestelde norm moet blijven voldoen.

Een kortdurende versmalling (maximaal enkele dagen) kan worden vergund op voorwaarde dat er in deze periode geen neerslag wordt voorspeld, waardoor tijdelijk een kleiner profiel acceptabel is.

Een kortdurende afdamming (maximaal enkele dagen) kan worden vergund op voorwaarde dat er in deze periode geen neerslag wordt voorspeld. Eventueel kunnen mitigerende maatregelen in de vergunning worden opgenomen (bijvoorbeeld het plaatsen van een pomp).

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Als bouwwerken te dicht op elkaar worden geplaatst, wordt machinaal maaionderhoud van een primaire watergang vanaf de oever bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt. Indien een aanvrager wil afwijken van de criteria ten aanzien van het uitvoeren van machinaal onderhoud vanaf de oever, wordt getoetst of normaal machinaal onderhoud van de watergang mogelijk blijft, bijvoorbeeld vanaf de andere oever of varend. Het belang van de initiatiefnemer wordt afgewogen tegen het algemeen belang dat het onderhoud goed kan worden uitgevoerd tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat machinaal onderhoud vanaf de oever of eventueel vanaf het water mogelijk moet blijven tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Bouwwerken die worden geplaatst in een beschermingszone B van een beschoeiing kunnen het vervangen van de beschoeiing belemmeren. Indien vergunning wordt verleend, wordt hierin tenminste een voorschrift opgenomen dat het bouwwerk het vervangen van de beschoeiing niet mag belemmeren of dat het bouwwerk (tijdelijk) moet worden verwijderd bij vervanging van de beschoeiing.

Door het permanent of langdurig plaatsen van een bouwwerk in, op of boven een primaire of secundaire watergang kan het – al dan niet varend - onderhoud worden belemmerd. Indien uit toetsing van de vergunningaanvraag blijkt dat dit het geval is, wordt nagegaan of het bouwwerk zo geplaatst kan worden, of de watergang zo aangepast kan worden, dat onderhoud mogelijk blijft. Bij zwaarwegende belangen kan bijvoorbeeld een extra inlaatplaats voor de maaiboot aangelegd worden.

Voor tijdelijke bouwwerken die de watergang versmallen zal, indien de watergang varend wordt onderhouden, eerst beoordeeld worden of in de periode van de versmalling ook onderhoud zal plaatsvinden. Indien dit het geval is zullen in de vergunning voorschriften worden opgenomen voor het in stand houden van de minimale doorvaartbreedte. Indien hiervoor vergunning wordt verleend, wordt tenminste een voorschrift opgenomen dat onderhoud mogelijk moet blijven.

Bij de aanleg van zonnepanelen in, op of boven oppervlaktewater is dat lastiger. Zeker als het gaat om grootschalige toepassingen. Als jaarlijks maaionderhoud ernstig wordt belemmerd dan kan dat een reden zijn om geen vergunning te verlenen, tenzij de betreffende watergang dusdanig breed is dat er ter plaatse van de aan te leggen zonnepanelen niet gemaaid hoeft te worden.

ad d. het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het waterschap heeft op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de verplichting om te streven naar ecologisch gezond water. Grote bouwwerken (bijvoorbeeld zonnepanelen) in, op of boven oppervlaktewater hebben effect op veel ecologische stuurvariabelen in en om het water, zoals schaduw, windrichting, zuurstofcondities en habitat. Het totaaleffect op de waterkwaliteit is daardoor lastig te voorspellen. Het is echter o.a. afhankelijk van de grootte en mate van bedekking van het oppervlaktewater.

Voor onder andere nieuw te plaatsen zonnepanelen op, in en over het water geldt een vergunningplicht. Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat er geen ecologische achteruitgang optreedt. Er wordt samen met de initiatiefnemer gekeken of het mogelijk is het ontwerp zo aan te passen dat aan deze ecologische randvoorwaarden kan worden gedaan.

Voor zonnepanelen op water, zie voor meer informatie Handreiking voor vergunningverlening drijvende zonnepanelen op water (STOWA 2018-73).

De aanvraag zal per geval worden bekeken en worden getoetst aan de volgende parameters:

Mate van bedekking van het waterlichaam: Uit onderzoek komt naar voren dat 10% bedekking met bijvoorbeeld zonnepanelen waarschijnlijk weinig effect heeft op de waterkwaliteit en 90% waarschijnlijk veel. Hoe dit precies uitwerkt is afhankelijk van (onder meer) het percentage bedekking van het oppervlaktewater met de panelen, de ruimte tussen de panelen, de ligging van de panelen in de watergang en de kenmerken van de watergang (waaronder waterdiepte). Aanvragen met lage bedekkingen (<50%) zijn kansrijker.

Het totaal te plaatsen oppervlakte: Wanneer bijvoorbeeld zonnepanelen worden geplaats op het wateroppervlak neem dit ook ruimte weg voor de groei van bijvoorbeeld drijfbladplanten. Zij kunnen zich niet vestigen op de locaties van het paneel. In hoeverre meer zonnepanelen de kans op verslechtering van de waterkwaliteit vergoot is ook afhankelijk van de andere parameters.

Mate van lichtdoorlatendheid: Door de aanleg van bijvoorbeeld zonnepanelen in het water wordt de lichtinstraling tegengehouden. Hierdoor komt er minder licht op de bodem waardoor wortelende planten zich mogelijk minder goed vestigen en de fysisch-chemische waterkwaliteit veranderd. Gedeeltelijke lichtdoorlatendheid van de zonnepanelen zwakt de effecten van de bedekking op de waterkwaliteit af.

Wijze van plaatsing: Het plaatsen van bijvoorbeeld schuine zonnepanelen, of op een verhoging, om de uitwisseling met lucht te verhogen en dus meer zuurstofaanvoer te krijgen, zijn kansrijker.

Locatie en natuurwaarde: Worden er bijvoorbeeld zonnepanelen aangelegd in of nabij een natuurgebied? Of in of nabij een KRW-waterlichaam? Is er beschermde flora en fauna aanwezig? Dat maakt de kans op het verlenen van een vergunning kleiner.

Voor projecten waarbij zonnepanelen op het wateroppervlak worden gelegd, worden afhankelijk van de situatie alleen maar tijdelijke vergunningen afgegeven voor een periode van 5 tot 16 jaar. Dit omdat de voorspelbaarheid van het uiteindelijke ecologisch effect lastig is gezien de complexiteit van factoren en omdat landelijk nog onvoldoende kennis aanwezig is. Bij het bepalen van de toegestane duur van de vergunning wordt onder andere rekening gehouden met: het type watergang/waterplas, de diepte van de watergang/waterplas, de reeds aanwezige ecologische kwaliteit, de gevoeligheid/kwetsbaarheid van het gebied, de functie van de watergang/waterplas en het percentage bedekt oppervlak. Indien vergunning wordt verleend, is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het voorkomen van verslechtering van de waterkwaliteit. Om dit te monitoren wordt er in samenspraak met het waterschap een monitoringsplan opgesteld om hieraan te kunnen toetsen. Indien een verslechtering lijkt op te treden kan een tijdelijke vergunning niet of na aanpassing (bijvoorbeeld door verwijdering van enkele panelen) weer worden verleend. Ook kunnen bijvoorbeeld mitigerende maatregelen worden voorgeschreven. Als er geen verslechtering is opgetreden kan de vergunning zonder aanpassing worden verlengd.

4.14.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om het bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten, maar ook voor de aanwezigheid van het bouwwerk geen gebouw zijnde.

Opmerking

Als er een nieuwe kabel of een nieuwe aftakking van een bestaande kabel naar het bouwwerk moet worden aangelegd dan geldt ook de beleidsregel voor Kabel of leiding aanleggen.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een waterkering wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen. Daarnaast worden voor het plaatsen van zonnepanelen bij een primaire waterkering aanvullende voorwaarden gesteld.

1. Oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een primaire, regionale of overige waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of het bouwwerk het leggerprofiel (of minimaal benodigde profiel) van de waterkering doorsnijdt.

2. Plaatsen van zonnepanelen bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het plaatsen van zonnepanelen bij een primaire waterkering kijken wij, naast de aspecten onder lid 1 (Oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een primaire waterkering), aanvullend naar onderstaande overwegingen en voorwaarden.

Zonnepanelen op de kruin, taluds of de beheerstrook van 5 meter van een primaire waterkering zijn in het kader van de waterveiligheid in beginsel niet toegestaan. Onder strikte voorwaarden kunnen zonnepanelen wel worden toegestaan op de binnenzijde van de primaire waterkering, op en vanaf de binnenberm. Hieraan worden de volgende voorwaarden verbonden:

  • -

    Het zonnepanelensysteem, inclusief kabels, wordt geplaatst op de binnenberm, het talud van de binnenberm en/of het maaiveld geheel naast het dijklichaam aan de binnenzijde van de waterkering.

  • -

    Ontgravingen in de binnenberm, het talud van de binnenberm of maaiveld zijn niet toegestaan.

  • -

    Het zonnepanelensysteem staat stabiel en stevig.

  • -

    De totale constructie wordt buiten het profiel van de waterkering geplaatst.

  • -

    De beheerstrook wordt geheel vrijgehouden.

  • -

    De goede afvoer van water van het binnentalud naar het maaiveld mag niet worden belemmerd.

  • -

    Wanneer een zonnepanelensysteem niet meer wordt gebruikt, wordt deze in zijn geheel, inclusief fundering en kabels verwijderd. Daarbij moeten de vigerende regels in acht te worden genomen. De waterkering moet in de oorspronkelijke toestand worden hersteld.

  • -

    Bij groot onderhoud aan en/of versterking van de waterkering moet het zonnepanelensysteem door en op kosten van vergunninghouder (tijdelijk) worden verwijderd, binnen een door het waterschap aangegeven termijn.

  • -

    Een zone van 2,5 meter aan weerszijden van een ondergrondse verticale constructie t.b.v. waterveiligheid wordt vrijgehouden i.v.m. inspectie en onderhoud. Onder verticale constructies wordt bijvoorbeeld verstaan een heavescherm of bentonietscherm.

  • -

    De initiatiefnemer onderhoudt de omliggende grasmat. De grasmat blijft weersbestendig waardoor geen erosie van grond door weer en wind en dierlijke graverij plaatsvindt.

  • -

    Daar waar schaduwwerking optreedt, wordt een alternatieve erosiebestendige bescherming aangelegd (zoals grasbetontegels), zulks ter beoordeling van het waterschap.

  • -

    De constructie heeft een erosiebestendige aansluiting op de grasmat van minimaal 0,4 meter breedte (bijvoorbeeld grasbetontegels), zulks ter beoordeling van het waterschap.

  • -

    Het zonnepanelensysteem dient te voet toegankelijk te zijn, tussen of onder de panelen door.

  • -

    Waterveiligheid is leidend. Een toets op waterveiligheid kan dus, los van de bovenstaande voorwaarden, altijd leiden tot een afwijzing van de vergunningaanvraag.

  • -

    Indien het waterschap eigenaar is van het betreffende perceel, dient de initiatiefnemer naast het verkrijgen van een vergunning tevens een huurovereenkomst met het waterschap af te sluiten

3. Oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een regionale of overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een primaire, regionale of overige waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of het bouwwerk het leggerprofiel (of minimaal benodigde profiel) van de waterkering doorsnijdt.

4. Oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een zomerkade houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of het bouwwerk het minimaal benodigde profiel van de waterkering doorsnijdt.

4.14.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen

4.14.2.1Inleiding

Als voor de activiteit bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.14.2.2Watergang

Voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een watergang.

4.14.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Opmerking

Als er een kabel of een aftakking van een kabel naar het te verwijderen bouwwerk ligt moet deze ook worden verwijderd. Hiervoor geldt de beleidsregel voor Kabel of leiding verwijderen.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    hoogte;

  • -

    periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van aanwezige funderingspalen. Indien dit niet het geval is, wordt hiervoor in principe geen vergunning verleend. Indien er wel bouwkundige redenen zijn tot het verwijderen van de funderingspalen dan wordt specifiek gekeken of:

    • het risico op piping niet vergroot wordt.

4.14.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.15 Natuurvriendelijke oever

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een natuurvriendelijke oever en het verwijderen van een natuurvriendelijke oever.

4.15.1 Natuurvriendelijke oever aanleggen

4.15.1.1Inleiding

Als voor de activiteit natuurvriendelijke oever aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.15.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Indien de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd binnen het natte profiel van een watergang, dan kan dit ten koste gaan van het bergend vermogen van de watergang. Het verlies aan waterberging dient altijd gecompenseerd te worden overeenkomstig de beleidsregel voor Grond of ander materiaal aanbrengen. Bij het verlies van waterberging is in feite sprake van een demping. De mate waarin het bergend vermogen vermindert, is afhankelijk van de wijze waarop de oever wordt aangelegd. De taludhelling is hierin bepalend. Bij een plasberm moet de diepte minimaal 0,30 meter zijn ten opzichte van het in het peilbesluit vastgestelde peil in het groeiseizoen, omdat anders de kans op verlanding erg groot is. In hoeverre er verlanding van de oever gaat optreden, is afhankelijk van de vorm van de oever, de mogelijkheden voor onderhoud en de intensiteit waarmee de oever wordt onderhouden. Bijvoorbeeld een brede plas-dras zone die alleen maar vanaf het water is te bereiken, is lastiger te onderhouden dan een schuin talud dat vanaf het land gemaaid kan worden.

Indien een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd als compensatie, bijvoorbeeld voor een demping, of als compensatie voor versnelde afvoer en lozing vanaf nieuw verhard oppervlak, of als compensatie voor een activiteit in een bestaande natuurvriendelijke oever, dan worden er eisen gesteld aan de vorm van de aan te leggen natuurvriendelijke oever. Het ontwerp van de oever wordt beoordeeld op welk type vegetatie er waarschijnlijk gaat groeien en het risico op verlanding. Ook indien een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd als compensatie voor een demping, of als compensatie voor versnelde afvoer en lozing vanaf nieuw verhard oppervlak geldt dat een plasberm een minimale diepte moet hebben van 0,30 meter ten opzichte van het in het peilbesluit vastgestelde peil in het groeiseizoen, omdat anders de kans op verlanding erg groot is. In de vergunning kunnen voorschriften worden opgenomen om verlanding tegen te gaan. Vergunning voor de aanleg van een natuurvriendelijke oever ter compensatie van demping van water of versneld afvoeren van hemelwater wordt verleend onder voorwaarde dat er geen risico op verlanding is in het natte profiel.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Bij de aanleg van een natuurvriendelijke oever in het bestaande natte profiel van een watergang wordt het doorstroomprofiel en daarmee de doorvoercapaciteit van de watergang verkleind. Aanvragen worden getoetst op het handhaven van het minimale aan- en/of afvoerprofiel, gebaseerd op de aan- en/of afvoernorm voor het achterliggende gebied. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het doorstroomprofiel moet blijven voldoen aan de aan- en/of afvoernorm.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Bij de aanleg van een natuurvriendelijke oever in een beschermingszone A van een primaire watergang kan het machinaal onderhoud van de watergang vanaf de oever worden gehinderd of onmogelijk worden gemaakt. In feite vindt een verbreding van de watergang plaats. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of alternatieve onderhoudsmethoden mogelijk zijn. Het belang bij de aanleg en het hebben van de natuurvriendelijke oever wordt gewogen tegen de eventuele meerkosten voor het onderhoud.

In beginsel wordt er naar gestreefd dat onderhoud vanaf de kant mogelijk blijft. De beschermingszone A moet dan worden verlegd. Indien dit niet kan en de oever wel varend onderhouden kan worden, kan dit vergund worden mits dit niet leidt tot veel hogere onderhoudskosten. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het onderhoud van het natte profiel op machinale wijze en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk moet blijven.

4.15.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever bij een waterkering wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen.

1. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten het leggerprofiel doorsnijden;

2. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever bij een regionale of overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever bij een regionale of overige waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten het leggerprofiel/minimaal benodigde profiel van de waterkering doorsnijden;

  • -

    of bij een verheelde regionale of verheelde overige waterkering voldoende ruimte overblijft voor het leggerprofiel/minimaal benodigde profiel, inclusief de bijbehorende zones

3. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever bij een zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever bij een zomerkade houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de activiteiten het minimaal benodigde profiel van de waterkering doorsnijden;

4.15.1.4Vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de vaarweg, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.15.2 Natuurvriendelijke oever verwijderen

Als voor de activiteit natuurvriendelijke oever verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.15.2.1Watergang

Voor het verwijderen van een natuurvriendelijke oever bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een natuurvriendelijke oever bij een watergang.

Toelichting: Onder het verwijderen van een natuurvriendelijke oever wordt in dit verband verstaan het verder uitgraven van de natuurvriendelijke oever of het verwijderen van de beplanting van de natuurvriendelijke oever. Voor de watergang heeft dit geen negatieve gevolgen en daarom geldt er vanuit de watergang hiervoor uitsluitend een zorgplicht.

Het verwijderen van een natuurvriendelijke oever is echter wel vergunningplichtig vanuit de natuurvriendelijke oever zelf. Zie hiervoor paragraaf 4.15.2.3.

Het dempen van een natuurvriendelijke oever valt onder paragraaf 4.3 Grond of ander materiaal aanbrengen.

4.15.2.2Waterkering

Voor het verwijderen van een natuurvriendelijke oever geldt, afhankelijk van de situatie van de te verwijderen natuurvriendelijke oever, de beleidsregel Graven of Grond of ander materiaal aanbrengen bij een waterkering.

4.15.2.3Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.16 Gebouw

Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten of aanpassen van een gebouw en het verwijderen van een gebouw.

Opmerkingen

  • -

    Onder Gebouw wordt in dit verband verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte - geheel of gedeeltelijk met wanden - omsloten ruimte vormt. Hierbij gaat het onder andere over woningen, stallen, schuren, loodsen en woonboten.

4.16.1 Gebouw oprichten of aanpassen

4.16.1.1Inleiding

Als voor de activiteit gebouw oprichten of aanpassen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder deze paragraaf valt tevens het versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak.

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moet ook de beleidsregels Graven en Grond of ander materiaal aanbrengen worden geraadpleegd.

4.16.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten of aanpassen van een gebouw bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Indien een gebouw geheel of gedeeltelijk in een watergang wordt geplaatst, heeft dit effect op de berging van de watergang. In feite vindt er demping plaats. Bij het plaatsen van een gebouw geheel of gedeeltelijk in een watergang, waarbij demping van oppervlaktewater plaatsvindt, moet gecompenseerd worden overeenkomstig de beleidsregel voor Grond of ander materiaal aanbrengen

Indien vergunning wordt verleend, wordt hierin tenminste een voorschrift opgenomen dat de verkleining van het wateroppervlak minimaal volledig moet worden gecompenseerd.

Ten gevolge van de verwachtte klimaatsverandering zal de neerslagintensiteit toenemen, waardoor vaker peilstijgingen in het oppervlaktewater zullen optreden. Bij versnelde afvoer en lozing van nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater wordt daarom het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. Bij aanleg van meer dan in de criteria genoemd nieuw verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, moet daarom altijd extra oppervlaktewater worden gegraven.

Voor de compensatie valt ook het verwijderen van bestaande dammen onder het graven van nieuw water. Het opheffen van overbodige dammen is positief voor de doorstroming en de ecologie van het watersysteem en kan daarom de voorkeur genieten boven het graven van nieuw water.

Compensatie moet in beginsel voorafgaand aan of direct na aanleg van de verharding worden uitgevoerd. Bij voorkeur in hetzelfde peilgebied of anders in een lager gelegen peilvak in hetzelfde afvoergebied. In overleg met het waterschap kan, indien doelmatig ook in een hoger peilgebied worden gecompenseerd. Later compenseren wordt uitsluitend toegestaan indien er voldoende garanties binnen een langlopend project zijn dat er op een later tijdstip wordt gecompenseerd. Hierbij wordt getoetst of in de tussenliggende periode het extra risico op wateroverlast aanvaardbaar is.

Andersom is het mogelijk dat water wat al eerder is gegraven, als compensatie dient. Deze wateren dienen wel geregistreerd te zijn in een waterbank.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de lozing van het nieuw verharde oppervlak niet leidt tot extra peilstijging en dat compensatie voor de versnelde afvoer bij voorkeur wordt gerealiseerd in hetzelfde peilgebied of anders in een lager gelegen peilvak in hetzelfde afwateringsgebied.

Toenames van verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² kunnen een dermate grote impact op het watersysteem hebben dat de vuistregels voor compensatie niet zonder meer toegepast kunnen worden. De initiatiefnemer dient daarom bij de planvorming samen met het waterschap een maatwerkberekening te maken. Op basis van deze berekening kan een vergunning worden aangevraagd. Vergunning wordt verleend wanneer de in de maatwerkberekening voorgestelde maatregelen aantoonbaar extra peilstijgingen bij maatgevende neerslaggebeurtenissen in het watersysteem voorkomen.

ad b: het garanderen van de aan- en afvoer van water

Vergunningaanvragen worden getoetst op het handhaven van het minimale aan- en afvoerprofiel gebaseerd op de aan- en afvoernorm voor het achterliggende gebied.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het minimaal benodigde profiel voor de doorvoer van water moet worden gehandhaafd.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Indien een gebouw in een beschermingszone A van een primaire watergang of beschermingszone B van een beschoeiing wordt geplaatst, belemmert dit het maaionderhoud (vanaf de oever) en/of het onderhoud aan een beschoeiing. Dit kan tot gevolg hebben dat het onderhoud vanaf het water moet plaatsvinden. Vergunningaanvragen worden getoetst op de mogelijkheden voor alternatief onderhoud. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat een vorm van machinaal maaionderhoud van het natte profiel en indien van toepassing, onderhoud aan de beschoeiing, mogelijk moet blijven.

Een gebouw in de beschermingszone K van een kunstwerk kan de bereikbaarheid, het onderhoud en het vervangen van het kunstwerk belemmeren. Gebouwen kunnen alleen worden toegestaan indien het kunstwerk normaal bereikbaar blijft voor de bediening en het onderhoud. Dit kan een andere route zijn, mits dit niet leidt tot hogere kosten voor het waterschap. Het kunstwerk dient ook tegen normale kosten vervangen te kunnen worden, zonder dat dit tot schade aan het vergunde gebouw leidt. Eventueel kunnen, afhankelijk van het type en omvang van het gebouw, voorschriften in de vergunning worden opgenomen over het tijdelijk verwijderen van het gebouw bij vervanging van het kunstwerk.

4.16.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het oprichten of aanpassen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om het gebouw op te richten, maar ook voor de aanwezigheid van het gebouw.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het oprichten of aanpassen van een gebouw kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het oprichten of aanpassen van een gebouw in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Aanvullingen

Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw, herbouw, aanbouw en verbouw – binnen of buiten het dijklichaam. Hieronder is eerst toegelicht wat er wordt verstaan onder de verschillende soorten bouwwerkzaamheden en vervolgens is in figuur 36.1 weergegeven of bouwen is toegestaan of niet.

  • -

    Een gebouw is een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. In deze beleidsregel worden bijvoorbeeld woningen en kantoren bedoeld, die zowel opneembaar als niet opneembaar en tijdelijk als niet tijdelijk zijn, maar ook bijvoorbeeld windturbines vallen onder deze beleidsregel. (N.B.: de vergunningplicht geldt dus ook voor bijvoorbeeld een werkkeet op de waterkering indien deze niet als klein gebouw bestempeld kan worden.)

  • -

    Een klein gebouw is een niet voor bewoning en niet als bedrijf bestemd en eenvoudig te verwijderen bouwwerk met een fundering op maaiveld (zonder palen, maar bijvoorbeeld op stelconplaten). Een klein gebouw mag geen functie hebben als (deel van een) woning of (deel van een) bedrijf en mag later ook niet worden omgebouwd tot (deel van een) woning of (deel van een) bedrijf. Een klein gebouw heeft een grondoppervlak van maximaal 15 m2. Naar een klein gebouw mogen geen kabels en/of leidingen ondergronds worden aangelegd. Te denken valt aan een tuinberging of carport.

  • -

    Nieuwbouw is het aanleggen van een zelfstandige constructie, los van de bestaande bebouwing. Het wijzigen van de fundering van een bestaand gebouw wordt in deze beleidsregel ook beschouwd als nieuwbouw.

  • -

    Herbouw is het geheel of gedeeltelijk opnieuw opbouwen van een bestaand gebouw, nadat dit (gedeeltelijk) is gesloopt of verloren gegaan, waarbij de bestaande fundering niet in oppervlakte wordt uitgebreid en niet ondergronds wordt uitgebreid en waarbij er geen nieuwe funderingspalen worden toegevoegd.

  • -

    Aanbouw is aanpassing van een bestaand gebouw, waarbij de oppervlakte en/of de inhoud wordt vergroot en de bestaande fundering wordt uitgebreid.

  • -

    Verbouw is aanpassing van een bestaand gebouw binnen de bestaande oppervlakte, waarbij de inhoud en het gewicht van het gebouw niet significant toenemen en waarbij de bestaande fundering ongewijzigd blijft.

  • -

    Dijklichaam is gedefinieerd als de kruin en de wederzijdse taluds van de waterkering - met inbegrip van eventuele bermen - én 5 meter vlak aan weerszijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang). Zie ook Profielen Waterkeringen opgenomen in bijlage III van de waterschapsverordeening. In onderstaande figuur 16.1 is een principeschets opgenomen zonder teensloot.

  • -

    De fundering is dat deel van een gebouw of constructie dat ervoor zorgt dat het eigen gewicht ervan en de daarop uitgeoefende krachten, zoals nuttige belasting, sneeuw, winddruk, enzovoorts, worden overgedragen op de draagkrachtige ondergrond. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de palen, ringbalken, betonplaten, etc.

Hoofdlijnen van de toe te passen afweging

Gebouwen zijn in beginsel niet wenselijk voor het in stand houden, de bereikbaarheid, het onderhoud van de waterkeringen en het waarborgen van toekomstige verbeteringswerken. Gezien de maatschappelijke wensen en belangen kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken. Daarbij gelden voor het dijklichaam strengere eisen dan buiten het dijklichaam. Een gebouw op het dijklichaam heeft door zijn gewicht een negatieve invloed op de stabiliteit en onderbreekt de aaneengesloten bekleding die erosie moet voorkomen. Buiten het dijklichaam heeft een gebouw vooral invloed op de pipingbestendigheid. Voor zowel binnen als buiten het dijklichaam kan een gebouw de mogelijkheden voor onderhoud en toekomstige verbeteringen beperken of negatief beïnvloeden.

Figuur 16.1: plaatsen van gebouw in zone waterstaatswerk van waterkering en profiel van vrije ruimte van primaire waterkering

afbeelding binnen de regeling

Uitsterfbeleid en stand- still beginsel

Bij het beoordelen van vergunningplichtige activiteiten voert het waterschap binnen bepaalde grenzen een uitsterfbeleid. Dit houdt in dat er niet zomaar toestemming wordt verleend voor nieuwbouw of herbouw van een gebouw op dezelfde plaats als een verwijderd gebouw. Dat wil niet zeggen dat hiervoor helemaal geen vergunning kan worden verleend. In ieder geval moet er in overleg met de initiatiefnemer bekeken worden of er mogelijkheden zijn om de situatie voor zowel de initiatiefnemer als voor de waterkering te verbeteren. Zo kan worden voorkomen dat het waterschap extra maatregelen (investeringen) moet treffen bij toekomstige dijkversterkingsprojecten en de initiatiefnemer een onwenselijke constructie in zijn tuin krijgt. Er zijn echter situaties te bedenken waarbij het onredelijk is geen vergunning te verlenen. Dat geldt bijvoorbeeld voor een huis of een schuur dat als gevolg van een calamiteit (bijvoorbeeld brand) moet worden herbouwd, al dan niet op dezelfde fundering. Dat geldt ook voor herbouw bij gedeeltelijke sloop van een huis of een schuur. In deze gevallen geldt in ieder geval het stand-still beginsel. Dat betekent dat het gebouw niet verder mag opschuiven in de richting van de waterkering. Ook mag er geen functiewijziging plaatsvinden. Een schuur mag niet worden omgebouwd tot bijvoorbeeld een bed & breakfast of een woonhuis.

De reden dat het waterschap niet instemt met een functiewijziging is dat dit een effect kan hebben op de uitvoering van toekomstige werkzaamheden aan de waterkering. Het waterschap wil voorkomen dat door een functiewijziging de waarde van een gebouw toeneemt, waardoor bij eventuele toekomstige werkzaamheden aan de waterkering de beheerkosten voor het waterschap onevenredig toenemen.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten of aanpassen van een gebouw bij een waterkering, wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen.

1. Oprichten of aanpassen van een gebouw bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten of aanpassen van een gebouw bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

Zie ook de specifieke toetsingscriteria aan het einde van deze paragraaf.

a. Nieuwbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    stand-still beginsel;

  • -

    profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

  • => Tenzij het gebouw ten opzichte van de waterkering geheel en recht achter een bestaande en bestendige woning is gelegen. Dit geldt voor beide bovenstaande criteria.

Voor het oprichten van een gebouw, ten opzichte van de waterkering geheel en recht achter een bestaande en bestendige woning, kan vergunning worden verleend aangezien dit voor het waterschap niet zal leiden tot extra maatregelen (investeringen) bij toekomstige dijkverbeteringen. Wel moet gecontroleerd worden of de (paal)fundering van het op te richten gebouw geen negatief effect heeft op piping. Onder een bestendige woning wordt in dit verband verstaan een woning die duurzaam aanwezig is en in de toekomst zal zijn.

Voor het oprichten van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een primaire waterkering wordt geen vergunning verleend.

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • -

    profiel van vrije ruimte.

b. Klein gebouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein gebouw bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    stand-still beginsel;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid;

  • -

    profiel van vrije ruimte.

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein gebouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • -

    profiel van vrije ruimte.

Voor een klein gebouw kan vergunning worden verleend als deze achter of naast de woning wordt geplaatst waarbij de bebouwingsgrens van het te plaatsen kleine gebouw niet voorbij de voorzijde van de woning uitsteekt. Voorwaarde is dat het kleine gebouw niet in het dijklichaam wordt geplaatst en dat het kleine gebouw (al dan niet tijdelijk) en op kosten van de vergunninghouder verwijderd wordt als het waterschap dat nodig acht, bijvoorbeeld bij een dijkversterkingsproject.

c. Herbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    stand-still beginsel;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid;

  • -

    profiel van vrije ruimte.

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • -

    profiel van vrije ruimte.

d. Aanbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    stand-still beginsel;

  • -

    profiel van vrije ruimte.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

  • => Tenzij de aanbouw ten opzichte van de waterkering geheel en recht achter een bestaande en bestendige woning is gelegen. Dit geldt voor beide bovenstaande criteria.

Voor het realiseren van een aanbouw, ten opzichte van de waterkering geheel en recht achter een bestaande en bestendige woning, kan vergunning worden verleend aangezien dit voor het waterschap niet zal leiden tot extra investeringen bij toekomstige dijkverbeteringen. Wel moet gecontroleerd worden of de (paal)fundering van de te realiseren aanbouw geen negatief effect heeft op piping. Onder een bestendige woning wordt in dit verband verstaan een woning die duurzaam aanwezig is en in de toekomst zal zijn.

Voor het realiseren van een aanbouw binnen het dijklichaam van een primaire waterkering wordt geen vergunning verleend.

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • -

    profiel van vrije ruimte.

e. Verbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    profiel van vrije ruimte (toets op functiewijziging die mogelijke dijkversterkingsprojecten in de weg staat).

Profiel van vrije ruimte (buiten zone waterstaatswerk)

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw binnen het profiel van vrije ruimte, buiten de zone waterstaatswerk bij een primaire waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • -

    profiel van vrije ruimte (toets op functiewijziging die mogelijke dijkversterkingsprojecten in de weg staat).

2. Oprichten of aanpassen van en gebouw bij een regionale waterkering

Zie ook de specifieke toetsingscriteria aan het einde van deze paragraaf.

a. Nieuwbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

  • => Tenzij het gebouw is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering). Dit geldt voor beide bovenstaande criteria.

Voor het oprichten van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een regionale waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de nieuwbouw tussen de bestaande bebouwing wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (bebouwingsgrens). Het gaat hierbij expliciet over verdichting van het bebouwde gebied en niet om uitbreiding van het bebouwde gebied (zie figuur 16.2 onderaan deze paragraaf).

b. Klein gebouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein gebouw bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Voor een klein gebouw kan vergunning worden verleend als deze achter of naast de woning wordt geplaatst waarbij de bebouwingsgrens van het te plaatsen kleine gebouw niet voorbij de voorzijde van de woning uitsteekt. Voorwaarde is dat het kleine gebouw niet op de kruin of taluds van de waterkering wordt geplaatst en dat het kleine gebouw het onderhoud van de waterkering niet belemmerd. Dit ter beoordeling van het waterschap. Voorwaarde is bovendien dat het kleine gebouw (al dan niet tijdelijk) en op kosten van de vergunninghouder verwijderd wordt als het waterschap dat nodig acht, bijvoorbeeld bij een dijkversterkingsproject.

Bij verheelde of overgedimensioneerde waterkeringen geldt de uitzondering voor het niet mogen plaatsen van het kleine gebouw op de kruin of taluds van de waterkering niet. Overdimensionering is ter beoordeling van het waterschap.

c. Herbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Op bovenstaande geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de herbouw binnen deze strook plaats vindt.

Ook geldt op bovenstaande een uitzondering voor herbouw van schuren, garages en terrasoverkappingen, mits de gebruiksfunctie niet wordt gewijzigd. Er hoeft hierbij geen sprake te zijn van een zwaarwegend maatschappelijk belang en locatiegebondenheid. De reden dat dit wordt toegestaan is dat voor dergelijke gebouwen geen uitsterfbeleid geldt, aangezien er pas sprake van uitsterfbeleid kan zijn als de bijbehorende woning verdwijnt.

In de vergunning opnemen dat er geen functieverandering van het gebouw mag plaatsvinden en dat de bestaande fundering niet in oppervlakte wordt uitgebreid en niet ondergronds wordt uitgebreid en waarbij er geen nieuwe funderingspalen worden toegevoegd.

d. Aanbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

  • => Tenzij het gebouw is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering). Dit geldt voor beide bovenstaande criteria.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de aanbouw niet richting de waterkering plaatsvindt.

Voor het plaatsen van een aanbouw binnen het dijklichaam van een regionale waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en er een aanbouw tussen wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (zie figuur 2 onderaan deze beleidsregel).

e. Verbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een regionale waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen (toets op functiewijziging die mogelijke dijkversterkingsprojecten in de weg staat).

3. Oprichten of aanpassen van een gebouw bij een overige waterkering

Zie ook de specifieke toetsingscriteria aan het einde van deze paragraaf.

a. Nieuwbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

  • => Tenzij het gebouw is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering). Dit geldt voor beide bovenstaande criteria.

Voor het oprichten van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een overige waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de nieuwbouw tussen de bestaande bebouwing wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (bebouwingsgrens). Het gaat hierbij expliciet over verdichting van het bebouwde gebied en niet om uitbreiding van het bebouwde gebied (zie figuur 2 onderaan deze beleidsregel).

b. Klein gebouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein gebouw bij een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Voor een klein gebouw kan vergunning worden verleend als deze achter of naast de woning wordt geplaatst waarbij de bebouwingsgrens van het te plaatsen kleine gebouw niet voorbij de voorzijde van de woning uitsteekt. Voorwaarde is dat het kleine gebouw niet op de kruin of taluds van de waterkering wordt geplaatst en dat het kleine gebouw het onderhoud van de waterkering niet belemmerd. Dit ter beoordeling van het waterschap. Voorwaarde is bovendien dat het kleine gebouw (al dan niet tijdelijk) en op kosten van de vergunninghouder verwijderd wordt als het waterschap dat nodig acht, bijvoorbeeld bij een dijkversterkingsproject.

Bij verheelde of overgedimensioneerde waterkeringen geldt de uitzondering voor het niet mogen plaatsen van het kleine gebouw op de kruin of taluds van de waterkering niet. Overdimensionering is ter beoordeling van het waterschap.

c. Herbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een overige waterkering , houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Op bovenstaande geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en de herbouw binnen deze strook plaats vindt.

Ook geldt op bovenstaande een uitzondering voor herbouw van schuren, garages en terrasoverkappingen, mits de gebruiksfunctie niet wordt gewijzigd. Er hoeft hierbij geen sprake te zijn van een zwaarwegend maatschappelijk belang en locatiegebondenheid. De reden dat dit wordt toegestaan is dat voor dergelijke gebouwen geen uitsterfbeleid geldt, aangezien er pas sprake van uitsterfbeleid kan zijn als de bijbehorende woning verdwijnt.

In de vergunning opnemen dat er geen functieverandering van het gebouw mag plaatsvinden en dat de bestaande fundering niet in oppervlakte wordt uitgebreid en niet ondergronds wordt uitgebreid en waarbij er geen nieuwe funderingspalen worden toegevoegd.

d. Aanbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

  • => Tenzij het gebouw is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland (verheelde waterkering). Dit geldt voor beide bovenstaande criteria.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de aanbouw niet richting de waterkering plaatsvindt.

Voor het plaatsen van een aanbouw binnen het dijklichaam van een regionale waterkering wordt in principe geen vergunning verleend.

Op bovenstaande (zowel binnen als buiten het dijklichaam) geldt een uitzondering indien er al een aaneengesloten strook met bebouwing aanwezig is (bebouwd gebied) en er een aanbouw tussen wordt geplaatst op dezelfde afstand ten opzichte van de waterkering als de reeds aanwezige bebouwing (zie figuur 16.2 onderaan deze paragraaf).

e. Verbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen (toets op functiewijziging die mogelijke dijkversterkingsprojecten in de weg staat).

4. Oprichten of aanpassen van een gebouw bij een zomerkade

Zie ook de specifieke toetsingscriteria aan het einde van deze paragraaf.

a. Nieuwbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor nieuwbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

  • => Tenzij het gebouw is gelegen op een reeds bestaand hoog gelegen voor- of achterland. Dit geldt voor beide bovenstaande criteria.

Voor het oprichten van nieuwbouw binnen het dijklichaam van een zomerkade wordt geen vergunning verleend.

b. Klein gebouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een klein gebouw bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Voor een klein gebouw kan vergunning worden verleend als deze achter of naast de woning wordt geplaatst waarbij de bebouwingsgrens van het te plaatsen kleine gebouw niet voorbij de voorzijde van de woning uitsteekt. Voorwaarde is dat het kleine gebouw niet in het dijklichaam wordt geplaatst en dat het kleine gebouw (al dan niet tijdelijk) en op kosten van de vergunninghouder verwijderd wordt als het waterschap dat nodig acht, bijvoorbeeld bij een dijkversterkingsproject.

c. Herbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor herbouw in de zone waterstaatswerk bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte (alleen binnen het dijklichaam);

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

d. Aanbouw

Zone waterstaatswerk

Bij de beoordeling van een aanvraag voor aanbouw binnen de zone waterstaatswerk buiten het dijklichaam bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

EN er moet sprake zijn van beide onderstaande criteria:

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de aanbouw niet richting de waterkering plaatsvindt.

Voor het oprichten van een aanbouw binnen het dijklichaam van een zomerkade wordt geen vergunning verleend.

e. Verbouw

Bij de beoordeling van een aanvraag voor verbouw in de zone waterstaatswerk bij een zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen (toets op functiewijziging die mogelijke dijkversterkingsprojecten in de weg staat).

Specifieke toetsingscriteria voor gebouwen bij waterkeringen

  • -

    Profiel. De werken, met uitzondering van de funderingspalen, doorsnijden nergens het leggerprofiel (of minimaal benodigd profiel bij overige waterkeringen).

  • -

    Ondergrondse delen. Ondergrondse delen zijn grond- en waterkerend.

  • -

    Fundering onder maaiveldniveau of op palen. Voor de fundering worden alleen grondverdringende systemen gebruikt.

  • -

    Holle ruimte. Boven het leggerprofiel, in het grondlichaam van de waterkering, worden (ingesloten) ruimtes waterdicht gemaakt, zoals kruipruimtes of kelders.

Figuur 16.2: Plaatsen van gebouwen -nieuwbouw en aanbouw- in de zone waterstaatwerk bij regionale waterkeringen en overige waterkeringen (bovenaanzicht)

Nieuwbouw

afbeelding binnen de regeling

Aanbouw

afbeelding binnen de regeling

4.16.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.16.2 Gebouw verwijderen

4.16.2.1Inleiding

Als voor de activiteit gebouw verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.16.2.2Watergang

Voor het verwijderen van een gebouw bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een gebouw bij een watergang.

4.16.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een gebouw in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het verwijderen van een gebouw kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het oprichten of aanpassen van een gebouw bij een waterkering, wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen.

1. Verwijderen van een gebouw bij een primaire waterkering of bij een zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een gebouw met fundering onder maaiveldniveau of op palen, (die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden of die geheel buiten het dijklichaam, in de gesloten dijkperiode worden verwijderd) bij een primaire waterkering of zomerkade, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte / toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van de palen. Indien dit niet het geval is, wordt de vergunning verleend voor het verwijderen van het gebouw onder voorwaarde dat de palen (deels) in de grond aanwezig blijven (tot 1 meter onder maaiveld verwijderen). Indien er wel bouwkundige redenen zijn tot het verwijderen van de palen dan wordt specifiek gekeken of het risico op piping niet wordt vergroot.

2. Verwijderen van een gebouw bij een regionale overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een gebouw met fundering onder maaiveldniveau of op palen, binnen de zone waterstaatswerk bij een regionale waterkering of overige waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of er een bouwkundige noodzaak is voor het verwijderen van de palen. Indien dit niet het geval is, wordt de vergunning verleend voor het verwijderen van het gebouw onder voorwaarde dat de palen (deels) in de grond aanwezig blijven (tot 1 meter onder maaiveld verwijderen). Indien er wel bouwkundige redenen zijn tot het verwijderen van de palen dan wordt specifiek gekeken of het risico op piping niet vergroot wordt.

4.16.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.17 Weg of verharding

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een weg of verharding en het veranderen of verwijderen van een weg of verharding.

4.17.1 Weg of verharding aanleggen

4.17.1.1Inleiding

Als voor de activiteit weg of verharding aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder deze paragraaf valt tevens het versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak.

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven, Grond of ander materiaal aanbrengen en Natuurvriendelijke oever worden geraadpleegd.

4.17.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een weg of verharding bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Ten gevolge van de verwachtte klimaatsverandering zal de neerslagintensiteit toenemen, waardoor vaker peilstijgingen in het oppervlaktewater zullen optreden. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt daarom het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. Bij aanleg van meer dan in de criteria genoemd extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, moet daarom altijd extra oppervlaktewater worden gegraven.

Voor de compensatie valt ook het verwijderen van bestaande dammen onder het graven van nieuw water. Het opheffen van overbodige dammen is positief voor de doorstroming en de ecologie van het watersysteem en kan daarom de voorkeur genieten boven het graven van nieuw water.

Compensatie moet in beginsel voorafgaand aan of direct na aanleg van de verharding worden uitgevoerd. Bij voorkeur in hetzelfde peilgebied of anders in een lager gelegen peilvak in hetzelfde afvoergebied. In overleg met het waterschap kan, indien doelmatig ook in een hoger peilgebied worden gecompenseerd. Later compenseren wordt uitsluitend toegestaan indien er voldoende garanties binnen een langlopend project zijn dat er op een later tijdstip wordt gecompenseerd. Hierbij wordt getoetst of in de tussenliggende periode het extra risico op wateroverlast aanvaardbaar is.

Andersom is het mogelijk dat water wat al eerder is gegraven, als compensatie dient. Deze wateren dienen wel geregistreerd te zijn in een waterbank.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de lozing van het nieuw verharde oppervlak niet leidt tot extra peilstijging en dat compensatie voor de versnelde afvoer bij voorkeur wordt gerealiseerd in hetzelfde peilgebied of anders in een lager gelegen peilvak in hetzelfde afwateringsgebied.

Toenames van verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² kunnen een dermate grote impact op het watersysteem hebben dat de vuistregels voor compensatie niet zonder meer toegepast kunnen worden. De initiatiefnemer dient daarom bij de planvorming samen met het waterschap een maatwerkberekening te maken. Op basis van deze berekening kan een watervergunning worden aangevraagd. Vergunning wordt verleend wanneer de in de maatwerkberekening voorgestelde maatregelen aantoonbaar extra peilstijgingen bij maatgevende neerslaggebeurtenissen in het watersysteem voorkomen.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Machinaal onderhoud vanaf de oever van een primaire watergang wordt door het waterschap doorgaans met zware machines uitgevoerd. Lichte constructies van wegen en verhardingen kunnen door de werkzaamheden beschadigd raken. Vergunningaanvragen worden getoetst op voldoende draagkracht van de constructie of dat onderhoud mogelijk blijft zonder over de constructie te rijden. Indien vergunning wordt verleend, wordt hierin tenminste een voorschrift opgenomen dat machinaal onderhoud vanaf de oever mogelijk moet blijven zonder schade aan te richten aan de wegconstructie.

4.17.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een weg of verharding in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de weg of verharding aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van de weg of verharding.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het aanleggen van een weg of verharding kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het aanleggen van een weg of verharding in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een weg of verharding op of bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte:

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    op welke wijze de aansluiting van de weg of verharding op de aangrenzende bekleding wordt gerealiseerd;

  • -

    of de noodzaak van de werkzaamheden wordt aangetoond indien deze in de gesloten dijkperiode worden uitgevoerd (primaire waterkering).

4.17.1.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.17.2 Weg of verharding veranderen of verwijderen

Als voor de activiteit weg of verharding veranderen of verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.17.2.1Watergang

Voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding bij een watergang.

4.17.2.2Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het veranderen of verwijderen van een weg of verharding in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Ook graafwerkzaamheden in de beschermingszone van een waterkering ten behoeve van het veranderen of verwijderen van een weg of verharding kunnen een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding op of bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    op welke wijze de aansluiting van de weg of verharding op de aangrenzende bekleding wordt gerealiseerd;

  • -

    of de noodzaak van de werkzaamheden wordt aangetoond indien deze in de gesloten dijkperiode worden uitgevoerd (primaire waterkering).

4.17.2.3Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.18 Beweiden

Voor het beweiden van grond geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor beweiden.

4.19 Bemesten

Voor het bemesten van grond geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor bemesten.

4.20 Grond bewerken

4.20.1 Inleiding

Als voor de activiteit grond bewerken een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.20.2 Watergang

Voor het bewerken van grond bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het bewerken van grond bij een watergang.

4.20.3 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het bewerken van grond in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het bewerken van grond in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het bewerken van grond bij een waterkering, wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen waterkeringen.

1. Bewerken van grond bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het bewerken van grond bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het uitvoeren van de activiteiten wordt aangetoond.

2. Bewerken van gronden – regionale waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het bewerken van grond bij een regionale waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het uitvoeren van de activiteiten wordt aangetoond.

3. Bewerken van grond bij een overige waterkering en bij een zomerkade

Het bewerken van grond bij een overige waterkering en bij een zomerkade valt niet onder de vergunningplicht. Om deze reden is er geen beleidsregel opgesteld voor het bewerken van grond bij een overige waterkering en bij een zomerkade.

4.20.4 Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.21 Grasmat vervangen

4.21.1 Inleiding

Als voor de activiteit grasmat vervangen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.21.2 Watergang

Voor het vervangen van een grasmat bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het vervangen van een grasmat bij een watergang.

4.21.3 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het vervangen van een grasmat in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van de grasmat bij een waterkering, houden wij rekening met het volgende aspect:

  • -

    erosiebestendigheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of het vervangen van de grasmat buiten de maanden april tot en met september een zwaarwegend maatschappelijk belang dient;

  • -

    of er tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden kans is op hoogwater. Het vervangen van de grasmat binnen het dijklichaam van een primaire waterkering staat het waterschap dan niet toe.

4.21.4 Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.22 Grondboring of sondering uitvoeren

Als voor de activiteit grondboring of sondering uitvoeeren een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.22.1 Watergang

Voor het uitvoeren van een grondboring of sondering bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het uitvoeren van een grondboring of sondering bij een watergang.

4.22.2 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het uitvoeren van een grondboring of sondering (hieronder valt ook het plaatsen van een peilbuis en filterbuis) in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de boring of sondering uit te voeren, maar kan ook van toepassing zijn na uitvoering van de boring of sondering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het uitvoeren van een grondboring of sondering bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het uitvoeren van de activiteiten wordt aangetoond.

4.22.3 Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.23 Bodemenergiesysteem

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem en het verwijderen van een bodemenergiesysteem.

4.23.1 Bodemenergiesysteem aanleggen

4.23.1.1Inleiding

Als voor de activiteit bodemenergiesysteem aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.23.1.2Watergang

Voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem bij een watergang.

4.23.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een bodemenergiesysteem in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om het bodemenergiesysteem aan te leggen, maar kan ook van toepassing zijn na de aanleg van het bodemenergiesysteem.

Het aanleggen van een bodemenergiesysteem in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het uitvoeren van de activiteiten wordt aangetoond;

  • -

    of het een gesloten of een open bodemenergiesysteem is (aan een open systeem worden meer eisen gesteld).

4.23.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.23.2 Bodemenergiesysteem verwijderen

4.23.2.1Inleiding

Als voor de activiteit bodemenergiesysteem verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.23.2.2Watergang

Voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem bij een watergang.

4.23.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een bodemenergiesysteem in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het verwijderen van een bodemenergiesysteem in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

4.23.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.24 Evenement houden

4.24.1 Inleiding

Als voor de activiteit evenement houden een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.24.2 Watergang

Voor het houden van een evenement bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het houden van een evenement bij een watergang.

4.24.3 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het houden van evenementen in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt zowel voor het houden van het evenement, als voor de voorbereidende en afrondende werkzaamheden.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een evenement bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of, afhankelijk van de duur van het evenement, de waterkering toegankelijk is voor calamiteiten (gerelateerd aan waterveiligheid);

  • -

    of de waterkering tijdens het evenement onevenredig veel wordt belast (parkeergelegenheid, aantal bezoekers, etc).

4.24.3.1Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.25 Peilafwijking realiseren

4.25.1 Inleiding

Als voor de activiteit peilafwijking realiseren een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.25.2 Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het realiseren en hebben van een afwijkend oppervlaktewaterpeil houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het tegengaan van bodemdaling.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Een afwijkend waterpeil (op- of onderbemaling) wordt begrensd door peilscheidende kunstwerken. Deze vormen een belemmering voor de vrije aan- en afvoer van water. In beginsel mag daarom geen afwijkend peil worden gerealiseerd in een primaire of secundaire watergang, omdat de water aan- en afvoer daardoor wordt gestremd. Uitzondering op deze regel is het realiseren van een afwijkend peil aan het begin van een primaire of secundaire watergang, waarbij de water aan- en afvoer van derden niet wordt gestremd. In dit geval wordt het deel van de primaire of secundaire watergang onderdeel van het gebied met een afwijkend peil. Het beheer en onderhoud van deze watergang gaat in dit geval over op vergunninghouder.

Permanente peilverlaging in elk oppervlaktewater kan tot ongewenste verdroging leiden van de omgeving. Daarnaast kan permanente peilverhoging in elk oppervlaktewater tot ongewenste vernatting van de omgeving leiden. Deze effecten worden in de afweging bij vergunningverlening meegewogen. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de uitgangspunten van het vigerend beleid voor peilbeheer. Vergunningaanvragen worden bovendien getoetst op het in stand houden van de benodigde waterdoorvoer en ongewenste effecten op de grondwaterstand.

ad b: het tegengaan van bodemdaling

Klei-op-veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen, bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld daalt. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de door het waterschap gehanteerde maximale droogleggingsnormen.

Het verlagen van het waterpeil kan ook leiden tot schade aan funderingen van gebouwen van derden, aangezien deze verlaging van invloed kan zijn op de grondwaterstand ter plaatse van deze gebouwen.

4.25.3 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het realiseren en hebben van een afwijkend peil in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Het realiseren en hebben van een afwijkend peil in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het realiseren en hebben van een afwijkend oppervlaktewaterpeil bij een waterkering, houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    stabiliteit;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of een peilverlaging niet leidt tot een verhoogd risico op zettingen van de waterkering waardoor de waterkering in de toekomst niet aan de hoogtenorm voldoet;

  • -

    of een peilverhoging niet leidt tot belemmeringen in het uitvoeren van onderhoud aan de waterkering (slechte toegankelijkheid door vernatting);

  • -

    of een peilverhoging de erosiebestendigheid niet verkleind, omdat de grasmat zich niet goed kan ontwikkelen.

4.25.4 Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.26 Gemaal

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een gemaal, het verwijderen van een gemaal en het vervangen van een gemaal.

Opmerking

  • -

    Deze paragraaf gaat over gemalen die vrijwel altijd op een peilgebiedsgrens staan en zorgen voor de aan- of afvoer van water. Het aanleggen, verwijderen en vervangen van dit type gemalen zijn activiteiten die vrijwel altijd door het waterschap zelf worden uitgevoerd. Het waterschap zal in voorkomende gevallen dan ook zelf een gedegen afweging maken of en hoe het gemaal moet worden aangelegd, moet worden verwijderd of moet worden vervangen. Een beleidsregel heeft bij deze activiteit dan ook geen toegevoegde waarde.

  • -

    Deze paragraaf gaat echter ook over kleinere, meestal particuliere gemaaltjes zoals onder- en opmalingspompen en WIS-pompen. Daar gaat deze beleidsregel vooral over.

  • -

    Rioolgemalen van de gemeente vallen niet onder deze paragraaf maar vallen onder paragraaf Gebouw (zie paragraaf 4.16) of onder Bouwwerk geen gebouw zijnde (zie paragraaf 4.14).

  • -

    Voor het realiseren van een peilafwijking zie paragraaf 4.25.

4.26.1 Gemaal aanleggen

4.26.1.1Inleiding

Als voor de activiteit gemaal aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.26.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een gemaal bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Bij het plaatsen van een onder- of opmalingspomp of een WIS-pomp is het van belang dat het debiet van de pomp in overeenstemming is met de omvang van het gebied waar water uitgepompt wordt (bijvoorbeeld bij een onderbemaling) en met de capaciteit van de watergang waaruit water wordt onttrokken of waarin water wordt gepompt. Voor onderbemalingen geldt een maximaal pompdebiet van 1,5 l/s/ha.

Bij het lozen van water in een watergang of het onttrekken van water uit een watergang geldt dat de lozing of de onttrekking geen structurele en/of significante peilwijziging mag veroorzaken, aangezien dit kan leiden tot wateroverlast. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: https://www.hdsr.nl/buurt/peilbesluiten/. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.

ad b: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

In primaire watergangen moeten pompinstallaties, leidingen, vuilroosters en andere constructies ten behoeve van de pompinstallatie zodanig worden aangelegd dat het op de gebruikelijke manier uitvoeren van onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd. Dat geldt zowel voor de watergang als voor een eventuele beschermingszone langs de watergang.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat normaal machinaal onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk moet blijven.

4.26.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een gemaal in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om het gemaal aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van het gemaal.

Het aanleggen van een gemaal in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren. Dit geldt met name voor de grotere gemalen die worden aangelegd om grootschalig water aan en af te voeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een gemaal bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het aanleggen van het gemaal wordt aangetoond;

  • -

    of het gemaal niet als kunstwerk in de waterkering wordt aangelegd. Het waterschap staat het aanleggen van een gemaal in de waterkering door derden in principe niet toe.

4.26.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.26.2 Gemaal verwijderen

4.26.2.1Inleiding

Als voor de activiteit gemaal verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.26.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een gemaal bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Bij het verwijderen van een onder- of opmalingspomp of een WIS-pomp is het van belang dat derden hiervan geen hinder ondervinden.

4.26.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een gemaal in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een gemaal bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

4.26.3 Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.26.4 Gemaal vervangen

4.26.4.1Inleiding

Als voor de activiteit gemaal vervangen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.26.4.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Voor het vervangen van een gemaal geldt bij een watergang alleen een vergunningplicht als het nieuw aan te leggen gemaal andere specificaties heeft dan het bestaande, te verwijderen gemaal. Daarom geldt voor deze activiteit bij een watergang dezelfde afweging als voor het verwijderen en aanleggen van een gemaal.

4.26.4.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het vervangen van een gemaal in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om het gemaal te vervangen, maar ook voor de aanwezigheid van het gemaal.

Het vervangen van een gemaal in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren. Dit geldt met name voor de grotere gemalen die worden vervangen om grootschalig water aan en af te voeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een gemaal bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het vervangen van het gemaal wordt aangetoond;

  • -

    of het gemaal niet als kunstwerk in de waterkering wordt vervangen. Het waterschap staat het vervangen van een gemaal in de waterkering door derden in principe niet toe.

4.26.4.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.27 Stuw

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een stuw, het verwijderen van een stuw en het vervangen van een stuw.

4.27.1 Stuw aanleggen

4.27.1.1Inleiding

Als voor de activiteit stuw aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Voor het realiseren van een peilafwijking zie paragraaf 4.25.

4.27.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een stuw bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het garanderen van de aan- en afvoer van water;

  • c.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • d.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Een stuw moet ontworpen zijn om de na te streven oppervlaktewaterpeilen te kunnen realiseren. Tevens moet het kwelscherm voldoende lengte hebben om te voorkomen dat deze achter- of onderloops geraakt.

Het kunstwerk moet voldoende sterk, stabiel en duurzaam worden uitgevoerd.

ad b: het garanderen van de aan– en afvoer van water

Het aanleggen van een stuw heeft effect op de wateraan- en -afvoer in het watersysteem. De stuwbreedte moet dusdanig gedimensioneerd zijn dat deze passend is bij de aan- en afvoerbehoefte van de watergang. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de minimaal benodigde doorvoercapaciteit in stand blijft.

ad c: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Het aanleggen van een stuw heeft effect op de doorstroming in het watersysteem. Van een stuw, die niet in het kader van een peilbesluit wordt aangelegd, heeft geen toetsing plaatsgevonden op de doorstroming. Daarom moet worden getoetst of de stuw geen onoverkomelijke belemmering veroorzaakt voor de doorstroming of dat er voldoende alternatieve routes voor het water zijn voor en achter de stuw om de doorstroming te garanderen.

ad d: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het aanleggen van een stuw kan de doorstroming van een watergang verminderen of blokkeren. Dit kan tot ecologische achteruitgang leiden.

Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat er geen ecologische achteruitgang optreedt.

Afhankelijk van de aard van de watergang kan het noodzakelijk zijn dat de stuw vispasseerbaar wordt gerealiseerd. Dit is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder het beschikbare waterdebiet, de grootte en het ecologisch belang van het achtergelegen gebied en de werking van de stuw in het watersysteem.

4.27.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een stuw in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de stuw aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van de stuw.

Het aanleggen van een stuw in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een stuw bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het aanleggen van de stuw wordt aangetoond;

  • -

    of de stuw niet als kunstwerk in de waterkering wordt aangelegd. Het waterschap staat het aanleggen van een stuw in de waterkering door derden in principe niet toe.

4.27.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.27.2 Stuw verwijderen

4.27.2.1Inleiding

Als voor de activiteit stuw verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Voor het realiseren van een peilafwijking zie paragraaf 4.25.

4.27.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een stuw bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Voordat een stuw verwijderd kan worden moet het vigerende kader voor de peilen (peilbesluit of vergunde peilafwijking) in overeenstemming zijn gebracht met de nieuw te creëren situatie.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Om belemmering van de doorstroming te voorkomen moet de stuw, inclusief alle bouwdelen verwijderd worden. Het talud en de bodem van de watergang worden weer in overeenstemming gebracht met het geheel van de watergang.

4.27.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een stuw in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een stuw bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

4.27.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.27.3 Stuw vervangen

4.27.3.1Inleiding

Als voor de activiteit stuw vervangen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Voor het realiseren van een peilafwijking zie paragraaf 4.25.

4.27.3.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Voor het vervangen van een stuw geldt bij een watergang alleen een vergunningplicht als de nieuw aan te leggen stuw andere specificaties heeft dan de bestaande, te verwijderen stuw. Daarom geldt voor deze activiteit bij een watergang dezelfde afweging als voor het verwijderen en aanleggen van een stuw.

4.27.3.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het vervangen van een stuw in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de stuw te vervangen, maar ook voor de aanwezigheid van de stuw.

Het vervangen van een stuw in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een stuw bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het vervangen van de stuw wordt aangetoond;

  • -

    of de stuw niet als kunstwerk in de waterkering wordt vervangen. Het waterschap staat het vervangen van een stuw in de waterkering door derden in principe niet toe.

4.27.3.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.28 Sluis

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een sluis, het verwijderen van een sluis en het vervangen van een sluis.

Het aanleggen, verwijderen en het vervangen van een sluis zijn activiteiten die zeer zelden voorkomen. Een sluis is een unieke constructie met een grote impact op het watersysteem en de omgeving. Een aanvraag voor een dergelijke activiteit zal, vanwege de complexiteit en de impact, altijd apart beoordeeld moeten worden. Een op maat gesneden beoordeling is immers altijd noodzakelijk. Een beleidsregel heeft als belangrijk doel om in vergelijkbare situaties tot een vergelijkbare afweging te komen. Dat is bij sluizen echter niet aan de orde.

Vanwege de grote impact op het watersysteem zal het waterschap ook altijd al in een vroeg stadium betrokken moeten zijn bij zo’n project. Tijdens dit voortraject bestaat dan al ruimte voor een gedegen analyse en kan het waterschap haar randvoorwaarden, inzichten en eisen inbrengen. Een beleidsregel heeft bij deze activiteit geen toegevoegde waarde.

4.29 Peilscheiding

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een peilscheiding, het verwijderen van een peilscheiding en het vervangen van een peilscheiding.

4.29.1 Peilscheiding aanleggen

4.29.1.1Inleiding

Als voor de activiteit peilscheiding aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Peilscheiding aanleggen wordt in dit verband alleen verstaan het aanleggen van een dichte dam of een dicht schot waar geen water doorheen of overheen kan lopen.

  • -

    Voor het realiseren van een peilafwijking zie paragraaf 4.25.

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven, Grond of ander materiaal aanbrengen en Natuurvriendelijke oever worden geraadpleegd.

4.29.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een peilscheiding bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • c.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Het afnemen van de bergingscapaciteit van het watersysteem wordt als negatief effect beschouwd.

Wanneer het gaat om een peilscheiding, die niet in het kader van een peilbesluit wordt aangelegd, kan deze peilscheiding leiden tot verminderde waterberging van het watersysteem op plekken waar dat niet is gewenst. Daarom moet worden getoetst of de aanleg van een peilscheiding leidt tot ongewenst bergingsverlies binnen het watersysteem.

Om de bergingscapaciteit van het watersysteem te behouden mogen peilscheidende dammen niet groter worden uitgevoerd dan strikt noodzakelijk is voor de peilscheidende functie. Als regel wordt hiervoor een kruinbreedte aangehouden van 3 meter. Voor grotere dammen, die tevens tot doel hebben om een perceel bereikbaar te maken, geldt dat het deel dat groter is dan hierboven omschreven gecompenseerd moet worden door nieuw water te graven. Hierop geldt een uitzondering voor dammen die in totaal minder dan 25 m² aan bergingscapaciteit wegnemen.

Dus als er een dichte dam wordt aangelegd in een watergang met een breedte van 6 meter en de dam heeft een kruinbreedte van 5 meter dam moet er (5-3) x 6 = 12 m² worden gecompenseerd. De taluds hoeven niet te worden gecompenseerd aangezien deze ook noodzakelijk zijn bij een dichte dam met een kruinbreedte van 3 meter.

De hoogte van de peilscheiding aanleggen en behouden op minimaal 0,60 meter boven het hoogst opgenomen peil in het peilbesluit of minimaal gelijk aan de hoogte van het aangrenzende maaiveld.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Het aanleggen van een peilscheiding heeft effect op de doorstroming in het watersysteem. Van een peilscheiding, die niet in het kader van een peilbesluit wordt aangelegd, heeft geen toetsing plaatsgevonden op de doorstroming. Daarom moet worden getoetst of er voldoende alternatieve routes voor het water zijn voor en achter de peilscheiding om de doorstroming te garanderen.

ad c: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het aanleggen van een peilscheiding kan de doorstroming van een watergang verminderen of blokkeren. Dit kan tot ecologische achteruitgang leiden.

Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat er geen ecologische achteruitgang optreedt.

4.29.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een peilscheiding in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de peilscheiding aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van de peilscheiding.

Het aanleggen van een peilscheiding in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een peilscheiding bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het aanleggen van de peilscheiding wordt aangetoond;

  • -

    of de peilscheiding niet als kunstwerk in de waterkering wordt aangelegd. Het waterschap staat het aanleggen van een peilscheiding in de waterkering door derden in principe niet toe.

4.29.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.29.2 Peilscheiding verwijderen

4.29.2.1Inleiding

Als voor de activiteit peilscheiding verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Peilscheiding verwijderen wordt in dit verband alleen verstaan het verwijderen van een dichte dam of een dicht schot waar geen water doorheen of overheen kan lopen.

  • -

    Voor het realiseren van een peilafwijking zie paragraaf 4.25.

4.29.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een peilscheiding bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • c.

    het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd.

Dit afwegingskader is uitgewerkt in deze beleidsregel:

ad a: het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Wanneer het gaat om een peilscheiding, die niet in het kader van een peilbesluit wordt verwijderd, moet worden getoetst of het verwijderen van de peilscheiding leidt tot een ongewenste peilwijziging. Dit kan leiden tot het ontstaan van wateroverlast of -schaarste. Zie hiervoor ook paragraaf 4.25 voor het realiseren van een peilafwijking.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Om belemmering van de doorstroming te voorkomen moet de peilscheiding, inclusief alle bouwdelen verwijderd worden. Het talud en de bodem van de watergang wordt weer in overeenstemming gebracht met het geheel van de watergang.

ad c: het voorkomen dat onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem worden belemmerd

Het verwijderen van een dichte dam in een beschermingszone A van een primaire watergang belemmert de doorgang van een onderhoudsvoertuig. Dit kan alleen worden toegestaan onder voorwaarde dat het normaal machinaal onderhoud mogelijk blijft tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Indien de dam wordt vervangen door een brug, zal deze brug voldoende sterk moeten zijn voor het dragen van het onderhoudsvoertuig. Indien er geen brug op de locatie van de dam wordt gelegd, zal er een alternatieve route voor het onderhoudsvoertuig beschikbaar moeten zijn. Deze route mag het onderhoud niet erg vertragen. Het belang van de initiatiefnemer wordt gewogen tegen de nadelen die het waterschap ondervindt bij het uitvoeren van het onderhoud. Het onderhoud moet tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten mogelijk blijven.

4.29.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een peilscheiding in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een peilscheiding bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode.

4.29.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.29.3 Peilscheiding vervangen

4.29.3.1Inleiding

Als voor de activiteit peilscheiding vervangen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerkingen

  • -

    Onder Peilscheiding vervangen wordt in dit verband alleen verstaan het vervangen van een dichte dam of een dicht schot waar geen water doorheen of overheen kan lopen.

  • -

    Voor het realiseren van een peilafwijking zie paragraaf 4.25.

  • -

    Wanneer er ter compensatie nieuw oppervlaktewater moet worden gegraven dan moeten ook de beleidsregels Graven en Grond of ander materiaal aanbrengen worden geraadpleegd.

4.29.3.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Voor het vervangen van een peilscheiding geldt bij een watergang alleen een vergunningplicht als de nieuw aan te leggen peilscheiding andere specificaties heeft dan de bestaande, te verwijderen peilscheiding. Daarom geldt voor deze activiteit bij een watergang dezelfde afweging als voor het verwijderen en aanleggen van een peilscheiding.

4.29.3.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het vervangen van een peilscheiding in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de peilscheiding te vervangen, maar ook voor de aanwezigheid van de peilscheiding.

Het vervangen van een peilscheiding in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een peilscheiding bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    of de noodzaak voor het vervangen van de peilscheiding wordt aangetoond;

  • -

    of de peilscheiding niet als kunstwerk in de waterkering wordt vervangen. Het waterschap staat het vervangen van een peilscheiding in de waterkering door derden in principe niet toe.

4.29.3.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.30 Afsluitbare duiker

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een afsluitbare duiker, het verwijderen van een afsluitbare duiker en het vervangen van een afsluitbare duiker.

4.30.1 Afsluitbare duiker aanleggen

4.30.1.1Inleiding

Als voor de activiteit afsluitbare duiker aanleggen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Onder Afsluitbare duiker aanleggen wordt in dit verband alleen verstaan het aanleggen van een duiker die kan worden afgesloten door middel van bijvoorbeeld een spindelafsluiter. Ook inlaatduikers vallen hieronder..

4.30.1.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een afsluitbare duiker bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd;

  • c.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

ad a:het voorkomen van wateroverlast of -schaarste

Het aanleggen van een afsluitbare duiker kan ten koste gaan van de waterberging, wanneer een watergang al dan niet tijdelijk wordt afgesloten van het watersysteem. Dit is in beginsel dan ook niet toegestaan tenzij hiervoor een goede reden is. Een veel voorkomende reden is om het waterpeil in sloten in het voorjaar te verhogen ten behoeve van weidevogels. Dit wordt door het waterschap meestal toegestaan mits het niet leidt tot wateroverast als gevolg van een verminderde waterberging.

Als bij het aanleggen van een afsluitbare duiker ook een dam wordt aangelegd dan gelden de compensatieregels overeenkomstig de aanleg van een dam met duiker (zie paragraaf 4.5.1).

Vergunning voor het aanleggen van een afsluitbare duiker wordt verleend mits er een goede reden is om de afsluitbare duiker aan te leggen Dit ter beoordeling aan het waterschap. Bovendien mag het aanleggen van de afsluitbare duiker niet leiden tot wateroverlast

Vaak is er behoefte aan het aanleggen van een inlaatduiker om doorspoeling rondom woningen en gebouwen in hoogwatervoorzieningen te creëren om zo de waterkwaliteit te verbeteren. In lintbebouwingen, waarin elk perceel zijn eigen inlaatduiker aanlegt, kan dit leiden tot een groot overschot aan water in de lager gelegen polder. Dit is onwenselijk omdat dit overschot uitgemalen moet worden, waardoor het risico op wateroverlast toeneemt.

In beginsel wordt een dergelijke inlaatduiker alleen maar toegestaan voor peilhandhaving. Hierbij worden beperkende voorschriften in de vergunning opgenomen voor de capaciteit van de inlaatduiker.

Indien vergunningaanvrager een inlaatduiker wenst voor kwaliteitsverbetering, wordt eerst getoetst of deze verbetering niet op andere wijze tot stand kan komen. Dit kan bijvoorbeeld ook worden bereikt door: baggeren, verwijderen van bomen en struiken en aanpassen van de oeverinrichting.

Als dit niet tot het gewenste resultaat leidt kan de inlaatduiker alleen maar toegestaan worden als er beperkingen aan de capaciteit van de inlaatduiker worden gesteld. Hierbij wordt ook gelet op precedentwerking bij vergelijkbare gevallen die op hetzelfde lager gelegen peilgebied lozen.

Alternatief voor doorspoelen is het plaatsen van een pomp, die uit het lager gelegen peilgebied water oppompt in de hoogwatervoorziening.

ad b: het voorkomen dat de doorstroming in een watergang wordt belemmerd

Het plaatsen van een afsluitbare duiker heeft effect op de doorstroming in het watersysteem. Een afsluitbare duiker, die niet in het kader van een peilbesluit wordt aangelegd, is niet getoetst op de doorstroming.

Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat de minimaal benodigde doorvoercapaciteit in stand moet blijven.

ad c: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Plaatsen van een afsluitbare duiker kan de doorstroming van een watergang verminderen of blokkeren. Dit kan tot ecologische achteruitgang leiden.

Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat er geen ecologische achteruitgang optreedt.

4.30.1.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het aanleggen van een afsluitbare duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de afsluitbare duiker aan te leggen, maar ook voor de aanwezigheid van de afsluitbare duiker.

Het aanleggen van een afsluitbare duiker in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het aanleggen van een afsluitbare duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.30.1.4Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.30.2 Afsluitbare duiker verwijderen

4.30.2.1Inleiding

Als voor de activiteit afsluitbare duiker verwijderen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Onder Afsluitbare duiker verwijderen wordt in dit verband alleen verstaan het verwijderen van een duiker die kan worden afgesloten door middel van bijvoorbeeld een spindelafsluiter. Ook inlaatduikers vallen hieronder..

4.30.2.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een afsluitbare duiker bij een watergang houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • a.

    het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste;

  • b.

    het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers.

ad a:het voorkomen van het ontstaan van wateroverlast of -schaarste

Het verwijderen van een inlaatduiker die van belang is voor de waterhuishouding op andere percelen dan waar de inlaatduiker gelegen is kan leiden tot wateroverlast of -schaarste op die percelen. Vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat het verwijderen van de inlaatduiker niet leidt tot wateroverlast of -schaarste op percelen van derden.

ad b: het voorkomen van negatieve effecten op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand van water en oevers

Het verwijderen van een afsluitbare duiker mag niet leiden tot een watertekort of zelfs het droogvallen van een van een watergang. Dit kan tot ecologische achteruitgang leiden.

Vergunningaanvragen worden getoetst op effecten op de waterkwaliteit en ecologie. Randvoorwaarde is dat er geen ecologische achteruitgang optreedt.

4.30.2.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het verwijderen van een afsluitbare duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het verwijderen van een afsluitbare duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen.

4.30.2.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.30.3 Afsluitbare duiker vervangen

4.30.3.1Inleiding

Als voor de activiteit afsluitbare duiker vervangen een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

Opmerking

  • -

    Onder Afsluitbare duiker vervangen wordt in dit verband alleen verstaan het verwijderen van een duiker die kan worden afgesloten door middel van bijvoorbeeld een spindelafsluiter. Ook inlaatduikers vallen hieronder..

4.30.3.2Watergang

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een watergang een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Voor het vervangen van een afsluitbare duiker geldt bij een watergang alleen een vergunningplicht als de nieuw aan te leggen afsluitbare duiker andere specificaties heeft dan de bestaande, te verwijderen afsluitbare duiker. Daarom geldt voor deze activiteit bij een watergang dezelfde afweging als voor het verwijderen en aanleggen van een afsluitbare duiker.

4.30.3.3Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het vervangen van een afsluitbare duiker in de zone waterstaatswerk van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering. Dit geldt voor de werkzaamheden om de afsluitbare duiker te vervangen, maar ook voor de aanwezigheid van de afsluitbare duiker.

Het vervangen van een afsluitbare duiker in het profiel van vrije ruimte bij een primaire waterkering kan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering belemmeren.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het vervangen van een afsluitbare duiker bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    profiel van vrije ruimte;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.30.3.4Natuurvriendelijke oever

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever, dan is de beleidsregel uit paragraaf 4.1.4 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.31 Vispassage

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een vispassage en het verwijderen van een vispassage.

Het aanleggen en verwijderen van een vispassage zijn activiteiten die vrijwel altijd door het waterschap zelf worden uitgevoerd. Het waterschap zal in voorkomende gevallen dan ook zelf een gedegen afweging maken of en hoe de vispassage moet worden aangelegd of moet worden verwijderd. Een beleidsregel heeft bij deze activiteit dan ook geen toegevoegde waarde.

4.32 Seismisch onderzoek uitvoeren

4.32.1.1Inleiding

Als voor de activiteit seismisch onderzoek uitvoeren een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.32.1.2Watergang

Voor het uitvoeren van seismisch onderzoek bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het uitvoeren van seismisch onderzoek bij een watergang.

4.32.2 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Seismisch onderzoek in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor seismisch onderzoek bij een waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    piping;

  • -

    inspectie en onderhoud;

  • -

    periode;

  • -

    toekomstige kadeverbeteringen;

  • -

    zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • -

    locatiegebondenheid.

4.32.2.1Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

4.33 Explosiegevaarlijk materiaal opslaan

4.33.1 Inleiding

Als voor de activiteit explosiegevaarlijk materiaal opslaan een vergunningplicht geldt, dan mag de activiteit niet worden uitgevoerd zonder vergunning. In aanvulling op de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening, zijn op deze activiteit de beleidsregel uit paragraaf 4.1 en de beleidsregel uit deze paragraaf van toepassing. In deze paragraaf staat ons beleid en wordt kenbaar gemaakt waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Na afweging van alle relevante belangen kan al dan niet een vergunning worden verleend.

Voordat een vergunning wordt aangevraagd bestaat de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Via zo’n overleg kan in samenspraak met het waterschap tot een goede aanvraag worden gekomen.

Het aanvragen van een vergunning bij het waterschap kan via de website van het waterschap, www.hdsr.nl/vergunningen.

4.33.1.1Watergang

Voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal bij een watergang geldt in de waterschapsverordening geen vergunningplicht. Daarom is er geen beleidsregel voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal bij een watergang.

4.33.2 Waterkering

Afwegingskader

Als er in de waterschapsverordening voor deze activiteit bij een waterkering een vergunningplicht geldt, dan zijn het afwegingskader en de regels in deze paragraaf van toepassing.

Daarnaast moet ook altijd aan de specifieke zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9 van de waterschapsverordening.

Het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in de zone waterstaatswerk of in de beschermingszone van een waterkering kan een negatief effect hebben op de waterkerende functie van de waterkering.

1. Explosiegevaarlijk materiaal opslaan bij een primaire waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal bij een primaire waterkering houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid;

  • -

    profiel van vrije ruimte.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    de gevolgen voor de waterkering indien er een explosie van de tank of materiaal plaatsvindt, waarbij we specifiek aandacht hebben voor:

    • ontstaan van trillingen in de grond die kunnen leiden tot zettingen;

    • luchtdruk;

    • grootte van een krater.

2. Explosiegevaarlijk materiaal opslaan bij een regionale of overige waterkering

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal bij een regionale of overige waterkering houden wij rekening met het volgende aspect:

  • -

    stabiliteit.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    de gevolgen voor de waterkering indien er een explosie van de tank of materiaal plaatsvindt, waarbij we specifiek aandacht hebben voor:

    • ontstaan van trillingen in de grond die kunnen leiden tot zettingen;

    • luchtdruk;

    • grootte van een krater.

3. Explosiegevaarlijk materiaal opslaan bij zomerkade

Bij de beoordeling van een aanvraag voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal bij een zomerkade houden wij rekening met de volgende aspecten:

  • -

    hoogte;

  • -

    stabiliteit;

  • -

    erosiebestendigheid.

Aanvullend kijken wij naar:

  • -

    de gevolgen voor de waterkering indien er een explosie van de tank of materiaal plaatsvindt, waarbij we specifiek aandacht hebben voor:

    • ontstaan van trillingen in de grond die kunnen leiden tot zettingen;

    • luchtdruk;

    • grootte van een krater.

4.33.2.1Natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afwegingskader

Als het uitvoeren van de activiteiten gevolgen heeft voor een natuurvriendelijke oever of een vaarweg en er geldt vanuit de regelgeving in de waterschapsverordening een vergunningplicht vanwege de gevolgen hiervan voor de natuurvriendelijke oever of de vaarweg, dan zijn respectievelijk de beleidsregels uit de paragrafen 4.1.4 of 4.1.5 van toepassing op de uit te voeren activiteiten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 17 december 2024

Dijkgraaf, J.C.H. Haan

Secretaris-directeur, F.H.M. Apeldoorn