Verordening op de heffing en de invordering van leges Zuidplas 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van leges Zuidplas 2025

De raad van de gemeente Zuidplas;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 november 2024;

gelet op de artikelen 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet, de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet en artikel 13.1a van de Omgevingswet;

besluit vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van leges Zuidplas 2025 (“Legesverordening Zuidplas 2025”)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    dag: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

  • b.

    week: een aaneengesloten periode van zeven dagen;

  • c.

    maand: het tijdvak dat loopt van de 1e dag in een kalendermaand tot de 1e dag in de volgende kalendermaand;

  • d.

    jaar: het tijdvak dat loopt van de I e dag in een kalenderjaar tot I e dag in het volgende kalenderjaar;

  • e.

    kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:

  • a.

    het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een dienst of het nemen van een besluit;

  • b.

    het verlenen van een dienst op aanvraag; of

  • c.

    het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een document;

een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager of degene voor wie de aanvraag is gedaan.

Artikel 4 Vrijstellingen

Leges worden niet geheven voor:

  • a.

    diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 13.6 van de Omgevingswet zijn of worden verhaald;

  • b.

    diensten die ingevolge een wettelijk voorschrift zijn vrijgesteld van rechtenheffing of kosteloos moeten worden verleend;

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

  • 1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge kennisgeving, een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, een zegel, een nota of andere schriftuur, of een kennisgeving langs elektronische weg. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving of langs elektronische weg aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving bedoeld in artikel 6:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving

    • c.

      langs elektronische weg in het aanvraagproces wordt gedaan onverwijld, dan wel als die mogelijkheid wordt geboden binnen 14 dagen na het indienen van de aanvraag langs elektronische weg;

    • d.

      langs elektronische weg na indiening van de aanvraag wordt gedaan, binnen 14 dagen na dagtekening van kennisgeving.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de leges wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

Gehele of gedeeltelijke vermindering of teruggaaf van leges voor een in de bij deze verordening behorende tarieventabel omschreven dienst wordt verleend

Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening, als de wijzigingen:

  • a.

    van zuiver redactionele aard zijn;

  • b.

    een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in werking treedt binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad of de Staatscourant en het de volgende paragrafen of artikelen van hoofdstuk 1 van de tarieventabel betreft:

    • 1.

      paragraaf 1.2 (reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart);

    • 2.

      paragraaf 1.3 (rijbewijzen);

    • 3.

      artikel 1.17 (schriftelijke verstrekking uit de basisregistratie personen);

    • 4.

      artikel 1.25, onder a (verklaring omtrent het gedrag);

    • 5.

      artikel 1.31 (Wet op de kansspelen);

een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden.

Artikel 11 Overgangsrecht

  • 1. De Legesverordening 2016, 17e wijziging, zoals laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 5 november 2024, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in artikel 12, tweede lid, opgenomen datum van ingang van de heffing, blijft de in het eerste lid genoemde verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de leges hiervoor in die periode plaatsvindt.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is eveneens 1 januari 2025.

Artikel 13 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als de “Legesverordening Zuidplas 2025”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 10 december 2024.

De raad voornoemd,

De griffier,

M.L. Engelsman

De voorzitter,

J.F. Weber

Tarieventabel 2025

Artnr

Lt

Omschrijving activiteit

Tarief 2024

Tarief 2025

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE DIENSTVERLENING

 

 

 

 

Paragraaf 1.1 Burgerlijke stand

2024

2025

1.0.1

 

Het tarief voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap of omzetting van een partnerschap in een huwelijk op maandag om 09.00 uur en om 09.30 uur aan de balie van de afdeling Dienstverlening in het gemeentehuis te Nieuwerkerk aan den IJssel met uitsluitend de wettelijk maximaal toegestane getuigen bedraagt € 0.

€ 0,00

€ 0,00

1.0.2

 

Als in plaats van de balie van de afdeling Dienstverlening de trouwzaal wordt gebruikt voor het kosteloos voltrekken van een huwelijk of registratie van een partnerschap, wordt voor dat gebruik een vergoeding in rekening gebracht van

€ 92,00

€ 95,30

1.0.3

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om omzetting van een geregistreerd partnerschap (zonder getuigen) in een huwelijk aan de balie van de afdeling Dienstverlening in het gemeentehuis te Nieuwerkerk aan den IJssel

€ 65,55

€ 67,90

1.0.4

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het sluiten van een huwelijk of het registreren/omzetten van een partnerschap in een huwelijk, plaatsvindend op een locatie bedoeld in 1.3

€ 151,80

€ 157,25

1.0.5

 

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een stuk als bedoeld in artikel 2 van de Wet rechten burgerlijke stand geldt het tarief zoals dat is opgenomen in het legesbesluit akten burgerlijke stand.

€ 16,60

€ 17,10

1.0.5.1

 

per verstrekking aan de balie: geen extra kosten

 

 

1.0.5.2

 

per verstrekking digitaal via DigiD aangevraagd: geen extra kosten

 

 

1.0.5.3

 

per verstrekking via post of email: verzendkosten

€ 1,00

€ 1,05

1.0.6

 

Voor het in behandeling nemen van een verklaring van huwelijksbevoegdheid als bedoeld in artikel 49a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

€ 29,00

€ 29,80

 

 

Artikel 1.1 Huwelijksvoltrekking of registratie partnerschap

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap in een door de gemeente daartoe aangewezen locatie op:

 

 

1.1.1

 

maandag t/m vrijdag tussen 09.00 en 21.00 uur

€ 374,35

€ 387,85

1.1.2

 

zaterdag tussen 09.00 en 17.00 uur in de trouwzaal van het gemeentehuis te Nieuwerkerk aan IJssel

€ 875,60

€ 907,10

1.1.3

 

zaterdag tussen 09.00 en 17.00 uur op een andere locatie dan de trouwzaal van het gemeentehuis te Nieuwerkerk aan den IJssel

€ 374,35

€ 387,85

 

 

Artikel 1.2 Omzetten geregistreerd partnerschap in huwelijk

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk als daarbij gebruik gemaakt wordt van de trouwzaal of een andere door de gemeente hiertoe aangewezen ruimte op:

 

 

1.2.1

 

maandag t/m vrijdag tussen 09.00 en 21.00 uur

€ 374,35

€ 387,85

1.2.2

 

zaterdag tussen 09.00 en 17.00 uur in de trouwzaal van het gemeentehuis te Nieuwerkerk aan IJssel

€ 875,60

€ 907,10

1.2.3

 

zaterdag tussen 09.00 en 17.00 uur op een andere locatie dan de trouwzaal van het gemeentehuis te Nieuwerkerk aan den IJssel

€ 374,35

€ 387,85

 

 

Artikel 1.3 Huwelijksvoltrekking of registratie partnerschap in bijzonder huis

 

 

1.3.1

 

Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap, die niet in de gelegenheden bedoeld in 1.0.3 plaats vindt, anders dan op grond van artikel 64, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, op:

 

 

1.3.1.1

 

Maandag t/m zaterdag tussen 09.00 en 21.00 uur

€ 374,35

€ 387,85

1.4

 

Artikel 1.4 Omzetten geregistreerd partnerschap in huwelijk in bijzonder huis

 

 

1.4.1

 

Het tarief bedraagt voor het omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk in een bijzonder huis op grond van artikel 64, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek:

 

 

1.4.1.1

 

Maandag t/m zaterdag tussen 09.00 en 21.00 uur

€ 374,35

€ 387,85

 

 

Artikel 1.5 Aanwijzing buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand voor één dag

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om bij besluit een buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand aan te wijzen voor één dag:

 

 

1.5.1

 

als beëdiging bij de rechtbank al heeft plaatsgevonden:

226,45

€ 234,60

1.5.2

 

als beëdiging bij de rechtbank nog niet heeft plaatsgevonden:

€ 226,45

€ 234,60

 

 

Artikel 1.6 Beschikbaar stellen getuige door gemeente

 

 

1.6.1

 

Het tarief bedraagt voor het door de gemeente beschikbaar stellen van een getuige voor de huwelijksvoltrekking of de registratie van een partnerschap, per getuige:

€ 32,70

€ 33,90

 

 

Artikel 1.7 Annuleren of wijzigen datum

 

 

1.7.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een gereserveerde datum voor de huwelijksvoltrekking, registratie van het partnerschap of omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk te annuleren of te wijzigen binnen een periode van 14 dagen voorafgaand aan die gereserveerde datum:

€ 125,15

€ 129,65

1.7.2

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een gereserveerde datum van een kosteloos huwelijksvoltrekking, registratie van het partnerschap of omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk te annuleren of te wijzigen binnen een periode van 14 dagen voorafgaand aan die gereserveerde datum:

€ 62,75

€ 65,00

 

 

Artikel 1.8 Trouwboekje of partnerschapsboekje

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het verstrekken van:

 

 

1.8.1

 

een trouwboekje of partnerschapsboekje in een normale uitvoering:

€ 47,60

€ 49,30

1.8.2

 

een trouwboekje of partnerschapsboekje in een luxe uitvoering:

 

 

1.8.3

 

een duplicaat trouwboekje of partnerschapsboekje in een normale uitvoering:

€ 56,66

€ 58,70

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.2 Reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart

 

 

 

 

Artikel 1.9 Paspoorten of andere reisdocumenten

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van:

 

 

1.9

 

een nationaal paspoort:

 

 

1.9.1.1

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is:

€ 83,85 *

€ 86,85 *

1.9.1.2

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt:

€ 63,40 *

€ 65,70 *

1.9.2

 

een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort als bedoeld in onderdeel a (zakenpaspoort):

 

 

1.9.2.1

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is:

€ 83,85 *

€ 86,85 *

1.9.2.2

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt:

€ 63,40 *

€ 65,70 *

1.9.3

 

een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort):

 

 

1.9.3.1

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is:

€ 83,85 *

€ 86,85 *

1.9.3.2

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt:

€ 63,40 *

€ 65,70 *

1.9.4.1

 

een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen:

€ 63,40 *

€ 65,70 *

 

 

* Dit is het maximumtarief vanaf 1 januari 2024.

 

 

 

 

Artikel 1.10 Nederlandse identiteitskaart

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van:

 

 

1.10

a

een Nederlandse identiteitskaart:

 

 

1.10.1

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is:

€ 75,80 *

€ 78,50 *

1.10.2

 

voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt:

€ 40,90 *

€ 42,35 *

1.10.3

 

een vervangende Nederlandse identiteitskaart voor een persoon met een uitreisverbod, ongeacht de leeftijd van de betrokken persoon:

€ 36,90 *

€ 38,25 *

 

 

* Dit is het maximumtarief vanaf 1 januari 2024.

 

 

 

 

Artikel 1.11 Modaliteiten

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag:

 

 

1.11.1

 

voor de versnelde uitreiking van een in de artikelen 1.9 en 1.10, onder a, genoemd document, zijnde een toeslag op de in die artikelen genoemde bedragen:

€ 57,05 *

€ 59,10 *

1.11.2

 

voor het bezorgen van een in de artikelen 1.9 en 1.10 genoemd document, zijnde een toeslag op de in de artikelen 1.9 en 1.10 en onder agenoemde bedragen:

€ 18,00 *

€ 18,65 *

 

 

* Dit is het maximumtarief vanaf 1 januari 2024.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.3 Rijbewijzen

 

 

 

 

Artikel 1.12 Rijbewijzen

 

 

1.12.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven, vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs het door de Rijksministerraad vastgestelde tarief afgerond op € 0,05 en € 0,10 naar beneden.

€ 51,10 *

€ 51,10 *

 

 

Artikel 1.13 Modaliteiten

 

 

1.13.1

 

Het tarief genoemd in artikel 1.12.1wordt:

 

 

1.13.1.1

 

Bij een spoedlevering vermeerderd met het door de Rijksministerraad vastgestelde tarief afgerond op € 0,05 en € 0,10 naar beneden.

€ 39,65 **

€ 39,65 **

1.13.1.2

 

bij een aanvraag buiten de reguliere openingstijden van de publieksbalie vermeerderd met:

 

 

1.13.1.3

 

bij een afgifte buiten de reguliere openingstijden van de publieksbalie vermeerderd met:

 

 

1.13.1.4

 

bij een aanvraag in verband met [beschadiging of] vermissing van een eerder afgegeven rijbewijs vermeerderd met:

 

 

1.13.2

 

Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, wordt onder reguliere openingstijden verstaan:

 

 

1.13.2.1

 

uren: 09.00 – 14.00 uur op dagen: werkdagen van maandag tot en met vrijdag.

 

 

1.13.3.1

 

De verhogingen genoemd in het eerste lid zijn in voorkomend geval cumulatief verschuldigd.

 

 

1.14.1

 

Het tarief bedraagt afgeven van een zogeheten eigen verklaring, zoals vastgesteld door het CBR:

 

 

1.14.2

 

Aan de balie vermeerderd met de administratiekosten

€ 6,15

€ 6,35

1.14.3

 

Via post of e-mail vermeerderd met de administratiekosten en verzendkosten

€ 7,25

€ 7,50

* Dit is vanaf 1 januari 2024 het maximumtarief van € 36,76, vermeerderd met het rijkskostendeel van € 14,35.

** Let op: het rijkskostendeel van de verhoging bedraagt sinds 1 januari 2024 € 39,65.

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.4 Verstrekkingen in het kader van de basisregistratie persoonsgegevens

 

 

 

 

Artikel 1.14 Definities

 

 

1.14.1

 

Voor de toepassing van artikel 1.15 wordt onder één verstrekking verstaan verstrekking van een of meer gegevens over één persoon waarvoor de basisregistratie personen moet worden geraadpleegd.

 

 

1.14.2

 

Voor de toepassing van artikel 1.16 wordt onder één verstrekking verstaan verstrekking van een of meer gegevens over één persoon die niet zijn opgenomen in de basisregistratie personen.

 

 

 

 

Artikel 1.15 Verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen

 

 

1.15.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van gegevens:

 

 

1.15.1.1

 

per verstrekking aan de balie

€ 13,80

€ 14,30

1.15.1.2

 

per verstrekking digitaal via DigiD aangevraagd

€ 9,35

€ 9,70

1.15.1.3

 

per verstrekking via post of e-mail

€ 16,95

€ 17,55

1.15.2

 

tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens gedurende de periode van één jaar:

 

 

1.15.2.1

 

voor 25 verstrekkingen

€ 160,10

€ 165,85

1.15.2.2

 

voor 50 verstrekkingen

€ 319,10

€ 330,60

1.15.2.3

 

voor 75 verstrekkingen

€ 478,10

€ 495,30

1.15.2.4

 

voor 100 of meer verstrekkingen

€ 638,35

€ 661,35

1.15.2.5

 

voor 10.000 verstrekkingen:

 

 

1.15.3.1

 

tot het afsluiten van een abonnement op het [wekelijks] verstrekken van een opgave van verhuizingen binnen de gemeente, vertrekken uit de gemeente en vestigingen in de gemeente:

 

 

1.15.4.1

 

tot het verstrekken van een meertalig modelformulier woon- en/of verblijfplaats als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/1191 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 betreffende de bevordering van het vrije verkeer van burgers door vereenvoudigde overlegging van bepaalde openbare documenten in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening nr. 1024/2012 (PbEU 2016, L 200):

 

 

 

 

Artikel 1.16 Verstrekking van aangehaakte gegevens

 

 

1.16

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

 

 

1.16.1

 

tot het verstrekken van gegevens: per verstrekking

 

 

1.16.2

 

tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens gedurende de periode van één jaar:

 

 

1.16.2.1

 

voor 100 verstrekkingen:

 

 

1.16.2.2

 

voor 500 verstrekkingen:

 

 

1.16.2.3

 

voor 1.000 verstrekkingen:

 

 

1.16.2.4

 

voor 5.000 verstrekkingen:

 

 

1.16.2.5

 

voor 10.000 verstrekkingen:

 

 

 

 

Artikel 1.17 Schriftelijke verstrekking

 

 

1.17

 

In afwijking van de artikelen 1.15 en 1.16 bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het schriftelijk verstrekken van gegevens bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Besluit basisregistratie personen:

€ 7,50 *

€ 7,50 *

 

 

* Dit is het maximumtarief.

 

 

 

 

Artikel 1.18 Op aanvraag doornemen basisregistratie personen

 

 

1.18.1

 

Het tarief bedraagt voor het op aanvraag doornemen van de basisregistratie personen, voor ieder daaraan te besteden kwartier:

€ 36,05

€ 37,35

1.18.2

 

Het op grond van het eerste lid verschuldigde bedrag wordt voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeeld. De aanvraag wordt dan in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop het verschuldigde bedrag aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.5 Bestuursstukken

 

 

 

 

Artikel 1.19 Afschriften van bestuursstukken

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

 

 

1.19.1

 

een afschrift van de gemeentebegroting:

 

 

1.19.2

 

een afschrift van de gemeenterekening:

 

 

1.19.3

 

een afschrift van het burgerjaarverslag:

 

 

1.19.4

 

een afschrift van het verslag van een raadsvergadering, per pagina:

 

 

1.19.5

 

een afschrift van de stukken behorende bij een raadsvergadering, per pagina:

 

 

1.19.6

 

een afschrift van het verslag van een vergadering van een raadscommissie, per pagina:

 

 

1.19.7

 

een afschrift van de stukken behorende bij een vergadering van een raadscommissie, per pagina:

 

 

1.19.8

 

het gemeenteblad, per pagina:

 

 

1.19.9

 

een afschrift van de [naam verordening]:

 

 

1.19.10

 

[enz.]

 

 

 

 

Artikel 1.20 Abonnement op bestuursstukken

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar op:

 

 

1.20.1

 

de verslagen van de raadsvergaderingen:

 

 

1.20.2

 

de stukken behorende bij de raadsvergaderingen:

€ 185,35

€ 192,00

1.20.3

 

de verslagen van de vergaderingen van een raadscommissie:

 

 

1.20.4

 

de stukken behorende bij de vergaderingen van een raadscommissie:

€ 173,15

€ 179,40

1.20.5

 

het gemeenteblad:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.6 Vastgoedinformatie

 

 

 

 

Artikel 1.21 Plan- of kaartinformatie

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een kopie van een ruimtelijk plan of deel daarvan, zoals omgevingsvisie, omgevingsplan, wegenkaart behorende bij de legger bedoeld in artikel 1.22, onderdeel b:

 

 

1.21.1

 

in formaat A4 of kleiner, per bladzijde:

€ 0,10

€ 0,10

1.21.2

 

in formaat A3, per bladzijde:

 

 

1.21.3

 

in formaat A2 of groter, per bladzijde:

 

 

1.21.4

 

in digitale vorm:

 

 

 

 

Artikel 1.22 Informatie uit registers

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een afschrift van of een uittreksel uit:

 

 

1.22.1

 

de gemeentelijke basisregistratie adressen of de gemeentelijke basisregistratie gebouwen, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen, per adres of object:

€ 15,05

€ 15,60

1.22.2

 

de legger bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet:

€ 15,05

€ 15,60

1.22.3

 

een inschrijving in het rijksmonumentenregister die aan de gemeente verzonden is, als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet:

€ 15,05

€ 15,60

1.22.4

 

het gemeentelijk erfgoedregister, bedoeld in artikel 3.16 van de Erfgoedwet, per aangewezen cultureel erfgoed:

€ 15,05

€ 15,60

 

 

Artikel 1.23 Informatie uit adressenbestanden

 

 

1.23

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van kopieën van:

 

 

1.23.1

 

het gemeentelijke adressenbestand of delen daarvan, per adres:

€ 15,05

€ 15,60

1.23.2

 

het gemeentelijke relatiebestand adres-kadastraal perceel of delen daarvan, per gelegde relatie:

€ 15,05

€ 15,60

1.23.3

 

het gemeentelijke adrescoördinatenbestand of delen daarvan, per adrescoördinaat:

€ 15,05

€ 15,60

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.7 Overige publiekszaken

 

 

 

 

Artikel 1.24 Gemeentegarantie

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

 

 

1.24.1

a.

tot het verstrekken van een gemeentegarantie:

 

 

1.24.2

b.

tot het instemmen met het wijzigen of omzetten van een door de gemeente gegarandeerde hypothecaire geldlening:

 

 

 

 

Artikel 1.25 Overige publiekszaken

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

 

 

1.25.1

a.

tot het verstrekken van een verklaring omtrent het gedrag:

€ 14,60 *

€ 41,35 *

1.25.2

b.

tot het legaliseren van een handtekening:

€ 13,44 *

€ 13,90

 

 

* Dit is het maximumtarief vanaf 1 januari 2024.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.8 Gemeentearchief

 

 

 

 

Artikel 1.26 Naspeuringen in gemeentearchief

 

 

1.26.1

 

Het tarief bedraagt voor het op aanvraag doen van naspeuringen in de in het gemeentearchief berustende stukken, voor ieder daaraan te besteden kwartier:

€ 21,85

€ 22,65

1.26.2

 

Het op grond van het eerste lid verschuldigde bedrag wordt voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeeld. De aanvraag wordt dan in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop het verschuldigde bedrag aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

 

 

 

 

Artikel 1.27 Afschrift of uittreksel uit gemeentearchief

 

 

1.27.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een afschrift van of uittreksel uit een in het gemeentearchief berustend stuk: het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeelde kosten, blijkend uit een begroting die door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld.

 

 

1.27.2

 

Als een begroting als bedoeld in het eerste lid is uitgebracht, wordt een aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

 

 

 

 

Artikel 1.28 Uitlenen archiefbescheiden

 

 

1.28.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het uitlenen van archiefbescheiden:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.9 Bijzondere wetten

 

 

 

 

Artikel 1.29 Huisvestingswet 2014

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:

 

 

1.29.1

 

een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014:

€ 34,45

€ 35,70

1.29.2

 

indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014:

€ 51,55

€ 53,40

1.29.3

 

Bij honorering van de aanvraag tot het verstrekken van een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening Gemeente Zuidplas 2023 vindt restitutie van dit tarief plaats aan de aanvrager van urgentie’’.

 

 

 

 

Artikel 1.30 Leegstandwet

 

 

1.30

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:

 

 

1.30.1

 

een vergunning tot tijdelijke verhuur van leegstaande woonruimte als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Leegstandwet:

€ 128,45

€ 133,05

1.30.2

 

verlenging van een vergunning tot tijdelijke verhuur van woonruimte als bedoeld in artikel 15, negende lid, van de Leegstandwet:

€ 65,25

€ 67,60

1.30.2

 

Als aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, gelijktijdig worden ingediend en woonruimten in hetzelfde gebouw, zoals een flat, een school of een kantoor betreffen, worden de in die onderdelen bedoelde leges slechts eenmaal geheven. [Dit geldt ook als het gaat om een geheel van huurwoningen bestemd voor sloop of renovatie waarvoor gelijktijdig aanvragen worden ingediend.]

 

 

 

 

Artikel 1.31 Wet op de kansspelen

 

 

1.31.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een aanwezigheidsvergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen:

 

 

1.31.1.1

 

voor een periode van twaalf maanden voor één kansspelautomaat:

€ 56,50 *

€ 56,50 *

1.31.1.3

 

en voor een tweede kansspelautomaat:

€ 34,00 *

€ 34,00 *

1.31.1.4

 

voor één kansspelautomaat, welke vergunning geldt voor onbepaalde tijd:

€ 226,50 *

€ 226,50 *

1.31.1.6

 

en voor de tweede kansspelautomaat:

€ 136,00 *

€ 136,00 *

1.31.2

 

Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als de vergunning geldt voor een tijdvak korter dan twaalf maanden of langer dan twaalf maanden maar ten hoogste vier jaar, met dien verstande dat de daar genoemde bedragen naar evenredigheid van het verschil in looptijd van de vergunning verlaagd respectievelijk verhoogd worden.

 

 

1.31.3

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de kansspelen (loterijvergunning):

€ 112,10

€ 116,15

1.31.4

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning tot het exploiteren of doen exploiteren van een speelgelegenheid als bedoeld in [artikel 2:39 van de Algemene plaatselijke verordening]:

 

€ 355,05

 

 

* Dit is het maximumtarief.

 

 

 

 

Artikel 1.32 Telecommunicatiewet

 

 

1.32.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een melding als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, per melding,

€ 490,00

€ 507,65

1.32.1.1

 

als het betreft werkzaamheden in tegel-, klinker- en sierbestratingen, alsmede gesloten verhardingen, voor zover de werkzaamheden plaatsvinden in of op openbare gemeentegrond, per strekkende meter sleuf verhoogd met:

€ 2,10

€ 2,20

1.32.1.2

 

als het betreft werkzaamheden in bermen, groenstroken en dergelijke, voor zover de werkzaamheden plaatsvinden in of op openbare gemeentegrond, per strekkende meter sleuf verhoogd met:

€ 2,10

€ 2,20

1.32.3

 

Gereserveerd

 

 

1.32.4

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een verzoek tot medegebruik van publieke infrastructuur van de gemeente voor de plaatsing van small cells als bedoeld in artikel 5c.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet:

 

 

1.32.4.1

 

voor medegebruik van 1 tot en met 20 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.2

 

voor medegebruik van 21 tot en met 40 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.3

 

voor medegebruik van 41 tot en met 60 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.4

 

voor medegebruik van 61 tot en met 80 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.5

 

voor medegebruik van 81 tot en met 100 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.6

 

voor medegebruik van 101 tot en met 120 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.7

 

voor medegebruik van 121 tot en met 140 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.8

 

voor medegebruik van 141 tot en met 160 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.9

 

voor medegebruik van 161 tot en met 180 gemeentelijke objecten:

 

 

1.32.4.10

 

voor medegebruik van 181 of meer gemeentelijke objecten:

 

 

 

 

Artikel 1.33 Wegenverkeerswetgeving

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:

 

 

1.33.1

 

een ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990:

€ 41,70

€ 43,20

1.33.2

 

een ontheffing als bedoeld in artikel 9.1 van de Regeling voertuigen:

€ 41,70

€ 43,20

1.33.3

 

verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW):

€ 46,35

€ 48,00

1.33.3.1

 

Onverminderd het bepaalde in onderdeel 1.16.3 bedraagt het tarief voor een keuring op het spreekuur bij de GGD of voor een advies van de GGD op basis van een dossier zoals dat hen bekend is, de helft van de terzake door de gemeente verschuldigde advieskosten van de GGD.

 

 

 

 

Bij honorering van de aanvraag tot het verstrekken van een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in artikel 49 BABW vindt restitutie van dit tarief plaats aan de aanvrager van de gehandicaptenparkeerkaart.

 

 

1.33.4

 

Tot het verkrijgen van een duplicaat gehandicaptenparkeerkaart bedoeld in artikel 52 van het BAWB, indien de in het bezit zijnde parkeerkaart is versleten en/of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, zonder dat de aanvrager verzoekt om het duplicaat een nieuwe geldigheidsduur te kennen

€ 46,35

€ 48,00

1.33.5

 

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om vergunning voor de aanleg van een invalidenparkeerplaats bedraagt

€ 35,60

€ 36,90

1.33.8

 

Het tarief bedraagt voor het registreren van een nieuw kenteken als behorend bij een gehandicaptenparkeerkaart en het aanbrengen van dit nieuwe kenteken op het aanduidingsbord van de gehandicaptenparkeerplaats

€ 17,50

€ 18,15

1.33.9

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het verkrijgen van ontheffing van de rechtsgevolgen van de zich in de kern Nieuwerkerk aan den IJssel bevindende blauwe zone als bedoeld in artikel 25 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, voor één kalenderjaar:

 

 

1.33.9.1

 

Voor het eerste motorvoertuig

kosteloos

kosteloos

1.33.9.2

 

Voor het tweede en/of meerdere motorvoertuig(en), voor ieder voertuig

€ 25,15

€ 26,05

 

 

De ontheffing voor het eerste motorvoertuig van een huishouden zonder parkeergelegenheid op eigen terrein is uitgezonderd van het in 1.33.9 genoemde tarief.’

 

 

1.33.10

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een zogeheten bezoekerskaart door middel waarvan ontheffing bedoeld in onderdeel 1.33.9 wordt verleend voor één dagdeel, per bundel van 10 stuks

€ 11,00

€ 11,50

1.33.12

 

De leges bedoeld in 1.33.9.1 tot en met 1.33.9.5 zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven. Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, wordt op schriftelijk verzoek ontheffing verleend voor zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 1.10 Diversen

 

 

 

 

Artikel 1.34 Gewaarmerkte afschriften, kopieën, stukken of uittreksels

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

 

 

1.34.1.1

 

gewaarmerkte afschriften van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina:

€ 0,15

€ 0,15

1.34.1.2

 

een beschikking op aanvraag, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen:

 

 

1.34.1.3

 

stukken of uittreksels, welke op aanvraag van de aanvrager moeten worden opgemaakt, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina:

 

 

1.34.1.4

 

kopieën van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen:

 

 

1.34.1.4.1

 

in formaat A4 of kleiner, per bladzijde:

€ 0,15

€ 0,15

1.34.1.4.2

 

per pagina op papier van A4-formaat, in kleur

€ 0,35

€ 0,35

1.34.1.4.3

 

in formaat A3, per bladzijde:

€ 0,25

€ 0,25

1.34.1.4.4

 

per pagina op papier van A3-formaat, in kleur

€ 0,65

€ 0,65

1.34.1.4.5

 

in formaat A0, per bladzijde:

€ 2,00

€ 2,05

1.34.1.4.6

 

per pagina op papier van A0-formaat, in kleur

€ 5,80

€ 6,00

1.34.1.4.7

 

in formaat A2 of groter, per bladzijde:

 

 

1.34.1.4.8

 

in digitale vorm:

 

 

 

 

Artikel 1.35 Exploitatie kindercentrum en bieden gastouderopvang

 

 

1.35.1

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau als bedoeld in artikel 1.45, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

€ 1.515,00

€ 1.569,55

1.35.2

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor exploitatie gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

€ 250,00

€ 259,00

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 DIENSTVERLENING EN BESLUITEN IN HET KADER VAN DE OMGEVINGSWET

 

 

 

 

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

 

 

 

 

Artikel 2.1 Definities

 

 

2.1.1

 

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling en in de bijlagen bij het gemeentelijke omgevingsplan, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in de legesverordening of deze tarieventabel anders is bepaald.

 

 

2.1.2

 

In dit hoofdstuk voorkomende begrippen die betrekking hebben op activiteiten waarvoor het toetsingskader in een ander dan een in het eerste lid bedoeld wettelijk voorschrift is uitgewerkt, hebben dezelfde betekenis als in dat wettelijk voorschrift bedoeld, tenzij in de legesverordening of deze tarieventabel anders is bepaald.

 

 

2.1.3

.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

 

 

 

 

Conceptverzoek: een initiatief dat ter beoordeling wordt ingediend voorafgaand aan de indiening van een definitieve aanvraag omgevingsvergunning.

 

 

 

 

binnenplanse omgevingsplanactiviteit: een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan;

 

 

 

 

binnenplanse omgevingsplanactiviteit bij wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht: een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, maar die niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet;

 

 

 

 

Milieu quickscan eenvoudig: advies op omgevingsaspecten bij een voorgenomen ontwikkeling in de fysieke leefomgeving, waarvoor alleen wettelijke eisen gelden;

 

 

 

 

Milieu quickscan uitgebreid: advies op omgevingsaspecten bij een voorgenomen ontwikkeling in de fysieke leefomgeving, zowel waarvoor wettelijke eisen gelden als waarvoor geen wettelijke eisen gelden (zoals duurzaamheidsambities en klimaatadaptatie)

 

 

 

 

buitenplanse omgevingsplanactiviteit: een activiteit waarvoor het omgevingsplan bepaalt dat een vergunning nodig is, maar het volgens de beoordelingsregels niet mogelijk is de vergunning te verlenen of een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

 

 

 

 

Buitenplanse omgevingsplanactiviteit (klein): een activiteit waarvoor een kruimel, als bedoeld in de ‘Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Zuidplas’, kan worden toegepast.

 

 

 

 

Buitenplanse omgevingsplanactiviteit (groot): een activiteit waarvoor geen kruimel, als bedoeld in de ‘Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Zuidplas’, kan worden toegepast.

 

 

2.1.4

 

In aanvulling op de in bijlage I bij de Omgevingsregeling opgenomen omschrijving van het begrip ‘bouwkosten’ betreffen de in die omschrijving: - onder a genoemde Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 de voorwaarden die bekendgemaakt zijn in Staatscourant 2012, 1567; - onder b bedoelde bouwkosten de kosten voor de fysieke realisatie (het bouwen) van het bouwwerk; - onder c bedoelde prijs de prijs exclusief omzetbelasting.

 

 

 

 

Artikel 2.2 Dienstverlening en besluiten waarvoor leges worden geheven

 

 

2.2.1

 

Leges worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:

 

 

 

a.

Conceptverzoek;

 

 

 

b.

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 of artikel 22.8 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit;

 

 

 

c.

een of meer maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet;

 

 

 

d.

toestemming voor het treffen van een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 van de Omgevingswet;

 

 

 

e.

een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning;

 

 

 

f.

intrekking van een omgevingsvergunning;

 

 

 

g.

wijziging van een besluit als bedoeld in de onderdelen b, c en d;

 

 

 

h.

een besluit in het kader van de Omgevingswet, anders dan bedoeld in de onderdelen b tot en met g.

 

 

 

 

Artikel 2.3 Bepalen tarief

 

 

2.3.1

 

De in artikel 2.2 bedoelde leges worden geheven naar de tarieven zoals opgenomen in de volgende paragrafen van dit hoofdstuk.

 

 

2.3.2

 

Als een aanvraag betrekking heeft op meerdere activiteiten, is het tarief opgebouwd uit de som van de verschuldigde leges behorend bij die activiteiten.

 

 

2.3.3

 

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag wordt in voorkomend geval verhoogd met het tarief voor een of meer modaliteiten bedoeld in paragraaf 2.12.

 

 

2.3.4

 

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag wordt in voorkomend geval verminderd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 2.13.

 

 

2.3.5

 

Het tarief behorend bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift of bij een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen is niet van toepassing als het onderwerp waarop het maatwerkvoorschrift betrekking heeft of de gelijkwaardige maatregel onderdeel is van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

 

2.3.6

 

In afwijking van het tweede en derde lid kan ook per activiteit of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.2 Voorfase

 

 

 

 

Artikel 2.4 beoordeling conceptverzoek

 

 

2.4.1

 

Voor het in behandeling nemen van een conceptverzoek:

 

 

 

 

- Beoordeling initiatief via de intaketafel (toets wenselijkheid initiatief)

 

 

 

 

- Bespreking initiatief op de omgevingstafel in (maximaal) drie fases ten aanzien van de haalbaarheid van een initiatief (verkennend, ontwikkelend en definitief ontwerp)

 

 

 

 

- Beoordeling initiatief conceptverzoek zonder intake/omgevingstafel

 

 

2.4.2

 

Als het conceptverzoek betrekking heeft op een initiatief dat ter beoordeling/bespreking op de intake- en/of omgevingstafel wordt behandeld, bedraagt het tarief:

 

 

 

a.

Behandeling intaketafel

€ 300,00

€ 310,80

 

b.

Behandeling 1e omgevingstafel

€ 1.500,00

€ 1.554,00

 

c.

Behandeling 2e omgevingstafel

€ 500,00

€ 518,00

 

d.

Behandeling 3e omgevingstafel

€ 500,00

€ 518,00

2.4.3

 

Als het conceptverzoek niet naar de intake- en/of omgevingstafel hoeft ter beoordeling, bedraagt het tarief:

€ 200,00

€ 207,20

2.4.4

 

Toets omgevingskwaliteit

€ 100,00

€ 103,60

 

tot het laten plaatsvinden van conceptverzoek toets omgevingskwaliteit in verband met het verstrekken van een indicatie of een voorgenomen project op gronden van omgevingskwaliteit aanvaardbaar is

 

 

2.4.5

 

Milieu quickscan

 

 

 

voor het opstellen van een quickscan voor een globale beoordeling van de betrokken milieuaspecten, archeologie en de mogelijkheden voor maatregelen op het gebied van klimaatadaptatie en duurzaamheid, per verzoek, met uitzondering van verzoeken op grond van onderdeel, bedraagt het tarief:

 

 

 

a.

Voor een eenvoudige quickscan

€ 400,00

€ 414,40

 

b

Voor een uitgebreide quickscan

€ 1.300,00

€ 1.346,80

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.3 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken

 

 

 

 

Artikel 2.5 Bouwactiviteit (bouwtechnische deel)

 

 

 

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in paragraaf 2.3.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

0,34% van de bouwkosten

0,5% van de bouwkosten

 

 

met een minimum van:

€ 49,00

€ 50,75

 

 

Artikel 2.6 Omgevingsplanactiviteit: bouwactiviteit, in stand houden of gebruiken bouwwerk (ruimtelijke deel)

 

 

2.6.1

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit, het in stand houden of gebruiken van het te bouwen bouwwerk, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

1,36% van de bouwkosten

1,2% van de bouwkosten

 

 

met een minimum van:

€ 348,45

€ 361,00

2.6.2

 

als moet worden beoordeeld of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van omgevingskwaliteit, als bedoeld in de gemeentelijke beleidsregels bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet en hiervoor geen advies van de gemeentelijke adviescommissie bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, aanhef en onder b legesverordening, nodig is, verhoogd met:

€ 100,00

€ 103,60

2.6.3

 

als de bouwactiviteit plaatsvindt op een bodemgevoelige locatie en de toelaatbare kwaliteit van de bodem moet worden beoordeeld, verhoogd met het bepaalde in artikel 2.49.1 onder a legesverordening.

 

 

2.6.4

 

als moet worden beoordeeld of de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- en dorpsgezicht, verhoogd met:

€ 150,00

€ 155,40

2.6.5

 

als sprake is van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bij een afwijkingsmogelijkheid, wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, onverminderd het bepaalde in de aanhef en de overige leden van dit artikel:

 

 

 

a.

voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bij een wijzigingsbevoegdheid:

€ 500,00

€ 518,00

 

b.

voor een voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit bij een uitwerkingsplicht

€ 500,00

€ 518,00

 

c.

voor een binnenplanse afwijking

€ 250,00

€ 321,00

2.6.6

 

als er sprake is van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, onverminderd het bepaalde in de aanhef en de overige leden van dit artikel

 

 

 

a.

voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (klein) kruimel volgens de definitie van bijlage 1

€ 400,00

€ 414,40

 

b

voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (groot), niet zijnde kruimel

€ 825,00

€ 854,70

 

c.

Voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zonder bouwactiviteit

€ 400,00

€ 414,40

 

d.

Voor overige activiteiten

€ 325,00

€ 336,70

 

 

Artikel 2.7 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk

 

 

 

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een sloopactiviteit, niet zijnde een sloopactiviteit met betrekking tot een monument of beschermd stads- en dorpsgezicht, als bedoeld in paragraaf 2.4, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

2.7.1

a.

€ 0,00 - < € 10.000,00

€ 59,40

€ 61,55

 

b.

≥ € 10.000,00 - < € 25.000,00:

€ 59,40

€ 61,55

 

 

vermeerderd met

6,21%

6,21%

 

 

Van de sloopkosten > € 10.000,00

 

 

 

c.

≥ € 25.000,00 - < € 100.000,00:

€ 152,65

€ 158,15

 

 

vermeerderd met

2,02%

2,02%

 

 

van de sloopkosten > € 25.000,00

 

 

 

d.

≥ € 100.000,00 - < € 300.000,00:

€ 304,60

€ 315,55

 

 

vermeerderd met

1,07%

1,07%

 

 

van de sloopkosten > € 100.000,00

 

 

 

e.

≥ € 300.000,00:

€ 518,95

€ 537,65

 

 

vermeerderd met

0,23%

0,23%

 

 

van de sloopkosten > € 300.000,00

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.4 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en werelderfgoed

 

 

 

 

Artikel 2.8 Omgevingsplanactiviteit: monumenten

 

 

2.8.1

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, met betrekking tot een gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd gemeentelijk monument of voorbeschermd provinciaal monument, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

indien de bouwkosten < € 20.000,00 bedragen

€ 325,00

€ 336,70

 

b.

indien de bouwkosten ≥ € 20.000,00 bedragen

€ 650,10

€ 673,50

2.8.2

 

Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beeldbepalend pand of structuur dan wel het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beeldbepalend pand of structuur op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, bedoeld in artikel 3.4 van de Verordening Fysieke Leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

indien de bouwkosten < € 20.000,00 bedragen

€ 325,00

€ 336,70

 

b

indien de bouwkosten ≥ € 20.000,00 bedragen

€ 650,10

€ 673,50

 

 

Artikel 2.9 Rijksmonumentenactiviteit

 

 

2.9.1

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een rijksmonumentenactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, met uitzondering van een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of voorbeschermd monument evenals het herstellen of gebruiken van een monument of voorbeschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht:

 

 

 

 

indien de bouwkosten < € 20.000,00 bedragen

€ 325,00

€ 336,70

 

 

indien de bouwkosten ≥ € 20.000,00 bedragen

€ 650,10

€ 673,50

 

 

Artikel 2.10 Omgevingsplanactiviteit: sloopactiviteit in beschermd stads- of dorpsgezicht

 

 

 

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een sloopactiviteit in een rijksbeschermd, provinciaal beschermd of gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit of bij toepassing van art. 3.6 Verordening Fysieke leefomgeving Zuidplas in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit:

€ 266,20

€ 275,80

 

b.

Het eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing op een sloopactiviteit die wordt verricht op een locatie waarvoor een op grond van artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als instructie geldende aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet van kracht is, zolang in het omgevingsplan aan die locatie nog niet de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.

 

 

 

 

Artikel 2.11 Gereserveerd

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.5 Milieubelastende activiteiten

 

 

 

 

Artikel 2.12 Omgevingsplanactiviteit: milieubelastende activiteit

 

 

2.12.1

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een milieubelastende activiteit als bedoeld in paragraaf 22.3.26 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan zoals opgenomen in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor de activiteit verwerken polyesterhars:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

b.

voor de activiteit installeren gesloten bodemenergiesysteem:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

c.

voor de activiteit kweken maden van vliegende insecten:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

d.

voor de activiteit opslaan propaan of propeen:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

e.

voor de activiteit tanken met LPG:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

f.

voor de activiteit antihagelkanonnen:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

g.

voor de activiteit biologische agens:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

h.

voor de activiteit genetisch gemodificeerde organismen:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

i.

voor de activiteit opslaan dierlijke meststoffen:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

j.

voor de activiteit lozen in de bodem (vangnetvergunning):

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

k.

voor de activiteit lozen in schoonwaterriool (vangnetvergunning):

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

l.

voor een andere activiteit dan genoemd in de onderdelen a tot en met k:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

 

Artikel 2.13 Activiteiten die bedrijfstakken overstijgen (afdeling 3.2 Besluit activiteiten leefomgeving)

 

 

2.13

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een of meer milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, bestaande uit een of meer activiteiten die bedrijfstakken overstijgen als bedoeld in de paragrafen 3.2.1, 3.2.3 tot en met 3.2.15, 3.2.17 tot en met 3.2.19 en 3.2.24 van afdeling 3.2 van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor één milieubelastende activiteit:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

b.

voor twee tot vijf milieubelastende activiteiten, per milieubelastende activiteit:

€ 2.310,00

€ 2.393,15

 

c.

voor vijf of meer milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 1.980,00

€ 2.051,30

 

 

Artikel 2.14 Nutssector en industrie (afdeling 3.4 Besluit activiteiten leefomgeving)

 

 

2.14

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een of meer milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, bestaande uit een of meer activiteiten in de categorie nutssector en industrie als bedoeld in de paragrafen 3.4.2, 3.4.4 tot en met 3.4.9 en 3.4.11 van afdeling 3.4 van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor één milieubelastende activiteit:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

b.

voor twee tot vijf milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 2.310,00

€ 2.393,15

 

c.

voor vijf of meer milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 1.980,00

€ 2.051,30

 

 

Artikel 2.15 Afvalbeheer (afdeling 3.5 Besluit activiteiten leefomgeving)

 

 

2.15

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een of meer milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, bestaande uit een of meer activiteiten in de sector afvalbeheer als bedoeld in de paragrafen 3.5.1, 3.5.4, 3.5.7, 3.5.8 en 3.5.11 van afdeling 3.5 van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor één milieubelastende activiteit:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

b.

voor twee tot vijf milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 2.310,00

€ 2.393,15

 

c.

voor vijf of meer milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 1.980,00

€ 2.051,30

 

 

Artikel 2.16 Agrarische sector (afdeling 3.6 Besluit activiteiten leefomgeving)

 

 

2.16

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een of meer milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, bestaande uit een of meer activiteiten in de agrarische sector als bedoeld in de paragrafen 3.6.1, 3.6.7 en 3.6.8 van afdeling 3.6 van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor één milieubelastende activiteit:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

b.

voor twee tot vijf milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 2.310,00

€ 2.393,15

 

c.

voor vijf of meer milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 1.980,00

€ 2.051,30

 

 

Artikel 2.17 Dienstverlening, onderwijs en zorg (afdeling 3.7 Besluit activiteiten leefomgeving)

 

 

2.17

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, bestaande uit een activiteit in de sector dienstverlening, onderwijs en zorg als bedoeld in de paragrafen 3.7.6 en 3.7.10 van afdeling 3.7 van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief per milieubelastende activiteit, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

 

Artikel 2.18 Transport, logistiek en ondersteuning daarvan (afdeling 3.8 Besluit activiteiten leefomgeving)

 

 

2.18

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een of meer milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, bestaande uit een of meer activiteiten in de sector transport, logistiek en ondersteuning daarvan als bedoeld in de paragrafen 3.8.2, 3.8.3, 3.8.5, 3.8.6, 3.8.8 tot en met 3.8.11 van afdeling 3.8 van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

voor één milieubelastende activiteit:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

b.

voor twee tot vijf milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 2.310,00

€ 2.393,15

 

c.

voor vijf of meer milieubelastende activiteiten per milieubelastende activiteit:

€ 1.980,00

€ 2.051,30

 

 

Artikel 2.19 Sport en recreatie (afdeling 3.9 Besluit activiteiten leefomgeving)

 

 

2.19

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet, bestaande uit een activiteit in de sector sport en recreatie als bedoeld in paragraaf 3.9.1 van afdeling 3.9 van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief per milieubelastende activiteit, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

 

Artikel 2.20 Samenloop van milieubelastende activiteiten

 

 

2.20.1

Als bij de toepassing van de artikelen 2.13 tot en met 2.19 dezelfde milieubelastende activiteit onder meer dan een artikel valt, wordt die milieubelastende activiteit slechts eenmaal in de heffing betrokken, waarbij het voor de belastingplichtige meest gunstige van toepassing zijnde tarief wordt toegepast.

 

 

2.20.2

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een kernactiviteit in een bedrijfstak gecombineerd met functioneel ondersteunende activiteiten uit andere bedrijfstakken, dan is, in afwijking van het bepaalde in deze paragraaf, op al deze activiteiten het artikel van toepassing waaronder de bedrijfstak die bepalend is voor de kernactiviteit valt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.6 Lozingsactiviteiten

 

 

 

 

Artikel 2.21 Lozingsactiviteit niet afkomstig van milieubelastende activiteit

 

 

2.21

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij de gemeente, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, onder 1, van de Omgevingswet, en het gaat niet om het lozen van water of stoffen afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

 

Artikel 2.22 Lozingsactiviteit afkomstig van milieubelastende activiteit

 

 

2.22

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit op een oppervlaktelichaam in beheer bij de gemeente, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, onder 1, van de Omgevingswet, bestaande uit het lozen van afvalwater, koelwater of stoffen afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 3.300,00

€ 3.418,80

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.7 Aanlegactiviteiten

 

 

 

 

Artikel 2.23 Omgevingsplanactiviteit: opbreken en graven

 

 

2.23.1

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het opbreken van de verharding in openbaar gebied of het graven in openbaar gebied, anders dan voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding, als bedoeld in het omgevingsplan bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 490,00

€ 507,65

2.23.2

a.

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied, als bedoeld in het omgevingsplan, niet zijnde kabels als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet, OF Als een aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een activiteit zoals bedoeld in de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren Zuidplas (AVOI), niet zijnde kabels als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 490,00

€ 507,65

 

b.

als het betreft werkzaamheden in tegel-, klinker- en sierbestratingen, alsmede gesloten verhardingen, voor zover de werkzaamheden plaatsvinden in of op openbare gemeentegrond, per strekkende meter sleuf verhoogd met:

€ 2,10

€ 2,20

 

c.

als het betreft werkzaamheden in bermen, groenstroken en dergelijke, voor zover de werkzaamheden plaatsvinden in of op openbare gemeentegrond, per strekkende meter sleuf verhoogd met:

€ 2,10

€ 2,20

2.23.3

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet bestaande uit het graven in het gebied met archeologische verwachtingen, als bedoeld in het omgevingsplan, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 490,00

€ 507,65

2.23.4

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het graven in het beperkingengebied leidingen, als bedoeld in het omgevingsplan, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 490,00

€ 507,65

2.23.5

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het graven in een bijzonder landschapselement of gebied met aardkundige waarde of agrarisch gebied. als bedoeld in het omgevingsplan, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 490,00

€ 507,65

2.23.6

 

De in het eerste tot en met vijfde lid genoemde tarieven zijn van toepassing als de aanvraag een binnenplanse omgevingsplanactiviteit betreft. Deze zijn van overeenkomstige toepassing als de aanvraag een buitenplanse omgevingsplanactiviteit betreft en worden in dat geval verhoogd met:

€ 490,00

€ 507,65

 

 

Artikel 2.24 Gereserveerd

 

 

 

 

Artikel 2.25 Omgevingsplanactiviteit: geluid weg

 

 

 

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het aanleggen of wijzigen van een weg als op grond van het omgevingsplan of bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit een geluidgevoelig gebouw is toegelaten binnen het aandachtsgebied van die weg, als bedoeld in artikel 22.272 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan zoals opgenomen in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 551,50

€ 571,35

 

 

Artikel 2.26 Omgevingsplanactiviteit: aanleggen of veranderen weg

 

 

 

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het aanleggen van een weg of verandering brengen in de wijze van aanleg van een weg, bedoeld in artikel 3.22 van de Verordening Fysieke Leefomgeving in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 399,20

€ 413,55

 

 

Artikel 2.27 Omgevingsplanactiviteit: uitweg/uitrit

 

 

 

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het maken, hebben, veranderen of veranderen van het gebruik van een uitweg, bedoeld artikel 3.23 van de Verordening Fysieke Leefomgeving in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten::

€ 310,50

€ 321,70

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.8 Overige activiteiten

 

 

 

 

Artikel 2.28 Omgevingsplanactiviteit: kappen van bomen of vellen van houtopstanden

 

 

 

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het vellen van een houtopstand, bedoeld in artikel 3.25 van de Verordening Fysieke Leefomgeving in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 177,45

€ 183,85

 

 

Artikel 2.29 Omgevingsplanactiviteit: reclame

 

 

2.29

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, als bedoeld in artikel 3.43 en 3.43 van de Verordening Fysieke Leefomgeving in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit, en als niet tevens sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in paragraaf 2.3, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

als de activiteit bestaat uit het op of aan een onroerende zaak maken of voeren van die handelsreclame:

€ 49,00

€ 50,75

 

b.

als de activiteit bestaat uit het als eigenaar, beperkt gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toestaan of gedogen dat die handelsreclame op of aan die onroerende zaak wordt gemaakt of gevoerd:

€ 49,00

€ 50,75

 

 

Artikel 2.30 Omgevingsplanactiviteit: het plaatsen van voorwerpen

 

 

2.30

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit de opslag van roerende zaken in een aangewezen gedeelte van de gemeente, bedoeld in artikel 3.14 van de Verordening Fysieke Leefomgeving in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

a.

als de activiteit bestaat uit het daar opslaan van roerende zaken,:

€ 221,80

€ 229,80

 

b.

als de activiteit bestaat uit het als eigenaar, beperkt gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toestaan of gedogen dat daar roerende zaken worden opgeslagen:

€ 213,25

€ 220,95

 

 

Artikel 2.31 Omgevingsplanactiviteit: standplaatsen

 

 

2.31

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit het innemen of hebben van een standplaats, bedoeld in artikel 3.44 en 3.70 van de Verordening Fysieke Leefomgeving in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 177,35

€ 183,75

 

 

Artikel 2.32 Andere activiteiten

 

 

2.32

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het verrichten van een andere activiteit dan in deze paragraaf en voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk bedoeld en die activiteit:

 

 

 

a.

betreft een bij of krachtens artikel 5.1 van de Omgevingswet aangewezen vergunningplichtige activiteit, uitgezonderd de activiteit bedoeld in onderdeel b, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

€ 125,00

€ 129,50

 

b.

betreft een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk als het ook gaat om de in die artikelen bedoelde activiteiten:

 

 

 

1.

voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit:

€ 125,00

€ 129,50

 

2.

voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit:

€ 450,00

€ 466,20

 

3.

voor een in een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 22.8 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit aangewezen vergunningplichtige activiteit:

€ 125,00

€ 129,50

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.9 Maatwerkvoorschriften

 

 

 

 

Artikel 2.33 Maatwerkvoorschriften bij bouwactiviteiten

 

 

2.33

 

Als de aanvraag om een of meer maatwerkvoorschriften betrekking heeft op een bouw- of sloopactiviteit, bedraagt het tarief:

 

 

 

a.

voor een maatwerkvoorschrift dat betrekking heeft op:

 

 

 

1.

het in stand houden van een bestaand bouwwerk, bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

 

 

 

2.

bouwactiviteiten die het bouwen van nieuwe bouwwerken betreffen als bedoeld in artikel 4.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

 

 

 

3.

het gebruik van een bouwwerk, bedoeld in artikel 6.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; of

 

 

 

4.

het verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden als bedoeld in artikel 7.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

 

 

 

 

per maatwerkvoorschrift:

€ 500,00

€ 518,00

 

b.

in andere gevallen dan bedoeld in onderdeel a, per maatwerkvoorschrift:

€ 500,00

€ 518,00

 

 

Artikel 2.34 Maatwerkvoorschriften bij milieubelastende activiteiten

 

 

2.34

 

Als de aanvraag om een of meer maatwerkvoorschriften als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving betrekking heeft op:

 

 

 

a.

één milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief:

€ 2.200,00

€ 2.279,20

 

b.

twee tot vijf milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief per milieubelastende activiteit:

€ 1.540,00

€ 1.595,45

 

c.

vijf of meer milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedraagt het tarief per milieubelastende activiteit:

€ 1.320,00

€ 1.367,50

 

2.

Als de aanvraag om een of meer maatwerkvoorschriften betrekking heeft op een andere milieubelastende activiteit dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt het tarief per maatwerkvoorschrift:

€ 2.200,00

€ 2.279,20

 

 

Artikel 2.35 Maatwerkvoorschriften bij overige activiteiten

 

 

2.35

 

Als de aanvraag om een of meer maatwerkvoorschriften betrekking heeft op een andere activiteit dan genoemd in de artikelen 2.33 en 2.34, bedraagt het tarief per maatwerkvoorschrift:

€ 250,00

€ 259,00

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.10 Gelijkwaardigheid

 

 

 

 

Artikel 2.36 Gelijkwaardige maatregel

 

 

2.36

1.

Als de aanvraag om toestemming voor een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 van de Omgevingswet betrekking heeft op:

 

 

 

a.

een bouwactiviteit, bedraagt het tarief, per uur:

€ 110,00

€ 113,95

 

b.

een activiteit met betrekking tot cultureel erfgoed, bedraagt het tarief, per uur:

€ 110,00

€ 113,95

 

c.

een milieubelastende activiteit, bedraagt het tarief, per uur:

€ 110,00

€ 113,95

 

d.

een andere activiteit dan bedoeld in de onderdelen a, b of c, bedraagt het tarief, per uur:

€ 110,00

€ 113,95

 

2.

Het op grond van het eerste lid verschuldigde bedrag wordt voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeeld. De aanvraag wordt dan in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop het verschuldigde bedrag aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.11 Overige tarieven

 

 

 

 

Artikel 2.37 Verlengen tijdelijke omgevingsvergunning bouwactiviteit

 

 

2.37

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om verlenging van de in een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit gestelde termijn, bedoeld in artikel 10.23, tweede lid, van het Omgevingsbesluit:

€ 250,00

€ 259,00

 

 

Artikel 2.38 Wijzigen omgevingsvergunning

 

 

2.38

 

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om wijziging van een omgevingsvergunning is hetzelfde tarief verschuldigd als op grond van dit hoofdstuk verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit of activiteiten waarop de aanvraag tot wijziging betrekking heeft.

€ 221,85

€ 229,85

 

 

Artikel 2.39 Wijzigen voorschriften omgevingsvergunning

 

 

2.39

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning:

€ 221,85

€ 229,85

 

 

Artikel 2.40 Intrekken omgevingsvergunning

 

 

2.40

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning, tenzij artikel 2.58 van toepassing is:

€ 177,45

€ 183,85

 

 

Artikel 2.41 Beoordeling aanvullende gegevens

 

 

2.41

 

Onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van aanvullende gegevens die worden ingediend nadat de aanvraag om een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.2, aanhef en onderdeel b, in behandeling is genomen:

€ 85,00

€ 88,05

 

 

Artikel 2.42 Beoordeling onderzoeksrapporten

 

 

2.42

 

De in artikel 2.47 opgenomen tarieven zijn van overeenkomstige toepassing op het in behandeling nemen van een aanvraag tot het beoordelen van een onderzoeksrapport, zonder dat sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ander besluit.

 

 

 

 

Artikel 2.43 Wijzigen van het omgevingsplan

 

 

2.43

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het wijzigen van het omgevingsplan, indien de ontwikkeling niet onder de kostenverhaalsplicht valt en daarmee een kleiner ontwikkeling is dan het bepaalde in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit

0,6% van de bouwkosten

0,6% van de bouwkosten

 

 

met een minimum van

€ 2.500,00

€ 2.590,00

 

 

En een maximum van

€ 29.990,00

€ 31.069,65

 

 

Artikel 2.44 Niet genoemd besluit op aanvraag

 

 

2.44

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een ander, in dit hoofdstuk niet benoemd besluit op grond van de Omgevingswet, de op die wet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur of het omgevingsplan:

€ 185,00

€ 191,65

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.12 Modaliteiten

 

 

 

 

Artikel 2.45 Achteraf ingediende aanvraag

 

 

2.45

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit wordt ingediend na aanvang of gereedkomen van de activiteit, worden de op grond van de paragrafen 2.3 tot en met 2.8 verschuldigde leges verhoogd met:

10%

10%

 

 

met een maximum van:

€ 10.000,00

€ 10.360,00

 

 

Artikel 2.46 Uitgebreide voorbereidingsprocedure

 

 

2.46

 

Onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief, als afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de voorbereiding van het besluit:

€ 12.000,00

€ 12.432,00

 

 

Artikel 2.47 Beoordeling onderzoeksrapporten

 

 

2.47

 

Onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief, als krachtens wettelijk voorschrift voor de betreffende aanvraag een rapport moet worden beoordeeld:

 

 

 

a.

voor de beoordeling van een milieukundig bodemrapport:

€ 551,70

€ 571,55

 

b.

voor de beoordeling van een archeologisch bodemrapport:

€ 441,36

€ 457,25

 

c.

voor de beoordeling van een geluidrapport betreffende de geluidbelasting:

€ 551,70

€ 571,55

 

d.

voor de beoordeling van een luchtrapport betreffende de luchtbelasting:

€ 220,68

€ 228,60

 

e.

voor de beoordeling van een akoestisch rapport betreffende de interne en externe geluidwering of nagalm van een bouwwerk:

€ 500,00

€ 518,00

 

f.

voor de beoordeling van een ecologisch onderzoeksrapport:

€ 551,70

€ 571,55

 

g.

Voor de beoordeling van externe veiligheid

€ 662,04

€ 685,85

 

h

Voor de beoordeling van een ROM aanvraag

€ 1.213,40

€ 1.257,10

 

i

voor de beoordeling van een milieueffectrapportage (MER):

€ 2.500,00

€ 2.590,00

 

j

voor de beoordeling van een niet in de voorgaande onderdelen genoemd rapport:

€ 750,00

€ 777,00

 

 

Artikel 2.48 Advies

 

 

2.48

1.

Onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief, als een daartoe aangewezen bestuursorgaan of andere instantie advies moet uitbrengen over de aanvraag om een omgevingsvergunning of een ander besluit op grond van de Omgevingswet:

 

 

 

 

voor een advies van de gemeenteraad:

€ 150,00

€ 155,40

 

2.

voor een advies van de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in de Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas dat uitsluitend betrekking heeft op redelijke eisen van welstand, als bedoeld in de gemeentelijke beleidsregels bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet:

 

 

 

a.

bouwkosten tot € 50.000

€ 100,00

€ 100,00

 

 

per aanvraag, max 3 behandelingen

 

 

 

b.

bouwkosten van € 50.000 tot € 2.000.000

0,20%

0,20%

 

 

per aanvraag, max 3 behandelingen

 

 

 

c.

bouwkosten van € 2.000.000 tot € 6.000.000

(bouwkosten / € 2.000.000) x 0,05% + €4.000

(bouwkosten / € 2.000.000) x 0,05% + €4.000

 

 

per aanvraag, max 3 behandelingen

 

 

 

d.

bouwkosten vanaf € 6.000.000

€ 6.000,00

€ 6.000,00

 

e.

vanaf 4e behandeling aanvraag omgevingsvergunning

25% van het legestarief voor de beoordeling door de gemeentelijke advies commissie

25% van het legestarief voor de beoordeling door de gemeentelijke advies commissie

 

3.

voor een advies van de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie in andere gevallen dan bedoeld in onderdeel 2.:

€ 250,00

€ 259,00

 

4.

voor een advies in andere gevallen dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 3: het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning aan de aanvrager meegedeelde kosten, blijkend uit een begroting die door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld.

 

 

 

5.

Als een begroting als bedoeld in het vierde lid, is uitgebracht, wordt een aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

 

 

 

 

Artikel 2.49 Instemming

 

 

2.49

1.

Onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief, als een aanvraag om een omgevingsvergunning of een ander besluit op grond van de Omgevingswet betrekking heeft op een activiteit waarvoor de beslissing op de aanvraag op grond van artikel 16.16 van de Omgevingswet instemming behoeft van een bestuursorgaan:

 

 

 

 

het bedrag dat dit bestuursorgaan aan rechten zou heffen als het voor de activiteit waarvoor instemming wordt verzocht zelf bevoegd gezag zou zijn.

-

 

 

2.

Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeeld. De aanvraag wordt dan in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop het verschuldigde bedrag aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.13 Vermindering

 

 

 

 

Artikel 2.50 Vermindering na beoordeling conceptverzoek

 

 

2.50

1.

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.2, aanhef en onderdeel b, en zoals nader omschreven in de paragrafen 2.3 tot en met 2.8, is voorafgegaan door een aanvraag om omgevingsoverleg als bedoeld in artikel 2.2, aanhef en onderdeel a, en zoals nader omschreven in paragraaf 2.2, waarop de aanvraag om de omgevingsvergunning betrekking heeft, bestaat onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden aanspraak op vermindering van de voor het in behandeling nemen van de aanvraag om de omgevingsvergunning verschuldigde leges. De vermindering van de voor de beoordeling van het conceptverzoek geheven leges, bedraagt

50%

50%

 

2.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan:

 

 

 

a.

voor dezelfde activiteit of activiteiten als waarop het conceptverzoek betrekking had;

 

 

 

b.

in overeenstemming met de uitkomsten van de beoordeling van het conceptverzoek; en

 

 

 

c.

binnen 12 maanden na de laatste omgevingstafel of, als de beoordeling van het conceptverzoek volgens afspraak leidt tot een kennisgeving aan de aanvrager, na de dagtekening van de kennisgeving.

 

 

 

3.

Bij de toepassing van het eerste lid blijft voor het in behandeling nemen van de aanvraag om de omgevingsvergunning in ieder geval verschuldigd:

€ 50,00

€ 51,80

 

 

Artikel 2.51 Vermindering bij meervoudige aanvraag 

 

 

2.51

 

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op vijf of meer activiteiten, bestaat aanspraak op vermindering van leges, met uitzondering van leges voor de milieubelastende activiteiten als bedoeld in paragraaf 2.5 en het legesdeel dat betrekking heeft op de modaliteiten genoemd in paragraaf 2.12. De vermindering bedraagt:

 

 

 

a.

bij 5 tot 10 activiteiten:

2%

2%

 

 

van de voor die activiteiten verschuldigde leges;

 

 

 

b.

bij 10 tot 15 activiteiten:

3%

3%

 

 

van de voor die activiteiten verschuldigde leges;

 

 

 

c.

bij 15 of meer activiteiten:

5%

5%

 

 

van de voor die activiteiten verschuldigde leges.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 2.14 Teruggaaf

 

 

 

 

Artikel 2.52 Teruggaaf bij aanvraag en oordeel geen omgevingsvergunning nodig

 

 

2.52

 

Als het college van burgemeester en wethouders op grond van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning oordeelt dat voor de voorgenomen activiteit geen omgevingsvergunning is vereist, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf, met in achtneming van artikel 2.60, bedraagt:

85%

85%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is gedaan verschuldigde leges.

 

 

 

 

Artikel 2.53 Teruggaaf als de aanvraag omgevingsvergunning op verzoek van het bevoegd gezag wordt omgezet in een beoordeling conceptverzoek

 

 

2.53

 

Als het college van burgemeester en wethouders op grond van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning oordeelt dat de aanvraag omgevingsvergunning kan worden omgezet in een beoordeling conceptverzoek, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf , met in achtneming van artikel 2.60, bedraagt:

100%

100%

 

 

Artikel 2.54 Teruggaaf als aanvraag verder buiten behandeling wordt gelaten

 

 

2.54

 

Als na toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht een aanvraag buiten behandeling wordt gelaten, bestaat aanspraak op teruggaaf. De teruggaaf bedraagt:

85%

85%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is gedaan verschuldigde leges, met een maximum van:

€ 1.950,00

€ 2.020,20

 

 

Artikel 2.55 Teruggaaf als gevolg van intrekking aanvraag omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift bij reguliere procedure

 

 

2.55

 

Als een aanvrager zijn aanvraag om een omgevingsvergunning of aanvraag om een maatwerkvoorschrift op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is geheel of gedeeltelijk intrekt terwijl het college van burgemeester en wethouders daarover nog geen besluit heeft genomen, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf, met in achtneming van artikel 2.60, bedraagt:

 

 

 

a.

bij gehele of gedeeltelijke intrekking binnen vier weken na de indiening van de aanvraag:

75%

75%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is ingetrokken verschuldigde leges;

 

 

 

b.

bij gehele of gedeeltelijke intrekking op een tijdstip vanaf vier weken tot en met zes weken na de indiening van de aanvraag:

50%

50%

 

b

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is ingetrokken verschuldigde leges;

 

 

 

c.

bij gehele of gedeeltelijke intrekking op een tijdstip vanaf zes weken na de indiening van de aanvraag:

25%

25%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is ingetrokken verschuldigde leges.

 

 

 

 

Artikel 2.56 Teruggaaf als gevolg van intrekking aanvraag omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift bij uitgebreide voorbereidingsprocedure

 

 

2.56

 

Als een aanvrager zijn aanvraag om een omgevingsvergunning of aanvraag om een maatwerkvoorschrift op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is geheel of gedeeltelijk intrekt terwijl het college van burgemeester en wethouders daarover nog geen besluit heeft genomen, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf, met in achtneming van artikel 2.60, bedraagt:

 

 

 

a.

bij gehele of gedeeltelijke intrekking binnen 6 maanden na de indiening van de aanvraag:

75%

75%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is ingetrokken verschuldigde leges;

 

 

 

a.

bij gehele of gedeeltelijke intrekking binnen 6 weken na de indiening van de aanvraag:

50%

50%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is ingetrokken verschuldigde leges;

 

 

 

c.

bij gehele of gedeeltelijke intrekking op een tijdstip vanaf achttien weken na de indiening van de aanvraag:

25%

25%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is ingetrokken verschuldigde leges.

 

 

 

 

Artikel 2.57 Teruggaaf als gevolg van intrekking verleende omgevingsvergunning voor bouw- of milieubelastende activiteiten

 

 

2.57

 

Als het college van burgemeester en wethouders een verleende omgevingsvergunning voor een bouw- of milieubelastende activiteit intrekt op aanvraag van de vergunninghouder, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges, mits deze aanvraag is ingediend binnen 12 maanden na verlening van de vergunning en van de vergunning geen gebruik is gemaakt. De teruggaaf, met in achtneming van artikel 2.60, bedraagt:

25%

25%

 

 

van de voor de activiteit waarvoor de aanvraag is ingetrokken verschuldigde leges.

 

 

 

 

Artikel 2.58 Teruggaaf als gevolg van het weigeren van een omgevingsvergunning voor bouw- of milieubelastende activiteiten

 

 

2.58

 

Als het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een bouw- of milieubelastende activiteit weigert, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf, met in achtneming van artikel 2.60, bedraagt:

 

 

 

a.

van de voor de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is geweigerd verschuldigde leges.

25%

25%

 

 

Onder een weigering bedoeld in onderdeel a wordt mede verstaan een vernietiging van de beschikking waarbij de vergunning is verleend bij rechterlijke uitspraak.

 

 

 

 

Artikel 2.59 Geen teruggaaf legesdeel modaliteiten

 

 

2.59

 

In afwijking van de voorgaande artikelen van deze paragraaf wordt geen teruggaaf verleend van het legesdeel dat betrekking heeft op de modaliteiten genoemd in paragraaf 2.12.

 

 

 

 

Artikel 2.60 Minimumbedrag voor teruggaaf

 

 

2.60

 

Een bedrag minder dan € 120,20 wordt niet teruggegeven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 DIENSTVERLENING VALLEND ONDER DE DIENSTENRICHTLIJN EN NIET VALLEND ONDER HOOFDSTUK 2

 

 

 

 

Paragraaf 3.1 Horeca

 

 

 

 

Artikel 3.1 Exploitatie openbare inrichting

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van:

 

 

3.1.1

 

een aanvraag om een vergunning tot het exploiteren van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening:

€ 342,70

€ 355,05

3.1.2

 

een aanvraag om een ontheffing van de sluitingstijd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:29 van de Algemene plaatselijke verordening:

€ 114,35

€ 118,45

 

 

Artikel 3.2 Uitoefenen horeca- of slijtersbedrijf

 

 

3.2

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van:

 

 

3.2.1

 

een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 3 van de Alcoholwet:

€ 343,10

€ 355,45

3.2.2

 

een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Alcoholwet:

€ 343,10

€ 355,45

3.2.3

 

een melding als bedoeld in artikel 30 van de Alcoholwet:

€ 114,35

€ 118,45

3.2.4

 

een aanvraag om wijziging van het aanhangsel als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de Alcoholwet:

€ 114,35

€ 118,45

3.2.5

 

een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 35 van de Alcoholwet:

€ 114,35

€ 118,45

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 3.2 Seksbedrijven

 

 

 

 

Artikel 3.3 Vergunning seksbedrijf

 

 

3.3

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel [3:4] van de Algemene plaatselijke verordening:

 

 

3.3.1

a.

voor een escortbedrijf:

€ 1.879,90

€ 1.947,60

3.3.1.1

b.

voor andere prostitutiebedrijven dan bedoeld in onderdeel a:

€ 1.880,90

€ 1.948,60

3.3.1.2

 

voor andere seksbedrijven dan bedoeld in de onderdelen a en b:

 

€ 1.948,60

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 3.3 Winkeltijdenwet

 

 

 

 

Artikel 3.5 Ontheffing winkeltijden

 

 

3.3.5

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:

 

 

3.3.5.1

a.

een ontheffing in het kader van de Winkeltijdenwet en de Verordening winkeltijden Zuidplas:

€ 205,85

€ 213,25

3.3.5.2

b.

wijziging van een in onderdeel a bedoelde ontheffing:

 

€ 213,25

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 3.4 Organiseren evenement of markt

 

 

 

 

Artikel 3.6 Organiseren evenement

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning voor het organiseren van een evenement als bedoeld in artikel 2.25 van de Algemene plaatselijke verordening.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 3.6 Huisvestingswet 2014 [en Wet goed verhuurderschap]

 

 

 

 

Artikel 3.11 Vergunning [of ontheffing] onttrekken woonruimte

 

 

3.11

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning [of ontheffing van het verbod] om woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, [respectievelijk tweede lid,] van de Huisvestingswet 2014:

€ 112,10

€ 116,15

 

 

Artikel 3.12 Vergunning [of ontheffing] samenvoegen woonruimte

 

 

3.12

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning [of ontheffing van het verbod] om woonruimte met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, [respectievelijk tweede lid,] van de Huisvestingswet 2014:

€ 112,10

€ 116,15

 

 

Artikel 3.13 Vergunning [of ontheffing] omzetten zelfstandige in onzelfstandige woonruimte

 

 

3.13

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning [of ontheffing van het verbod] om zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, [respectievelijk tweede lid,] van de Huisvestingswet 2014:

€ 112,10

€ 116,15

 

 

Artikel 3.14 Vergunning [of ontheffing] verbouwen woonruimte tot meer woonruimten

 

 

3.14

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning [of ontheffing van het verbod] om woonruimte tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, [respectievelijk tweede lid,] van de Huisvestingswet 2014:

 

 

 

 

Artikel 3.15 Splitsingsvergunning [of -ontheffing]

 

 

3.15

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning [of ontheffing van het verbod] om een recht op een gebouw te splitsen in appartementsrechten, als bedoeld in artikel 22, eerste[, respectievelijk tweede lid,] van de Huisvestingswet 2014:

€ 112,10

€ 116,15

 

 

Artikel 3.16 Vergunning of ontheffing toeristische verhuur

 

 

3.16

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning of ontheffing van het verbod om woonruimte voor toeristische verhuur in gebruik te geven als bedoeld in artikel 23c, eerste, respectievelijk tweede lid, van de Huisvestingswet 2014:

 

 

 

 

Artikel 3.17 Verhuurvergunning opkoopbescherming

 

 

3.17

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning om een woonruimte in gebruik te geven binnen een periode van vier jaar na de datum van inschrijving in de openbare registers van de akte van levering van die woonruimte aan de nieuwe eigenaar, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014:

 

 

 

 

Artikel 3.18 Verhuurvergunning woon- of verblijfsruimte

 

 

 

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet goed verhuurderschap:

 

 

3.18.1

a.

voor een verhuurvergunning woonruimte:

 

 

3.18.2

b.

voor een verhuurvergunning verblijfsruimte:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 3.7 In dit hoofdstuk niet benoemd besluit

 

 

 

 

Artikel 3.19 Niet benoemd besluit op aanvraag

 

 

3.19

 

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een andere, in dit hoofdstuk niet benoemde vergunning, ontheffing of andere beschikking:

€ 182,95

€ 189,55

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Definities

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de tarieventabel voorkomende begrippen is daarvan een definitie opgenomen in artikel 1.

Uiteraard kan een gemeente andere begrippen hanteren dan die in artikel 1 of die begrippen anders omschrijven.

Artikel 2 Belastbaar feit

Bij het belastbaar feit voor de legesheffing gaat het altijd om een aanvraag. Er zijn bij de leges drie categorieën belastbare feiten te onderkennen, die wij in artikel 2 (geobjectiveerd) hebben opgenomen en verder zijn uitgewerkt in de tarieventabel, namelijk:

  • a.

    het in behandeling nemen van een aanvraag tot … het verlenen van een dienst

    Voorbeelden: het in behandeling nemen van een aanvraag om eenmalig een buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand te benoemen, om een rijbewijs, om een vergunning, om het verstrekken van kopieën en dergelijke, om omgevingsoverleg, om een of meer maatwerkvoorschriften, om toestemming voor een gelijkwaardige maatregel.

    … of het nemen van een besluit

    Voorbeelden: het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning, om wijziging van omgevingsvergunningvoorschriften, om intrekking van een omgevingsvergunning.

  • b.

    het verlenen van een dienst op aanvraag

    Voorbeelden: huwelijksvoltrekking (de Wet rechten burgerlijke stand noemt ‘voor de huwelijksvoltrekking’, beschikbaar stellen van een getuige.

  • c.

    het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een document

Voorbeelden: reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart.

De onderverdeling houdt verband met de wettelijke grondslagen, genoemd in onderdeel A, onder 1 (Wettelijke basis) van deze toelichting.

Zoals uit bovenstaande voorbeelden al blijkt, kent de verordening zeer uiteenlopende belastbare feiten waarvoor leges worden geheven. Daarom is naast de in artikel 2 opgenomen algemene omschrijving van het belastbare feit een verdere omschrijving van het belastbare feit in de tarieventabel opgenomen. Dat is dan ook de reden dat in artikel 2 wordt gesproken van ‘een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel’. Omdat artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat het voorwerp van de belasting en het tarief moeten zijn vermeld in de belastingverordening, mag er geen twijfel over bestaan dat de tarieventabel deel uitmaakt van de verordening. Vandaar dat de woorden ‘daarbij behorende’ zijn gebruikt. In de tarieventabel en in de bij de verordening en de tarieventabel behorende bijlagen wordt dit eveneens uitdrukkelijk aangegeven.

De omschrijving van het belastbare feit is van belang voor de vraag of de materiële belastingschuld ontstaat en het tijdstip waarop die belastingschuld ontstaat.

Het belastbare feit kan op verschillende manieren worden omschreven. Zo kan bijvoorbeeld worden gekozen voor ‘het verlenen van een vergunning’ maar ook kan worden gekozen voor ‘het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning’.

In de tarieventabel is in de meeste gevallen gekozen voor ‘het in behandeling nemen van een aanvraag’. Dit heeft als voordeel dat leges al verschuldigd zijn op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag en dat niet bepalend is het moment waarop de vergunning wordt verleend. Ook is niet van belang of de vergunning wordt verleend of geweigerd. Zou het belastbare feit zijn ‘het verlenen van de vergunning’ dan heeft op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag het belastbare feit zich nog niet voorgedaan en is dus de materiële belastingschuld nog niet ontstaan. Vooruitbetaling voor het moment van het ontstaan van de materiële belastingschuld is niet mogelijk. Ook kan dan niet worden geheven als de vergunning wordt geweigerd, hoewel de gemeente wel de kosten van behandeling heeft gemaakt.

Overigens kan op grond van wettelijke bepalingen niet in alle gevallen het belastbare feit worden omschreven als ‘het in behandeling nemen van een aanvraag’. Zo kunnen alleen voor het voltrekken van een huwelijk, en niet voor het in behandeling nemen van de aanvraag daarvan, leges geheven worden, dit op grond van de Wet rechten burgerlijke stand. En bij de reisdocumenten en de Nederlandse identiteitskaart heeft de Paspoortwet het over het heffen van rechten ‘voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag’.

Wij merken nog op dat de Hoge Raad de uitdrukking 'in behandeling nemen' uitlegt tegen de achtergrond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder letter b, Gemeentewet. In dat artikel is de bevoegdheid gegeven rechten te heffen ter zake van het genot van door de gemeente verstrekte diensten. Als een besluit wordt genomen om een aanvraag niet verder te behandelen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht), kunnen er volgens de Hoge Raad al diensten zijn verstrekt die de heffing van leges rechtvaardigen (HR 21 december 2007, nr. 41303, LJN: BC0652).

Artikel 3 Belastingplicht

De belastingverordening moet vermelden wie de belastingplichtige is (artikel 217 van de Gemeentewet). Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht, om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden.

Vanuit de systematiek van de modelverordening ligt het voor de hand in eerste instantie de aanvrager in de heffing te betrekken. Als het niet mogelijk is een aanvrager als belastingplichtige aan te wijzen, bijvoorbeeld als de aanvrager duidelijk niet de belanghebbende is, dan kan degene voor wie de aanvraag is gedaan als belastingplichtige aangemerkt worden. Dit laatste zal zich niet snel voordoen omdat de aanvrager per definitie een belang heeft bij de dienstverlening of de handelingen.

Wij zijn van mening dat zich bij het aanwijzen van de belastingplichtige geen keuzesituatie kan voordoen. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig. Zie ook de modelbeleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie.

Artikel 4 Vrijstellingen

Onderdeel a

In onderdeel a hebben wij een (verplichte) vrijstelling opgenomen voor diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 13.6 van de Omgevingswet zijn of worden verhaald.

Afdeling 13.6 bevat een regeling over kostenverhaal bij bouwactiviteiten en activiteiten vanwege gebruikswijzigingen in het kader van gebiedsontwikkeling. Het kan gaan om kosten voor het bouwrijp maken van gronden, de aanleg van wegen, riolering, straatverlichting, maar ook de zogenoemde plankosten voor het maken en uitvoeren van een omgevingsplan. Het verhaal van deze kosten is verplicht en gaat voor op het publiekrechtelijk afdwingen van een financiële bijdrage. Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit.

Kostenverhaal bij gebiedsontwikkeling in de Omgevingswet is de opvolger van grondexploitatie in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierover is de Handreiking kostenverhaal en financiële bijdragen Omgevingswet door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar gesteld op het Informatiepunt Leefomgeving (www.iplo.nl).

Een gemeente en een initiatiefnemer kunnen een overeenkomst sluiten over kostenverhaal voorafgaand aan het besluit dat de aangewezen activiteit mogelijk maakt: een zogenoemde anterieure overeenkomst. Als er geen anterieure overeenkomst tot stand komt, moet het kostenverhaal op een andere manier geregeld worden. Dat kan in het omgevingsplan van de gemeente of in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (afwijking van het omgevingsplan) of een projectbesluit (voor het projectbesluit is de gemeente geen bevoegd gezag). Een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit kan dus geen aanleiding vormen voor toepassing van de regeling over kostenverhaal. Ook nadat in het omgevingsplan een grondslag is gelegd voor het verhalen van de kosten kunnen de gemeente en de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten over kostenverhaal (posterieure overeenkomst). In dat geval moet de gemeente de regels over kostenverhaal in het omgevingsplan wel in acht nemen.

De overheid mag de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan drie criteria: profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Ook moet de locatie het kostenverhaal kunnen dragen. Dat houdt in dat er niet meer kosten worden verhaald dan er opbrengsten zijn. De verhaalbare kostensoorten zijn limitatief opgesomd in het Omgevingsbesluit. In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. Volgens A1 van deze bijlage behoren de kosten van het vaststellen van een omgevingsplan of een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek, tot de verhaalbare kosten. In de toelichting op de Aanvullingsregeling grondeigendom Omgevingswet staat echter over de relatie tussen plankosten en leges (Stcrt. 2021, 34646):

“Kosten die verband houden met het afgeven van (…) een omgevingsvergunning voor de planologische aspecten van een bouwactiviteit worden niet tot de plankosten gerekend. Dat zijn kosten van diensten aan initiatiefnemers van bouwactiviteiten afzonderlijk en geen algemene kosten die door alle initiatiefnemers van bouwactiviteiten gezamenlijk worden gedragen. Die kosten worden daarom via de leges doorberekend, waarbij rekening wordt gehouden met de werkzaamheden die al in het kader van het kostenverhaal hebben plaatsgevonden, vooral het bepalen van inbrengwaarden.” (pag. 106).

“De afgifte van een omgevingsvergunning is een individuele dienst waarvan de kosten via de leges behoren te worden verrekend. Langs die weg kunnen gemeenten de kosten van het begeleiden van initiatiefnemers en het beoordelen van bouwplannen volledig verhalen.” (pag. 117)

Legesheffing voor de aanvraag om de omgevingsvergunning is dus mogelijk, maar mag er vanzelfsprekend niet toe leiden dat kosten die via het kostenverhaal van afdeling 13.6 van de Omgevingswet in rekening zijn of worden gebracht, niet nog eens via de leges worden verhaald.

Het bevoegd gezag kan in drie gevallen afzien van het toepassen van de wettelijke regeling voor het verhalen van kosten via de afdeling kostenverhaal (artikel 8.14 Omgevingsbesluit):

  • 1.

    De verhaalbare kosten bedragen minder dan € 10.000. Dit is aan de orde als de kosten die met het kostenverhaal zijn gemoeid niet opwegen tegen de te verhalen kosten. Het gaat om de totale te verwachten netto opbrengsten van alle kostenverhaalsbijdragen in het potentiële kostenverhaalsgebied.

  • 2.

    Er zijn geen verhaalbare kosten voor openbare werken (als bedoeld in A5 tot en met A9 van bijlage IV van het Omgevingsbesluit).

  • 3.

    Er zijn alleen kosten voor de aansluiting op de openbare ruimte of nutsvoorzieningen, bijvoorbeeld het maken van een inrit naar de openbare weg of een aansluiting op het rioolstelsel.

De gevallen zijn inhoudelijk overgenomen uit de Wro en het Bro. Wel is de terminologie aangepast. Het bevoegd gezag mag in deze gevallen besluiten om af te zien van kostenverhaal. Dat is echter niet verplicht. Zijn deze gevallen binnen de gemeente aangewezen, dan geldt de vrijstelling dus niet en vindt gewoon legesheffing plaats.

Onderdeel b

In hogere wettelijke regelingen komen legesvrijstellingen voor. De legesverordening kan geen inbreuk maken op of bepaalde beperkingen opnemen met betrekking tot de bij wet verleende vrijstellingen. Wij hebben daarom in onderdeel b een algemene formulering opgenomen die verwijst naar ‘wettelijke vrijstellingen’.

Die vrijstellingen zijn onder meer:

  • -

    De diplomatieke en internationale vrijstellingen. Op grond van artikel 243 van de Gemeentewet kunnen de ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën vrijstelling van gemeentelijke belastingen verlenen indien het volkenrecht dan wel het internationale gebruik daartoe noopt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt, althans voor zover voor de leges van belang, in de ‘Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997’ (Regeling van 20 december 1996, FO96/ U2383, Stcrt. 1996, 249, Belastingblad 1997, blz. 91, nadien gewijzigd).

  • -

    De vrijstelling voor het doen van naspeuringen (door de aanvrager zelf) in de gemeentearchieven bedoeld in de Archiefwet 1995, dit vanwege het openbare karakter van archiefbewaarplaatsen (artikel 14 van de Archiefwet 1995).

  • -

    De vrijstelling opgenomen in artikel 4 van de Wet rechten burgerlijke stand 1879, Stb. 72, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 27 november 2008, Stb. 500 (inwerkingtreding 1 maart 2009).

  • -

    De ‘vrijstelling’ met betrekking tot de verlening, wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing krachtens de Wet milieubeheer (artikel 15.34a Wet milieubeheer).

  • -

    De vrijstellingen (‘kosteloze verstrekkingen’), genoemd in onder andere:

  • -

    artikel 55 van de AWR;

  • -

    artikel 32a van de Wet waardering onroerende zaken;

  • -

    artikel 93 van de Pensioenwet;

  • -

    artikel 111 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

  • -

    artikelen 2.55 tot en met 2.59, 2.79, 3.17 en 3.22 van de Wet basisregistratie personen;

  • -

    artikel 41 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945;

  • -

    artikel 52 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945;

  • -

    artikel 9.1.3, zesde lid, van de Wet langdurige zorg.

Onderdeel c

In onderdeel c en eventueel volgende onderdelen kan de gemeente andere vrijstellingen opnemen. Wij merken hierbij op dat vrijstellingen in beginsel niet passen bij de aard van de legesheffing: een heffing voor dienstverlening die op verzoek plaatsvindt en dient ter bestrijding van de gemeentelijke kosten. Wij hebben in artikel 4 daarom geen facultatieve vrijstellingen opgenomen.

Facultatieve vrijstelling voor instellingen van maatschappelijke, sociale of culturele aard

Veel gemeenten overwegen vrijstelling van leges voor bepaalde vergunningen op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) ten behoeve van maatschappelijk, sociaal of cultureel belang behartigende instellingen, bijvoorbeeld een vrijstelling van de leges voor een collectevergunning waarbij de opbrengst is bestemd voor een ideëel doel of een vrijstelling van de leges voor een evenementenvergunning voor het houden van een straatfeest door een buurtvereniging.

Daarbij moet worden bedacht dat het op grond van de APV mogelijk is voor bepaalde aangelegenheden vrijstelling te verlenen van de vergunningplicht. Deregulering leidt ertoe dat geen vergunning nodig is, waardoor ook geen legesplicht kan ontstaan. Een andere optie is de tegemoetkoming aan bedoelde ideële instellingen op een andere wijze vorm te geven, bijvoorbeeld door middel van subsidieverlening.

Om de legesheffing ‘zuiver’ te houden, gaat onze voorkeur daarom uit naar het verlenen van vrijstelling van de vergunningplicht. Dat neemt niet weg dat vrijstelling van legesheffing voor algemeen nut beogende of sociaal belang behartigende instellingen niet op voorhand onverdedigbaar is voor de belastingrechter. Er zijn gelet op de aard van de heffing wel risico’s. De Gemeentewet (artikel 229) maakt geen verschil in de persoon van de belastingplichtige. Essentieel voor de vrijstelling voor een bepaalde groep lijkt op grond van de huidige wetgeving en jurisprudentie te zijn dat de gemeente een objectieve rechtvaardigingsgrond voor de verschillende behandeling heeft in het gevoerde gemeentelijke beleid. Een tweede element is dat de verschillende behandeling niet zodanig mag zijn dat er sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Geen erg concrete kaders dus en gezien de aard van de heffing (verhaal van gemaakte kosten) ook niet zonder risico bij toetsing door de belastingrechter.

Een objectief geformuleerde vrijstelling zou als volgt kunnen luiden:

Leges worden niet geheven voor:

  • c.

    het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in artikel [nummer] van de bij deze verordening behorende tarieventabel, indien deze aanvraag een vergunning betreft voor een instelling die zich blijkens haar statuten de uitoefening ten doel stelt van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard, waarbij de activiteiten in hoofdzaak worden verricht door vrijwilligers[ en die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden];

Wij hebben afgezien van het gebruik van de term ‘algemeen nut beogende instelling (ANBI)’ of ‘sociaal belang behartigende instelling (SBBI)’, omdat dit in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nader omschreven instellingen zijn (artikel 2, derde lid, onder m en o, in samenhang met de artikelen 5b en 5c AWR). Een verwijzing daarnaar zou een verderstrekkende reikwijdte van de legesvrijstelling kunnen hebben dan gewenst wordt. Wij hebben als facultatieve zinsnede opgenomen dat het college voorwaarden kan stellen om aangemerkt te worden als instelling van maatschappelijke, sociale of culturele aard.

Facultatieve vrijstelling voor screeningsorganisaties die bevolkingsonderzoek doen

Bevolkingsonderzoekorganisaties die de opsporing van borstkanker onder vrouwen van 50 tot en met 75 jaar tot doel hebben (ook wel screeningsorganisaties genoemd) gebruiken mobiele onderzoeksunits en nemen dan een standplaats in een gemeente in. Zij kunnen dan te maken krijgen met de volgende gemeentelijke belastingen: parkeerbelastingen, reclamebelasting, precariobelasting, leges en standplaatsgelden.

De screeningsorganisaties voeren een voor de gezondheid van vrouwelijke burgers belangrijke preventieve dienst uit, kosteloos en op grond van vrijwillige deelname. In de gemakkelijke toegang van de doelgroep tot deze dienst ligt dan ook een lokaal belang. De screeningsorganisaties zijn in hun werkgebied uitsluitend gerechtigd tot het uitvoeren van deze ‘publieke taak’ op grond van een ministeriële vergunning in het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek. Zij zijn vanuit hun aard daarom niet met commerciële ondernemingen (oliebollenkramen, kermis, visboer) vergelijkbaar. Om die reden vinden wij een vrijstelling van gemeentelijke belastingen goed verdedigbaar. Ook het opnemen van een dergelijke vrijstelling behoort echter tot de gemeentelijke autonomie.

Gemeenten die een legesvrijstelling voor deze screeningsorganisaties willen opnemen, kunnen bijvoorbeeld de volgende tekst opnemen:

  • Leges worden niet geheven voor:

    • c.

      diensten met betrekking tot een aanvraag tot verlening van een vergunning of ontheffing voor het plaatsen van een mobiele onderzoeksunit die wordt gebruikt voor het doen van bevolkingsonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet op het bevolkingsonderzoek, voor welk onderzoek op grond van die wet vergunning is verleend;

De woorden ‘met betrekking tot’ betekenen dat niet alleen de vergunningaanvraag zelf legesvrij is, maar ook dat de diensten die in verband daarmee worden verleend legesvrij zijn.

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Maatstaf van heffing en Belastingtarief. Meer specifiek merken wij met betrekking tot de leges nog het volgende op. In de memorie van toelichting van de Wet materiële belastingbepalingen wordt als voorbeeld van tariefdifferentiatie genoemd dat de huwelijksleges voor mensen van buiten de gemeente hoger mogen zijn dan voor inwoners van de gemeente.

Eerste lid

Voor de maatstaven van heffing en tarieven wordt in dit artikel verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel die, zoals in de toelichting op artikel 2 reeds is opgemerkt, deel uitmaakt van de verordening.

Tweede lid

In het tweede lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor die diensten, waarbij als maatstaf van heffing het aantal uren, bladzijden en dergelijke is gehanteerd. Door deze bepaling behoeft in de tarieventabel niet steeds te worden vermeld dat gedeelten van bijvoorbeeld uren of bladzijden voor een geheel uur of een gehele bladzijde zullen worden gerekend.

Tariefstelling en kostendekkendheid; kruissubsidiëring

Het is constante jurisprudentie dat de hoogte van de tarieven niet ter beoordeling van de belastingrechter staat, tenzij de verordening zou leiden tot strijd met wettelijke regels of tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad. Tussen de hoogte van de leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de voor de dienst door de gemeente gemaakte kosten anderzijds is geen rechtstreeks verband vereist (zie onder meer: HR 18 september 1991, nr. 27457, BNB 1991/351; HR 24 december 1997, nr. 32569, LJN AA3345, BNB 1998/70).

Op grond van artikel 229b van de Gemeentewet mag de legesverordening als geheel bezien maximaal kostendekkend zijn. Ook de belastingrechter heeft zich op dit standpunt gesteld (zie onder meer: HR 4 februari 2005, nr. 38860; LJN:AP1951; HR 14 augustus 2009, nr. 43120, LJN: BI1943). Niet elke post zal dus afzonderlijk op zijn kostendekkendheid worden beoordeeld. Dit laatste zou ook moeilijk realiseerbaar zijn gezien het feit dat de kosten voor de individuele diensten moeilijk zijn te bepalen.

Op grond van het bovenstaande is het mogelijk om kruissubsidiëring toe te passen. Onder kruissubsidiëring wordt verstaan: het hoger stellen van tarieven van leges voor sommige diensten om daarmee de tarieven voor andere diensten laag te kunnen houden. Bij het toepassen van kruissubsidiëring moet de gemeente rekening houden met de Europese Dienstenrichtlijn (zie hierna).

Onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten zijn niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel. Een motivering voor die verschillen is niet vereist (HR 14 augustus 2009, nr. 43120, LJN: BI1943).

Europese Dienstenrichtlijn en Omgevingswet in relatie tot artikel 229b Gemeentewet

De mogelijkheden tot kruissubsidiëring zijn door de komst van de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) beperkter geworden.

De EDR maakt kruissubsidiëring binnen een cluster van samenhangende vergunningstelsels mogelijk, kruissubsidiëring tussen vergunningsstelsels is niet toegestaan. Dit betreft alleen de diensten aan dienstverrichters waarop de EDR van toepassing is. De wetgever heeft hierin geen aanleiding gezien om artikel 229b van de Gemeentewet te wijzigen. De EDR doorkruist daarmee de wettelijke regeling van artikel 229b Gemeentewet. Omdat artikel 229b van de Gemeentewet niet is aangepast, telt een eventuele onderdekking bij de EDR-vergunningsstelsels wel mee in de beoordeling van de totale kostendekkendheid van de legesverordening.

Bij de introductie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) ging de wetgever ervan uit dat kruissubsidiëring tussen het cluster omgevingsvergunning en andere in de legesverordening opgenomen dienstverleningen niet mogelijk is (Kamerstukken II 2005/2006, 29515, nr. 140, pag. 26; Kabinetsplan aanpak administratieve lasten). De wens van de wetgever is echter niet in een wettelijke bepaling vastgelegd, zodat artikel 229b van de Gemeentewet onverkort geldt. Zie HR 13 februari 2015, nr. 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282. De Omgevingswet brengt hierin geen verandering. Artikel 13.1a van de Omgevingswet verklaart artikel 229b van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Daarmee wordt bedoeld dat voor het berekenen van de opbrengstlimiet de ‘leges Omgevingswet’ en de overige leges tezamen mogen worden genomen. Alleen bij de vergunningstelsels genoemd in hoofdstuk 3 van de tarieventabel kan door werking van de Europese dienstenrichtlijn geen kruissubsidiëring plaatsvinden in die zin dat de tarieven in hoofdstuk 3 per paragraaf meer dan kostendekkend worden vastgesteld ter compensatie van andere, niet-kostendekkende tarieven in de verordening. Overigens is in sommige gevallen de Dienstenrichtlijn ook van toepassing op omgevingsvergunningen. De memorie van toelichting bij de Omgevingswet vermeldt:

‘In de omgevingsvergunningen worden toestemmingen geïntegreerd die voor een deel zijn aan te merken als een vergunning die valt onder de dienstenrichtlijn. De omgevingsvergunning is daarom voor een deel van de activiteiten geheel of gedeeltelijk aan te merken als een dienstenrichtlijnvergunning. Het betreft de omgevingsvergunning voor de afwijkactiviteit, de stortingsactiviteit op zee, de brandveilig gebruiksactiviteit, de milieubelastende activiteit, de lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, de wateronttrekkingsactiviteit, de mijnbouwactiviteit, de beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, de Natura 2000-activiteit en de omgevingsvergunning voor activiteiten waarvoor in de waterschapsverordening of in de omgevingsverordening een verbod is opgenomen om zonder een omgevingsvergunning een activiteit te verrichten.’ (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, pag. 228/229).

Voor de toets aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet blijven de op basis van alle vastgestelde tarieven totaal geraamde baten en lasten van belang (toets op verordeningenniveau).

De EDR en bovengenoemde wens van de wetgever zijn de reden dat wij de tarieventabel in drie hoofdstukken hebben verdeeld. Wij merken hierbij nog op dat de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft gesteld over de toepassing van de Europese Dienstenrichtlijn op legesheffing (HR 5 juni 2015, nr. 13/03931, ECLI:NL:HR:2015:1467). Het Europese Hof van Justitie heeft die vraag echter onbeantwoord gelaten (HvJEU 30 januari 2018, C-360/15 (Amersfoort), ECLI:EU:C:2018:44).

Soms alleen kopieerkosten of marginale verstrekkingskosten door te berekenen

Soms mogen slechts bepaalde kosten voor een dienst worden doorberekend. Zie bijvoorbeeld de artikelen 2:11, tweede lid, 3:11, derde lid, en 7:4, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 19.1b van de Wet milieubeheer. Een aantal van deze artikelen is aan de orde geweest in de uitspraken van Hof Amsterdam 21 december 2001, nr. 00/2665, Belastingblad 2002, blz. 959, LJN: AD9760, en van Hof Arnhem 27 augustus 2002, nr. 01/01610, LJN: AE8932. Een redelijke uitleg van deze wettelijke bepalingen leidt naar het oordeel van de hoven tot de conclusie dat voor het verstrekken van kopieën als de onderhavige uitsluitend de kosten van het vervaardigen van kopieën, afschriften etc. in enge zin door middel van het heffen van leges in rekening mogen worden gebracht. Tot de kosten die in dat geval in rekening mogen worden gebracht behoren onder meer wel de arbeidskosten van het kopiëren zelf, maar niet de kosten van het opzoeken en weer opbergen van de desbetreffende originelen. Het kosteloos ter inzage leggen c.q. geven, zoals de wet dat in deze gevallen voorschrijft, impliceert eventuele opzoek- en opbergwerkzaamheden en de daaraan te besteden tijd.

Ook artikel 18, eerste lid, van de Bekendmakingswet (vóór 1 juli 2021: artikel 141 Gemeentewet) bepaalt dat een papieren afschrift van het elektronisch gemeenteblad wordt verstrekt tegen ten hoogste de kosten van het maken van een zodanig afschrift. Hierbij wordt uitgegaan van de kostprijs van het vervaardigen van een afdruk of kopie, niet de kosten van het verzamelen en beoordelen van een verzoek.

Sinds 18 juli 2015 geldt de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Stb. 2015, 271). Artikel 9 van die wet bepaalt dat voor hergebruik van (openbare) overheidsinformatie slechts de marginale verstrekkingskosten in rekening kunnen/mogen worden gebracht. Bij marginale verstrekkingskosten gaat het volgens de memorie van toelichting bij deze wet om:

‘de extra kosten die gemaakt moeten worden om te kunnen voldoen aan een verzoek. Dit kunnen de kosten zijn voor de vermenigvuldiging, de verspreiding en de kosten van informatiedragers. Deze kosten zijn direct te koppelen aan de distributie van de documenten. De kosten voor de bestaande infrastructuur mogen niet worden doorberekend evenmin als de kosten voor archivering, verkoop en marketing en een al bestaande helpdesk, tenzij extra kosten worden gemaakt om te voldoen aan het verzoek om hergebruik. Wanneer documenten proactief en online voor hergebruik beschikbaar worden gesteld, bijvoorbeeld via een open data portaal, dan kunnen er geen marginale verstrekkingskosten worden doorberekend, omdat er geen sprake is van een verzoek en omdat het potentiële aantal hergebruikers erg groot kan zijn.’ (Kamerstukken II 2014/15, 34123, nr. 3, pag. 8).

Als de gemeente kosten in rekening brengt moet zij dit vooraf kenbaar maken en aangeven met welke factoren rekening wordt gehouden bij de berekening daarvan. Op verzoek moet de gemeente inzicht geven in de berekening met betrekking tot een concreet verzoek (artikel 9, vierde lid, Wet hergebruik van overheidsinformatie).

(N.B. Musea en bibliotheken, alsmede het Kadaster, de Dienst Wegverkeer (RDW) en de Kamer van Koophandel mogen voor het hergebruik van informatie ten hoogste de gemaakte kosten voor verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding, conservering en vereffening van rechten in rekening, vermeerderd met een redelijk rendement op investeringen in rekening brengen. omdat zij voor hun voortbestaan (deels) afhankelijk zijn van deze inkomsten.)

De informatie wordt verstrekt zoals de informatie aanwezig is en voor zover mogelijk langs elektronische weg, in een open en machinaal leesbaar formaat, samen met de metadata, waarbij het formaat en de metadata voor zover mogelijk voldoen aan formele open standaarden (artikel 5, eerste lid, Wet hergebruik van overheidsinformatie).

Onder de (voormalige) Wet openbaarheid van bestuur (Wob), de voorganger van de Wet open overheid (Stb. 2021, 499), heeft de Hoge Raad beslist dat legesheffing niet mogelijk is voor het doen van naspeuringen naar aanleiding van een verzoek om informatie op basis van de (voormalige) Wob. De gemeente mocht geen leges heffen voor het opzoeken van declaraties, het anonimiseren van documenten en het vervaardigen van overzichten. De openbaarmaking van informatie naar aanleiding van een Wob-verzoek houdt niet in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Wel mag een gemeente bij inwilliging van een Wob-verzoek kosten via legesheffing in rekening brengen voor het vervaardigen van kopieën van documenten en uittreksels of samenvattingen van de inhoud daarvan. Met de vorm waarin de gegevens aan de verzoeker worden verstrekt is volgens de Hoge Raad in het bijzonder een particulier belang gediend. In zoverre is sprake van dienstverlening als bedoeld in art. 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet (HR 8 februari 2013, nrs. 12/00529, ECLI:NL:HR:2013:BZ0693, Belastingblad 2013/96 en HR 8 februari 2013, nr. 11/03758, ECLI:NL:HR:2013:BX0945, Belastingblad 2013/97).

Artikel 8.6, tweede lid, van de Wet open overheid (Woo), die op 1 mei 2022 in werking is getreden, bepaalt dat voor het vervaardigen van afschriften van publieke informatie een redelijke vergoeding in rekening kan worden gebracht, die de kostprijs van de verstrekte informatiedrager niet overstijgt. Bij een papieren verstrekking bestaat de kostprijs uit de kosten van papier en inkt. In het Besluit maximumtarieven open overheid zijn hierover regels gesteld en maximumtarieven opgenomen voor verstrekkingen op A4- en A3-formaat:

 

A4-formaat

A3-formaat

Zwart-wit, enkelzijdig

€ 0,05

€ 0,10

Zwart-wit, dubbelzijdig

€ 0,10

€ 0,20

Kleur, enkelzijdig

€ 0,20

€ 0,40

Kleur, dubbelzijdig

€ 0,40

€ 0,80

Jurisprudentie moet uitwijzen hoe de afbakening tussen de verschillende wetten ligt. Veiligheidshalve zou een gemeente kunnen kiezen voor een tariefstelling op basis van de meest beperkende wet (de Woo).

Deze kostenvoorschriften zijn vooral van belang voor de in hoofdstuk 1 opgenomen:

  • -

    paragraaf 1.5 (Bestuursstukken);

  • -

    paragraaf 1.6 (Vastgoedinformatie);

  • -

    paragraaf 1.8 (Gemeentearchief);

  • -

    paragraaf 1.10 (Diversen).

Meer informatie over kostenberekening en kostentoerekening

Voor een verdere beantwoording van de vraag welke kosten wel en welke kosten niet kunnen worden doorberekend, verwijzen wij naar:

  • -

    de Handreiking kostenonderbouwing paragraaf lokale heffingen die de VNG sinds juli 2016 op haar website beschikbaar stelt;

  • -

    de Handreiking kostentoerekening leges en tarieven, die het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sinds juli 2007 via haar website beschikbaar stelt. Deze handreiking geeft inzicht in de doorberekening van de kosten in de rechten, heffingen en tarieven die maximaal 100% kostendekkend mogen zijn.

Artikel 6 Wijze van heffing

Op grond van artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de belastingverordening zal moeten worden geregeld welke wijze van heffing geldt.

In de modelverordening is in beginsel gekozen voor de heffing op andere wijze, omdat deze wijze van heffing wordt gekenmerkt door een grote mate van vormvrijheid, wat goed aansluit bij het karakter van de heffing van leges. Het is wel van belang bij de heffing te wijzen op de bezwaarmogelijkheid, bijvoorbeeld door een rechtsmiddelenclausule op te nemen (bij aanvraag en betaling langs elektronische weg), uit te reiken of toe te zenden.

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Wijze van heffing, bij ‘Heffing op andere wijze’.

In bepaalde gevallen kan het zinvol zijn de wijze van heffing van de leges een andere invulling te geven of een andere heffingswijze te kiezen. Dit kan het geval zijn bij de heffing van leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning (artikel 2.2 van de tarieventabel). Deze omschrijving leidt ertoe dat de leges verschuldigd zijn op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag. Op dat moment dient de hoogte van het legesbedrag dus vastgesteld te worden. Dat is niet altijd eenvoudig, omdat de hoogte van het legesbedrag voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld bouwactiviteiten (technische deel) afhankelijk is gesteld van de hoogte van de bouwkosten en deze niet altijd direct duidelijk is. Een te lage vaststelling en daarmee een te laag geheven legesbedrag is daarom niet ondenkbaar. Blijken achteraf de bouwkosten hoger te zijn, dan kunnen de te weinig geheven leges, als de leges op andere wijze worden geheven, alleen nog worden nagevorderd (artikel 16 van de AWR). Navordering is slechts mogelijk indien er sprake is van een zogenaamd ‘nieuw feit’, dat wil zeggen een feit dat de heffingsambtenaar niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige voor dit feit te kwader trouw is. De nieuw-feit-eis maakt het niet eenvoudig de te weinig geheven leges na te vorderen.

Dit probleem kan worden ondervangen door eerst een bedrag voorlopig te vorderen tot ten hoogste het bedrag dat vermoedelijk gevorderd zal worden. De bevoegdheid hiertoe berust op artikel 14 van de AWR. De uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen dient overigens wel te voorzien in de mogelijkheid een bedrag voorlopig te vorderen. Daartoe zou de volgende bepaling in die regeling opgenomen kunnen worden:

’Indien het bedrag dat vermoedelijk gevorderd zal worden dit rechtvaardigt, kan een bedrag voorlopig gevorderd worden.’

Wij wijzen er wel op dat een kennisgeving van het voorlopig gevorderde bedrag altijd gevolgd moet worden door een kennisgeving van het (definitief) gevorderde bedrag.

Een oplossing kan ook zijn de leges voor het in behandeling nemen van een omgevingsvergunning te heffen bij wege van voldoening op aangifte (zie de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Wijze van heffen, bij ‘Heffing bij wege van voldoening op aangifte’). Aan de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt een aangiftebiljet uitgereikt. Het model voor de uitnodiging tot het doen van aangifte (het formulier van het aangiftebiljet) wordt op grond van de Modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Op het aangifteformulier zal de aanvrager van de vergunning voor zover deze betrekking heeft op bouwactiviteiten de hoogte van de bouwkosten moeten vermelden. De totaal verschuldigde leges moet de aanvrager vervolgens zelf berekenen en op aangifte voldoen. Blijken de bouwkosten achteraf hoger te zijn, dan kan een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 20 van de AWR worden opgelegd. Hieraan is niet, zoals bij de navordering wel het geval is, de voorwaarde verbonden dat er sprake is van een ‘nieuw feit’. Tegelijkertijd met het vaststellen van de naheffingsaanslag kan een verzuimboete worden opgelegd van ten hoogste € 5.514,- (artikel 67c AWR). Voor zover sprake is van opzet of grove schuld kan in plaats daarvan ook een vergrijpboete van ten hoogste 100% van de te weinig geheven belasting worden opgelegd (artikel 67f AWR).

De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag vervalt op grond van artikel 20, derde lid, van de AWR vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Worden voor bepaalde gevallen de leges geheven bij wege van voldoening op aangifte dan dient aan artikel 6 een tweede lid te worden toegevoegd, luidende:

‘De leges als bedoeld in paragraaf [...] van hoofdstuk [] van de tarieventabel worden in afwijking van het bepaalde in het eerste lid geheven bij wege van voldoening op aangifte’.

Artikel 7 Termijnen van betaling

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Termijnen van betaling, bij ‘Algemeen’ en bij ‘Variant 8’.

Eerste lid

In de praktijk zullen aanvragers van diensten waarvoor leges geheven worden vaak aan het loket verschijnen. Kan de aanvraag onmiddellijk in behandeling worden genomen dan ligt het voor de hand dat de leges onmiddellijk worden betaald. Hierin voorziet het bepaalde in het eerste lid. Als de kennisgeving mondeling wordt gedaan, dan dient er betaald te worden op het moment van het doen van de kennisgeving. Vergelijkbaar met een aanvraag aan het loket is een online-aanvraag (het digitale loket), waarvoor het gewenst is dat deze direct wordt betaald, bijvoorbeeld door online betaling via de bank. Wordt de kennisgeving (bijvoorbeeld een nota) uitgereikt, dan dient er betaald te worden op het moment van het uitreiken van de kennisgeving.

Wordt de kennisgeving toegezonden, dan kan in het eerste lid, onderdeel b, bepaald worden binnen hoeveel dagen betaald moet worden.

De dagtekening van de kennisgeving (bijvoorbeeld een stempelafdruk) is onder andere van belang voor de belastingplichtige in verband met de termijn waarbinnen hij bezwaar kan maken tegen het van hem gevorderde bedrag. Het tijdstip waarop uiterlijk betaald moet worden is van belang voor het eventueel in gang zetten van de dwanginvordering.

Het ontstaan van de (materiële) belastingschuld is overigens niet in de verordening geregeld. Dit hangt samen met het feit dat bij de leges het ontstaan van de belastingschuld samenvalt met het tijdstip waarop het belastbaar feit zich voordoet.

Als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid de leges te heffen bij wege van voldoening op aangifte (zie in dit verband de toelichting op artikel 6), moeten de leges overeenkomstig de aangifte binnen één maand na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan worden betaald (artikel 19, derde lid, van de AWR). Op grond van artikel 238, tweede lid, van de Gemeentewet kan in de belastingverordening hiervoor een kortere termijn in de plaats worden gesteld.

Als naast de heffing op andere wijze gebruik wordt gemaakt van de heffing bij wege van voldoening op aangifte, zal het eerste lid als volgt kunnen luiden:

’1. De leges, met uitzondering van die welke bij wege voldoening op aangifte worden geheven, moeten worden betaald etc.’.

Als het in een gemeente gebruikelijk is om de leges in rekening te brengen op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag, zal dit ertoe leiden dat leges verschuldigd zijn op een moment dat nog slechts met de werkzaamheden van het beoordelen van de aanvraag is begonnen. Om nu te bereiken dat de werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande kosten gelijke tred houden met de momenten waarop gedeelten van de verschuldigde leges moeten worden betaald, kan een bepaling in de verordening opgenomen worden die regelt dat de leges in termijnen betaald kunnen worden.

Ook kan het in het geval van hoge legesbedragen – bijvoorbeeld bij de omgevingsvergunning – gewenst zijn een zekere spreiding in de betaling van het verschuldigde legesbedrag mogelijk te maken. Dit kan gerealiseerd worden door aan artikel 7, onder vernummering van het bestaande tweede en derde lid, een tweede lid toe te voegen, dat luidt:

’2. Met betrekking tot de diensten bedoeld in de paragrafen [...] van hoofdstuk [] van de bij deze verordening behorende tarieventabel, waarvoor de te heffen leges meer bedragen dan € [...], moeten de leges worden betaald in [...] gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van de kennisgeving is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.’

Dienstverlening afhankelijk stellen van betaling?

De vraag is of het al of niet verlenen van de dienst afhankelijk gesteld kan worden van het al of niet betalen van de leges. De Invorderingswet 1990 gaat uit van een open systeem van invorderingsmaatregelen. Dit betekent dat de belastingontvanger (invorderingsambtenaar) dezelfde bevoegdheden heeft als andere schuldeisers. Daarnaast beschikt hij over bijzondere bevoegdheden op grond van de Invorderingswet 1990.

Niet uitgesloten is dat dit open systeem van de Invorderingswet 1990 het mogelijk maakt het verlenen van de dienst afhankelijk te stellen van de betaling van de leges. Voor dit standpunt is steun te vinden in de parlementaire behandeling van de Invorderingswet 1990. Door de vaste Commissie voor Financiën werd de regering onder andere gevraagd in te gaan op de stelling van de Unie van Waterschappen dat het uit overwegingen van behoorlijk bestuur niet mogelijk is om de afgifte van een vergunning afhankelijk te maken van het betaald zijn van leges. Het antwoord van de regering luidde: ‘De door de Unie geponeerde stelling kunnen wij in haar algemeenheid niet onderschrijven. Veelal zal het juist passend zijn dat een prestatie door een overheidsorgaan wordt verricht als er zekerheid is dat ervoor betaald wordt. Dit is ook in het merendeel van de gevallen de praktijk. Men denke bijvoorbeeld aan de afgifte van paspoorten’ (Kamerstukken II 1990-1991, 20588, nr. 34).

Ook artikel 4:85, tweede lid, Awb gaat ervan uit dat zich bij de leges situaties kunnen voordoen, dat bij niet of niet-tijdige betaling een aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Dit kan uitsluitend in het geval de gemeente niet verplicht is een aanvraag te behandelen zolang het verschuldigde geldbedrag niet is betaald. Dan zijn bepalingen over invordering en dergelijke immers niet nodig. Zie de toelichting daarop in Kamerstukken II 2003–2004, 29702, nr. 3, pag. 31, Vierde tranche Awb. Als de aanvraag wel in behandeling wordt genomen en bij apart besluit leges worden geheven, geldt de uitzondering niet en is titel 4.4 van de Awb van toepassing.

Wij wijzen verder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999, LJN: AA3777, (JG 99.0184). De bestuursrechter besliste dat de gemeente een marktvergunning mocht intrekken voor iemand die al gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. De gemeente had die mogelijkheid tot intrekking in haar verordening op de straathandel opgenomen.

Bij dit alles merken wij nog op dat de dienstverlening soms niet afhankelijk kan worden gesteld van de betaling. De wet bepaalt bijvoorbeeld dat alleen voorwaarden aan de vergunningverlening kunnen worden verbonden die strekken tot bescherming van de belangen, waarop de voorschriften waarvoor de vergunning wordt verleend, betrekking hebben. Het stellen van een financiële voorwaarde is dan niet mogelijk. Zie bijvoorbeeld artikel 5.34 van de Omgevingswet.

Tweede lid

Deze bepaling is van belang voor het einde van betaaltermijnen. Als de laatste dag voor de betaling een algemeen erkende feestdag, zondag of zaterdag is, schuift deze laatste betaaldag door het bepaalde in het tweede lid niet op naar de eerstvolgende werkdag.

Derde lid

Bij wettelijk voorschrift kan worden afgeweken van de hoofdregel uit de Awb dat bij betaling een kwitantie moet worden afgegeven (artikel 4:90, tweede lid, Awb). Die behoefte kan met name bij contante betalingen bestaan. Het wettelijk voorschrift waarin de afwijking staat, kan het voorgestelde derde lid zijn. Het is ook mogelijk om die bepaling op te nemen in de Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen. Als dit laatste is gebeurd, is het niet meer nodig om het derde lid op te nemen. In de bepaling kan de gemeente zelf aangeven in welke gevallen geen kwitantie wordt afgegeven. Als dit altijd het geval is bij contante betaling, kan de opsomming worden weggelaten.

Artikel 8 Kwijtschelding

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Kwijtschelding.

In de modelverordening is gekozen voor een bepaling in de verordening die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van leges wordt verleend. Reden hiervan is dat het heffen van leges als een betaling voor een bepaalde prestatie van de gemeente is aan te merken. De meeste gemeenten verlenen om die reden geen kwijtschelding van leges. Wil een gemeente voor bepaalde hoofdstukken of posten van de tarieventabel wel kwijtschelding verlenen dan kan in artikel 8 worden bepaald dat geen kwijtschelding wordt verleend met uitzondering van die hoofdstukken of posten.

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Vrijstellingen/vermindering/ ontheffing/teruggaaf, bij ‘Algemeen’ en bij ‘Teruggaaf’.

De tarieventabel kent vermindering- en teruggaafbepalingen bij de omgevingsvergunning (paragrafen 2.13 en 2.14 van hoofdstuk 2). In paragraaf 2.13 is bijvoorbeeld opgenomen dat aanspraak bestaat op vermindering van leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning als er voorafgaand omgevingsoverleg heeft plaatsgevonden waarvoor leges verschuldigd zijn. In paragraaf 2.14 zijn bijvoorbeeld teruggaafbepalingen opgenomen voor de situaties dat de aanvraag om een omgevingsvergunning tijdens de behandeling wordt ingetrokken, de vergunning op verzoek wordt ingetrokken zonder dat deze is gebruikt of de vergunning wordt geweigerd of door de rechter wordt vernietigd.

Ook is een teruggaafbepaling opgenomen in paragraaf 3.5 van hoofdstuk 3 (marktstandplaatsen) als een aanvraag voor een vaste standplaatsvergunning door toepassing van selectie of loting niet leidt tot vergunningverlening (artikel 3.8, tweede en derde lid).

Artikel 9 is algemeen gesteld. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk ook in hoofdstuk 1 een paragraaf of artikel vermindering op te nemen, waarin is bepaald dat aanspraak bestaat op vermindering als de aanvraag en/of afhandeling van een aanvraag langs elektronische weg plaatsvindt. Al naar gelang en beperkt tot de mogelijkheden en wensen in de gemeente.

De vermindering of teruggaaf kan ambtshalve worden toegepast (artikel 65 AWR) of op aanvraag worden verleend (artikel 242 Gemeentewet). De verminderingsbeschikking leidt tot een verlaging/neerwaartse aanpassing van de legesschuld. De teruggaafbeschikking laat de legesbeschikking intact, maar leidt er ook toe dat men een deel van de leges terugkrijgt.

In verband hiermee is er geen aanleiding te bepalen dat over een eventueel terug te geven bedrag invorderingsrente wordt vergoed.

Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden

[Eerste lid]

Bij wijzigingen in rijksregelgeving die gevolgen hebben voor de leges, kan de besluitvormingsprocedure voor belastingverordeningen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit) belemmerend werken. Ook kan het gewenst zijn een redactionele wijziging op korte termijn door te voeren. Om de gewenste flexibiliteit en de te betrachten spoed te bereiken, kan de raad de bevoegdheid tot vaststelling van de legesverordening aan het college van burgemeester en wethouders overdragen (delegeren). Artikel 156, eerste en tweede lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet maakt dit mogelijk. Artikel 10 van de verordening voorziet in een beperkte overdracht van die vaststellingsbevoegdheid aan het college. In verband met dit artikel hebben wij artikel 156 van de Gemeentewet in de aanhef van de verordening genoemd. Wij hebben de bevoegdheidsoverdracht om twee redenen beperkt, namelijk:

  • 1.

    De verordenende bevoegdheid van de raad is in dualistische verhoudingen belangrijk om een evenwicht tussen de raad en het college te waarborgen (Kamerstukken II 2000/01, 27751, nr. 3, pag. 27, Wet dualisering gemeentebestuur).

  • 2.

    De raad raakt bij overdracht van zijn bevoegdheid zelf die bevoegdheid kwijt, tenzij hij het delegatiebesluit weer intrekt.

Op grond van artikel 10 is het college bevoegd tot wijziging van de legesverordening:

  • -

    als sprake is van een zuiver redactionele wijziging (tekstuele wijzigingen die geen materiële gevolgen hebben);

  • -

    bij wijziging in rijksregelgeving:

    • -

      waarvan de implementatieperiode na bekendmaking in het Staatsblad of de Staatscourant korter is dan drie maanden; en

    • -

      die tariefbepalingen betreft waarbij een rijkskostendeel onderdeel uitmaakt van het tarief of waarvoor bij of krachtens een wet een (maximum)tarief is gesteld;

en bovendien de raad niet zelf al met deze wijzigingen rekening heeft gehouden.

De implementatieperiode van drie maanden is de termijn die gemeenten doorgaans nodig hebben om een belastingverordening te wijzigen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit). De implementatieperiode van drie maanden is ook opgenomen in aanwijzing 4.17, vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Zie aanwijzingen 7.2 en 7.6 en de zogenaamde Code Interbestuurlijke Verhoudingen over hoe overheden met elkaar willen samenwerken. Voor wijzigingen in rijksregelgeving die meer dan drie maanden voor de inwerkingtreding officieel worden bekendgemaakt, blijft de raad te allen tijde bevoegd.

De beperking tot de situaties waarin de centrale overheid de hoogte van de tarieven (mede) beïnvloedt betreft de volgende hoofdstukken of onderdelen van titel 1 van de tarieventabel:

  • 1.

    paragraaf 1.2 (reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart);

  • 2.

    paragraaf 1.3 (rijbewijzen);

  • 3.

    artikel 1.17 (schriftelijke verstrekking uit de basisregistratie personen);

  • 4.

    artikel 1.25, onder a (verklaring omtrent het gedrag);

  • 5.

    artikel 1.31 (kansspelen).

Een voorwaarde voor de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid is verder dat de raad nog niet zelf bij het vaststellen van de verordening de wijziging heeft aangebracht of met de wijziging rekening heeft gehouden (‘een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden’).

Het overdragen van ruimere deelbevoegdheden (bijvoorbeeld voor alle doorwerkingen van rijksregelgeving) leidt ertoe dat de raad voor die onderdelen alleen nog wijzigingsbevoegd is door integrale vaststelling van een nieuwe verordening (onder intrekking van de oude verordening inclusief delegatiebesluit).

Voorbeeld

De Dienst Wegverkeer (ressorterend onder het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) maakt op 31 oktober 2023 via een nieuwsbericht officieus bekend wat het maximumtarief voor een rijbewijs voor 2024 wordt. De officiële bekendmaking van de wijziging van het Reglement rijbewijzen in de Staatscourant vindt plaats op 30 november 2023. De raad stelt de legesverordening in het kader van de begrotingsbehandeling vast op 9 november 2023. Tussen 30 november en 31 december 2023 zijn er geen raadsvergaderingen meer. Nu zijn er twee mogelijkheden: 1. De raad stelt op 9 november 2023 de legesverordening vast inclusief het nieuwe tarief voor een rijbewijs op basis van het officieus bekend gemaakte tarief (eventueel met een overgangsregeling). Het college is dan niet meer bevoegd, tenzij het later in de Staatscourant bekendgemaakte tarief afwijkt. 2. De raad stelt op 9 november 2023 de legesverordening vast met de oude tarieven (= tarieven 2023) voor het rijbewijs. Omdat het nieuwe tarief pas 30 november 2023 officieel bekend is gemaakt en de raad daarmee nog niet bij het vaststellen van de legesverordening rekening heeft gehouden, is het college bevoegd tot wijziging van de legesverordening. Het college wijzigt de legesverordening 2024 zoals de raad deze op 9 november 2023 heeft vastgesteld na 30 november 2023, maar voor 31 december 2023.

[Tweede lid

Voor het geval dat bij de tarieventabel een bijlage is opgenomen, bijvoorbeeld een normbouwkostenregeling waarvan bij de heffing van leges voor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit gebruik wordt gemaakt van een normbouwkostenregeling (zie het facultatieve vijfde lid van artikel 2.1 van de tarieventabel), en de gemeente snel wijzigingen daarin wil kunnen doorvoeren, bevat het tweede lid daarvoor een delegatiebepaling.]

Artikel 11 Overgangsrecht

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Overgangsrecht.

Over de legesheffing in relatie tot de Omgevingswet is nog van belang te melden dat op aanvragen om een omgevingsvergunning die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet (dus vóór 1 januari 2024) de oude legesverordening van toepassing is. Op aanvragen die zijn ingediend vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de nieuwe legesverordening van toepassing. Het tweede lid kan om die reden geen toepassing vinden bij aanvragen omgevingsvergunningaanvragen rond de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Inwerkingtreding.

Naast artikel 3 van de Bekendmakingswet bepaalt ook artikel 7, derde lid, van de Europese Dienstenrichtlijn dat de legesverordening elektronisch beschikbaar en raadpleegbaar moet zijn.

Als in de verordening of tarieventabel wordt verwezen naar een bijlage en deze naar aard of omvang niet in het elektronisch gemeenteblad kan worden opgenomen, kan de verordening bepalen dat de bekendmaking van die bijlage geschiedt in een ander elektronisch medium. Daarvoor is vooraf instemming nodig van de minister van Binnenlandse Zaken. In het derde lid hebben wij hiervoor een bepaling opgenomen. De bepaling hebben wij als facultatieve bepaling opgenomen omdat wij in de modelverordening leges geen bijlage noemen waarvoor dit geldt (de tarieventabel dient in het elektronisch gemeenteblad bekendgemaakt te worden). De bijlage wordt gewaarmerkt door daarop te vermelden:

Deze bijlage hoort bij artikel [] OF onderdeel [] van de tarieventabel] van de Legesverordening [gemeentenaam en eventueel jaartal], vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van [datum], nr. [].

Zie over de bekendmaking van bijlagen, waaronder niet-publiekrechtelijke normen waarnaar wordt verwezen, de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Inwerkingtreding, onder Bekendmaking.

Artikel 13 Citeertitel

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Citeertitel.