Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732573
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732573/1
Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2025Gemeenteraad van Twenterand;
Wettelijke basis:
Bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.5, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6) en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (artikelen 3.8 en 5.4).
Besluit:
Vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2025
Hoofdstuk 1 Begrippen
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
ADL: algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten;
- b.
algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;
- c.
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- d.
auto: een personenwagen, autobus en rolstoelbus;
- e.
budgethouder: de persoon die, in het kader van een pgb, het budget ontvangt;
- f.
budgetplan: een door de cliënt opgesteld, en door het college goedgekeurd plan, waarin opgenomen is welke maatwerkvoorziening met welk te bereiken resultaat de cliënt inkoopt met een persoonsgebonden budget, mogelijk door het college aangevuld met de voorwaarden die daaraan verbonden zijn;
- g.
bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- h.
gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- i.
HO: huishoudelijke ondersteuning is een basismodule met vijf aanvullende modules, waarbij de basismodule en de aanvullende modules in minuten worden geïndiceerd;
- j.
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- k.
inwoner: de cliënt die woonachtig is in de gemeente Twenterand;
- l.
melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- m.
ondersteuningsplan: een plan van aanpak met daarin in ieder geval het beoogde resultaat en de daarvoor benodigde ondersteuning;
- n.
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- o.
pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de cliënt behartigt en de aan een pgb verbonden taken uitvoert;
- p.
structureel vervoer: een voorziening waarbij een cliënt vervoerd wordt van zijn woning naar de locatie waar de dagbesteding basis of dagbesteding plus wordt aangeboden en omgekeerd. De cliënt heeft geen vrijheid in het bepalen van de bestemming van het vervoer;
- q.
SVB: Sociale Verzekeringsbank;
- r.
vervoer maatschappelijke deelname: een voorziening waarbij sprake is van incidenteel vervoer en een cliënt zelf de bestemming en het tijdstip van het vervoer bepaalt met inachtneming van de daarvoor geldende voorwaarden;
- s.
voorliggende voorziening: algemene voorziening, algemeen gebruikelijke voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;
- t.
wonen en verblijf: een voorziening die aanvullend kan worden ingezet wanneer er bij de cliënt naast de ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan een woon- of verblijfsomgeving. Wonen en verblijf bestaat uit twee vormen: Dakje 1 en Dakje 2;
- u.
Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Artikel 2 Toegang algemene voorziening
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt.
Artikel 3 Inzetten van algemene voorzieningen
Het inzetten van een algemene voorziening is mogelijk, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- -
de algemene voorziening is daadwerkelijk beschikbaar;
- -
de algemene voorziening biedt een adequate compensatie voor het probleem van de inwoner;
- -
de inwoner kan de voorziening betalen.
Artikel 4 Vormen van algemene voorzieningen
-
1. In Twenterand zijn de volgende algemene voorzieningen toegankelijk voor alle ingezetenen:
- a.
was- en strijkservice;
- b.
voorzieningen gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie.
- a.
-
2. Het college kan in beleidsregels de algemene voorzieningen nader uitwerken.
Artikel 5 Algemene voorziening was- en strijkservice
-
1. Omvang
Inwoners kunnen voor maximaal twee waszakken á 8 kilo per week per huishouden gebruik maken van de algemene voorziening was- en strijk service.
-
2. Onder de algemene voorziening was- en strijkservice wordt verstaan:
- •
een voor alle ingezetenen van de gemeente Twenterand beschikbare algemene voorziening. Ingezetenen die gebruik willen maken van deze algemene voorziening (hierna: cliënt) geven dat aan op een formulier algemene voorziening was- en strijkservice dat bij de gemeente Twenterand beschikbaar is of melden zich bij de aanbieder van de algemene voorziening was- en strijkservice;
- •
het vuile wasgoed gaat in een waszak met een persoonlijk nummer en label per waszak. De waszakken worden verstrekt door de aanbieder van de algemene voorziening;
- •
deze waszak wordt thuis bij cliënt opgehaald door de aanbieder. De was is drie werkdagen later weer schoon thuis. De waszak wordt maximaal twee keer per week opgehaald;
- •
het wasgoed wordt per cliënt afzonderlijk van de was van andere cliënten gewassen. Het labelen van ieder kledingstuk is hierdoor niet nodig;
- •
alle schone was komt weer in een schone waszak met het persoonlijke nummer van de cliënt erop vermeld. De medewerker weet welk nummer bij welk adres hoort. Zo krijgt cliënt alle was weer netjes thuis. Zonder dat de chauffeur inhoud van de waszak ziet. De privacy van cliënt is dus gewaarborgd;
- •
bij het wassen worden voor kwetsbaar of bijzonder wasgoed speciale programma’s gebruikt. Extra (hand)was bij cliënt thuis is dus niet nodig;
- •
de bijdrage voor iedere waszak is geregeld in deze verordening.
- •
Artikel 6 Algemene voorziening gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie
Onder de algemene voorziening gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie wordt verstaan de activiteiten die de gemeente Twenterand bekostigt op het gebied van zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie. De activiteiten zijn vrij toegankelijk en worden structureel aangeboden op verschillende plekken in de gemeente Twenterand.
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen
Paragraaf 3.1 Maatwerkvoorzieningen algemeen
Artikel 7 Maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 8 Vormen van maatwerkvoorzieningen
-
1. Het college kan een cliënt in aanmerking laten komen voor één of meerdere van de volgende maatwerkvoorzieningen:
- a.
HO;
- b.
begeleiding individueel basis;
- c.
begeleiding individueel plus
- d.
dagbesteding basis;
- e.
dagbesteding plus;
- f.
wonen en verblijf;
- g.
woonvoorziening;
- h.
rolstoelvoorziening;
- i.
sportvoorziening;
- j.
vervoer maatschappelijke deelname;
- k.
structureel vervoer.
- a.
-
2. In de artikelen 9 tot en met 26 van deze verordening zijn de beschikbare maatwerkvoorzieningen beschreven. De uitwerking van enkele van deze maatwerkvoorzieningen is opgenomen in bijlagen 1 tot en met 3 bij deze verordening.
-
3. Het college kan in beleidsregels de maatwerkvoorzieningen nader uitwerken.
Paragraaf 3.2 HO
Artikel 9 Criteria maatwerkvoorziening HO
-
1. Inleiding
Op basis van de Wmo 2015 ondersteunt het college inwoners bij het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren. Eén van de maatwerkvoorzieningen die hiervoor kan worden ingezet is de HO. De HO wordt ingezet als inwoners niet meer op eigen kracht of met behulp van hun sociale netwerk hun huis leefbaar kunnen houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. Het resultaat schoon en leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en gang. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.
-
2. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening HO maken we gebruiken van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 – met aanvullende instructie 2022 (hierna: Normenkader) en Wasverzorging binnen het normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019 technische toelichting. Het Normenkader kent geen normtijden voor de module Kindzorg. Voor deze module hanteren we de normtijden gebaseerd op het CIZ-protocol. Voor de onderbouwing van de normtijden van de module Wasverzorging hanteren we de notitie Wasverzorging binnen het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 - Technische toelichting.
-
3. Om de omvang van de HO te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van normtijden uit het Normenkader. De daadwerkelijk in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de cliënt en daarom kan er in de praktijk afgeweken worden van de normtijden. De totale minuten HO per week worden naar boven afgerond per 5 minuten.
Artikel 10 Resultaatgebieden HO
De Wmo 2015 heeft als doel dat de cliënt ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. De inzet van ondersteuning in het huishouden kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden. Het Normenkader bestaat uit een basismodule en vijf aanvullende modules met elk een eigen resultaat. In de bijlagen 1 en 2 bij deze verordening zijn de activiteiten en normtijden voor elke module vermeld.
Artikel 11 Modules Normenkader
-
1. Basismodule Schoon en leefbaar huis
Bij de basismodule ondersteuning bij het huishouden wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere basisactiviteiten en incidentele activiteiten die beiden onder de basismodule vallen.
In tabel 1 in bijlage 1 en de tabellen 1 en 2 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
-
2. Wasverzorging
Ondersteuning ten behoeve van deze module wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van de kleding en het linnen- en/of beddengoed. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.
Verwacht mag worden dat een cliënt beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra en/of zware was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.
De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op de basismodule.
Er zijn factoren waardoor meer inzet bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):
- a.
thuiswonende kind(eren) jonger dan 16 jaar;
- b.
bedlegerige cliënten;
- c.
extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies, etc. Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Wasverzorging extra ondersteuning van 16 minuten per week worden ingezet.
Verder wordt voor de wasverzorging onderzocht of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn zoals bijvoorbeeld het wassen van het wasgoed op locatie van de aanbieder of een algemene voorziening. Het college zet de module wasverzorging alleen in als de algemene voorziening was- en strijkservice onvoldoende compenseert. In tabel 2 in bijlage 1 en tabel 3 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
- a.
-
3. Boodschappen
Van de inwoner wordt in principe verwacht dat hij/zij op eigen kracht, met behulp van het netwerk of algemeen gebruikelijke voorzieningen de boodschappen doet. Verschillende supermarkten bezorgen boodschappen aan huis. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, zet het college de module Boodschappen in. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt vanwege een medische oorzaak voor de dagelijkse levensbehoeften aangewezen is op een groot aantal verschillende winkels waardoor de bezorgkosten niet door de inwoner te dragen zijn. In tabel 3 in bijlage 1 en tabel 4 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
-
4. Regie/organisatie, (AIV)
Regie wordt ingezet wanneer de cliënt niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is, naast een leefbaar huishouden, ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt bijvoorbeeld bij een terminale situatie of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie.
Ook is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken. In tabel 4 in bijlage 1 en tabel 5 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
-
5. Maaltijden
Het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden betreft alleen het klaarzetten van maaltijden. De cliënt moet zelf de boodschappen organiseren. Ten aanzien van de warme maaltijd betreft dit alleen het opwarmen van een maaltijd, geen eten koken. Naast het drinken bij het eten kan eventueel ook drinken voor niet-maaltijd momenten worden klaargezet. Afhankelijk van de ondersteuningsvraag kan sprake zijn van een samenloop met de persoonlijke verzorging die onder de Zorgverzekeringswet valt. In tabel 5 in bijlage 1 en tabel 6 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
-
6. Kindzorg
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. De module Kindzorg wordt toegekend met een maximale duur van drie maanden met een eenmalige optie tot verlengen van drie maanden. Op deze manier wordt ouders/verzorgers de mogelijkheid geboden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle mogelijkheden met de cliënt besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van mensen om zich heen zorgen voor de kinderen? Als dit niet het geval is, kan de gemeente de module Kindzorg inzetten. In tabel 6 in bijlage 1 en tabel 7 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
Paragraaf 3.3 Begeleiding individueel basis, begeleiding individueel plus, dagbesteding basis en dagbesteding plus
Artikel 12 Criteria maatwerkvoorziening begeleiding individueel basis en plus en dagbesteding basis en plus
De gemeente is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor begeleiding. Het doel van begeleiding is het bevorderen, behouden en/of ondersteunen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat deze zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Begeleiding kan in de vorm van begeleiding individueel en dagbesteding basis of plus plaatsvinden.
Artikel 13 Algemene uitgangspunten begeleiding individueel en dagbesteding basis of plus
-
1. De ondersteuningsbehoefte van de cliënt staat centraal. Het college bekijkt deze integraal waarbij de verschillende leefgebieden worden meegenomen.
-
2. Ondersteuning is laagdrempelig en dichtbij en is ontwikkelingsgericht, gericht op stabilisering en waar mogelijk, herstelgericht.
Artikel 14 Begeleiding individueel
-
1. Voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel zijn er twee vormen:
- a.
begeleiding individueel basis en
- b.
begeleiding individueel plus.
- a.
-
2. Onder begeleiding individueel worden activiteiten verstaan waarmee een inwoner één op één wordt ondersteund in de thuissituatie bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven en bij het aanleren van nieuwe vaardigheden.
-
3. De begeleiding vindt in principe plaats in de omgeving waar de cliënt woont, tenzij het college anders besluit.
Artikel 15 Begeleiding individueel basis
-
1. Begeleiding individueel basis is bedoeld voor cliënten met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperking. Er is sprake van matige beperkingen in de zelfredzaamheid op één of meerdere leefgebieden.
De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:
- •
de cliënt heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig;
- •
de cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag voldoende begrijpelijk maken;
- •
de cliënt is gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken;
- •
de cliënt heeft redelijk inzicht in de eigen (on)mogelijkheden;
- •
er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek bij de cliënt;
- •
de leefsituatie is redelijk stabiel. Er is geen of slechts een geringe kans op risicovolle situaties en/of escalatie;
- •
de cliënt is in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag.
- •
-
2. De kenmerken van begeleiding individueel basis zijn opgenomen in tabel 1 in bijlage 3 bij deze verordening.
Artikel 16 Begeleiding individueel plus
-
1. Begeleiding individueel plus is bedoeld voor cliënten met ernstige en/of meervoudige verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperkingen. Er is sprake van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid op meerdere levensgebieden.
De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:
- •
de cliënt heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig;
- •
de cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken;
- •
de cliënt is wisselend gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken;
- •
de cliënt heeft heeft beperkt of geen inzicht in de eigen (on)mogelijkheden;
- •
de cliënt vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag. Er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek;
- •
de leefsituatie is niet stabiel en/of er is een grote kans op risicovolle situaties en of escalatie;
- •
de cliënt is niet in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag.
- •
-
2. De kenmerken van begeleiding individueel plus zijn opgenomen in tabel 1 in bijlage 3 bij deze verordening.
Artikel 17 Dagbesteding basis en dagbesteding plus
-
1. Van de maatwerkvoorziening dagbesteding zijn er twee vormen: dagbesteding basis en dagbesteding plus.
-
2. Onder dagbesteding worden activiteiten verstaan gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de dagbesteding gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs.
-
3. Dagbesteding vindt fysiek plaats in groepsverband, op een specifiek daarvoor ingerichte locatie.
Artikel 18 Dagbesteding basis
-
1. Dagbesteding basis is bedoeld voor cliënten met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperking. Er is sprake van matige beperkingen in de zelfredzaamheid op één of meerdere levensgebieden. De cliënt voldoet aan meerdere van de volgende kenmerken:
- •
de cliënt heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig;
- •
de cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag voldoende begrijpelijk maken;
- •
de cliënt kan beperkt of geen inzicht in de eigen beperkingen hebben, maar dit zorgt niet voor belemmeringen;
- •
de cliënt vertoont redelijk constant gedrag. Er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek.
- •
-
2. De kenmerken van dagbesteding basis zijn opgenomen in tabel 2 in bijlage 3 bij deze verordening.
Artikel 19 Dagbesteding plus
-
1. Dagbesteding plus is bedoeld voor cliënten met ernstige en/of meervoudige verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperkingen. Er is sprake - van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid op meerdere levensgebieden.
De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:
- •
de cliënt heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig;
- •
de cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken;
- •
de cliënt heeft beperkt of geen inzicht in de eigen beperkingen, wat zorgt voor belemmeringen en intensievere ondersteuning;
- •
de cliënt vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag; er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek;
- •
de cliënt is snel (psychisch) uit balans en kan moeilijk omgaan met veranderingen.
- •
-
2. De kenmerken van dagbesteding plus zijn opgenomen in tabel 2 in bijlage 3 bij deze verordening.
Paragraaf 3.4 Andere maatwerkvoorzieningen
Artikel 20 Wonen en verblijf
-
1. Onder wonen en verblijf wordt verstaan: een 24 uurs voorziening voor volwassenen (Wmo 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de eigen thuissituatie. Beschermd wonen voor volwassenen maakt geen onderdeel uit van de module wonen en verblijf. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven. In het Twents model wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondersteuning en het verblijf waarbij het verblijf aanvullend kan worden ingezet op de ondersteuning.
-
2. Dakjes
De module wonen en verblijf bestaat uit vier onderdelen, ook wel dakjes genoemd waarbij dakje 1 en 2 voor de Wmo 2015 gelden. Een dakje bestaat uit de volgende elementen:
- -
accommodatie;
- -
eten en drinken;
- -
hotelmatige aspecten (zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht);
- -
leefklimaat (dagelijkse/nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omgeving zoals bijvoorbeeld het gezin).
- -
-
3. De dakjes kunnen aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan wonen en verblijf.
-
4. Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden.
Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uursetting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.
Kenmerken van de cliënt
De cliënt functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten.
-
5. Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht.
Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Er is sprake van 24 uurs actief toezicht.
Kenmerken van de cliënt
De cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Er is sprake van gedragsproblematiek. Voor Wmo cliënten geldt dat het om LVB problematiek gaat. De cliënt heeft hierbij veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.
Op het gebied van de ADL functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten. Binnen dit kader wordt er gestreefd naar een zo kleinschalig mogelijke setting.
Artikel 21 Criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang
-
1. In de Wmo 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De gemeente Twenterand werkt voor deze vormen van verblijfszorg samen met de gemeente Almelo. Hiertoe hebben de gemeenten Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Wierden en Twenterand een gemeenschappelijke regeling van de centrumgemeente opgericht. De centrumgemeente Almelo krijgt de financiële middelen om deze taken uit te voeren.
-
2. Definitie beschermd wonen, afkomstig uit het Regioplan Beschermd wonen en maatschappelijke opvang 2020 t/m 2023
Het college verstaat onder beschermd wonen: toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen waardoor ze ongepland en 24-uur per dag een beroep moeten kunnen doen op begeleiding. Deze begeleiding kán plaatsvinden in een accommodatie van de zorgaanbieder, maar dit hoeft niet.
-
3. Definitie opvang
Onder opvang wordt verstaan de definitie daarvan in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015
-
4. Toegang
Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen.
-
5. De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT (Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente). Inwoners die een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT. Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de centrumgemeente Almelo. Het CIMOT toetst of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.
-
6. In spoedeisende gevallen verstrekt het college waar iemand een aanvraag indient onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
-
7. Centrumgemeente
De centrumgemeente Almelo is gemandateerd en bevoegd tot uitvoering van beschermd wonen en maatschappelijke opvang
Artikel 22 Criteria maatwerkvoorziening wonen in een geschikt huis
-
1. De Wmo 2015 stelt dat het college de zelfredzaamheid en participatie van haar inwoners moet bevorderen, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Hiermee wordt bedoelt dat inwoners zolang mogelijk extramuraal moeten kunnen blijven wonen. Nadrukkelijk wordt hiermee niet bedoeld dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden. Als de inwoner met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem geschikt huis, kan het college een maatwerkvoorziening treffen.
-
2. Afwegingskader
- a.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de gevolgen hiervan voor de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
- b.
Allereerst beoordeelt het college of er eigen mogelijkheden (algemeen gebruikelijke voorzieningen) zijn. Hierbij kan gedacht worden aan kleine aanpassingen in huurwoningen (extra toilet boven), die in overleg met de verhuurder tegen een kleine huurverhoging gerealiseerd kunnen worden.
- c.
Bij woningaanpassingen vanaf €7.500,00 onderzoekt het college aan de hand van de individuele omstandigheden van de client of het primaat van verhuizen kan worden toegepast. In de (belangen)afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding, maken de volgende factoren onderdeel uit van de beoordeling:
- •
aanwezigheid van een passende woning. Als er een passende woning voorhanden is, kan volstaan worden met het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Is een passende woning binnen (medisch aanvaardbare) termijn beschikbaar, dan kan ter overbrugging de huidige woning met de meest noodzakelijke kleine aanpassingen adequaat gemaakt worden ter overbrugging tot een verhuizing. In dat geval kunnen beide voorzieningen naast elkaar verstrekt worden;
- •
de gezondheidssituatie van cliënt en huisgenoten. De vraag is of cliënt en/of diens huisgenoten in staat kunnen worden geacht te verhuizen. Of leid verhuizing tot toename van gezondheidsklachten. Hiervoor is vaak een medisch advies noodzakelijk;
- •
de afstand tot voorzieningen waar cliënt gebruik van maakt;
- •
in hoeverre is de huidige woning al aangepast. Als de huidige woning al is aangepast ligt het in de lijn der verwachting dat eventuele aanvullende aanpassingen ook gerealiseerd worden. De gemeente heeft tenslotte eerder al kosten gemaakt. Of de bewoner heeft zelf al geld geïnvesteerd om de woning geschikt te maken;
- •
de medisch aanvaardbare termijn. Voor de vraag wat een medisch aanvaardbare termijn is, is medisch advies nodig;
- •
sociale omstandigheden. Hieronder valt ook de beoordeling van mantelzorg in de directe omgeving. Is deze mantelzorg ‘verplaatsbaar’, of ontstaat bij verhuizing een nieuw probleem door het wegvallen van deze vorm van ondersteuning;
- •
eventuele stijging in de woonlasten. Kunnen deze kosten gecompenseerd worden door huurtoeslag?;
- •
is de huidige woning eigendom van cliënt. Als er sprake is van een eigen woning: leidt een verhuizing tot een onacceptabel financieel nadeel als gevolg van de verkoop van de huidige woning? Zal de woning naar verwachting binnen een redelijke termijn verkocht kunnen worden?
- •
- d.
Het onderzoek naar bovengenoemde, en andere niet beschreven punten, vindt zoveel als mogelijk plaats in de onderzoeksfase na het doen van de melding. Hierbij geldt de volgende volgorde;
- 1.
voor een algemeen beeld over de verschillende onderdelen heeft de medewerker Wmo een gesprek met cliënt en andere betrokken mensen uit het sociaal netwerk;
- 2.
voor duidelijkheid over medisch gerelateerde vragen wordt altijd een medisch advies opgevraagd;
- 3.
voor de bouwkundige vragen over beoogde aanpassingen schakelt de gemeente afdeling bouwzaken in.
- 1.
- e.
Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning. Uitgangspunt is hierbij dat de cliënt nog ten minste 5 jaar met de aanpassingen in de woning kan blijven wonen.
Er wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend vanuit de Wmo 2015. Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
- f.
Als voor het bereiken van het resultaat het noodzakelijk is dat de woning wordt aangepast, wordt beoordeeld welke aanpassing in de betreffende situatie het goedkoopst adequaat is.
- a.
-
3. Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen (met uitzondering van kleine aanpassingen), waarmee één (bij aanpassingen < € 10.000,--) of twee (bij aanpassingen vanaf € 10.000,--) offertes opgevraagd worden. Het college vraagt bij complexe bouwkundige aanpassingen advies aan een externe adviesinstantie.
-
4. Het college beoordeelt welke offerte als basis geldt voor het vaststellen van de kosten van de woonvoorziening. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.
-
5. Na voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk 12 maanden na het verlenen van de maatwerkvoorziening, verklaart de woningeigenaar, dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend.
-
6. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek gericht is op ouderen of mensen met beperkingen waarvan verwacht mag worden dat al voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
-
7. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers en professionele hulpverleners, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers of professionele hulpverleners bediend moeten worden.
-
8. Bezoekbaar maken van een woonruimte. Voor iemand die in een Wlz-instelling verblijft, kan in bijzondere omstandigheden een woning "bezoekbaar" gemaakt worden. Dit betekent dat iemand de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.
Artikel 23 Criteria maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening
-
1. De maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening heeft als doel het in belangrijke mate zittend verplaatsen door de cliënt in en om de woning. Dit sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze bedoeld is voor incidenteel gebruik en voor verplaatsingen over langere afstanden elders.
-
2. Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, stelt het college, zo nodig op basis van een medisch of ander deskundig advies een programma van eisen op.
-
3. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een rolstoel houdt het college rekening met kosten van onderhoud en verzekering.
Artikel 24 Criteria maatwerkvoorziening sportvoorziening
-
1. De maatwerkvoorziening sportvoorziening heeft als doel dat een cliënt een sport kan beoefenen.
-
2. Het college stelt als voorwaarden voor maatwerkvoorziening sportvoorziening dat:
- a.
de cliënt aantoont dat er sprake is van een actieve sportbeoefening, door bijvoorbeeld een bewijs van lidmaatschap van de sportvereniging of facturen waaruit het bovenstaande blijkt;
- b.
en dat de cliënt aantoont dat het zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervan aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport.
- a.
-
3. Het college verstrekt eens per drie jaar een sportvoorziening, tenzij de eerder verstrekte sportvoorzienig adequaat is.
-
4. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een sportvoorziening houdt het college rekening met de meerkosten van onderhoud en verzekering.
Artikel 25 Criteria maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname
-
1. De Wmo 2015 draagt ertoe bij dat mensen ondersteund worden in hun maatschappelijke participatie (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 52). Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
-
2. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer (Valys), dat in opdracht van het ministerie van VWS beschikbaar is.
-
3. Het collectief vraagafhankelijk vervoer heeft prioriteit, zodat de keuze voor een pgb beperkt kan worden, mits het college rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.
-
4. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
-
5. Afwegingskader
Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen al zijn beoordeeld.
Als iemand gebruik kan maken van het openbaar vervoer, danwel het openbaar vervoer kan bereiken, dan is dit voorliggend. Het criterium “gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer is onmogelijk” wordt als volgt ingevuld:
- -
de persoon met beperkingen (hierna belanghebbende) is niet in staat om zich 800 meter of meer zelfstandig te verplaatsen, met of zonder loophulpmiddel;
- -
belanghebbende kan de wachttijden bij de bushalte niet overbruggen; o of belanghebbende kan de instap in de bus niet maken;
- -
of belanghebbende is niet in staat langere tijd te zitten of de beweging van de bus of de trein te doorstaan.
Naast lichamelijke beperkingen is het ook mogelijk dat iemand wegens psychische of psychosociale problemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Om in dat geval in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening worden de volgende criteria gehanteerd:
- -
de persoon moet onder behandeling zijn of zich onder behandeling stellen van een specialist of;
- -
de persoon is al behandeld zonder dat dit tot een oplossing van de klachten heeft geleid.
Verder is het ontbreken van openbaar vervoer geen criterium of argument voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening.
Als blijkt dat ondersteuning nodig is, zal eerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
- -
-
6. Is er een indicatie voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, dan kan men tegen een gereduceerd tarief reizen met de regiotaxi.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Iedere geïndiceerde reiziger mag één persoon laten meereizen. De meereizende reist samen met de geïndiceerde reiziger vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming. Bij de reservering dient de reiziger dit al aan te geven. De meereizende betaalt dezelfde ritbijdrage als de geïndiceerde reiziger. Op basis van indicatie kan in enkele gevallen door het college meer dan één meereizende worden toegestaan.
Een geïndiceerde reiziger kan de indicatie ‘medische begeleider’ krijgen. Een indicatie voor een medisch begeleider wordt vastgesteld door het college. Een indicatie ‘medische begeleiding’ houdt in dat een reiziger door de aard van zijn/haar handicap tijdens de rit, wanneer nodig, begeleiding nodig heeft, die niet door de chauffeur geboden kan worden. Een reiziger met een indicatie ‘medische begeleiding’ moet zelf zorgen voor een (medisch) begeleider en mag niet zonder een dergelijke begeleider reizen. De medische begeleider is vrijgesteld van de betaling van een eigen ritbijdrage.
Bij personen met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een voorziening in natura of een pgb te besteden aan vervoer verstrekken.
-
7. Het college kan een autoaanpassing verstrekken, in natura of in de vorm van een pgb. Het aanpassen van een auto kan aan de orde zijn als een cliënt geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en een autoaanpassing de goedkoopst compenserende voorziening is om de beperkingen bij het verplaatsen te compenseren. Een autoaanpassing die als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, wordt niet verstrekt.
-
8. De autoaanpassing is alleen mogelijk als de auto is aan te passen, in goede staat verkeert en in beginsel niet ouder dan drie jaar is of nog vijf jaar mee kan.
-
9. De kosten van het plaatsen van de aanpassing in de eigen auto worden maximaal eenmaal in een periode van 5 jaar vergoed. Binnen deze periode wordt het overplaatsen van aanpassingen in een andere auto alleen vergoed wanneer is aangetoond dat vervanging van de (auto-)bus noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.
-
10. De autoaanpassingen worden verstrekt om het vervoer in de directe woonomgeving mogelijk te maken. Het voorzieningenniveau is daarop afgestemd. Dit betekent dat er geen aanpassingen worden verstrekt uitsluitend om het mogelijk te maken buiten de regio Twenterand te reizen.
-
11. De aanpassing aan de auto moet functioneel noodzakelijk zijn voor en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd
-
12. Cliënt is zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een passende verzekering. Als er schade ontstaat aan niet verzekerde aanpassingen, verstrekt het college geen vervangende voorziening.
-
13. De aangepaste auto dient altijd beschikbaar te zijn voor de persoon waar de aanpassing voor is gedaan.
-
14. Bij een autoaanpassing werkt het college altijd met een programma van eisen, waarmee één (bij aanpassingen < € 5.000,--) of twee (bij aanpassingen vanaf € 5.000,--) offertes opgevraagd worden. Het college vraagt bij autoaanpassingen advies aan een externe adviesinstantie.
-
15. Kinderen tot 9 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets of aangepaste autostoel worden verstrekt.
Artikel 26 Criteria maatwerkvoorziening structureel vervoer
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening structureel vervoer als het college heeft bepaald dat een cliënt niet in staat is om de locatie waar één van de vormen dagbesteding basis of dagbesteding plus wordt aangeboden op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met hulp van mantelzorger of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, al dan niet met het openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel te bereiken.
Paragraaf 3.5 Afwegingskader maatwerkvoorzieningen
Artikel 27 Zelfredzaamheid
-
1. In de Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van personen en hun sociale netwerk nadrukkelijk voorop en is het college alleen aan zet voor zover de persoon niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen.
-
2. De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:
- a.
het uitvoeren van de noodzakelijke ADL;
- b.
het voeren van een gestructureerd huishouden.
- a.
-
3. Reikwijdte ADL
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging. De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de ADL wordt nadrukkelijk gekeken naar: “het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf’.
Bijvoorbeeld: aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen, aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne etc. De overname van persoonlijke verzorging bij mensen met dementie of medische problematiek valt onder de Zorgverzekeringswet. Het bieden van structuur (aansporen) maakt deel uit van de Wmo 2015.
-
4. Reikwijdte gestructureerd huishouden
Op grond van de Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting is de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gedefinieerd als:
- a.
het kunnen beschikken over een leefbaar huishouden;
- b.
het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding; - het kunnen beschikken over de benodigde maaltijden; - het kunnen zorgen voor minderjarige kinderen.
- a.
Artikel 28 Participatie
Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het actief deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Artikel 29 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
-
1. Het college merkt een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel (hierna: voorziening) als algemeen gebruikelijk aan als:
- a.
deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
- b.
daadwerkelijk beschikbaar is;
- c.
een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de client tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;
- d.
deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
- a.
-
2. Het college merkt de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet uitputtend) aan, waarbij sommige voorzieningen ook tweedehands kunnen worden gekocht:
- •
fiets;
- •
fiets met lage instap;
- •
snorfiets, bromfiets of Spartamet;
- •
fietskar, aanhangfiets;
- •
ligfiets;
- •
tandem (met hulpmotor);
- •
bakfiets;
- •
stalling (driewiel)fiets;
- •
het gebruik van een auto;
- •
eigen auto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;
- •
autoaccessoires zoals: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak, cruise control;
- •
openbaar vervoer;
- •
wandelstok;
- •
kreuk-/strijkvrije kleding;
- •
boodschappendienst;
- •
(kant en klare) maaltijdvoorziening;
- •
glazenwasser;
- •
aanrechtblad;
- •
antislipvloer/coating;
- •
antislip mat;
- •
sta-op-stoel
- •
keramische- of inductiekookplaat;
- •
(een)hendelmengkraan;
- •
thermostaatkraan;
- •
keukenapparatuur;
- •
vervanging van stoffen meubilair door glad meubilair;
- •
herinrichtingskosten;
- •
schoonmaakmiddelen;
- •
aanschaf van een stofzuiger met HEPA-filter;
- •
robotstofzuiger;
- •
uittrekbare stoffer/plumeau;
- •
ophogen tuin/bestrating bij verzakking;
- •
eenvoudige toiletstoel;
- •
verhoogd toilet of toiletverhoger;
- •
tweede toilet/sanibroyeur;
- •
wandbeugels;
- •
een tweede trapleuning;
- •
eenvoudige douchestoel;
- •
zonwering (inclusief elektrische bediening).
- •
kinderopvang;
- •
alarmering (Zorgverzekeringswet);
- •
eenvoudige rollator.
- •
-
3. Het college is van oordeel dat een voorziening financieel gedragen kan worden met een minimuminkomen. Daarbij is het niet relevant of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft. Volgens het college kan een hulpmiddel financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
-
4. Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk wordt altijd gekeken naar de algemene situatie. Daarnaast wordt ook beoordeeld of de voorziening algemeen gebruikelijk is voor de specifieke aanvrager. Geeft de inwoner aan dat hij de algemeen gebruikelijke voorziening niet kan betalen, dan wordt beoordeeld of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de specifieke aanvrager. Het is dan aan de inwoner om aannemelijk te maken dat de voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort. Dit is uitdrukkelijk aan de inwoner, want bij het onderzoek naar de vraag of een voorziening voor eenieder als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden, mag het inkomen en/of vermogen geen rol spelen. De financiële situatie speelt dus alleen een rol als een inwoner betwist dat hij een algemeen gebruikelijke voorziening kan betalen. In zo’n geval kan het inkomen van de inwoner een rol spelen, maar ook het feit dat hij door een schuldsaneringstraject of beslag op zijn inkomen geen financiële ruimte heeft om te sparen of een lening af te sluiten. Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat in specifieke gevallen toch niet zijn.
Artikel 30 Gebruikelijke hulp
-
1. Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
-
2. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld (niet limitatief):
- •
het huishouden over te nemen;
- •
mee te gaan met familiebezoek of naar medische afspraken;
- •
het doen van de administratie;
- •
de opvoeding van en zorg voor kinderen door ouders;
- •
activeren tot het ondernemen van activiteiten;
- •
het gezamenlijk ondernemen van activiteiten;
- •
ondersteunen bij de persoonlijke hygiëne;
- •
ondersteunen bij het verkrijgen van dagstructuur.
- •
-
3. Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.
-
4. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Hierbij dient wel onderzocht te worden wat de reden van overbelasting is. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Artikel 31 Afwegingskader maatwerkvoorziening
-
1. Allereerst beoordeelt het college in het persoonlijk gesprek en het onderzoek of de beperkingen kunnen worden verminderd of worden weggenomen op eigen kracht, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk.
-
2. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.
Gebruikelijke hulp
Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld (niet limitatief):
- •
het huishouden over te nemen;
- •
mee te gaan met familiebezoek of naar de huisarts;
- •
het doen van de administratie;
- •
de opvoeding van en zorg voor kinderen door ouders;
- •
activeren tot het ondernemen van activiteiten;
- •
het gezamenlijk ondernemen van activiteiten;
- •
ondersteunen bij de persoonlijke hygiëne;
- •
ondersteunen bij het verkrijgen van dagstructuur.
Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.
- •
-
3. Gebruikelijke hulp in het huishouden
In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke ondersteuning:
- -
kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding;
- -
kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;
- -
kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen;
- -
kinderen tussen 18-23 jaar worden verondersteld de taken van een eenpersoons huishouden te kunnen uitvoeren.
De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Werkenden die vanwege het verplichtende karakter van de werkzaamheden langdurig van huis zijn, zullen niet in staat zijn om huishoudelijk werk over te nemen. Tijdens deze perioden van langdurige afwezigheid is er feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Is er sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
- -
-
4. Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende voorziening meegenomen zijn.
-
5. Als het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning afgeven.
-
6. Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een gestructureerd huishouden van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonhouden van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Hoofdstuk 4 Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 32 Procedure melding hulpvraag
-
1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gemeld.
-
2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. De bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.
-
3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Artikel 33 Cliëntondersteuning
-
1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
-
2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 34 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
-
1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
-
2. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoel in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
-
3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
-
4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Artikel 35 Gesprek en onderzoek
-
1. Het college onderzoekt, bij voorkeur in de thuissituatie van de cliënt, in een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
- b.
het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
- c.
de mogelijkheden om zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
- i.
op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen;
- ii.
met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk;
- iii.
met gebruikmaking van een algemene voorziening dan wel een algemeen gebruikelijke voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten;
- i.
- d.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
- e.
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
- f.
de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
- g.
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 verschuldigd zal zijn, en
- h.
de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
- a.
-
2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 34, vierde lid van deze verordening.
-
3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
-
4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.
Artikel 36 Gespreksverslag of ondersteuningsplan
-
1. De afspraken tussen het college en de cliënt worden vastgelegd in een gespreksverslag. Als gespreksverslag kan ook dienstdoen het ondersteuningsplan, tenzij dit ondersteuningsplan gelet op de aard van de te leveren ondersteuning en in afstemming met de cliënt niet noodzakelijk is.
-
2. Het gespreksverslag of in voorkomende gevallen het ondersteuningsplan wordt door het college aan de cliënt verstrekt.
-
3. Opmerkingen of latere aanvulling van de cliënt die worden aangegeven binnen een redelijke termijn worden aan het gespreksverslag dan wel het ondersteuningsplan toegevoegd.
Artikel 37 Advisering
-
1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:
- a.
op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;
- b.
op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
- a.
-
2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
- a.
het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een maatwerkvoorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 35 is gevoerd;
- b.
het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een maatwerkvoorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 35 heeft gevoerd, maar waarvan de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een maatwerkvoorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;
- c.
het college dat overigens gewenst vindt.
- a.
Artikel 38 Aanvraag
-
1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.
-
2. Het college kan in voorkomend geval een ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het ondersteuningsplan heeft aangegeven.
Hoofdstuk 5 Afweging en voorwaarden maatwerkvoorziening
Artikel 39 Criteria voor een maatwerkvoorziening
-
1. Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
-
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
- a.
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
- i.
op eigen kracht;
- ii.
met gebruikelijke hulp;
- iii.
met mantelzorg;
- iv.
met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
- v.
et gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of
- vi.
algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
- i.
-
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 35 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
- b.
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:
- i.
op eigen kracht;
- ii.
met gebruikelijke hulp;
- iii.
met mantelzorg;
- iv.
met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
- v.
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of
- vi.
algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
- i.
-
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 35 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
- a.
-
3. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.
Artikel 40 Voorwaarden en weigeringsgronden
-
1. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.
-
2. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening slechts indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.
-
3. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:
- a.
als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- b.
indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;
- c.
als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;
- d.
als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;
- e.
als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;
- f.
als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;
- g.
als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.
- a.
-
4. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie als:
- a.
deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;
- b.
de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Twenterand.
- a.
-
5. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening houdt het college alleen rekening met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een bandbreedte van 1.500 tot 2.000 kilometer op jaarbasis.
-
6. Het college verstrekt geen woonvoorziening:
- a.
als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;
- b.
als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;
- c.
ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing worden verstrekt;
- d.
als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing worden verstrekt;
- e.
als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie;
- f.
als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;
- g.
als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.
- a.
-
7. Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Almelo, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.
Artikel 41 Inhoud beschikking
-
1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
-
2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en, indien aan de orde, duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt.
- a.
-
3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
- e.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- a.
-
4. Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
Hoofdstuk 6 Pgb en financiële tegemoetkoming
Artikel 42 Regels voor pgb
-
1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6, tweede lid van de Wmo 2015 opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:
- a.
hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;
- b.
wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;
- c.
welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;
- d.
hoe de cliënt een keuze maakt voor een geschikte aanbieder;
- e.
op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;
- f.
op welke wijze de cliënt de aanbieder aanstuurt in de praktijk;
- g.
op welke wijze de inzet van de voorziening wordt gecontroleerd;
- h.
op welke wijze de cliënt een contract aangaat met de aanbieder;
- i.
de wijze waarop het pgb beheerd en georganiseerd gaat worden door de de cliënt of pgb-beheerder en/of vertegenwoordiger, waarbij rekening gehouden wordt met de kennis en vaardigheden die een de cliënt of pgb-beheerder en/of vertegenwoordiger moet bezitten om een pgb te kunnen beheren. Alle vaardigheden zijn omschreven in bijlage 5 van deze verordening.
- a.
-
2. Het pgb wordt niet besteed aan:
- a.
kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;
- b.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- c.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- d.
kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.
- a.
-
3. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.
-
4. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.
-
5. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
-
6. Iedere 6 maanden vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen de cliënt en/of diens pgb-beheerder en de aanbieder.
Artikel 43 Hoogte pgb
-
1. De hoogte van een pgb:
- a.
is gebaseerd op een door de cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;
- b.
is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en
- c.
bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.
- a.
-
2. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
-
3. De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
-
4. De hoogte van het persoonsgebonden budget is een afgeleide van het vastgestelde tarief van zorg in natura.
-
5. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning bedraagt bij inzet van:
- a.
professionele hulp ten hoogste het tarief van de goedkoopste adequate zorg in natura min 10%;
- b.
niet-professionele ondersteuning of sociaal netwerk de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de cao VVT, vermeerderd met de vakantietoeslag en tegenwaarde van de verlofuren.
- a.
-
6. De hoogte van een persoonsgeboden budget voor begeleiding individueel en dagbesteding bedraagt bij inzet van:
- a.
professionele ondersteuning door een organisatie met personeel ten hoogste het tarief van de goedkoopste adequate zorg in natura min 10%;
- b.
professionele ondersteuning door een ZZP-er ten hoogste het tarief van de goedkoopste adequate zorg in natura min 20%;
- c.
niet-professionele ondersteuning of sociaal netwerk:
- •
voor ondersteuning die per uur berekend wordt het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT te vermeerderen met vakantietoeslag en tegenwaarde van de verlofuren;
- •
€ 20,- per dagdeel voor de ondersteuning die per dagdeel berekend wordt.
- •
€ 30,- per etmaal voor de ondersteuning die per etmaal berekend wordt.
- •
- a.
-
7. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor vervoer maatschappelijke deelname bedraagt:
- a.
autokosten € 285,00 per jaar;
- b.
taxikosten € 1.665,00 per jaar;
- c.
rolstoeltaxikosten € 1.900,00 per jaar.
- a.
-
8. Voor echtgenoten en partners, die beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de pgb van vervoer bedraagt de hoogte van het pgb aan een ieder 50% van de bedragen zoals genoemd in lid 7 onder a, b of c. Indien de vervoersbehoefte van echtgenoten en partners niet samenvalt, kan het college het bedrag verhogen tot maximaal 150% van de in lid 7 onder a, b of c genoemde bedragen voor het echtpaar en partners.
-
9. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien deze persoon:
- a.
voor zijn diensten niet meer betaald krijgt dan het maximum uurtarief zoals in het vijfde en zesde lid is bepaald; en
- b.
heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt; en
- c.
het pgb niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers.
- a.
Artikel 44 Pgb voor sociaal netwerk
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor het sociaal netwerk, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de te verlenen hulp overstijgt de gebruikelijke hulp en in alle redelijkheid en billijkheid kan niet verwacht worden dat iemand dit in het kader van mantelzorg doet;
- b.
de te verlenen hulp voldoet aantoonbaar aan dezelfde eisen van doelmatigheid en efficiency als de maatwerkvoorziening in natura voor de betreffende diensten.
Artikel 45 Weigeren pgb
-
1. Het college weigert een pgb wanneer:
- a.
de cliënt niet voldoet aan de aan het toekennen van een pgb verbonden voorwaarden;
- b.
blijkt dat bij een eerdere intrekking of herziening de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- c.
blijkt dat bij een eerdere intrekking of herziening de cliënt het pgb niet gebruikt of voor een ander doel heeft gebruikt.
- a.
-
2. Als de cliënt de aan een pgb verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een pgb weigeren op grond van belangenverstrengeling. Het belang van degene die de ondersteuning met het pgb biedt mag namelijk nadrukkelijk niet boven het belang van de cliënt staan. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de cliënt een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een pgb te kiezen.
-
3. Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger pgb dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, biedt het college de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. Het college weigert daarmee een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare ondersteuningsvraag. Het college weigert het hele pgb als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
Artikel 46 Financiële tegemoetkomingen
-
1. Het college kan een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten toekennen van maximaal € 1.100,00.
-
2. Het college kan een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning toekennen van maximaal € 250,00.
-
3. Het college kan een financiële tegemoetkoming voor het aanschaffen en onderhouden van een sportrolstoel toekennen van maximaal € 4.900,00 per drie jaar.
Artikel 47 Tegemoetkoming voor verhuiskosten
-
1. Indien het college heeft beoordeeld dat cliënt geen recht heeft op een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing vanwege toepassing van het primaat verhuizing, kan het college een tegemoetkoming voor verhuiskosten verstrekken ter hoogte van de werkelijke kosten tot maximaal € 1.100,00.
-
2. Bij de afweging tot het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing zoals het college die maakt wordt, tevens beoordeeld of cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning.
-
3. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is, wordt geen maatwerkvoorziening voor woningaanpassing verstrekt voor de huidige woning, rekening houdende met de criteria in het vierde lid. Een verhuiskostenvergoeding kan dan verstrekt worden en, indien noodzakelijk, een maatwerkvoorziening tot woningaanpassing van de woning waar naartoe wordt verhuisd.
-
4. De beoordeling of cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning vindt in ieder geval plaats indien:
- a.
de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de cliënt geschikter is of verhuizing goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;
- b.
er geen contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische of sociale redenen;
- c.
de kosten van een door het college te verstrekken bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de cliënt bewoonde woning meer bedragen dan € 7.500,00-, en
- d.
er binnen een tijdsbestek van een jaar of binnen een medisch aanvaardbare termijn een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd.
- a.
-
5. Indien het verhuisprimaat wordt toegepast en de cliënt niet wenst te verhuizen, wordt de cliënt de mogelijkheid geboden van een tegemoetkoming tot maximaal € 5.000,00 onder de voorwaarde dat de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening worden uitgevoerd conform de aanwijzingen van het college.
Artikel 48 Uitbetaling en verantwoording tegemoetkoming
-
1. Uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit realisatie blijkt van de gemaakte kosten en uitvoering conform de gestelde eisen door het college (eventueel middels een programma van eisen) dan wel indien de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt is gerealiseerd door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
-
2. Bij de verstrekking van een tegemoetkoming vindt betaling op basis van declaratie plaats.
Hoofdstuk 7 Herziening, intrekking en terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 49 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering
-
1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015.
-
2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015 herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt;
- f.
wijzigingen niet tijdig zijn doorgegeven.
- a.
-
3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
-
4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
-
5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
7. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
Artikel 50 Verrekening
Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.
Hoofdstuk 8 Bijdrage in de kosten
Artikel 51 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
-
1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
- a.
voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en,
- b.
voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot of hieraan gelijkgestelden. Dit geldt ook voor een financiële tegemoetkoming.
- a.
-
2. Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:
- a.
de onderhoudsplichtige ouders en;
- b.
degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
- a.
-
3. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van de volgende algemene voorzieningen:
- a.
was- en strijkservice;
- b.
algemene voorziening gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie.
- a.
Artikel 52 Hoogte bijdrage in de kosten
-
1. De bedragen die een cliënt verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening dan wel voor een pgb, zijn gelijk aan die genoemd in Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
-
2. De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang wordt vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
-
3. De hoogte van de bijdrage voor de algemene voorziening was- en strijkservice bedraagt:
- a.
voor de cliënt die zelf kan wassen en strijken: € 17,50 per waszak, te betalen aan de aanbieder;
- b.
voor die cliënt die vanwege beperkingen zelf niet kan wassen en strijken: € 4,50 per waszak, te betalen aan de aanbieder.
- a.
-
4. De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing, de in het tweede genoemde maatwerkvoorziening voor vervoer maatschappelijke deelname of de in het vierde lid genoemde algemene voorzieningen, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
-
5. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.
-
6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.
-
7. De kostprijs van een algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per cliënt maakt.
-
8. De bijdragen in de kosten voor de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang wordt door aanbieder van de betreffende maatwerkvoorziening vastgesteld en geïnd.
Hoofdstuk 9 Kwaliteit en veiligheid
Artikel 53 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
-
1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:
- a.
voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
- b.
voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;
- c.
inzet van de juiste deskundigheid;
- d.
ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;
- e.
er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.
- a.
-
2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
-
3. De kwaliteitseisen die gelden voor aanbieders die maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb leveren, zijn vastgelegd in bijlage 4 bij deze verordening.
-
4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 54 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
-
1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of
- b.
een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- i.
een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en
- ii.
de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- i.
- a.
-
2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
- a.
conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de Wmo 2015, en
- b.
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- a.
-
3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
- a.
kosten van de beroepskracht;
- b.
redelijke overheadkosten;
- c.
kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- d.
reis- en opleidingskosten;
- e.
indexatie van loon binnen een overeenkomst;
- f.
overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
- a.
-
4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening, en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
- i.
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
- ii.
instructie over het gebruik van de voorziening;
- iii.
onderhoud van de voorziening, en
- iv.
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.
- i.
- a.
Artikel 55 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
-
1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
-
2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
-
3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
-
4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Hoofdstuk 10 Tegemoetkoming meerkosten
Artikel 56 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan een door het college nader te bepalen percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie verstrekken.
Hoofdstuk 11 Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 57 Klachtregeling
-
1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.
-
2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 58 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
-
1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten ten aanzien van geleverde voorzieningen en diensten.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 59 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
-
1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
-
2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffendemaatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
-
4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Hoofdstuk 12 Slotbepalingen
Artikel 60 Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 61 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 62 Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.
-
2. Op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt de op 15 februari 2022 vastgestelde en op 19 december 2023 gewijzigde Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022 ingetrokken.
-
3. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022 totdat het college een nieuw besluit genomen heeft.
-
4. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022 en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
-
5. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2025.
Ondertekening
Aldus besloten tijdens de vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Twenterand
Vriezenveen, 17 december 2024
De raad voornoemd,
de griffier,
A.G.M. Krone MSc
de voorzitter,
mr. J.C.F. Broekhuizen
Bijlage 1: Normenkader in minuten per week
Tabel 1 Schoon en leefbaar huis
Resultaat: Schoon en leefbaar huis |
||
Basis inwonersituatie |
125 minuten |
|
Minder inzet |
Eigen mogelijkheden cliënt en/of netwerk |
-15 minuten |
Meer inzet |
Beperkingen en belemmeringen client |
+30 minuten (enige extra inzet) of +60 minuten (veel extra inzet) |
Extra kamer in gebruik als slaapkamer |
+18 minuten |
|
Extra kamer niet in gebruik als slaapkamer |
+5 minuten |
|
Vervuiling huisdier |
+15 minuten |
|
Omvang, inrichting of bewerkelijkheid van de woning |
+15 minuten |
Tabel 2 Wasverzorging
Resultaat: Wasverzorging |
||
Was 1 pers. huishouden |
35 minuten |
|
Was 2 pers. huishouden |
43 minuten |
|
Strijken (1 of 2 pers) |
20 minuten |
|
Extra wasgang indien nodig |
16 minuten per extra was per week |
|
Eenpersoonshuishouden |
2 wasgangen per week |
|
Tweepersoonshuishouden |
2,5 wasgangen per week |
Tabel 3 Boodschappen
Resultaat: Boodschappen |
||
Overname boodschappen |
51 minuten |
|
Minder inzet |
Eigen mogelijkheden client en/of netwerk |
-10 minuten |
Tabel 4 Regie/organisatie, AIV
Resultaat: Regie/organisatie, AIV |
||
Regie/organisatie |
30 minuten |
|
Advies, instructie en voorlichting (AIV) |
90 minuten (6 weken) |
Tabel 5 Maaltijden
Resultaat: Maaltijden |
||
Twee broodmaaltijden |
20 minuten per dag |
|
Warme maaltijd |
20 minuten per dag |
Tabel 6 Kindzorg CIZ Wmo richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden 2006
Resultaat: Kindzorg |
|
Naar bed brengen / uit bed halen |
10 minuten |
Wassen en kleden |
30 minuten |
Eten en/of drinken geven |
20 minuten (broodmaaltijd) of 25 minuten (warme maaltijd) |
Babyvoeding (flesje/ borstvoeding) |
20 minuten |
Luier verschonen |
10 minuten |
Naar school/crèche brengen/halen |
15 minuten (per gezin) |
Bijlage 2: Activiteiten en frequenties
Tabel 1 Frequenties nodig voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)
Woonruimte |
Basis activiteit |
Frequentie/norm |
Woonkamer (en andere kamers) |
Stof afnemen hoog incl. luchtfilters |
1x per 2 weken |
Stof afnemen midden |
1x per week |
|
Stof afnemen laag |
1x per week |
|
Opruimen |
1x per week |
|
Stofzuigen |
1x per week |
|
Dweilen |
1x per week |
|
Slaapkamer(s) |
Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters |
1x per 6 weken |
Stof afnemen midden |
1x per week |
|
Stof afnemen laag |
1x per week |
|
Opruimen |
1x per week |
|
Stofzuigen |
1x per week |
|
Dweilen |
1x per 2 weken |
|
Bed verschonen of opmaken |
1x per 2 weken |
|
Keuken |
Stofzuigen |
1x per week |
Keukenblok (buitenzijde) incl. tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, evt. tafel |
1x per week |
|
Keukenapparatuur (buitenzijde) |
1x per week |
|
Afval opruimen |
1x per week |
|
Sanitair |
Badkamer schoonmaken (incl. stofzuigen en dweilen) |
1x per week |
Toilet schoonmaken |
1x per week |
|
Hal |
Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters |
1x per week |
Stof afnemen midden |
1x per week |
|
Stof afnemen laag |
1x per week |
|
Stofzuigen |
1x per week |
|
Trap stofzuigen (binnenshuis) |
1x per week |
|
Dweilen |
1x per week |
Tabel 2 Frequentie nodig voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten)
Woonruimte |
Incidentele activiteit |
Frequentie/norm |
Woonkamer |
Gordijnen wassen |
1x per jaar |
Reinigen lamellen/luxaflex |
2x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4x per jaar |
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2x per jaar |
|
Zitmeubels afnemen (droog/nat) |
1x per 8 weken |
|
Radiatoren reinigen |
2x per jaar |
|
Slaapkamer |
Gordijnen wassen |
1x per jaar |
Reinigen lamellen/luxaflex |
2x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4x per jaar |
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2x per jaar |
|
Radiatoren reinigen |
2x per jaar |
|
Matras draaien |
2x per jaar |
|
Keuken |
Gordijnen wassen |
2x per jaar |
Reinigen lamellen/luxaflex |
3x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4x per jaar |
|
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2x per jaar |
|
Radiatoren reinigen |
3x per jaar |
|
Keukenkastjes (binnenzijde) |
2x per jaar |
|
Koelkast (binnenzijde) |
3x per jaar |
|
Oven/magnetron (grondig schoonmaken) |
4x per jaar |
|
Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid) |
1x per jaar |
|
Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - vaatwasser bestendig |
2x per jaar |
|
Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasser bestendig |
2x per jaar |
|
Bovenkant keukenkastjes |
1x per 6 weken |
|
Tegelwand (los van keukenblok) |
2x per jaar |
|
Sanitair |
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2x per jaar |
Radiatoren reinigen |
2x per jaar |
|
Tegelwand badkamer afnemen |
4x per jaar |
|
Gordijnen wassen |
1x per jaar |
|
Ramen binnenzijde wassen |
4x per jaar |
|
Reinigen lamellen/luxaflex |
3x per jaar |
|
Hal |
Radiator reinigen |
2x per jaar |
Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten |
2x per jaar |
Tabel 3 Activiteiten en frequenties nodig voor de wasverzorging
Activiteiten wasverzorging (één complete wasgang) |
Frequentie uitvoering eenpersoonshuishouden |
Frequentie uitvoering tweepersoonshuishouden |
Wasgoed sorteren (eenmalig, voor meerdere wasgangen) |
1x per week |
1x per week |
Behandelen van vlekken |
2x per week |
2,5 keer per week |
Was in de wasmachine stoppen en aanzetten |
2x per week |
2,5 keer per week |
Wasmachine leeghalen |
2x per week |
2,5 keer per week |
Sorteren naar droger of waslijn |
2x per week |
2,5 keer per week |
Was in de droger stoppen |
2x per week |
2,5 keer per week |
Droger leeghalen |
2x per week |
2,5 keer per week |
Was ophangen |
2x per week |
2,5 keer per week |
Was afhalen |
2x per week |
2,5 keer per week |
Was opvouwen |
2x per week |
2,5 keer per week |
Was strijken |
1x per week |
1x per week |
Was opbergen en opruimen |
2x per week |
2,5 keer per week |
Tabel 4 Activiteiten en frequenties voor de boodschappen
Boodschappen |
Frequentie |
Opstellen boodschappenlijst |
1x per week |
Het doen van de boodschappen |
1x per week |
Het opruimen van de boodschappen |
1x per week |
Tabel 5 Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting
Advies, instructie en voorlichting (AIV) |
Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van de activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de was-verzorging. |
Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden. |
Tabel 6 Activiteiten en frequenties nodig voor de maaltijden
Maaltijden |
Frequentie |
Broodmaaltijden: tafel dekken, eten en drinken klaarzetten (1 maaltijd op tafel, 1 maaltijd in de koelkast), afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen. |
1x per dag* |
Opwarmen maaltijd: maaltijd opwarmen, tafel dekken, eten en drinken klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser in/uitruimen. |
1x per dag* |
* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
Tabel 7 Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Kindzorg |
Tijdsbesteding in minuten per activiteit per kind |
Naar bed brengen/uit bed halen |
10 minuten |
Wassen en kleden |
30 minuten |
Eten en drinken geven |
20 minuten (broodmaaltijd) of 25 minuten (warme maaltijd) |
Babyvoeding (flesje/borstvoeding) |
20 minuten |
Luier verschonen |
10 minuten |
Naar school/opvang brengen/halen |
15 minuten (per gezin) |
Bijlage 3
Tabel 1 Kenmerken begeleiding individueel en plus
Basis |
Plus |
De inwoner heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig
|
De inwoner heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig
|
De inwoner kan de behoefte/ondersteuningsvraag voldoende begrijpelijk maken
|
De inwoner kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken
|
De inwoner is gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken
|
De inwoner is wisselend gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken
|
De inwoner heeft redelijk inzicht in de eigen (on)mogelijkheden
|
De inwoner heeft beperkt of geen inzicht in de eigen (on)mogelijkheden
|
Er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek bij de inwoner
|
De inwoner vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag. Er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek
|
De leefsituatie is redelijk stabiel. Er is geen of slechts een geringe kans op risicovolle situaties en/of escalatie
|
De leefsituatie is niet stabiel en/of er is een grote kans op risicovolle situaties en/of escalaties
|
De inwoner is in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag
|
De inwoner is niet in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag
|
Opleidingseisen
|
Opleidingseisen
|
Tabel 2 Kenmerken dagbesteding basis en plus
Basis |
Plus |
De inwoner heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig
|
De inwoner heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig
|
De inwoner kan de behoefte/ondersteuningvraag voldoende begrijpelijk maken
|
De inwoner kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken
|
De inwoner kan beperkt of geen inzicht in de eigen beperkingen hebben, maar dit zorgt niet voor belemmeringen
|
De inwoner heeft beperkt inzicht in de eigen beperkingen, wat zorgt voor belemmeringen en intensievere ondersteuning.
|
De inwoner vertoont redelijk constant gedrag. Er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek.
|
De inwoner vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag; er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek.
|
|
De inwoner is snel (psychisch) uit balans en kan moeilijk omgaan met veranderingen
|
Opleidingseisen Het personeel dat cliëntgebonden zorg levert, heeft een door de Nederlandse overheid erkende zorggerelateerde opleiding afgerond en het diploma behaald op minimaal Mbo 3 niveau. |
Opleidingseisen Het personeel dat cliëntgebonden zorg levert, heeft een door de Nederlandse overheid erkende zorggerelateerde opleiding afgerond en het diploma behaald op minimaal Mbo 4 niveau. |
Bijlage 4 Kwaliteitseisen
De kwaliteitseisen die gelden voor aanbieders die maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb leveren, zijn naast de op grond van de Wmo 2015 geldende kwaliteitseisen:
Kwaliteitseisen m.b.t. de doelmatigheid
- •
Aanbieder beschikt over de benodigde deskundigheid, gericht op de maatwerkvoorziening. Ook draagt hij er zorg voor dat duidelijk is wíe bevoegd en bekwaam is om wát uit te mogen voeren.
Kwaliteitseisen m.b.t. veiligheid
- •
Veiligheid wordt systematisch besproken in teamvergaderingen, met cliënten en hun verwanten.
- •
Aanbieder draagt er zorg voor dat professionals bij acute onveiligheid direct optreden.
- •
Professionals bepalen multidisciplinair hoe te handelen bij acute onveiligheid. Professionals zijn toegerust om met acuut onveilige situaties om te gaan.
- •
Aanbieder heeft geregeld dat de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling is geïmplementeerd en gebruikt wordt door de organisatie.
- •
Aanbieder zorgt ervoor dat professionals de veiligheid inschatten aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument. Professionals bepalen mede op basis van de risico's de in te zetten ondersteuning.
- •
Aanbieder zorgt dat afspraken en de wijze van vervoer (indien door de aanbieder zelf georganiseerd en niet behorend tot een maatwerkvoorziening Wmo 2015) zijn vastgelegd en dat deze duidelijk zijn voor personeel en cliënten, daarbij in acht genomen dat is bepaald hoe en waarmee een cliënt zich verplaatst en de daarbij behorende risico's.
- •
Aanbieder maakt gebruik van een veiligheidsmanagementsysteem om continue risico’s te signaleren, verbeteringen door te voeren en beleid vast te leggen.
- •
Aanbieder draagt er zorg voor dat afspraken over gebruik van apparaten zijn vastgelegd, en dat er risicotaxaties worden uitgevoerd over omgang en afspraken.
Kwaliteitseisen m.b.t. leefklimaat en fysieke omgeving
- •
Het leefklimaat en de fysieke omgeving zijn schoon, veilig en passend voor cliënten. Met passend wordt bedoeld dat het leefklimaat past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
Kwaliteitseisen m.b.t. bedrijfsvoering
- •
Aanbieder voert een deugdelijke administratie en goede registratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven, verplichtingen, cliëntdossiers en verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming en geeft hier op verzoek van het college inzage in.
Verklaring omtrent het gedrag (VOG)
- •
Aanbieder legt op eerste verzoek van het college een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Deze verklaring moet dan binnen 9 weken na verzoek van het college worden overgelegd. De eis van de VOG is van toepassing op natuurlijke personen. Alle beroepskrachten en andere personen die namens aanbieder direct en indirect cliëntencontact hebben, moeten een geldige VOG kunnen overleggen. Met indirect contact wordt bedoeld ondersteunend personeel dat werkzaam is op de locatie waar de hulp wordt verleend. Dit ondersteunend personeel is niet direct betrokken bij de hulp aan cliënten, echter is wel werkzaam in de omgeving van de cliënten.
Minimum opleidingsniveau personeel
- •
De aanbieder zet personeel in dat over ervaring en kwalificaties/opleiding beschikt die passend zijn bij de te verrichte activiteiten en bij de persoonlijke kenmerken en omstandigheden, complexiteit en aard van de problematiek van de inwoner en toont dit op verzoek van het college aan.
- •
Het personeel dat cliëntgebonden zorg levert, moet een door de overheid erkende, afgeronde zorggerelateerde (gericht op mensen) opleiding hebben. Dit, naar uitsluitend oordeel van het college.
- •
Voor de ondersteuningsbehoeften geldt dat de aanbieder functies/kwaliteit inzet passend bij de volgende minimale opleidingsniveaus:
- -
Begeleiding individueel basis en dagbesteding basis: Mbo3
- -
Begeleiding individueel plus en dagbesteding plus: Mbo4
- -
Kwaliteitseisen m.b.t. doelmatigheid
- •
Aanbieder werkt met bewezen effectieve interventies. De interventies zijn beschreven en onderbouwd.
- •
Aanbieder draagt zorg voor deskundigheidsbevordering, verantwoorde werktoedeling, een goede werksfeer, aanwezigheid ziekteverzuimbeleid, ontwikkelgesprekken en veilige werkomgeving. De aanbieder handelt daarin conform de landelijke richtlijnen zoals door brancheorganisaties ontwikkeld.
Bijlage 5 Pgb vaardigheden
De vaardigheden en kennis die een de cliënt of pgb-beheerder moet bezitten om een pgb te kunnen beheren, zijn de onderstaande geldende vaardigheden en kennis.
Inzet van de voorziening
- •
De cliënt of pgb-beheerder heeft inzicht in de in de in te zetten voorziening.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan beargumenteren waarom zorg in natura niet passend is.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan beargumenteren waarom de ondersteuning ingekocht moet worden middels pgb.
Inzicht in regels en verplichtingen
- •
De cliënt of pgb-beheerder heeft inzicht in de regels en verplichtingen die behoren bij het beheren van een pgb of weet deze bij de desbetreffende instanties te vinden.
- •
De cliënt of pgb-beheerder weet welke wijzigingen hij moet doorgeven aan instanties of hij is in staat deze verplichtingen te vinden.
Overzichtelijke administratie bijhouden
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan het budgetplan correct invullen.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan facturen controleren.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan belangrijke documenten vijf jaar archiveren.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan de juiste zorgovereenkomst kiezen.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan een zorgovereenkomst afsluiten.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan een zorgovereenkomst verzenden naar de SVB.
Communicatievaardigheden
- •
De cliënt of pgb-beheerder is telefonisch of schriftelijk communicatief voldoende vaardig om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar, de SVB en de aanbieders.
- •
De cliënt of pgb-beheerder is in staat tijdig te communiceren over veranderingen, schriftelijk dan wel telefonisch.
Zelfstandig handelen
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan zelfstandig handelen.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan onafhankelijk kiezen voor een aanbieder.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan tijdig zelfstandig het pgb verlengen, wijzigen en/of stopzetten.
Afspraken maken en vastleggen
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan afspraken maken en vastleggen met instanties en aanbieders.
- •
De cliënt of pgb-beheerder maakt op zijn minst afspraken over: uurtarief, (begeleidings-) activiteiten, hoeveel tijd er nodig is voor (begeleidings-) activiteiten, hoe de voortgang van de doelen wordt bijgehouden.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan gemaakte afspraken met instanties en aanbieders verantwoorden aan het college en waar nodig aan de SVB.
Beoordelen passende zorg
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan beoordelen of de ingezette voorziening passend is.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan aantonen dat de ingezette voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen zoals omschreven in bijlage 1 van deze verordening.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan aantonen dat de ingezette voorziening doeltreffend is, door te onderbouwen hoe de (begeleidings-) activiteiten gaan bijdragen aan het behalen van het gestelde resultaat.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan de kwaliteit van ingezette voorziening bewaken en waar nodig bespreken met de aanbieder.
Coördineren
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan de inzet van aanbieders coördineren.
- •
De cliënt of pgb-beheerder regelt vervanging bij vakantie, verlof en/of ziekte van de aanbieder en houdt daarbij rekening met de kwaliteitseisen zoals omschreven in bijlage 1 van deze verordening.
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan garanderen dat er altijd een veilige situatie.
- •
De cliënt of pgb-beheerder draagt zorg dat de aanbieders en mantelzorgers niet overbelast raken.
Werkgeverschap
- •
De cliënt of pgb-beheerder kan als werk- of opdrachtgever de aanbieders aansturen en hen aanspreken op hun functioneren.
- •
De cliënt of pgb-beheerder weet welke verplichtingen horen bij het type zorgovereenkomst dat gebruik wordt.
- •
De cliënt of pgb-beheerder is verantwoordelijk voor een veilige vertrouwde werkomgeving. Wanneer dit niet het geval is, kan de cliënt of pgb-beheerder tijdig op de juiste manier anticiperen op de situatie.
Kennis over werk- of opdrachtgeverschap
- •
De cliënt of pgb-beheerder heeft voldoende (juridische) kennis over werk- of opdrachtgeverschap en/of weet deze kennis te vinden.
- •
De cliënt of pgb-beheerder is bewust dat juridische en arbeidsrechtelijke zaken behoren tot het pgb-beheer en bij de rol als werk- of opdrachtgever. De cliënt of pgb-beheerder is dan ook in staat zich (wanneer nodig) te verdiepen in juridische en arbeidsrechtelijke zaken zoals: ontslag en aansprakelijkheidsvraagstukken en/of zich hierover te laten adviseren.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl