Beleidsregel Proef Samenwonen gemeente Almere

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Proef Samenwonen gemeente Almere

Inleiding

Met deze beleidsregel maken we het mogelijk dat uitkeringsgerechtigden een periode op proef kunnen samenwonen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op uitkering.

De Algemene bijstandswet bood tot 1996 al de mogelijkheid van een zogenaamde kennismakingsperiode. Dat betekende dat als een uitkeringsgerechtigde met een nieuwe partner ging samenwonen, de bijstandsuitkering gedurende een aantal maanden ongewijzigd kon worden voortgezet. Deze situatie deed zich vaak voor bij alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, voor wie het samenwonen met een nieuwe partner een ingrijpende gebeurtenis kan zijn.

Door het opnieuw invoeren van de kennismakingsperiode denken we deze stap voor uitkeringsgerechtigden eenvoudiger te maken. Ook verwachten we hierdoor minder vaak te belanden in het grijze gebied rondom fraude en oneigenlijk gebruik.

__________________________________________________________________

Het dagelijks bestuur van de gemeente Almere;

gelet op de artikel 18 lid 1 en lid 12 van de Participatiewet;

omdat het wenselijk is regels vast te stellen voor het toepassen van een proefperiode als uitkeringsgerechtigden gaan samenwonen;

b e s l u i t :

de beleidsregel Proef Samenwonen gemeente Almere vast te stellen. De tekst luidt als volgt:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze beleidsregel betekent:

    • a.

      Kennismakingsperiode: een periode van maximaal 6 maanden waarin uitkeringsgerechtigden toestemming krijgen om samen te wonen op proef, zoals bedoeld in deze beleidsregel, zonder dat dit samenwonen consequenties heeft voor het recht op en de hoogte van de uitkering.

    • b.

      Uitkeringsgerechtigde: een persoon die van de gemeente Almere een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangt.

    • c.

      De gemeente Almere: het dagelijks bestuur van de gemeente Almere.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2. Gezamenlijke huishouding

Van een gezamenlijke huishouding is sprake als 2 personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Dit is bepaald in artikel 3 lid 3 van de Participatiewet, artikel 3 lid 3 IOAW en artikel 3 lid 3 IOAZ. Wanneer de uitkeringsgerechtigde een beroep doet op de kennismakingsperiode en voldoet aan de in deze beleidsregel gestelde voorwaarden, stellen wij dat gedurende maximaal 6 maanden er nog geen sprake is van het hebben van het hoofdverblijf in de woning van de ander.

Artikel 3. Kennismakingsperiode

  • 1. De gemeente Almere kan op aanvraag aan één of aan beide personen die een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangt of ontvangen maximaal eens in de vijf jaar een kennismakingsperiode van maximaal zes maanden toestaan. Indien in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag al een kennismakingsperiode is toegekend in de gemeente Almere, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 2. De kennismakingsperiode vangt niet eerder aan dan nadat de gemeente Almere schriftelijk toestemming verleent.

  • 3. De duur van de kennismakingsperiode wordt individueel bepaald en vastgesteld op de periode die aanvrager nodig acht om een definitief besluit te kunnen nemen op het samenwonen met een maximum van zes maanden.

  • 4. Gedurende de kennismakingsperiode ontvangt de bijstandsgerechtigde een uitkering naar de norm die de belanghebbende ontving ten tijde van de aanvraag van de kennismakingsperiode, tenzij deze norm wijzigt wegens andere omstandigheden dan het samenwonen op proef.

  • 5. De kennismakingsperiode moet worden aangevraagd bij de gemeente Almere. Als degene met wie de uitkeringsgerechtigde gaat samenwonen ook een bijstandsuitkering ontvangt van een andere gemeente, moet hij of zij de kennismakingsperiode aanvragen in de gemeente of organisatie waar hij of zij bijstand ontvangt. Wanneer de andere gemeente of organisatie geen toestemming verleent voor de kennismakingsperiode, verleent de gemeente Almere ook geen toestemming.

  • 6. De inlichtingenplicht geldt voor de belanghebbende die de uitkering ontvangt van de gemeente Almere.

Artikel 4. Voorwaarden kennismakingsperiode

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de kennismakingsperiode zijn:

  • a.

    de belanghebbenden niet eerder met elkaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en;

  • b.

    er geen sprake is geweest van kostgangerschap of onderhuur (van de aanvragers onderling) en;

  • c.

    de belanghebbenden nog geen concrete voorbereidingen hebben getroffen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap en;

  • d.

    e belanghebbenden gedurende de kennismakingsperiode hun eigen woonruimte aanhouden en op dat woonadres ingeschreven blijven staan in de Basisregistratie Personen (BRP) en;

  • e.

    een eventuele verhuurder instemt met het tijdelijk niet bewonen van de woonruimte en;

  • f.

    de belanghebbenden geen onderlinge ouder – kind relatie hebben en;

  • g.

    terugkeer naar het adres van inschrijving in het BRP voor belanghebbenden gedurende de kennismakingsperiode mogelijk is.

Artikel 5. Uitzondering artikel 4 onder d, geen vaste woon -of verblijfplaats

Belanghebbenden zonder vaste woon- en verblijfplaats kunnen in aanmerking komen voor de kennismakingsperiode. Zij kunnen gedurende de kennismakingsperiode geen eigen woonruimte aanhouden zoals genoemd in artikel 4 onder d maar blijven wel de voorwaarde houden dat zij op het bekende (brief)adres ten tijde van de aanvraag ingeschreven blijven staan in de Basisregistratie Personen (BRP) zolang de kennismakingsperiode van toepassing is.

Artikel 6. Uitsluitingsgronden

Geen kennismakingsperiode wordt verleend als:

  • 1.

    de belanghebbenden al eerder het hoofdverblijf hebben gehad in dezelfde woning en

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn of zijn geweest of

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander of

    • c.

      er sprake is geweest van een samenlevingscontract of ondertrouw of

    • d.

      zij op grond van een registratie werden of worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Participatiewet.

  • 2.

    Aanvrager ten tijde van de aanvraag van de kennismakingsperiode inwonend is bij een persoon in de eerstegraads bloed- of aanverwantschap.

Artikel 7. Verplichtingen

De verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ blijven gelden zolang er aanspraak gemaakt wordt op de bijstand. Dit geldt ook voor de re-integratieverplichtingen. De artikelen 54 en 58 van de Participatiewet zijn onverkort van toepassing.

Artikel 8. Detentie, buitenland of verblijf instelling

Als een van de belanghebbenden, gedurende de kennismakingsperiode, voor een periode van langer dan 28 dagen in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onderdeel f van de Participatiewet verblijft, gedetineerd is of in het buitenland verblijft, houdt het recht op de kennismakingsperiode op te bestaan. Wanneer de partner niet langer meer in de inrichting verblijft, gedetineerd is of in het buitenland verblijft, kan de kennismakingsperiode opnieuw worden aangevraagd voor het resterende deel van de kennismakingsperiode, op voorwaarde dat er nog geen jaar is verstreken na de einddatum van de kennismakingsperiode.

Artikel 9. Evenredigheid

Indien belanghebbenden op grond van deze regeling niet in aanmerking komen voor de kennismakingsperiode maar de gevolgen van deze afwijzing onevenredig nadelig zijn ten opzichte van het met het besluit te dienen doel, kan de gemeente in het individuele geval, belanghebbenden voor de kennismakingsperiode in aanmerking laten komen.

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2025.

  • 2. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: beleidsregel Proef Samenwonen gemeente Almere.

Ondertekening

Algemene toelichting

De Algemene bijstandswet bood tot 1996 al de mogelijkheid van een zogenaamde kennismakingsperiode. Dat betekende dat als een uitkeringsgerechtigde met een nieuwe partner ging samenwonen, de bijstandsuitkering gedurende 3 maanden ongewijzigd kon worden voortgezet. Aansluitend kon dit nog met 3 maanden worden verlengd.

Vanaf 1996 is in de navolgende wetten (WWB en Participatiewet) de mogelijkheid van een kennismakingsperiode niet meer expliciet genoemd. Artikel 18 lid 1 van de Participatiewet geeft gemeenten wel de bevoegdheid om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbende. In de praktijk blijkt de stap om te gaan samenwonen nog steeds een flinke drempel op te leveren voor uitkeringsgerechtigden. Met name omdat binnen de huidige uitvoering dit direct vergaande consequenties heeft en er direct een financiële afhankelijkheid ontstaat en (met name door het opzeggen van de woonruimte) er ook niet eenvoudig en snel een weg terug is. Ook achten we de kans reëel dat hierdoor deze stap wordt uitgesteld of uiteindelijk niet wordt genomen.

Door het opnieuw invoeren van de kennismakingsperiode denken we deze stap voor uitkeringsgerechtigden eenvoudiger te maken. Ook verwachten we hierdoor minder vaak te belanden in het grijze gebied rondom fraude en oneigenlijk gebruik.

De IOAW en IOAZ bieden formeel niet de mogelijk om de uitkering af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbenden. Maar de situatie van inwoners met een IOAW- of IOAZ-uitkering, is op dit vlak feitelijk gelijk aan de situatie van degenen met een uitkering op grond van de Participatiewet. Daarom gaan we de kennismakingsperiode voor IOAW- en IOAZ-gerechtigden op dezelfde wijze uitvoeren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Gezamenlijke huishouding

In de omschrijving van het begrip “gezamenlijke huishouding” is in de wet het begrip “duurzaam”, in de zin van langer durend, niet opgenomen. Dit betekent dat bij een kortdurend verblijf in de woning van een ander er al direct sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat wanneer een bijstandsgerechtigde gaat samenwonen (in juridische termen betekent dit met elkaar het hoofdverblijf delen op hetzelfde adres en daar zorgdragen voor elkaar) er direct een zeer sterke afhankelijkheid ontstaat. Dit kan voor uitkeringsgerechtigden een belemmering zijn om te gaan samenwonen.

Daarmee is de keuzevrijheid die de uitkeringsgerechtigde heeft bij belangrijke levensgebeurtenissen zoals deze, kleiner dan de keuzevrijheid van mensen die geen uitkering ontvangen. Met de kennismakingsperiode willen wij de directe financiële afhankelijkheid wegnemen en de keuzevrijheid van personen die een uitkering ontvangen, vergroten. Dit doen wij concreet door in de gevallen dat de uitkeringsgerechtigde de wens heeft om te gaan samenwonen en hiervoor een aanvraag indient, te stellen dat er bij een verblijf van maximaal 6 maanden, er nog geen sprake is van het hebben van het hoofdverblijf in de woning van de ander. Het is daarbij wel essentieel dat degene die tijdens de kennismakingsperiode bij de ander verblijft de eigen woonruimte aanhoudt.

Artikel 3. Kennismakingsperiode

Een kennismakingsperiode moet vooraf worden aangevraagd en gaat niet eerder in dan nadat het verzoek schriftelijk is gehonoreerd. Bij de toekenning wordt een aanvangsdatum genoemd en ook de termijn.

Als uit een onderzoek van de gemeente Almere blijkt dat al sprake is van een gezamenlijke huishouding, en deze niet bij De gemeente Almere is aangevraagd, kan een verzoek om met terugwerkende kracht hiertoe te worden toegelaten, dus niet worden gehonoreerd.

Tijdens de kennismakingsperiode heeft de uitkeringsgerechtigde recht op de uitkering die hij of zij ontving op het moment direct voorafgaand aan de kennismakingsperiode. Dit is ongeacht de uitkeringssituatie waarin hij/zij in de nieuwe woonsituatie terecht komt. De uitkering wijzigt wel als er sprake is van andere omstandigheden dan het samenwonen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een kind dat (weer) thuis komt wonen en waardoor een kostendelerssituatie ontstaat.

Als wij van een belanghebbende, bijvoorbeeld als gevolg van verzwegen inkomsten, ten onrechte verstrekte bijstand terugvorderen, dan geldt de hoofdelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 59 lid 2 Participatiewet niet voor de andere belanghebbende. Een uitzondering hierop geldt voor terugvorderingen die het gevolg zijn van het verzwijgen van (gewijzigde) omstandigheden op grond waarvan wij het besluit hadden moeten nemen dat er geen recht (meer) was op de kennismakingsperiode. De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt dan ook voor de andere partner.

Artikel 4.Voorwaarden kennismakingsperiode

Bij het opstellen van deze beleidsregel is aansluiting gezocht bij de voorwaarden zoals die in het verleden golden bij de Algemene Bijstandswet (ABW).

a en b.

De kennismakingsperiode is bedoeld voor personen die willen ervaren hoe het is om dag in dag uit samen te verblijven in dezelfde woning. Personen voor wie dit niet nieuw is (omdat ze eerder met elkaar hebben samengewoond of op een andere manier een woning hebben gedeeld) worden uitgesloten van een kennismakingsperiode.

c.

Ook voor personen die al zo zeker zijn van een toekomst samen dat al een huwelijksdatum is gepland en/of andere voorbereidingen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn getroffen, vinden wij een kennismakingsperiode niet noodzakelijk.

d.

Ook het opzeggen van de eigen huurwoning of woonruimte is een indicatie dat onzekerheid over een toekomstige gezamenlijke huishouding ontbreekt en reden om belanghebbenden uit te sluiten van deze regeling. Het wijzigen van de inschrijving BRP tijdens de kennismakingsperiode is ongewenst omdat dit het verplaatsen van de woonstede aangeeft en problemen kan opleveren met de uitkering in de gemeente Almere.

e.

Instemming van de verhuurder bij een huurwoning, is van belang om geen additionele problemen te krijgen door de toepassing van de kennismakingsperiode. Dit om terugkeer naar de oude woning mogelijk te houden.

f.

Bij een kennismakingsperiode wordt de uitkering ongewijzigd voortgezet zodat de ene partner, die bij de andere partner in gaat wonen, de eigen woning kan aanhouden.

Bij personen die als samenwonenden bloedverwant in de eerste of tweede graad zijn, doet zich de noodzaak van het aanhouden van een eigen woonruimte niet voor.

g.

Gedurende de kennismakingsperiode moet terugkeer naar het adres van inschrijving in het BRP mogelijk zijn. Zo niet dan is er geen sprake van een situatie waarbij er nog sprake is van onzekerheid over de toekomstige gezamenlijke huishouding en dient de kennismakingsperiode, vanaf de datum dat de terugkeer niet meer mogelijk is, te worden ingetrokken. Dit is o.a. van toepassing indien de woning tijdelijk wordt onderverhuurd en dit de terugkeer belemmert. Mocht onderhuur geen belemmering zijn, dan zijn de inkomsten uit onderverhuur een middel voor de bijstandsverlening.

Artikel 5. Geen vaste woon -en verblijfplaats

Voor personen die niet beschikken over een vaste woon -en verblijfplaats kan het samen verblijven in een woning en het samen een toekomst opbouwen lastig zijn als er sprake is van in de persoon of gezin gelegen factoren van psycho-sociale aard. Een kennismakingsperiode is dan noodzakelijk.

Artikel 6. Uitsluitingsgronden

Met de uitsluitingsgronden geven we invulling aan het onweerlegbaar rechtsvermoeden ten aanzien van het voeren van een gezamenlijke huishouding zoals dat is beschreven in artikel 3 lid 4 van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Door uitsluiting van de personen die in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag van de kennismakingsperiode al gebruik hebben gemaakt van de kennismakingsperiode, willen wij oneigenlijk gebruik van de kennismakingsperiode voorkomen.

Indien ten tijde van de aanvraag van de kennismakingsperiode al concrete aanwijzingen aanwezig zijn van een onweerlegbaar rechtsvermoeden als bedoeld in artikel 3 lid 4 van de Participatiewet, IOAW en IOAZ, zal de aanvraag niet worden toegekend.

Aanvrager die inwonend is bij een persoon in de eerstegraads bloed -of aanverwantschap (de thuiswonende) heeft geen recht op een kennismakingsperiode. Er kan door de aanvrager worden teruggekeerd naar de oude situatie. De keuze voor bloed -of aanverwantschap ligt in de diverse vormen van gezinssamenstellingen.

Artikel 7. Verplichtingen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8. Detentie, buitenland of verblijf instelling

Door omstandigheden kan er een tijdelijke onderbreking ontstaan van de samenwoning. Als er sprake is dat een van de partners gedetineerd raakt, in het buitenland verblijft of wordt opgenomen in een instelling, blijft de mogelijkheid bestaan om van het resterende deel van de toegekende kennismakingsperiode gebruik te maken door dit alsnog aan te vragen. Dit dient dan wel binnen een jaar na beëindiging van de gedeeltelijke kennismakingsperiode te gebeuren. Na een jaar wordt aangenomen dat de samenwoning verbroken is. Na dit jaar kan men zich niet meer beroepen op het restant van de laatst toegekende kennismakingsperiode en zal een eventuele nieuwe aanvraag, met dezelfde partners, niet worden gehonoreerd op grond van artikel 3 lid 1 van deze beleidsregels.

Artikel 9. Evenredigheid

Wij willen voorkomen dat er onnodige nadelige gevolgen ontstaan voor de aanvrager als deze op grond van deze regeling niet in aanmerking kan voor de kennismakingsperiode. Dit betekent niet, het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming op grond van deze beleidsregel.

Artikel 10

9. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.