Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732715
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732715/1
Verordening jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025De raad van de gemeente West Betuwe,
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 december 2024;
Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8 tweede lid en 5.4. van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
Overwegende dat het noodzakelijk is om:
- •
inwoners en te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;
- •
inwoners met psychische of psychosociale problemen en inwoners die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;
- •
bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning,
Besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
aanvraag: een verzoek van een jeugdige en/of ouder(s) (belanghebbende) om een besluit te nemen;
- b.
algemene voorziening: voorziening op het gebied van jeugd, zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de Jeugdwet. Een algemene voorziening is altijd voorliggend op een voorziening op grond van de jeugdwet.
- c.
andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de Jeugdwet; een andere voorziening is in beginsel voorliggend op een voorziening op grond van de Jeugdwet;
- d.
beleidsregels: Beleidsregels Jeugdhulp gemeente West Betuwe;
- e.
budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;
- f.
budgetplan: een door de jeugdige en/of ouder(s) opgesteld plan, waarin opgenomen is welke individuele voorziening met welk te bereiken resultaat de jeugdige en/of ouder(s) inkoopt met een persoonsgebonden budget, mogelijk door het college aangevuld met voorwaarden die daaraan gebonden zijn;
- g.
eigen kracht: eigen kracht is het gebruik maken van de eigen mogelijkheden al dan niet in combinatie met de inzet van het sociale netwerk; hulpbronnen in de sociale omgeving en de wijk waar mensen wonen;
- h.
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van inwonende ouders, kinderen, echtgenoten en andere huisgenoten (Wmo2015) of ouders met het gezag ten opzichte van hun minderjarige kinderen (Jeugdwet), rekening houdend met hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen;
- i.
individuele voorziening: een op de jeugdige en/of zijn ouder(s) toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;
- j.
inwoner: een ingezetene van de gemeente West Betuwe die ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP);
- k.
ondersteuningsvraag: behoefte van een jeugdige en/of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
- l.
ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of ouder(s) is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;
- m.
persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige en/of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
- n.
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie client een sociale relatie onderhoudt;
- o.
Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
- p.
wet: Jeugdwet.
- 2.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen
Artikel 2. Toegang en beschikbare algemene voorziening
-
1. Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouder(s).
-
2. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:
- -
opvoedondersteuning;
- -
jeugdgezondheidszorg;
- -
schoolmaatschappelijk werk.
- -
-
3. Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen
Paragraaf 1. Voorzieningen
Artikel 3. Beschikbare individuele voorzieningen
-
1. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Ambulante Jeugdhulp;
- b.
Jeugdhulp met verblijf.
- a.
-
2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.
Paragraaf 2. Toegang procedureel
Artikel 4. Aanvraag
-
1. Een aanvraag voor een individuele voorziening wordt schriftelijk ingediend bij het college door middel van een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier. In geval van een pgb-aanvraag dient de aanvraag vergezeld te zijn met een budgetplan.
-
2. Als een jeugdige en/of ouder(s) de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening.
-
3. Het college wijst de jeugdige en/of ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke inwonerondersteuning.
-
4. Het college handelt de aanvraag (besluit op de aanvraag) af binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.
-
5. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.
Artikel 5. Toegang en besluit
-
1. Het college legt de beslissing over het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking, op basis van onderzoek en ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 8.
-
2. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, evenals het onderzoek en het daaruit volgende ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 8.
-
3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.
-
4. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of GI. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.
-
5. De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten zich binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb in te zetten voor de ondersteuning waarvoor het is verstrekt.
-
6. Het college kan met betrekking tot de inzet van een maatwerkvoorziening nadere regels vaststellen.
Artikel 6. Inhoud en geldigheidsduur beschikking
-
1. In de beschikking tot toekenning of afwijzing van een individuele voorziening wordt vastgelegd:
- a.
het besluit: toekenning of afwijzing aanvraag, de omvang van de toegekende hulp en verplichtingen jeugdige en/of ouder(s);
- b.
de motivering van het besluit waaronder: welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- c.
de mogelijkheid tot indienen bezwaarschrift en eisen bezwaarschrift;
- d.
de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel de ondersteuning moet starten;
- e.
of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;
- f.
welke algemene voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- a.
-
2. Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.
-
3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:
- a.
de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- a.
-
4. Het besluit tot toekenning of afwijzing van een individuele voorziening wordt afgegeven:
- a.
als het gaat om zorg in natura en pgb met een geldigheidsduur zoals genoemd in de beschikking, met een maximale duur van 12 maanden op voorzieningen niet zijnde jeugdhulp met verblijf;
- a.
-
5. Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en/of ouder(s) op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.
-
6. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.
Paragraaf 3. Beoordeling
Artikel 7. Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan
-
1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of ouder(s) zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de ondersteuningsvraag:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en het probleem of de ondersteuningsvraag;
- b.
het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
- c.
het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de ondersteuningsvraag te vinden (eigen kracht);
- d.
de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere en/of algemene voorziening;
- e.
de mogelijkheden om de ondersteuningsvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;
- f.
de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
- g.
de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;
- h.
de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
- i.
hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of ouder(s).
- a.
-
2. Het college vraagt, met instemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s), informatie op bij andere instanties, zoals de huisarts, en kan met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.
-
3. Het college en de jeugdige en/of ouder(s) leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het ondersteuningsplan.
-
4. Met toestemming van de jeugdige en/of ouder(s) worden in het ondersteuningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan met de jeugdige en/of ouder(s), Team Sociaal en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.
-
5. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.
Artikel 8. Criteria individuele voorzieningen
-
1. Jeugdigen en/of ouder(s) komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de ondersteuningsvraag:
- a.
binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- -
gebruikelijke hulp van ouder(s) en/of andere verzorger(s) of opvoeder(s);
- -
bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan;
- -
de ondersteuning vanuit het sociale netwerk;
- -
het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.
- -
- b.
door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;
- c.
door gebruik te maken van een andere voorziening.
- a.
-
2. Als de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige en/of ouder(s)voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:
- a.
als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;
- b.
voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;
- c.
de voorziening als bedoeld in lid 2 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag;
- d.
het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.
- a.
Artikel 9. Eigen Kracht/ gebruikelijke hulp
-
1. Jeugdigen en/of ouder(s) komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de ondersteuningsvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Eigen kracht is het gebruik maken van de eigen mogelijkheden al dan niet in combinatie net de inzet van het sociale netwerk; hulpbronnen in de sociale omgeving en de wijk waar mensen wonen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- -
gebruikelijke hulp van ouder(s) en/of andere verzorger(s) of opvoeder(s);
- -
bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan;
- -
de ondersteuning vanuit het sociale netwerk;
- -
het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.
- -
-
2. Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.
-
3. Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:
- a.
de leeftijd van de jeugdige;
- b.
de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding en/of stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft;
- c.
de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;
- d.
de mate van planbaarheid van de hulp;
- e.
de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige.
- a.
-
4. Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
-
5. Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:
- -
kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids-)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar;
- -
langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.
Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
- -
-
6. Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:
- a.
de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;
- b.
de mate van planbaarheid van de hulp;
- c.
het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders;
- d.
de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige;
- e.
vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond);
- f.
of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden;
- g.
welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen;
- h.
het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen;
- i.
de woonsituatie;
- j.
de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet);
- k.
is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te ondersteunen;
- l.
overige individuele omstandigheden die door jeugdige en/of zijn ouder(s) worden ingebracht.
- a.
-
7. Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
-
8. Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:
- -
er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige;
- -
als de overbelasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen;
- -
bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen;
- -
als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht;
- -
het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten;
- -
een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.
- -
-
9. Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
-
10. Als de jeugdige en/of de ouder(s) een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.
Paragraaf 4. Persoonsgebonden budget
Artikel 10. Aanvullende criteria pgb
-
1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1. van de Jeugdwet.
-
2. Als een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is opgenomen:
-
a. de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;
-
b. de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;
-
c. op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;
-
d. de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.
-
3. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:
- a.
kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;
- b.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- c.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- d.
kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.
- a.
-
4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.
-
5. De gemeente verstrekt geen pgb wanneer de beoogde pgb-vertegenwoordiger dezelfde persoon is als de beoogde hulpverlener, tenzij de gemeente hier schriftelijk toestemming voor heeft gegeven.
-
6. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 11. Regels voor een pgb
-
1. Als een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 8.1.1 van de wet opgenomen voorwaarden. De inwoner die een pgb wenst, motiveert dit schriftelijk in een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:
- a.
welke redenen er zijn om te kiezen voor een pgb in plaats van zorg in natura;
- b.
welke ondersteuning cliënt wil inkopen met het budget en bij welke uitvoerder;
- c.
wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;
- d.
op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;
- e.
hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd is en duidelijk is dat de deze geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;
- f.
de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;
- g.
hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd;
- h.
hoe de cliënt zelf of met iemand uit het sociale netwerk dan wel informele netwerk de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren.
- a.
-
2. Het pgb mag niet worden besteed aan de kosten:
- a.
voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;
- b.
voor het voeren van een pgb-administratie;
- c.
voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- d.
voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.
- a.
-
3. Het college verstrekt geen pgb in de volgende situaties als de:
- a.
inwoner onvoldoende in staat is om ondersteuning met een pgb te beheren; en
- b.
wanneer de beoogde pgb-vertegenwoordiger dezelfde persoon is als de beoogde hulpverlener, tenzij het college daar schriftelijk toestemming voor heeft gegeven.
- a.
-
4. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de inwoner het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.
-
5. Het college kan een PGB-houder toestemming geven binnen het toegekende PGB -budget gebruik te maken van vrijwilligersvergoeding via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor vrijwilligershulp vanuit het sociaal netwerk waar geen zorgovereenkomst mee is afgesloten.
Artikel 12. Hoogte pgb
-
1. De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 100 % van het laagste tarief per uur of resultaat van een door gemeente gecontracteerde jeugdhulp bij zorg in natura. Tenzij op basis van het door de jeugdige en/of ouder(s) ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
-
2. Als het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.
-
3. De hoogte van het pgb:
- a.
wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;
- b.
bedraagt niet meer dan de totale kostprijs van in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura, en indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;
- c.
is het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien het college voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.
- d.
wordt voor dienstverlening jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de contractueel overeengekomen index voor de betreffende maatwerkvoorziening in natura.
- a.
-
4. De hoogte van een pgb voor dienstverlening wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd en bedraagt voor de inzet van dienstverlening, uitgevoerd door personen die formele hulp en ondersteuning bieden, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad van de inwoner:
- i.
werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden is ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of
- ii.
werken als Zelfstandige zonder personeel en ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of
- iii.
ingeschreven staat in het register, bedoeld in artikel 3. van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), niet vallende onder sub i. of ii., en waarmee de inwoner een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten.
- i.
De aanbieders die vallen onder i. ontvangen maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt. Dit tenzij op basis van het budgetplan van de inwoner passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.
De aanbieders die vallen onder ii. ontvangen maximaal 90% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt. Dit tenzij op basis van het budgetplan van de inwoner passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.
-
5. Als de ondersteuning wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 2 onder 1 is sprake van informele hulp.
Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp
-
1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de budgethouder:
- a.
personen die werkzaam zijn bij een instelling die is ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) met betrekking tot de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast beschikken zij over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende werkzaamheden, of;
- b.
personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Deze personen staan ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) met betrekking tot de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast beschikken zij over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende werkzaamheden, of;
- c.
personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.
- a.
-
2. Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.
-
3. Als de jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociaal netwerk van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.
-
4. Als de jeugdhulp geboden worden door bloedverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.
Hoofdstuk 4. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 14. Herziening, intrekking en terugvordering
-
1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
-
2. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat de:
- a.
jeugdige en/of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
jeugdige en/of ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;
- c.
individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;
- d.
jeugdige en/of ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of
- e.
jeugdige en/of ouder(s) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
- a.
-
3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.
Artikel 15. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
-
1. Het college informeert jeugdigen en/of ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
-
2. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.
-
3. Voor het toezicht op rechtmatigheid van de uitvoering van de Jeugdwet heeft het college de sociale recherche Regio Rivierenland aangewezen.
-
4. Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.
Hoofdstuk 5. Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 16. Afstemming met gezondheidszorg, voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht
-
1. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 6 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.
-
2. Het college maakt nadere afspraken met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht.
-
3. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.
-
4. Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of ouder(s) ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.
Artikel 17. Afstemming met gecertificeerde instellingen
-
1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.
-
2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:
- a.
het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet,
- b.
het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;
- c.
de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,
- d.
wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en/of ouder(s),
- e.
hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.
- a.
-
3. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.
Artikel 18. Afstemming met het justitiedomein
-
1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.
-
2. Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 16 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.
Artikel 19. Afstemming met Veilig Thuis
Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.
Hoofdstuk 6. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders
-
1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor door derden te leveren diensten, zoals maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, als bedoeld artikel 2.11 en 4.1.1. van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
een vaste prijs of tarief, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of
- b.
een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- -
een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en
- -
de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- -
- a.
-
2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met de navolgende kostprijselementen conform de AMvB reële tarieven Jeugdwet:
- a.
kosten van de beroepskracht;
- b.
redelijke overheadkosten;
- c.
kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- d.
reis- en opleidingskosten;
- e.
indexatie van de reële prijs binnen een overeenkomst;
- f.
overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen;
- g.
reis- en opleidingskosten.
- a.
Hoofdstuk 7. Klachten en medezeggenschap
Artikel 21. Klachtregeling
Het college behandelt klachten van de jeugdige en/of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de verordening klachtbehandeling.
Artikel 22. Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
-
1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
-
2. Het college stelt de jeugdige en/of zijn ouder(s) en vertegenwoordigers van inwonergroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
-
4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Hoofdstuk 8. Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 23. Evaluatie van beleid
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Het college rapporteert over de bevindingen aan de gemeenteraad.
Artikel 24. Geen bepalingen
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 25. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
-
1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 en alle voorgaande wijzigingsbesluiten worden hiermee ingetrokken.
-
2. Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe 2025.
-
4. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022, gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.
-
5. Van lid 4 kan ten gunste van de inwoner worden afgeweken.
Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe 2025.
Ondertekening
Aldus besloten in de openbare vergadering van 17 december 2024, nummer 2024-137
de griffier
Hans van der Graaff
de voorzitter
Servaas Stoop
TOELICHTING OP DE VERORDENING JEUGDHULP
Algemene toelichting
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente: de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige en/of ouder(s) dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
- •
over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen;
- •
met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
- •
over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
- •
over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet
- •
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen.
Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet vaststelt. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Algemene (vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen
Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de (jeugd)hulpaanbieder wenden. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en/of zijn ouder(s) deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in artikel 2 en artikel 3.
Toeleiding naar de jeugdhulp
De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:
- •
via de gemeente;
- •
via de gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI);
- •
na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;
- •
via Veilig Thuis.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een ondersteuningsvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) kan binnenkomen bij het toegangsteam (in West Betuwe team sociaal genoemd) van de gemeente. Team sociaal zal dan onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. Is een individuele voorziening nodig, dan geeft het college (althans een consulent namens het college) daartoe een besluit af.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur en de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.
De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Wel geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.
Toegang via Veilig Thuis
Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening of het Team sociaal.
ARTIKELSGEWIJS
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
Lid 1 onderdeel a: aanvraag
Een aanvraag is het verzoek van een jeugdige en/of ouder(s) (belanghebbende) om een besluit tot jeugdhulp te nemen.
Lid 1 onderdeel b: algemene voorziening
Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats. Dit betekent dat voorafgaand geen onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of ouder(s).
Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig (zie ook artikel 6 van deze verordening en de toelichting daarbij). De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo 2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in de verordening.
Lid 1 onderdeel c: andere voorziening
Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Een andere voorziening is in beginsel voorliggend op grond van de Jeugdwet.
Lid 1 onderdeel d: beleidsregels
Dit begrip spreekt voor zich en heeft geen verdere toelichting nodig.
Lid 1 onderdeel e: budgethouder
De budgethouder is degene die op grond van de Jeugdwet een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt om daarmee zelf jeugdhulp in te kunnen kopen. Aangezien zowel jeugdigen als ouder(s) jeugdhulp kunnen krijgen, gaat het om de jeugdige of om de ouder(s).
Lid 1 onderdeel f: budgetplan
Een door de jeugdige en/of ouder(s) opgesteld plan, waarin opgenomen is welke individuele voorziening met welk te bereiken resultaat de jeugdige en/of ouder(s) inkoopt met een persoonsgebonden budget, mogelijk door het college aangevuld met voorwaarden die daaraan gebonden zijn.
Lid 1 onderdeel g: eigen kracht
Eigen kracht is het gebruik maken van de eigen mogelijkheden al dan niet in combinatie met de inzet van het sociale netwerk; hulpbronnen in de sociale omgeving en de wijk waar mensen wonen.
Lid 1 onderdeel h: gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers en/of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze verordening. Voor de interpretatie van het begrip gebruikelijke hulp worden beleidsregels opgesteld.
Lid 1 onderdeel i: individuele voorziening
Een individuele voorziening is een op de jeugdige en/of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.
Lid 1 onderdeel j: inwoner
Een inwoner is een ingezetene van de gemeente West Betuwe die ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP).
Lid 1 onderdeel k: ondersteuningsvraag
Een ondersteuningsvraag is de behoefte van een jeugdige en/of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Lid 1 onderdeel l: ondersteuningsplan
Het ondersteuningsplan is het resultaat van het onderzoek dat de gemeente uitvoert naar de ondersteuningsvraag van de jeugdige en/of ouder(s). Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de ondersteuningsvraag.
Lid 1 onderdeel m: persoonsgebonden budget (pgb)
Een jeugdige en/ of ouder(s) kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de jeugdige en/of ouder(s) zelf de benodigde hulp inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.
Lid 1 onderdeel n: sociaal netwerk
Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige en/of ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de ondersteuningsvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige en/of ouder(s) zich meldt met een ondersteuningsvraag.
Lid 1 onderdeel o: Veilig Thuis
In de Jeugdwet wordt het begrip 'advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling' gebruikt. Inmiddels is hiervoor de naam Veilig Thuis in gebruik. In de verordening wordt daarom laatstgenoemde term gebruikt.
Lid 1 onderdeel p: wet
Deze bepaling spreekt voor zich.
Lid 2
Het aantal definities van artikel 1. is beperkt aangezien de Jeugdwet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).
Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen
Artikel 2. Toegang en beschikbare algemene voorziening
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.
Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daarnaar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn vrijwillige opvoedondersteuningsinterventies, het consultatiebureau, een groepsinterventie in het kader van de weerbaarheid, praktijkondersteuner bij de huisarts en jongerenwerk.
Het college kan nadere regels vaststellen over welke beschikbare algemene voorzieningen beschikbaar zijn.
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen
Paragraaf 1. Voorzieningen
Artikel 3. Beschikbare individuele voorzieningen
In artikel 3. Worden twee algemene vormen van beschikbare individuele voorzieningen genoemd. Het college kan op grond van lid 1 nadere regels vaststellen over welke beschikbare individuele voorzieningen beschikbaar zijn.
Paragraaf 2. Toegang procedureel
Artikel 4. Aanvraag
Lid 1
Een jeugdige en/of ouder(s) kunnen een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4:1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij het college. Het college kan op grond van dit artikel nadere regels stellen over de procedure voor de aanvraag.
Lid 2
Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) een pgb willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een budgetplan opstellen. Dat is geregeld in artikel 10 van deze verordening. Het budgetplan is, in combinatie met een aanvraagformulier, een formele aanvraag voor een pgb.
Lid 3
Het college dient de inwoner te wijzen op de beschikbaarheid van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.
Lid 4
Hierin is bepaald dat het college binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit neemt op de aanvraag.
Lid 5.
Deze bepaling regelt dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot de aanvraagprocedure.
Artikel 5. Toegang en besluit
Lid 1 en 2
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en de ingediende aanvraag.
Lid 3
Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen vier weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.
Lid 4
In artikel 2.6 lid 1 onderdeel g van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of gecertificeerde instelling. Dit geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).
Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige en/of zijn ouder(s). Op die manier wordt de jeugdige en/of ouder(s) de benodigde rechtsbescherming geboden.
Lid 5
Deze bepaling regelt dat van een jeugdige en/of ouder(s) wordt verwacht dat ze binnen 3 maanden na besluitdatum de indicatie ‘verzilveren’ door zich te melden bij de jeugdhulpaanbieder. Of, als het bijvoorbeeld gaat om hulp uit het sociale netwerk, het pgb binnen 3 maanden gaan inzetten voor de ondersteuning waarvoor het pgb is verstrekt. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig is gewijzigd, dat eigenlijk een nieuwe indicatie nodig is. Voldoen jeugdigen en/of ouder(s) niet aan deze voorwaarde, dan kan dat een grond opleveren om de aanspraak op de jeugdhulpvoorziening in te trekken. Er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarden van de individuele voorziening.
Artikel 6. Inhoud en geldigheidsduur beschikking
Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).
De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of zijn ouder(s) goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentiële zaken opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
Paragraaf 3. Beoordeling
Artikel 7. Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan
Om de juiste hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de ondersteuningsvraag worden onderzocht. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Uitgangspunt is dat persoonlijk contact tussen de gemeente en de jeugdige en/of ouder(s) plaatsvindt.
Lid 1
De onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen die in ieder geval aan de orde komen in het onderzoek. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) al bij de gemeente bekend zijn, zullen een aantal zaken veelal niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige en/of zijn ouder(s) voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige of zijn ouders en hun situatie te krijgen.
Lid 2
Uit het gesprek tussen de jeugdige en/of ouder(s) en de hulpverlener kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn. In dat geval kan de jeugdconsulent ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met instemming van de jeugdige en/of ouder(s). Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals of kan de jeugdige en/of ouder(s) zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen.
Lid 3 en 4
De uitkomst van het onderzoek naar de ondersteuningsvraag wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan. Uit het plan moet blijken welke doelen er zijn opgesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht wordt. En hoe betrokken partijen het ondersteuningsplan en de te behalen resultaten met elkaar bespreken. De in lid 1 van deze bepaling genoemde onderzoeksvragen moeten ook terugkomen in het ondersteuningsplan.
Lid 5
Deze bepaling geeft het college de ruimte nadere regels vast te stellen over de inhoud van het onderzoek en de daarbij te volgen werkwijze.
Artikel 8. Criteria individuele voorzieningen
In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.
Lid 1
Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de ondersteuningsvraag. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen is gebruikelijke hulp (zie voor dit begrip de toelichting bij artikel 1 lid 1 onderdeel h van deze verordening). Voor zover gebruikelijke hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet. In beleidsregels wordt verder uitgewerkt wanneer sprake is van gebruikelijke hulp.
Een aanvullende verzekering wordt ook als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen gezien. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige en/of ouder(s) aanvullend verzekerd is, mag van hen verwacht worden dat ze die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college op grond van de jeugdhulpplicht aanvullen.
Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel b). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s), dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.
Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.
Lid 2
In deze bepaling zijn regels opgenomen voor de situatie dat de jeugdige en/of ouder(s) reeds zelf jeugdhulp ingeschakeld hebben en daarna pas een aanvraag indienen bij het college voor de betreffende hulp. Het college kan onder omstandigheden dan alsnog een voorziening verstrekken voor deze hulp, voor een periode gelegen tot maximaal 3 maanden vóór de aanvraag (lid c). Uiteindelijk is het de eigen verantwoordelijkheid van de jeugdige en/of ouder(s) om zich tijdig te melden bij de gemeente.
Voorwaarde voor het alsnog verstrekken van een voorziening is dat de jeugdige en/of ouder(s) op het moment dat ze zich melden, nog steeds tot de doelgroep van de Jeugdwet behoren. Er moet met andere woorden nog steeds sprake zijn van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Is dat niet het geval, dan heeft college namelijk ook geen jeugdhulpplicht.
Verder moet het college nog in staat zijn de noodzaak en passendheid van de ingeschakelde hulp te beoordelen. Indien het college na onderzoek concludeert dat andere hulp hier meer op zijn plek was geweest, hoeft het geen voorziening te verstrekken. Evenmin hoeft het college nog iets te verstrekken als het niet meer mogelijk is deze beoordeling te maken. Het komt dan voor risico van de jeugdige en/of ouder(s) zelf dat ze zich niet eerder bij het college hebben gemeld.
Artikel 9. Eigen kracht/gebruikelijke hulp
Gemeenten zijn sinds een drietal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in mei 2024 verplicht uit te leggen wat eigen kracht is, welke voorwaarden daarbij gelden en wat de afwegingsfactoren zijn om dit vast te stellen. Het college moet duidelijk regelen wanneer er sprake is van eigen kracht. In samenhang daarmee moet in de Verordening geregeld worden wat onder het begrip gebruikelijke hulp wordt verstaan en wat de gevolgen zijn als sprake is van gebruikelijke hulp.
Het betreft hierbij de navolgende uitspraken van de CRvB:
CRVB 29-5-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1095
CRVB 29-5-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1096
CRVB 29-5-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1097
Lid 1
In lid 1 wordt de definitie van eigen kracht verder uitgewerkt.
Lid 2
Hierin wordt toegelicht wat er verstaan wordt onder gebruikelijke hulp en de algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid wat mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft.
Lid 3
Om vast te stellen wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp dient het college rekening te houden met een aantal factoren zoals die in dit lid vermeld zijn.
Lid 4 en 5
Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening. Als het om hulp gaat die gebruikelijke hulp overstijgt, dan zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen kortdurende situatie en langdurende situaties. Bij kortdurende situaties verwacht het college nog steeds van de ouders dat zijn boven gebruikelijke hulp bieden.
Lid 6 en 7
Hierin staan de factoren waarbij het college rekening dient te houden bij langdurige situaties. Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
Lid 8
Bij (dreigende) overbelasting moet er een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige. Als de overbelasting komt door spanningen op het werk (bijvoorbeeld door te veel uren
werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen. Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen. Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht. Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten. Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.
Lid 9
Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
Lid 10
Als de jeugdige en/of de ouder(s) een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.
Artikel 10. Aanvullende criteria pgb
Lid 1
Als een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij een budgetplan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Jeugdwet noemt in artikel 8.1.1 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
Lid 2
In deze bepaling zijn de zijn de eisen opgenomen waaraan een budgetplan moet voldoen.
Lid 3
In deze bepaling zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.
Lid 4
Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet (zie ook de toelichting bij lid 1). Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd. Tegen deze achtergrond is in deze verordening een uitsluitingsgrond opgenomen voor het ontvangen van ggz-behandeling die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk. GGZ-behandeling kan, gelet op de aard van de hulp, alleen door een professional worden geboden. Professionele hulp vergt een objectieve en onafhankelijke blik. Een persoon uit het sociaal netwerk is door de relatie met de jeugdige, ongeacht zijn of haar diploma’s en werkervaring, niet in staat een professionele afstand tot de jeugdige te bewaren en dus de vereiste professionaliteit te bieden die vereist is voor dit type jeugdhulp.
Lid 5
Er wordt geen pgb verstrekt wanneer de beoogde pgb-vertegenwoordiger dezelfde is als de beoogde hulpverlener tenzij de gemeente hiervoor schriftelijke toestemming geeft. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van CRvB 27-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3761 en CRvB 22-08-2019 ECLI:NL:CRVB:2019: 2803.
Lid 4
Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 11. Regels voor een pgb
Lid 1
Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, is het college hier zelfs toe verplicht. Als de inwoner in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij op grond van deze verordening een budgetplan opstellen. In lid 1 a t/m h van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken volgen rechtstreeks uit de wet. In artikel 10 van deze verordening zijn een aantal criteria opgesteld om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
Lid 2
In lid 2 zijn een aantal bestedingsposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening. Het pgb bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel.
Lid 3
Het college is bevoegd regels te stellen om een pgb niet toe te kennen. Het college verstrekt geen pgb als de inwoner onvoldoende in staat is om ondersteuning met een pgb te beheren en wanneer de beoogde pgb-vertegenwoordiger dezelfde persoon is als de beoogde hulpverlener, tenzij het college daar schriftelijk toestemming voor heeft gegeven. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van de CRvB 27-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3761 en CRvB 22-08-2019, ECLI:NL;RCVB:2019:2803.
Artikel 12. Hoogte pgb
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Ook als de hulp wordt betrokken van het sociaal netwerk. In deze verordening wordt het pgb-tarief voor informele hulp daarom vastgesteld op het wettelijk minimumloon (zie de toelichting bij lid 3).
Lid 1
In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele jeugdhulp, die dus voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het budgetplan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.
Lid 2
In deze bepaling is in feite een minimum vastgelegd voor de hoogte van het pgb in individuele gevallen.
Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste lid, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Toch moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht. Daarmee wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie, die naar alle waarschijnlijkheid ook voor de Jeugdwet zal gelden (zie CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO en Rechtbank Overijssel 20-02-2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).
Lid 3
In lid 3 staan de regels om de hoogte van een pgb te bepalen.
Lid 4 en 5
In lid 4 wordt uitgegaan van uitvoering van de dienstverlening door personen die formele hulp en ondersteuning bieden, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad van de inwoner. In lid 5 wordt toegelicht wanneer er sprake is van informele hulp.
Lid 6
Hier wordt toegelicht welke regels er zijn rondom vervoer bij de bepaling van de hoogte van het pgb.
Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp
Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er), die onder toezicht staan van de in de Jeugdwet aangewezen inspecties. Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener uit het sociaal netwerk van de budgethouder komt. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling. Dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook personen uit het sociaal netwerk met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.
Informele hulp is dan alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen.
Hoofdstuk 4. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 14. Herziening, intrekking en terugvordering
Lid 1
Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van de jeugdige en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.
Lid 2
Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum.
De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling.
Verder breidt de verordeningsbepaling de herzienings/intrekkings-bevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.
Lid 3
In de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige en/of ouder(s) (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.
Artikel 15. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.
Lid 1
Het is van belang dat jeugdige en/of ouder(s) zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 14 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en/of ouder(s) hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
Lid 2
In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezighoudt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Toch kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).
Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie Hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.
Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders. Het college stelt nadere regels vast over de taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder.
De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.
Lid 3
In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie bijvoorbeeld artikel 5:14 Awb).
Hoofdstuk 5. Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 16. Afstemming met gezondheidszorg, voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht
Lid 1
De gezondheidszorg voor jeugdigen valt gedeeltelijk binnen de verantwoordelijkheid van de gemeente – namelijk als het gaat om preventieve jeugdgezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg, en (licht)verstandelijk gehandicaptenzorg. De gemeente is niet verantwoordelijk voor huisartsenzorg, paramedische zorg (logopedie, fysiotherapie, dieetadvies) en de meeste medisch specialistische (ziekenhuis)zorg. Deze zorg valt onder de Zorgverzekeringswet. Langdurige (24-uurs) zorg vanwege (voornamelijk) verstandelijke en/of lichamelijke handicap, valt evenmin onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De aanspraak op deze zorg is geregeld in de Wet langdurige Zorg (Wlz) en, voor zover het vooral somatische problematiek van minderjarigen betreft, in de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Gelet op deze afbakening, is het van belang dat er afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de aanbieders van deze zorg (en hun financiers: de zorgverzekeraars/zorgkantoren). De Jeugdwet schrijft dit ook voor (zie artikel 2.7 lid 5 Jeugdwet). Dit artikel beschrijft een aantal onderdelen waarop afspraken nodig zijn, namelijk op het gebied van de doorverwijzing naar (algemene en individuele) jeugdhulpvoorzieningen en op welke wijze een doorverwijzing uiteindelijk wordt vastgelegd in een schriftelijke beschikking voor de jeugdige en/of ouder(s).
Veel kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar bezoeken een voorschoolse voorziening waar ook voorschoolse educatie wordt geboden. De gemeente speelt een belangrijke rol in de bevordering van de pedagogische kwaliteit van deze voorschoolse voorziening en het vergroten van het bereik onder specifieke doelgroepen. Het is daarom van belang om over de relatie tussen de voorschoolse voorzieningen en de algemene (en individuele) voorzieningen op grond van deze verordening afspraken te maken met de aanbieders van kinderopvang en basisscholen.
De Jeugdwet draagt de gemeente ook op te overleggen met het onderwijs bij het treffen van een individuele voorziening (zie artikel 2.7 Jeugdwet). Elke school heeft daarom een contactpersoon bij het gemeentelijke jeugdteam, zodat waar nodig makkelijk en snel afstemming gezocht kan worden. Bij schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten zal hierbij tevens de leerplichtambtenaar worden betrokken. Uiteraard worden de jeugdige en/of ouder(s) betrokken bij dit overleg en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in het individuele ondersteuningsplan van de jeugdige.
Lid 2
Het college maakt nadere afspraken met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht.
Lid 3
Als jeugdigen de leeftijd van 18 jaar bereiken, verandert veelal het wettelijk kader van waaruit zorg geleverd wordt. GGZ-zorg bijvoorbeeld komt na het 18e jaar voor rekening van de Zorgverzekeringswet. Om zoveel mogelijk continuïteit van zorg te kunnen bieden, maakt het college afspraken met de zorgverzekeraars en het CIZ (uitvoerder van de Wet langdurige zorg).
Lid 4
Uit de Jeugdwet volgt dat het college een voorziening op grond van de Jeugdwet mag weigeren als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de jeugdige een Wlz-indicatie zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit (artikel 1.2 lid 1 sub c Jeugdwet). In deze bepaling is geregeld dat indien dergelijke ‘gegronde redenen’ bestaan, het college in ieder geval zorgdraagt voor ondersteuning van het gezin in het aanvraagproces bij het CIZ. Pas als jeugdigen en/of ouder(s) weigeren hieraan medewerking te verlenen, kan het college de inzet van jeugdhulp weigeren. Mits het college kan onderbouwen dat inderdaad aanspraak op Wlz-zorg zal bestaan en altijd het belang van het kind in het oog houdend.
Artikel 17. Afstemming met gecertificeerde instellingen
De gecertificeerde instellingen kunnen zelfstandig jeugdhulp inzetten bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (gedwongen kader). Het is dan ook van belang dat de gemeente, als financier van de gecertificeerde instellingen én de jeugdhulp, goede afspraken maakt met de gecertificeerde instellingen. Dit artikel benoemt een aantal concrete onderwerpen waarover afspraken moeten worden gemaakt. De afspraken worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol met de gecertificeerde instellingen. De Jeugdwet stelt zo'n samenwerkingsprotocol ook verplicht (zie artikel 3.5 lid 3 Jeugdwet).
Artikel 18. Afstemming met het justitiedomein
In de strafrechtelijke beslissing– in het kader van een taakstraf of (gedragsbeïnvloedende) maatregel – kan de rechter besluiten tot de inzet van jeugdhulp. In de regel zal de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) hierover adviseren. Bij (jeugdreclasserings)maatregelen zal de gecertificeerde instelling betrokken zijn bij de uitvoering hiervan. Gaat het om taakstraffen, dan is dat de RvdK. Daarnaast kan de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of directeur van de justitiële jeugdinrichting besluiten tot de inzet van jeugdhulp in het kader van het scholings‐ en trainingsprogramma in het nazorgtraject. De gemeente is betrokken in het trajectberaad. Het is van belang dat de gemeente afspraken maakt met deze instanties, zeker ook als het gaat om de afhandeling van de proces‐verbalen van leerplicht. Deze afspraken zijn vastgelegd in het samenwerkingsprotocol met de RvdK. Tevens worden afspraken hierover vastgelegd in een samenwerkingsprotocol met de gecertificeerde instellingen.
Artikel 19. Afstemming met Veilig Thuis
Veilig Thuis (het advies‐ en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling) is beschikbaar voor advies en consult voor professionals. Hoogwaardige specialistische kennis is nodig bij bijvoorbeeld complexe situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling, eergerelateerd geweld, seksueel misbruik, achterlating of huwelijksdwang. Veilig Thuis kan passende hulp inschakelen. In het kader hiervan zijn in ieder geval afspraken nodig over de toegang en eventueel doorverwijzing naar jeugdhulpvoorzieningen.
Hoofdstuk 6. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Hoofdstuk 7. Klachten en medezeggenschap
Artikel 21. Klachtregeling
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en/of ouder(s) te geven.
Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige en/of zijn ouder(s) zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.
Artikel 22. Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en/of ouder(s), worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.
Lid 1
Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen.
Lid 4
Deze bepaling laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 23. Evaluatie
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal (rijks)niveau (zie artikel 12.2 van de Jeugdwet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.
Artikel 24. Geen bepalingen
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 25. Hardheidsclausule
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of zijn ouder(s).
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 Jeugdwet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. In uitzonderingsgevallen zou het bijvoorbeeld kunnen spelen bij de regels rondom het verstrekken van een pgb. Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Tot slot is in lid 3 vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.
Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl