Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732430
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732430/1
Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen gemeente Hattem
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen gemeente HattemHet college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem;
gelet op:
- •
Artikel 4, lid 81 van de Algemene wet bestuursrecht;
- •
De artikelen 108, 147 en 156 van de Gemeentewet;
- •
De Participatiewet;
- •
De Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
- •
De Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk - arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- •
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
- •
Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Hattem 2023;
- •
Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017;
- •
Verordening individuele inkomenstoeslag 2015;
besluit vast te stellen de
Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen gemeente Hattem.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begrippen
-
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemers (IOAW), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), Algemene wet bestuursrecht (Awb), Gemeentewet en de ‘Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Hattem 2023’, tenzij daar uitdrukkelijk van wordt afgeweken.
-
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a.
Belanghebbende: een persoon die belang heeft bij het beleid dat de gemeente voert;
- b.
Bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Participatiewet;
- c.
College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem;
- d.
Inkomen: het inkomen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet. De uitkering die op grond van de Participatiewet voor de kosten van levensonderhoud wordt verstrekt, wordt ook tot het inkomen gerekend;
- e.
Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 15 lid 1, van de Participatiewet, artikel 13 lid 1 van de IOAW en IOAZ en artikel 30c lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
- f.
Maatregelenverordening: Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017;
- g.
Mantelzorg: zorg ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, bescherm wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
- h.
Niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub a van de Participatiewet;
- i.
Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet, waaronder de bijstand voor de kosten van levensonderhoud op grond van het Bbz 2004 en de verleende inkomensvoorziening op grond van de IOAW en IOAZ;
- j.
Verordening: Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Hattem 2023;
- k.
Vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving.
- a.
-
3. Begripsbepalingen die slechts voor een bepaald hoofdstuk of paragraaf relevant zijn of daar een andere betekenis hebben, zijn voor de leesbaarheid alleen bij dat onderdeel vermeld.
Hoofdstuk 2. Werk & participatie
Artikel 2. Algemene bepalingen over werk- en participatievoorzieningen
-
1. Het bieden van maatwerk geldt als uitgangspunt bij de uitvoering van de Participatiewet. De gemeente Hattem onderzoekt per belanghebbende de ondersteuningsbehoefte en zoekt (indien noodzakelijk) naar een aanbieder die een passende voorziening kan bieden. Om die reden koopt de gemeente Hattem op voorhand geen voorzieningen in.
-
2. Ten behoeve van de re-integratie wordt een plan van aanpak gemaakt. Dit plan van aanpak beschrijft welke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden ingezet c.q. aangeboden, alsmede de daaraan verbonden rechten en plichten van belanghebbende. Tevens wordt het beoogde einddoel in het plan van aanpak opgenomen.
Artikel 3. Voorziening werkervaring
-
1. De toestemming voor een voorziening werkervaring wordt door het college verleend voor maximaal 6 maanden. Deze toestemming kan ten hoogste eenmaal voor de duur van maximaal 6 maanden worden verlengd, indien dit de arbeidsmarktkansen vergroot.
-
2. Indien de voorziening werkervaring tegelijkertijd met scholing of opleiding wordt aangeboden, kunnen de activiteiten langer duren dan 6 maanden, maar niet langer dan de scholing of opleiding.
Artikel 4. Detacheringsbaan
-
1. Een detacheringsbaan wordt alleen aangeboden als een bedrijf of organisatie beschikbaar is die belanghebbende een werkplek biedt van in beginsel minimaal zes maanden, tenzij belanghebbende een beroep kan doen op de terugkeergarantie als opgenomen in de cao Aan de slag.
-
2. Belanghebbende op een detacheringsbaan en zijn inlener dienen mee te werken aan ondersteuning en voorzieningen die de ontwikkeling van belanghebbende bevorderen. Dat kan ook betekenen dat als een andere inleenplek met meer toekomstperspectief beschikbaar is, belanghebbende meewerkt aan herplaatsing op deze nieuwe plek. Doorstroom naar een reguliere dienstbetrekking blijft voorop staan. Niet meewerken hieraan kan leiden tot einde dan wel niet verlengen van de detacheringsbaan.
Artikel 5. Scholing
-
1. In aanvulling op artikel 7 van de verordening gelden de volgende voorwaarden voor scholing:
- a.
Bij de beoordeling van de noodzaak van de scholing weegt het college de volgende aspecten af:
- i.
De arbeidsmarktrelevantie van de scholing;
- ii.
De haalbaarheid van de scholing voor belanghebbende;
- iii.
De duur van de scholing.
- i.
- b.
Scholing wordt zo veel als mogelijk ingezet in combinatie met een voorziening gericht op werk.
- c.
De duur van het scholingstraject is maximaal 12 maanden.
- d.
De kosten van de scholing of opleiding bedragen maximaal € 2500,-.
- a.
-
2. Indien het voor de kansen op werk noodzakelijk wordt geacht, kan in bijzondere individuele omstandigheden worden afgeweken van de voorwaarden in het eerste lid.
Artikel 6. Participatieplaats
-
1. Het college legt de te verrichten additionele werkzaamheden gericht op werkinschakeling vast in een schriftelijke overeenkomst. De werkgever en belanghebbende, die de additionele werkzaamheden gaat verrichten, ondertekenen de overeenkomst.
-
2. De overeenkomst heeft een maximale looptijd van 2 jaar. De looptijd kan worden verlengd met nog eens maximaal 2 jaar.
Artikel 7. Participatievoorziening beschut werk
-
1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan belanghebbende van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze belanghebbende:
- a.
behoort tot de doelgroep; of
- b.
een persoon is aan wie het UWV een uitkering verstrekt.
- a.
-
2. Het college biedt een passende tussenvoorziening aan, indien voor belanghebbende niet direct een passende beschutte werkplek beschikbaar is. Dit betreft de volgende voorzieningen:
- a.
Arbeidsmatige dagbesteding;
- b.
Vrijwilligerswerk;
- c.
Andere vormen van maatschappelijke participatie of werk.
- a.
-
3. Boven op het aantal geraamde beschutte werkplekken realiseert het college geen extra dienstbetrekkingen beschut werk.
Artikel 8. Administratief proces loonkostensubsidie
-
1. Het college stelt vast of belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het college kan advies inwinnen over het oordeel of belanghebbende tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
-
2. Loonkostensubsidie wordt op aanvraag verleend. Hiervan wordt afgeweken als in de wet is bepaald dat een loonkostensubsidie ambtshalve wordt verleend.
-
3. Voor het vaststellen van de loonwaarde wordt een loonwaardemeting ingezet. Deze wordt uitgevoerd door een onafhankelijke loonwaarde-expert.
-
4. De gemeente verleent loonkostensubsidie vanaf de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst of bij belanghebbende als bedoeld in artikel 10d, lid 2, van de Participatiewet vanaf de datum waarop hiervoor een aanvraag door de werkgever is ingediend.
Artikel 9. Loonkostensubsidie buiten de wettelijke doelgroep
-
1. De gemeente Hattem kan werkgevers, die niet in aanmerking komen voor de wettelijke loonkostensubsidie, een loonkostensubsidie verstrekken als zij een persoon in dienst nemen die:
- a.
een tijdelijke lagere productiviteit heeft; en
- b.
extra begeleiding nodig heeft bovenop de reguliere begeleiding van de werkgever; en
- c.
een arbeidsovereenkomst heeft voor een periode van tenminste 6 maanden.
- a.
-
2. De loonkostensubsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 50 procent van de loonkosten gedurende maximaal 12 maanden met de mogelijkheid van verlenging tot en met maximaal 24 maanden. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt berekend zoals vermeld in artikel 10d, lid 4 en 5 van de Participatiewet.
-
3. De loonkostensubsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt op aanvraag of ambtshalve verleend.
-
4. De loonkostensubsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt uitbetaald via een maandelijks voorschot.
-
5. Voor vaststelling en eventuele terugvordering van de loonkostensubsidie gelden de volgende afspraken:
- a.
Na afloop van de subsidieperiode levert de werkgever de loonstroken aan over deze periode.
- b.
De hoogte van de subsidie wordt afgestemd op het werkelijk aantal maanden of gedeelten van maanden waarover op basis van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen aantal uren ook daadwerkelijk loon is betaald door de werkgever.
- c.
De gemeente kan de loonkostensubsidie lager vaststellen als uit de verantwoordingstukken blijkt dat de werkelijke loonkosten lager zijn dan de toegekende loonkostensubsidie.
- d.
Hetgeen onverschuldigd is betaald, wordt op grond van artikel 4.57 van de Awb teruggevorderd.
- e.
De werkgever mag de loonkostensubsidie niet overdragen aan derden.
- a.
Artikel 10. Persoonlijke ondersteuning bij werk
-
1. Persoonlijke ondersteuning bij werk, zoals bedoeld in artikelen 11 en 16 t/m 24 van de verordening, kan worden geboden in de vorm van een jobcoach of een interne werkbegeleider.
-
2. De gemeente kan jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten indien:
- a.
de belanghebbende een arbeidsovereenkomst van ten minste 6 maanden heeft; en
- b.
de belanghebbende een dienstbetrekking heeft van ten minste 12 uur per week.
- a.
-
3. In specifieke situaties kan de gemeente gemotiveerd afwijken van de voorwaarden zoals vermeld in het tweede lid. Voorbeelden van specifieke situaties zijn:
- a.
Proefplaatsing: tijdens een proefplaatsing kan de gemeente jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten, ondanks dat nog geen sprake is van een dienstbetrekking. Met als voorwaarde dat de werknemer de intentie uitspreekt om de werknemer direct aansluitend aan de proefplaatsing in dienst te nemen. De jobcoaching tijdens de proefperiode telt niet mee voor de maximale duur van de jobcoaching, zoals vermeld in het vijfde lid.
- b.
BBL-opleiding: tijdens een BBL-opleiding kan de gemeente jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten.
- a.
-
4. In aanvulling op artikel 2 kan de gemeente geen jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten in de volgende situaties:
- a.
Stage-of leerovereenkomst;
- b.
Werkervaringsplek;
- c.
Uitzendovereenkomst met uitzendbeding;
- d.
0-uren contract;
- e.
Minimum-maximum overeenkomst waarbij het minimum aantal te werken uren 12 uur of minder bedraagt.
- a.
-
5. Een jobcoach of interne werkbegeleider heeft de volgende taken en verantwoordelijkheden:
- a.
Het gaat om persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van taken in de vorm van structurele begeleiding, als de werknemer zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de opgedragen taken te verrichten;
- b.
De jobcoach of interne werkbegeleider zorgt dat de werknemer uiteindelijk zelfstandig(er) het werk uitvoert en/of breder inzetbaar is en/of een hogere loonwaarde heeft gerealiseerd;
- c.
De activiteiten die de jobcoach of interne werkbegeleider hiertoe inzet kenmerken zich door: vanuit een onderzoekende houding de werknemer te ondersteunen bij het vinden van antwoorden op vragen, het leren benutten van mogelijkheden, het optimaliseren van de zelfredzaamheid in het verrichten van arbeid, het aanleren van (werk)handelingen en in het ontwikkelen van kennis en vaardigheden.
- d.
Indien nodig stemt de jobcoach of interne werkbegeleider af met het ondersteunende sociale netwerk;
- e.
De jobcoach of interne werkbegeleider werkt in zijn ondersteuning toe naar een moment waarop de resterende begeleidingsbehoefte van de werknemer overgenomen kan worden door de werkgever.
- a.
-
6. De jobcoaching of interne werkbegeleiding is in principe van tijdelijke aard, tenzij kan worden aangetoond, aan de hand van het coachingsplan, dat langdurige of structurele inzet noodzakelijk is. Hier dient gemotiveerd van te worden afgeweken. Jobcoaching of interne werkbegeleiding kan voor maximaal zes keer een half jaar worden toegekend.
-
7. De gemeente kan tussentijds de intensiteit van de jobcoaching of interne werkbegeleiding verhogen of verlagen binnen de kaders gesteld in artikelen 21 en 22 van de verordening.
-
8. Een werknemer kan bij een andere werkgever opnieuw in aanmerking komen voor een jobcoach of interne werkbegeleider, indien het college dit noodzakelijk acht.
-
9. Indien een detacheerder, zoals bedoeld in artikel 6 van de verordening, zelf een eigen jobcoach in dienst heeft, die de begeleiding van de gedetacheerde werknemer voor zijn rekening neemt, kan de gemeente externe jobcoaching inzetten.
-
10. Conform artikel 17 van de verordening kan een aanvraag voor een jobcoach of interne werkbegeleider worden ingediend door de werkgever of de werknemer. Bij een aanvraag dienen de volgende gegevens te worden aangeleverd:
- a.
Coachingsplan; en
- b.
Ingevuld aanvraagformulier.
- a.
-
11. Na afloop van iedere jobcoachperiode wordt binnen vier weken door de jobcoach of interne werkbegeleider een verantwoordingsrapportage ingeleverd met de volgende gegevens:
- a.
Een verantwoording over het coachingsplan, waaruit blijkt in welke mate de jobcoachingsdoelen zijn gehaald; en
- b.
Een handtekening van de jobcoach of interne werkbegeleider, werkgever en werknemer.
- a.
-
12. Als voor afloop van de toegekende periode een aanvraag voor een verlenging van de jobcoachperiode wordt ingediend, moet hierbij een tussentijdse verantwoording te worden ingediend.
Artikel 11. Overige voorzieningen
-
1. In aanvulling op artikel 25 t/m 28 van de verordening worden voor overige voorzieningen (te weten: vervoersvoorzieningen, noodzakelijke intermediaire activiteit bij motorische beperking, meeneembare voorzieningen en werkplekaanpassingen) de volgende voorwaarden gesteld:
- a.
Als er recht bestaat op een voorliggende voorziening, zoals verstrekking door het UWV dan wel vergoeding door de zorgverzekeraar, moet daar eerst een beroep op worden gedaan;
- b.
De structurele functionele beperking waarvoor de voorziening wordt aangevraagd heeft naar verwachting een duur van tenminste een jaar;
- c.
Er vindt in beginsel geen vergoeding plaats wanneer de voorziening reeds is aangeschaft op het moment dat een aanvraag voor de voorziening door het college wordt ontvangen;
- d.
Er is sprake van een contractduur van minimaal zes maanden; en
- e.
Zaken die algemeen gebruikelijk zijn of die tot de standaarduitrusting van het bedrijf behoren, worden niet vergoed.
- a.
-
2. Als tot toekenning wordt overgegaan, wordt gekozen voor de voordeligst passende voorziening.
-
3. Om de noodzaak van een bepaalde werkplekaanpassing vast te stellen, kan het college een medisch dan wel arbeidsdeskundig advies inwinnen.
Artikel 12. Niet-uitkeringsgerechtigden
-
1. Een niet-uitkeringsgerechtigde komt in aanmerking voor een arbeidsparticipatietraject indien de belanghebbende:
- a.
inwoner van de gemeente Hattem is;
- b.
aan de voorwaarden voldoet van artikel 6, lid 1, sub a van de Participatiewet;
- c.
niet of minder dan 12 uur per week werkt en zich voor minimaal 12 uur per week beschikbaar stelt voor arbeid;
- a.
-
2. Het college kan, voor belanghebbende die behoren tot de doelgroep zoals beschreven in lid 1, een activeringstraject op grond van de verordening aanbieden.
-
3. Het college vergoedt, per belanghebbende die behoort tot de doelgroep zoals beschreven in lid 1, maximaal € 3.000,- per traject.
-
4. Het college vergoedt per kalenderjaar maximaal € 15.000,- voor activeringstrajecten gericht op de doelgroep zoals beschreven in lid 1.
-
5. Wanneer de vermelde bedragen in lid 3 niet toereikend zijn voor de noodzakelijke ondersteuning bij participatie, kan het college in individuele gevallen tot een hoger bedrag besluiten.
Hoofdstuk 3. Bijstand
Artikel 13. Aanvraag
-
1. De belanghebbende wiens WW-aanvraag is afgewezen dient zich binnen acht dagen na ontvangst van de afwijzing te melden voor een bijstandsuitkering. Het college kent de uitkering in dat geval in beginsel toe per datum van de WW-aanvraag. Bij een latere melding kent het college de uitkering toe per datum melding, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die de latere melding rechtvaardigen.
-
2. Het intrekken van een aanvraag moet door de belanghebbende altijd schriftelijk worden bevestigd. Verder geldt dat het intrekken van een aanvraag altijd door het college wordt bevestigd.
-
3. Het aanvragen van een bijstandsuitkering gebeurt digitaal via https://hulpwijzer.hattem.nl/Werk_en_inkomen/Uitkering/Bijstandsuitkering.
-
4. Indien belanghebbende minder dan 30 dagen voor de datum van melding nog recht op bijstand had in de gemeente Hattem, wordt dit recht niet geacht te zijn geëindigd en hoeft geen nieuwe aanvraag te worden gedaan. Wanneer het college hier aanleiding toe ziet, kan hier een uitzondering op worden gemaakt.
-
5. De aanvultermijn bij een onvolledige aanvraag bedraagt in beginsel vijf werkdagen. Indien belanghebbende redelijkerwijs meer of minder tijd nodig heeft kan deze termijn langer of korter worden vastgesteld. De maximale aanvultermijn bedraagt acht weken. Wanneer belanghebbende van mening is dat hij niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, moet hij binnen deze termijn om verlenging van de termijn vragen.
Artikel 14. Verplichtingen
-
1. Op grond van artikel 9, lid 1 van Participatiewet is elke belanghebbende verplicht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden. Indien daartoe een dringende reden is kan het college op grond van artikel 9, lid 2 van de Participatiewet belanghebbende tijdelijk ontheffen van de verplichtingen. De volgende situaties kunnen dringende reden zijn:
- a.
Ingeval een alleenstaande ouder zorgtaken heeft voor één of meer ten laste komende kinderen van jonger dan 5 jaar of voor een gehandicapt kind jonger dan 18 jaar;
- b.
Ingeval het gezien de medische en/of sociale omstandigheden naar oordeel van het college niet zinvol is belanghebbende arbeidsverplichtingen op te leggen;
- c.
Ingeval betrokkene opgenomen is in een traject richting arbeidsmarkt en de verplichtingen een belemmering zijn voor dit traject.
- a.
-
2. Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf kan niet leiden tot een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht zoals beschreven in het eerste lid.
-
3. Belanghebbende is verplicht een studie van tevoren te melden. Het college besluit, naar aanleiding van de aanmelding, of het toestemming kan verlenen voor het volgen van die studie met behoud van uitkering. Middels een beschikking wordt de belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing. Indien het college toestemming verleent wordt in de beschikking duidelijk omschreven waarvoor toestemming is verleend en onder welke voorwaarden. De belanghebbende dient binnen een maand na aanvang van de studie een bewijs van inschrijving van het opleidingsinstituut te overleggen.
-
4. In afwijking op het in het derde lid bepaalde, voldoet belanghebbende ook aan zijn inlichtingenplicht door voor aanvang van de studie op het mutatieformulier hiervan melding te maken. Het (achteraf) melden via het mutatieformulier na aanvang kan echter wel tot gevolg hebben dat een reeds aangevangen studie gestaakt moet worden, indien dit de directe arbeidsinschakeling belemmert.
-
5. Belanghebbende is verplicht vooraf via het mutatieformulier melding te maken van verblijf in het buitenland. De belanghebbende moet melden wanneer en hoe lang hij naar het buitenland gaat. Bij terugkomst uit het buitenland is de belanghebbende verplicht op de eerste werkdag na terugkeer zijn terugkomst te melden bij het college. Het feit dat iemand in het buitenland verblijft ontslaat hem/haar niet van de verplichting om het mutatieformulier in te leveren wanneer er wijzigingen zijn.
-
6. Het college legt aan iedere belanghebbende de plicht op om zich bij zoveel mogelijk uitzendbureaus in te schrijven. Er wordt per geval beoordeeld wat haalbaar is. In individuele gevallen kan het college belanghebbenden hiervan tijdelijk ontheffen op grond van artikel 9, lid 2 van de Participatiewet.
-
7. De belanghebbende is verplicht om aanvaard vrijwilligerswerk op het eerstvolgende mutatieformulier te melden. De volgende onbetaalde werkzaamheden worden niet aangemerkt als vrijwilligerswerk:
- a.
Onbetaalde werkzaamheden die de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt belemmeren. Werkzaamheden worden geacht de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt te belemmeren voor zover het een volledige arbeidsweek onmogelijk maakt, indien het niet gebruikelijk is het te verrichten naast een volledige baan of anderszins de inschakeling in betaalde arbeid belemmert.
- b.
Onbetaalde werkzaamheden waarvoor belanghebbende een beloning, anders dan een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 32, lid 2, sub k van de Participatiewet, kan bedingen.
- a.
-
8. Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opleggen. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:
- a.
Het vermogen om een tegenprestatie te verrichten;
- b.
De persoonlijke situatie en individuele omstandigheden;
- c.
Het verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk.
- a.
-
9. Een belanghebbende dient zelf een passende tegenprestatie te zoeken. Indien een belanghebbende dit nalaat bepaalt het college zelf de inhoud van de tegenprestatie.
Artikel 15. Vaststelling van vermogen
-
1. In beginsel wordt het vermogen vastgesteld bij de aanvang van bijstand. Hiervan wordt afgeweken als:
- a.
belanghebbende verwikkeld is in een echtscheidingsprocedure, of;
- b.
sprake is van verlating en belanghebbende een vermogen heeft dat lager is dan de toepasselijke vermogensgrens, of;
- c.
sprake is van een lopende aanvraag schulddienstverlening of bewindvoering, of;
- d.
belanghebbende verhuist vanuit een andere gemeente, of;
- e.
de leefvorm van belanghebbende wijzigt.
- a.
-
2. Bij het vaststellen van het vermogen wordt geen bedrag vrijgelaten voor lopende uitgaven. In het geval van een negatief saldo op de lopende rekening wordt dit als schuld aangemerkt en telt dit mee in de vaststelling van het vermogen.
-
3. Indien bij het vaststellen van vermogen van belanghebbende sprake is van co-ouderschap wordt uitgegaan van de vermogensgrens voor een alleenstaande ouder.
-
4. In beginsel worden bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk en noodzakelijk zijn niet in aanmerking genomen als vermogen zoals beschreven in artikel 34 lid a van de Participatiewet. Hiertoe geldt:
- a.
Een auto of motor geldt als gebruikelijk en noodzakelijk. Indien de waarde het bedrag van € 4.500,- overstijgt, wordt het meerdere in aanmerking genomen als vermogen. De noodzakelijkheid van een auto of motor dient door belanghebbende te worden toegelicht;
- b.
Caravans, campers of boten worden niet als gebruikelijk en noodzakelijk gezien.
- a.
-
5. Een verzekering voor de kosten van een uitvaart wordt aangemerkt als algemeen gebruikelijk. In beginsel worden deze verzekeringen die uitkeren in contanten vrijgelaten in de vaststelling van het vermogen. Hiertoe geldt dat:
- a.
de waarde niet bovenmatig hoog is. Hiertoe worden de richtlijnen uit de NIBUD Prijzengids geraadpleegd, en;
- b.
het tegoed wordt uitgekeerd op het moment van overlijden, en niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is;
- c.
de bijstandsafhankelijkheid bij het afsluiten van de polis niet voorzienbaar is geweest.
- a.
Artikel 16. Woonruimte huren, commerciële relatie en prijs
-
1. Als sprake is van kostendelende medebewoners wordt uitgegaan van de kostendelersnorm zoals beschreven in artikel 22a van de Participatiewet.
-
2. De kostendelersnorm is niet van toepassing wanneer sprake is van een commerciële relatie. Een commerciële relatie ontstaat wanneer:
- a.
een individueel contract is afgesloten en;
- b.
de huurder één huurprijs betaald en deze prijs niet deelt met andere bewoners en;
- c.
sprake is van een commerciële huurprijs zoals beschreven in het derde lid.
- a.
-
3. Er is sprake van een commerciële huurprijs wanneer de woonkosten gelijk zijn aan of hoger zijn dan de basishuur zoals gedefinieerd in artikel 16 en 17 van de Wet op de huurtoeslag.
-
4. Indien de woonkosten lager zijn dan de basishuur kunnen deze als commerciële woonprijs worden aangemerkt onder de volgende voorwaarden:
- a.
De woonlasten zijn gebruikelijk voor de ruimte die gehuurd wordt;
- b.
De aanwezigheid van een zakelijk huurder en verhuurder is door belanghebbende aangetoond.
- a.
-
5. Er is geen sprake van een commerciële prijs als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het mede-bewonen wordt geleverd. In dit geval is de kostendelersnorm van toepassing.
-
6. De inkomsten uit verhuur kunnen worden gekort zoals beschreven in artikel 32 van de Participatiewet.
Artikel 17. Verlaging in verband met ontbreken of lagere woonkosten
-
1. Er wordt een verlaging toegepast op de algemene bijstand in het geval dat belanghebbende geen of lagere woonkosten heeft. Onder lagere woonkosten wordt verstaan een bedrag dat lager is dan:
- a.
Bij een zelfstandig woonruimte: het bedrag van de basishuur als bedoeld in artikel 16 en 17 van de Wet op de huurtoeslag;
- b.
Bij een onzelfstandige woonruimte: 90% van de basishuur als bedoeld in artikel 16 en 18 van de Wet op de huurtoeslag.
- a.
-
2. In het geval van lagere woonkosten, zoals bedoeld in lid 1, bedraagt de verlaging van de norm 10 procent van de gehuwdennorm zoals vermeld in artikel 21b van de Participatiewet.
-
3. In het geval van ontbrekende kosten, zoals bedoeld in lid 1, bedraagt de verlaging van de norm 20 procent van de gehuwdennorm zoals vermeld in artikel 21b van de Participatiewet.
-
4. De verlaging van de algemene bijstand wordt niet toegepast wanneer de uitkering is berekend met toepassing van de kostendelersnorm zoals vermeld in artikel 22a van de Participatiewet.
Artikel 18. Vrijlating van giften
-
1. Eenmalige en periodieke giften worden vrijgelaten tot € 1.800,- per huishouden per kalenderjaar.
-
2. Het is niet mogelijk om een ongebruikt deel van de vrijlating van € 1.800,- mee te nemen naar een nieuw kalenderjaar.
-
3. Een gift wordt vrijgelaten als deze is bedoeld voor kosten waarvoor de klant anders een vergoeding vanuit de bijzondere bijstand of WMO-voorziening zou krijgen. Dit kunnen eenmalige en periodieke giften zijn.
-
4. De giften uit artikel 18 lid 1 tellen niet mee voor het maximale bedrag aan vrijlating giften van € 1.800,-. Deze giften worden ook niet verrekend met de uitkering.
Hoofdstuk 4. Bijzondere bijstand
Paragraaf 4a Algemene bepalingen bijzondere bijstand
Artikel 19. Recht op bijzondere bijstand
-
1. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kosten die behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten voor het bestaan zoals beschreven in artikel 35 van de Participatiewet. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf.
-
2. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand uitgekeerd wanneer gebruik kan worden gemaakt van voorliggende voorzieningen.
-
3. Er zijn gevallen waarin een uitzondering kan worden gemaakt op de uitspraak zoals beschreven in het eerste lid. Nadere uitwerking hiervan staat beschreven in de hiernavolgende paragrafen.
Artikel 20. Draagkracht en drempelbedrag bijzondere bijstand
-
1. Draagkracht verwijst naar de financiële middelen die belanghebbende tot zijn beschikking heeft. Deze worden gebruikt om te bepalen of belanghebbende in aanmerking komt voor de bijzondere bijstand.
-
2. De draagkracht in het inkomen bedraagt 35% van het inkomen boven de inkomensgrens van 120% van de geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.
-
3. In het geval dat de draagkracht wordt bepaald op basis van inkomen, wordt de kostendelersnorm niet toegepast. Het inkomen wordt hierbij afgezet tegen de toepasselijke bijstandsnorm.
-
4. De draagkracht in het vermogen bedraagt 100% van het vermogen boven de vermogensgrens zoals beschreven in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.
-
5. In het geval dat belanghebbende in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering wordt geen draagkrachtperiode vastgesteld. In het geval dat iemand niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering wordt de draagkracht vastgesteld voor 1 jaar. De draagkrachtperiode gaat in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend.
-
6. In beginsel wordt de vastgestelde draagkracht gedurende de draagkrachtperiode niet meer gewijzigd. De draagkracht wordt alleen tussentijds herzien:
- a.
op verzoek van de aanvrager als het inkomen minimaal 20% gedaald is, of;
- b.
als het inkomen minimaal 20% is gestegen, of;
- c.
het vermogen gestegen is en uitkomt boven de vermogensgrens zoals beschreven in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.
- a.
-
7. Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd voor de kosten van bijzondere bijstand.
Artikel 21. Bijzondere bijstand met terugwerkende kracht
-
1. Aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot en met 2 maanden nadat de kosten zijn gemaakt. Hierbij kan worden uitgegaan van de notadatum.
Artikel 22. Hoogte aflossingsbedrag bijzondere bijstand
-
1. Het aflossingsbedrag voor bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening wordt vastgesteld op:
- a.
Bij een inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm: 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag;
- b.
Bij een inkomen hoger dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm: 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, plus 35% van het meerinkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.
- a.
-
2. De hoogte van het aflossingsbedrag wordt bij elke wijziging van de normuitkering aangepast.
-
3. De hoogte van het aflossingsbedrag kan ook (op verzoek) worden aangepast bij veranderende persoonlijke omstandigheden. Hierbij wordt een individuele beoordeling gemaakt op noodzakelijkheid.
-
4. Indien belanghebbende niet langer een uitkering ontvangt, wordt de hoogte van het aflossingsbedrag aangepast naar aanleiding van het debiteurenonderzoek, mits het inkomen met tenminste 10% is gewijzigd.
-
5. In beginsel wordt geen rente in rekening gebracht over de geldlening. Indien de geldlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan hiervan worden afgeweken en rente worden berekend.
Artikel 23. Wijziging en opschorting aflossingsbedrag bijzondere bijstand
-
1. Indien tijdens de looptijd van de lening blijkt dat belanghebbende niet in staat is de aflossingsverplichting na te komen, kunnen deze worden verminderd. Dit is mogelijk wanneer sprake is van extra noodzakelijke financiële lasten.
-
2. Als alternatief voor de vermindering, kan een aflossingsverplichting ook tijdelijk worden opgeschort. Daarbij is het belangrijk dat wordt afgewogen of schuldhulpverlening nodig is. Indien opschorting nodig is ten behoeve van andere schuldeisers, dient dit te worden gemotiveerd. Wanneer 5 jaar na het moment van verstrekking van de leenbijstand geen uitzicht is op hervatting van de aflossingsverplichting, kan het restant van de leenbijstand worden omgezet in bijstand om niet. De leenbijstand hoeft daarmee niet meer te worden afgelost.
Artikel 24. Aflossingsregels bijzondere bijstand
-
1. Er dient 36 maanden onafgebroken te worden afgelost. Als hieraan is voldaan, kan het restant van de lening worden kwijtgescholden.
-
2. Als niet aan de aflossingsverplichting van 36 aaneengesloten maanden wordt voldaan, kan worden overgegaan tot terugvordering van de gehele lening. De terugvordering dient volledig te worden betaald.
Artikel 25. Regels bij meerdere leningen
-
1. In het geval dat aan de lopende aflossingsverplichting van een bestaande geldlening wordt voldaan, maar deze nog niet is afgelost en een volgende leenbijstand wordt verstrekt, geldt het volgende:
- a.
Wanneer sprake is van meerdere leningen, wordt de maximale aflossingsperiode vastgesteld op maximaal 36 maanden per lening. In dit geval wordt eerst afgelost op de oudste lening. Na aflossing of om-niet-stelling van de oudste lening start de aflossing op de lening die daarna het oudste is.
- b.
Er wordt afgeweken van het gestelde in het eerste lid bij geldleningen die zijn verstrekt met toepassing van artikel 48 lid 2 onder b en d van de Participatiewet.
- a.
Artikel 26. Hoogte van de verstrekte bijzondere bijstand
-
1. In beginsel is de verstrekte bijzondere bijstand gelijk aan de daadwerkelijk gemaakte kosten.
-
2. De bijzondere bijstand wordt verstrekt tot een maximaal bedrag in lijn met de richtprijzen zoals beschreven in de Nibud Prijzengids.
Paragraaf 4b. Bijzondere bijstand en minimaregelingen voor medische kosten
Artikel 27. Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering
-
1. Inwoners van de gemeente Hattem kunnen gebruik maken van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering die de gemeente beschikbaar stelt. Hierbij geldt:
- a.
Indien belanghebbende gebruik maakt van de collectieve ziektekostenverzekering is het niet mogelijk bijzondere bijstand aan te vragen voor medische kosten zoals beschreven in artikel 29 lid 2.
- b.
Indien belanghebbende gebruik maakt van de collectieve ziektekostenverzekering is het dat kalenderjaar niet mogelijk ook de tegemoetkoming chronische ziekte aan te vragen.
- a.
-
2. Er geldt een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering.
-
3. In het basispakket kan het verbruikte eigen risico worden teruggevraagd via de gemeente. Het maximumbedrag wordt gesteld op het wettelijk verplicht eigen risico minus de bijdrage die de gemeente levert in de premie.
-
4. In de aanvullende pakketten is het volledig eigen risico meeverzekerd.
Artikel 28. Tegemoetkomingen bij chronische ziekte of beperking
-
1. Mensen met een chronische ziekte of beperking kunnen in aanmerking komen voor een jaarlijkse tegemoetkoming. Er is sprake van een chronische ziekte of handicap indien:
- a.
er sprake is van een langdurige aandoening of;
- b.
er sprake is van een ziekte die een continue of herhaaldelijke behandeling van minstens zes maanden nodig heeft.
- a.
-
2. Er kan gebruik worden gemaakt van de tegemoetkoming als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a.
Er is sprake van een chronische ziekte of handicap zoals beschreven in het eerste lid;
- b.
De aanvrager is ouder dan 18 jaar;
- c.
De aanvrager staat ingeschreven in de gemeente Hattem;
- d.
De aanvrager verblijft rechtmatig in Nederland;
- e.
De aanvrager maakt(e) geen gebruik van de collectieve ziektekostenverzekering van de gemeente Hattem;
- f.
Het inkomen is niet hoger dan 130% van de geldende bijstandsnorm;
- g.
Het vermogen is niet hoger dan de vermogensgrens die geldt voor een bijstandsuitkering; vermogen in een eigen woning telt niet mee;
- h.
Wanneer er geen uitvaartverzekering is en belanghebbende heeft de pensioengerechtigde leeftijd, telt € 7.500,- van het vermogen niet mee;
- i.
Eventuele schulden worden op het vermogen in mindering gebracht;
- j.
Het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering is volledig gebruikt.
- a.
-
3. In het geval dat belanghebbende deze tegemoetkoming al ontvangt van het UWV kan de gemeente het verschil betalen tussen de tegemoetkoming van het UWV en het wettelijk verplicht eigen risico.
Artikel 29. Medische kosten
-
1. De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg vormen een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten. Daarom is het niet mogelijk om bijzondere bijstand te krijgen voor noodzakelijke medische kosten, voor zover de voorliggende voorzieningen (inclusief aanvullende zorgverzekeringen) aangesproken kunnen worden.
-
2. Belanghebbende kan bijzondere bijstand ontvangen voor medische kosten indien:
- a.
geen voorliggende voorziening kan worden aangesproken voor de medische kosten;
- b.
de noodzakelijke medische kosten meer bedragen dan de eventuele vergoeding uit de voorliggende voorzieningen;
- c.
belanghebbende geen gebruik maakt van de collectieve ziektekostenverzekering die de gemeente beschikbaar stelt zoals beschreven in artikel 27.
- a.
-
3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gesteld op het bedrag dat hoger is dan de vergoeding uit de voorliggende voorziening, met als maximale vergoeding het bedrag dat uitgekeerd zou worden in het geval dat belanghebbende de aanvullende collectieve zorgverzekering, zoals beschreven in artikel 27, had afgesloten. Belanghebbende kan voor voorgaande beroep doen op een maximaal bedrag van € 350,- per belanghebbende per kalenderjaar.
-
4. Er wordt een uitzondering gemaakt op het totale bedrag per belanghebbende per kalenderjaar van € 350,-, zoals gesteld in het derde lid, voor de kosten van orthodontie voor kinderen tot 18 jaar. In dit geval wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gesteld op het bedrag dat hoger is dan de vergoeding uit de voorliggende voorziening, met als maximale vergoeding het bedrag dat uitgekeerd zou worden in het geval dat belanghebbende de aanvullende collectieve verzekering had afgesloten. Hierbij gelden de voorwaarden zoals beschreven in het zesde lid.
-
5. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verleend voor de kosten van orthodontie voor volwassenen vanaf 18 jaar. Op basis van individuele beoordeling kan hiervan worden afgeweken waarbij de voorwaarden geleden zoals beschreven in het zesde lid.
-
6. Voor de tegemoetkoming van medische kosten worden de volgende voorwaarden gesteld:
- a.
De behandeling is noodzakelijk;
- b.
De behandeling is de goedkoopste en best passende behandeling;
- c.
Er is geen andere behandeling mogelijk waardoor de voorliggende voorzieningen aangesproken kunnen worden.
- a.
-
7. Ter bewijsvoering van het in het zesde lid gestelde, dient belanghebbende een verklaring van een zorgprofessional te overleggen.
-
8. Bijzondere bijstand wordt niet versterkt voor behandelingen waarover het zorginstituut heeft geoordeeld dat deze niet voldoen aan de stand van de wetenschap en de praktijk, en deze dan ook niet vanuit de Zorgverzekeringswet of de Wet maatschappelijke ondersteuning worden vergoed.
-
9. Bijzondere bijstand wordt niet verstrekt voor het verplicht eigen risico voor de Zorgverzekeringswet.
Paragraaf 4c. Bijzondere bijstand voor woonkosten
Artikel 30. Babyuitzet
-
1. Een babyuitzet is een verzameling van alle essentiële items die benodigd zijn voor de verzorging van een pasgeboren baby.
-
2. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van een babyuitzet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn:
- a.
De geboorte van een meerling;
- b.
Een onvrijwillige zwangerschap ten gevolge van een zedenmisdrijf;
- c.
Er bestaat een medische noodzaak voor het maken van de kosten;
- d.
Er is geen reserveringsruimte geweest voor deze kosten als gevolg van bijzondere omstandigheden.
- a.
-
3. Voor de kosten voor zwangerschapskleding wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.
-
4. Bij het bepalen van de hoogte van bijzondere bijstand worden (eventuele) voorliggende voorzieningen en de (eventuele) aanwezige draagkracht in mindering gebracht.
-
5. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.
Artikel 31. Duurzame gebruiksgoederen, eerste maand huur en overige inrichtingskosten
-
1. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen, eerste maand huur en (her-)inrichtingskosten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn:
- a.
Noodzakelijke verhuizingen. Dit is een verhuizing als gevolg van een verhuisverplichting in verband van een woonkostentoeslag, en;
- b.
Afhankelijkheid van een inkomen van 100% van de bijstandsnorm voor een periode van minimaal 3 jaar, of:
- c.
Een eerste huisvestiging na het verlaten van een asielzoekerscentrum (AZC). Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor statushouders waarbij sprake gaat zijn van gezinshereniging.
- a.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt in beginsel bepaald volgens de richtlijnen van de NIBUD Prijzengids. Bij een complete woonrichting wordt hiervan afgeweken en worden de volgende bedragen gehanteerd:
- a.
Alleenstaande, woonachtig in een kamer: € 2.157,-
- b.
Alleenstaande, woonachtig in een zelfstandige woning: € 4.381,-
- c.
Gezin met 2 personen: € 6.916,-
- d.
Gezin met 3 personen: € 7.780,-
- e.
Gezin met 4 personen: € 8.773,-
- f.
Gezin met 5 personen: € 9.396,-
- g.
Gezin met 6 personen: € 10.635,-
- h.
Voor elke persoon extra: € 872,-
- i.
Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het CBS indexeringspercentage.
- a.
-
3. Belanghebbende ontvangt allereerst 60% van het totale bedrag aan bijzondere bijstand. Nadat dit is uitgekeerd, wordt op basis van individuele beoordeling voor noodzakelijkheid bepaald of de overige 40% nog wordt uitgekeerd.
-
4. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.
Artikel 32. Verhuiskosten
-
1. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor verhuiskosten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn:
- a.
De verhuizing is het gevolg van een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning waarvan de woonkosten meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten;
- b.
Een vrijwillige verhuizing van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens naar een woning waarvan de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.
- a.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan:
- a.
De werkelijk gemaakte kosten van huur van een aanhanger of busje (incl. brandstofkosten);
- b.
De kosten van stoffering, behang en verf zoals vermeld in de Nibud Prijzengids;
- c.
De woonkosten van de nieuwe woning gedurende maximaal 1 maand, indien sprake is van dubbele lasten.
- a.
-
3. De bijstand wordt om niet verstrekt en hoeft daarom niet terugbetaald te worden. Belanghebbende is verplicht betalingsbewijzen te overleggen.
Artikel 33. Woonkostentoeslag voor een huurwoning
-
1. Woonkostentoeslag voor een huurwoning wordt verstrekt als:
- a.
Belanghebbende een woning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten in aanmerking komt voor de toekenning van een huurtoeslag, gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, maar belanghebbende door bijzondere omstandigheden en buiten zijn schuld (nog) geen aanspraak kan maken op deze huurtoeslag, of;
- b.
Belanghebbende een huurwoning bewoont met een huur boven de rekenhuur / huurtoeslaggrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en hij door bijzondere omstandigheden deze huur niet meer kan betalen.
- a.
-
2. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag, of als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal 6 maanden. De periode kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt.
-
3. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet voor de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.
-
4. Indien belanghebbende een huur betaald die hoger is dan de huurtoeslaggrens, wordt het bedrag voor de woonkostentoeslag, zoals genoemd in het derde lid, verhoogd met dat deel dat hoger is dan de huurtoeslaggrens.
-
5. De woonkostentoeslag wordt in de vorm van een geldlening verstrekt in aangewezen situaties zoals beschreven in artikel 48 lid 2 van de Participatiewet.
Artikel 34. Woonkostentoeslag voor een eigen woning
-
1. Woonkostentoeslag voor een eigen woning wordt verstrekt als belanghebbende door bijzondere omstandigheden de woonkosten voor de eigen woning niet (meer) kan betalen.
-
2. Bijzondere bijstand kan worden uitgekeerd voor woonkostentoeslag in relatie tot onderstaande woonkosten:
- a.
De hypotheekrente die belanghebbende betaald voor de woning. De aflossing over de hypotheek is geen onderdeel van deze woonkosten.
- b.
Zakelijke lasten in verband met het hebben van en eigen woning, zoals:
- i.
Rioolrechten;
- ii.
Eigenaarsdeel van de waterschapslasten;
- iii.
Erfpachtcanon;
- iv.
Premies van opstalverzekeringen;
- v.
Eigenaarsdeel van de ontroerende zaakbelasting.
- i.
- a.
-
3. De woonkostentoeslag wordt verstrekt zolang de noodzaak aanwezig is, maar voor de periode van maximaal 6 maanden. De periode kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt.
-
4. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet van de huurtoeslag, zou hebben als hij een huurwoning zou bewonen.
-
5. Indien belanghebbende woonkosten heeft die hoger zijn dan de huurtoeslaggrens, wordt het bedrag voor de woonkostentoeslag, zoals genoemd in het derde lid, verhoogd met dat deel dat hoger is dan de huurtoeslaggrens.
Artikel 35. Doorbetaling vaste lasten wegens verblijf in een instelling
-
1. Als de noodzaak voor doorbetaling van woonlasten bij verblijf in een instelling is vastgesteld, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de duur van maximaal 6 maanden. De periode kan na afloop tijdelijk worden verlengd op basis van individuele beoordeling.
-
2. De bijzondere bijstand kan worden verleend voor:
- a.
de woonkosten in de vorm van woninghuur of hypotheekkosten;
- b.
het vastrecht van het gas, de elektriciteit en het water;
- c.
de kosten van televisie-, telefoon-, en internetabonnementen voor de periode van de opzegtermijn vanaf het moment van opname;
- d.
de kosten van de inboedel- en opstalverzekering.
- a.
-
3. Indien vooraf vaststaat dat de opname langer dan een jaar zal duren, kan slechts bijstand worden verleend voor de periode van huuropzegging en kan, indien noodzakelijk, bijstand worden verstrekt in de opslagkosten van de inboedel.
Artikel 36. Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in een penitentiaire inrichting
-
1. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verleend voor het aanhouden van een woonruimte in het geval dat belanghebbende verblijft in een penitentiaire inrichting. Er wordt enkel bijzondere bijstand verleend in het geval dat sprake is van dringende redenen zoals beschreven in artikel 16 van de Participatiewet.
-
2. Als de noodzaak voor doorbetaling van woonlasten bij verblijf in een instelling is vastgesteld, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de duur van maximaal 6 maanden. De periode kan na afloop tijdelijk worden verlengd op basis van individuele beoordeling.
-
3. De bijzondere bijstand kan worden verleend voor:
- a.
de woonkosten in de vorm van woninghuur of hypotheekkosten;
- b.
het vastrecht van het gas, de elektriciteit en het water;
- c.
de kosten van televisie-, telefoon-, en internetabonnementen voor de periode van de opzegtermijn vanaf het moment van opname;
- d.
de kosten van de inboedel- en opstalverzekering.
- a.
Paragraaf 4d. Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand, curatele, bewindvoering, mentorschap en legeskosten
Artikel 37. Kosten rechtsbijstand en griffiegelden
-
1. In beginsel kan belanghebbende voor de kosten van een juridische procedure, bijvoorbeeld de kosten voor een advocaat, rechtsbijstand, griffierecht en proceskosten, aanspraak doen op voorliggende voorzieningen.
-
2. Op bovenstaande wordt een uitzondering gemaakt voor de eenmalige eigen bijdrage die is verschuldigd in aanvulling op de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Deze eigen bijdrage wordt als noodzakelijk beschouwd als er toevoeging van de Raad van de Rechtsbijstand aanwezig is. In dat geval kan bijzondere bijstand worden verstrekt. De bijzondere bijstand wordt in alle gevallen verminderd met de verlaging die geldt voor de rechtshulp van het Juridisch Loket. Deze vermindering wordt ook toegepast als belanghebbende geen gebruik maakt van de rechtshulp van het Juridisch Loket.
-
3. Bijzondere bijstand wordt niet verleend voor:
- a.
vertaalkosten;
- b.
reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen bij de bestuursrechter;
- c.
kosten gemaakt in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage op grond van de Wrb;
- d.
verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur.
- a.
-
4. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, verminderd met de kosten voor een Nederlandse identiteitskaart. Belanghebbende dient hiervoor bewijsstukken te overleggen. Op dit bedrag wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht in mindering gebracht.
-
5. De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend. De bijzondere bijstand hoeft daarmee niet terugbetaald te worden.
-
6. Griffierechten in het bestuursrecht worden in de meeste gevallen vergoed aan belanghebbende. Daarom wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor deze kosten.
-
7. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt aan de eiser voor de griffierechten in het civiel recht. Dit volgt na een toevoeging van de Raad voor de Rechtspraak. Op de hoogte van de bijzondere bijstand wordt het bedrag in mindering gebracht dat vanuit een voorliggende voorziening vergoed kan worden.
Artikel 38. Kosten curatele, bewindvoering en mentorschap
-
1. Bijzondere bijstand voor de kosten van curatele, bewindvoering en mentorschap wordt verstrekt nadat de rechter heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de door de rechter in zijn vonnis vastgestelde vergoeding voor de curator, bewindvoerder of mentor.
-
3. Indien de hoogte van de vergoeding voor de curator niet in het vonnis is opgenomen, wordt aansluiting gezocht bij de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Artikel 39. Legeskosten verblijfsvergunning en naturalisatie
-
1. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor legeskosten die gerelateerd zijn aan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd mits belanghebbende een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling is zoals bedoeld in artikel 11 lid 2 en 3 van de Participatiewet.
-
2. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van naturalisatie.
-
3. De hoogte van de bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, verminderd met de kosten voor een Nederlandse identiteitskaart.
Paragraaf 4e. Bijzondere bijstand voor overige kosten
Artikel 40. Overbruggingsuitkering
-
1. In beginsel wordt geen overbruggingsuitkering verstrekt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
-
2. Er wordt een individuele beoordeling gemaakt voor wanneer een overbruggingsuitkering toch verstrekt wordt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer belanghebbende een asielzoekerscentrum verlaat.
-
3. De hoogte van de overbruggingsuitkering wordt gelijkgesteld aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.
-
4. De overbruggingsuitkering wordt uitgekeerd als algemene bijstand, niet als bijzondere bijstand.
Artikel 41. Kosten voor maaltijden, bewassing en stoken
-
1. Bijzondere bijstand kan worden verleend indien een medische of sociale indicatie is afgegeven.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijke kosten. Hier wordt het normbedrag in lijn met de NIBUD Prijzengids van afgetrokken.
-
3. De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend. De bijzondere bijstand hoeft daarmee niet terugbetaald te worden.
Artikel 42. Uitvaartkosten
-
1. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor uitvaartkosten. De uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering geldt als passende en toereikende voorliggende voorziening.
-
2. In afwijking van het eerste lid kan aan een erfgenaam van de overledene bijzondere bijstand worden toegekend als:
- a.
de uitvaart (nog) niet vanuit de erfenis voldaan kan worden;
- b.
de erfgenaam niet beschikt over voldoende draagkracht om de uitvaartkosten (gedeeltelijk) te kunnen betalen;
- c.
de erfgenaam afstand doet van de overledene.
- a.
-
3. Belanghebbende heeft veelal geen volledige zeggenschap over de uitvoering van een uitvaart wegens wensen van de overledene of andere nabestaanden. Daarom wordt niet in detail berekend welke kosten als noodzakelijk worden beschouwd. De totale noodzakelijke kosten voor een uitvaart worden daarom gesteld op € 3.609,-. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het CBS indexeringspercentage.
-
4. De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend. De bijzondere bijstand hoeft daarmee niet terugbetaald te worden.
Artikel 43. Kosten voor kinderopvang
-
1. In het geval dat kinderopvang wordt aangevraagd op sociaal medische reden wordt de noodzaak hiervan bepaald en wordt aan de hand van de regels van de bijzondere bijstand getoetst of een tegemoetkoming mogelijk is. Hiertoe kan, indien nodig, een advies worden opgevraagd bij een onafhankelijk arts.
-
2. In beginsel wordt eerst gebruik van voorliggende voorzieningen, namelijk in de vorm van kinderopvangtoeslag. De hoogte van de tegemoetkoming wordt gesteld op het verschil tussen de werkelijke kosten van kinderopvang en de toegekende kinderopvangtoeslag.
Artikel 44. Reiskosten woon-werk verkeer
-
1. Er wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt door de reiskosten gemaakt voor woon-werk verkeer.
-
2. Indien nodig worden re-integratiemiddelen ingezet voor deze kosten.
Artikel 45. Reiskosten bezoek familieleden
-
1. Bijzondere bijstand kan worden verleend in het geval dat belanghebbende noodzakelijke kosten maakt voor het bezoeken van zieke familieleden. De noodzaak wordt aanwezig geacht indien:
- a.
de zieke een eerstegraads of tweedegraads familielid van belanghebbende is, en;
- b.
het verpleegadres meer dan 10 kilometer van de woning van belanghebbende (maar binnen Nederland) ligt.
- a.
-
2. Het aantal te vergoeden bezoeken hangt af van de ernst van de situatie en de afstand tussen de woonplaats en het verpleegadres. Dit wordt individueel beoordeeld.
-
3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel het openbaar vervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding is afgestemd op het bedrag zoals beschreven in de Regeling zorgverzekeringswet.
-
4. De bijstand wordt om niet verstrekt en hoeft daarom niet terugbetaald te worden.
Artikel 46. Reiskosten bezoek familieleden in detentie
-
1. Bijzondere bijstand kan worden verleend in het geval dat belanghebbende noodzakelijke kosten maakt voor het bezoeken van familieleden in detentie. De noodzaak wordt aanwezig geacht indien:
- a.
de gedetineerde een eerstegraads of tweedegraads familielid is, en;
- b.
de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting en geen recht heeft op verlof, en;
- c.
de inrichting verder dan 10 kilometer van het woonadres (maar binnen Nederland) van belanghebbende is gelegen, en:
- d.
de bezoekfrequentie maximaal 1 keer per maand per gezinslid bedraagt.
- a.
-
2. Het aantal te vergoeden bezoeken hangt af van de situatie. Dit wordt individueel beoordeeld.
-
3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel geen reëel alternatief is vanwege de reistijd, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding is afgestemd op het bedrag zoals beschreven in de Regeling zorgverzekeringswet.
-
4. De bijstand wordt om niet verstrekt en hoeft daarom niet terugbetaald te worden.
Paragraaf 4f. Bijzondere bijstand voor jongeren
Artikel 47. Hoogte aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren 18 t/m 20 jaar
-
1. Bijzondere bijstand wordt uitsluitend verstrekt aan belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar als geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders om in de noodzakelijke bestaanskosten te voldoen.
-
2. De aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren tot en met 20 jaar vult maximaal aan tot de bijstandsnorm die zou gelden voor personen van 21 jaar.
-
3. De bijzondere bijstand verleend aan jongeren van 18 t/m 20 jaar wordt niet verhaald op de ouders.
Paragraaf 4g. Overige minimaregelingen
Artikel 48. Activiteitenbijdrage
-
1. De activiteitenbijdrage is gericht op het voorkomen van sociale uitsluiting en het bevorderen van participatie in de samenleving. Er wordt een activiteitenbijdrage toegekend als:
- a.
belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Hattem;
- b.
belanghebbende had in de laatste drie maanden een inkomen dat gelijk of lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. In het geval van een wisselend inkomen wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de laatste drie maanden, of;
- c.
belanghebbende had in de laatste drie maanden een vermogen dat gelijk of lager is dan de toepasselijke vermogensgrens zoals beschreven in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet;
- d.
belanghebbende heeft in het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend nog geen activiteitenbijdrage ontvangen van de gemeente Hattem of een andere gemeente.
- a.
-
2. Er wordt geen activiteitenbijdrage uitgekeerd als belanghebbende 18 jaar of ouder is en een opleiding / studie volgt waarbij het recht bestaat op studiefinanciering.
-
3. De hoogte van de activiteitenbijdrage wordt gesteld op € 218,- per belanghebbende per kalenderjaar. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het CBS indexeringspercentage.
Artikel 49. Individuele inkomenstoeslag
-
1. De individuele inkomenstoeslag kan worden uitgekeerd aan belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen uitzicht hebben op een inkomensverbetering zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
-
2. Belanghebbende komt in aanmerking voor individuele inkomenstoeslag als:
- a.
het inkomen van belanghebbende voor gedurende 3 jaar voorafgaand aan de peildatum niet hoger is dan 120% van de geldende bijstandsnorm, en;
- b.
in de afgelopen 3 jaar geen maatregel is opgelegd wegens schending van een arbeids- of re-integratieverplichting, en;
- c.
in de afgelopen 3 jaar geen onderwijs is gevolgd dat werd bekostigd door het Rijk en belanghebbende recht had op studiefinanciering of;
- d.
op dit moment geen onderwijs wordt gevolgd dat wordt bekostigd door het Rijk.
- a.
-
3. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt per kalenderjaar gesteld op:
- a.
€ 491,- voor alleenstaanden;
- b.
€ 628- voor alleenstaande ouders;
- c.
€ 701,- voor gehuwden of samenwonenden.
- d.
Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het CBS indexeringspercentage.
- a.
Artikel 50. Individuele studietoeslag
-
1. Het college biedt een studietoeslag aan belanghebbenden die voldoen aan de volgende voorwaarden:
- a.
Belanghebbende ontvangt studiefinanciering of een tegemoetkoming scholieren;
- b.
Belanghebbende ontvangt geen Wajong-uitkering;
- c.
Belanghebbende kan door een structurele medische beperking niet werken naast de studie.
- a.
-
2. Onder structurele medische beperking, zoals vermeld in het eerste lid, wordt het volgende verstaan:
- a.
Een fysieke en/of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.
- b.
Als binnen een periode van 12 maanden na de aanvraag geen herstel of verbetering is te verwachten in de medische beperking. Met herstel of verbetering wordt bedoeld dat belanghebbende wel in staat is om naast de studie te werken en daar inkomen mee te verdienen.
- a.
-
3. Er is in ieder geval geen sprake van een structurele medische beperking, zoals vermeld in het eerste lid, bij:
- a.
mantelzorg;
- b.
kortdurende beperkingen (zoals een gebroken been);
- c.
beperkingen die niet dusdanig ernstig zijn dat iemand naast de studie niet meer kan werken.
- a.
-
4. Het college kan een medisch advies vragen aan een onafhankelijke deskundige voor de beoordeling of er sprake is van een structurele medische beperking. Wanneer het eerste medisch advies daartoe aanleiding geeft, bepaalt het college dat binnen een bepaalde periode een nieuw medisch advies zal worden gevraagd om te beoordelen of belanghebbende nog steeds niet in staat is om naast de studie te werken.
-
5. Belanghebbende verstrekt bij de aanvraag de volgende stukken:
- a.
Een bewijs van het ontvangen van studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering (WSF) of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);
- b.
Bij stage: een kopie van de stageovereenkomst waaruit de hoogte van de stagevergoeding.
- c.
Belanghebbende kan bij de aanvraag een deskundigenverklaring verstrekken waarin staat waarom belanghebbende niet kan werken naast de studie.
- a.
Hoofdstuk 5. Handhaving en terugvordering
Artikel 51. Overtreden inlichtingenplicht
-
1. Indien belanghebbende niet voldoet aan de inlichtingenplicht wordt een boete of waarschuwing opgelegd.
-
2. Belanghebbende informeert de gemeente zo snel en volledig mogelijk over alles wat van belang is voor de uitkering. Zo snel mogelijk betekent:
- a.
op het eerstvolgende mutatieformulier vanaf het moment waarop het te melden feit zich heeft voorgedaan dan wel kenbaar werd voor de belanghebbende; en
- b.
uiterlijk binnen één maand.
- a.
-
3. Belanghebbende wordt geïnformeerd dat het schenden van de inlichtingenplicht kan leiden tot opschorting van de uitkering.
Artikel 52. Waarschuwing in plaats van boete
-
1. Wanneer een schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot ten onrechte uitgekeerd bedrag van minder dan € 150,- wordt volstaan met een waarschuwing in plaats van een boete.
-
2. Indien binnen twee jaar na het opleggen van de waarschuwing opnieuw sprake is van schending van de inlichtingenplicht, wordt wel een boete opgelegd.
Artikel 53. Herziening, intrekking, en terugvordering
-
1. Er wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot herziening en intrekking van een besluit zoals beschreven in artikel 36b en 54 van de Participatiewet.
-
2. Er wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand zoals beschreven in artikel 58 lid 2 van de Participatiewet.
-
3. Er wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand bij gezinsleden zoals beschreven in artikel 59 van de Participatiewet.
Artikel 54. Onderzoek
-
1. Voordat een terugvorderingsbesluit wordt genomen, wordt eerst onderzocht of hier aanleiding toe is. Belanghebbende krijgt dan de mogelijkheid informatie te delen die van belang is voor de uitkering.
-
2. Belanghebbende is verplicht van alle bank-, krediet-, creditcard-, spaar- en effectenrekeningen afschriften te overleggen die betrekking hebben op de drie voorafgaande maanden. Bij gerichte fraude onderzoeken kan deze periode worden verlengd.
-
3. Een middel gericht op onderzoeken en verificatie van bijstand is huisbezoek. In beginsel wordt een huisbezoek aangekondigd. Belanghebbende heeft het recht het huisbezoek te weigeren. Als hierdoor het recht op bijstand niet of niet meer kan worden vastgesteld, leidt dit ertoe dat de bijstand wordt beëindigd. Belanghebbende wordt dit medegedeeld bij het weigeren van het huisbezoek.
Artikel 55. Verrekening van bijstand bij terugvordering
-
1. In het geval dat belanghebbende bijstand ontvangt, wordt de vordering in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend zoals beschreven in artikel 60 lid 3 van de Participatiewet.
-
2. In het geval dat de bijstand wordt beëindigd, wordt belanghebbende verzocht de aflossingen zelf te blijven voldoen. De aflossingscapaciteit kan opnieuw worden bepaald volgens het beleid zoals beschreven in artikel 22 van deze beleidsregels. Op de lopende vordering wordt de reservering van het vakantiegeld verrekend.
-
3. De hoogte van de (maandelijkse) vordering wordt bepaald volgens het beleid zoals beschreven in artikel 22 van deze beleidsregels. In uitzondering hierop geldt:
- a.
Een aflossingsregeling kan worden getroffen als belanghebbende die geen bijstand ontvangt de vordering in 36 maanden aflost en het aflossingsbedrag minimaal € 50,- per maand bedraagt;
- b.
Als een vordering niet in 36 maanden kan worden afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende.
- a.
Artikel 56. Beperking van de terugvordering
-
1. Indien belanghebbende informatie heeft verstrekt die als gevolg heeft dat de hoogte van de bijstand wordt aangepast, maar de gemeente deze informatie niet tijdig verwerkt, wordt de terugvordering beperkt. Deze wordt dan beperkt tot een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop het college hun besluit had kunnen aanpassen.
-
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op terugvorderingen die zijn ontstaan doordat belanghebbende niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan.
Artikel 57. Brutering
-
1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de bijstand bruto terug te vorderen zoals beschreven in artikel 37 lid van de Participatiewet.
-
2. De ten onrechte verleende bijstand wordt verhoogd met de afgedragen loonheffing en premie volksverzekeringen als er sprake is van achteraf ontvangen middelen of bijstand, welke in de vorm van een belaste lening is versterkt.
-
3. In afwijking van lid 1 kan de bijstand netto worden teruggevorderd indien de vordering buiten toedoen van belanghebbende is ontstaan.
Artikel 58. Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
-
1. De gemeente kan besluiten niet terug te vorderen als:
- a.
Het totaal te verordenen bedrag lager is dan € 125,- en;
- b.
Het terug te vorderen bedrag niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht
- a.
-
2. In het geval dat sprake is van dringende redenen wordt geheel of gedeeltelijk afgezien van terugvordering. Dit wordt individueel beoordeeld.
Artikel 59. Afzien van invordering bij schuldenproblematiek
-
1. Er kan het besluit worden genomen om te stoppen met terugvorderen als:
- a.
het bestaan van deze schulden de uitstroom van belanghebbende uit de bijstand in de weg staat, of;
- b.
belanghebbende zijn schulden niet kan betalen; en
- c.
anders geen schuldregeling tot stand komt; en
- d.
de gemeente bij de schuldregeling het deel krijgt waar zij wettelijk recht op heeft.
- a.
-
2. Het in het eerste lid gesteld is niet van toepassing bij:
- a.
terugvorderingen van verwijtbare vordering die zijn ontstaan voor 1 januari 2013;
- b.
terugvorderingen van bedragen die in de vorm van een geldlening zijn verstrekt waarbij de voorvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen;
- c.
vorderingen die door een pand of hypotheek zijn gedekt voor zover zij niet op deze goederen verhaald kunnen worden.
- a.
-
3. Het besluit tot kwijtschelden van de vordering in verband met het bepaalde in lid 1 onder c treedt pas in werking zodra de schuldenregeling tot stand is gekomen.
-
4. Een besluit om te stoppen met terugvorderen bij een schuldregeling wordt ingetrokken als:
- a.
De schuldregeling niet tot stand komt binnen 12 maanden nadat het besluit om te stoppen met terugvorderen is genomen;
- b.
Belanghebbende de vordering aan de gemeente niet volgens de schuldregeling betaalt;
- c.
Belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft doorgegeven en de juiste gegevens tot een ander besluit zouden leiden.
- a.
Artikel 60. Kwijtschelden na voldoen aan de aflossingsverplichting
-
1. Het college ziet af van verdere terugvordering van een niet-verwijtbare vordering indien belanghebbende:
- a.
gedurende 36 maanden volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan, of;
- b.
gedurende 36 maanden niet volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog voldoet, of;
- c.
gedurende 60 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat deze op enig moment verricht gaan worden, of;
- d.
gedurende 24 maanden al dan niet betalingen heeft verricht en de nog openstaande vordering minder dan € 125,- bedraagt.
- a.
-
2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing bij:
- a.
Vorderingen die door een pand of hypotheek op goed(eren) zijn gedekt voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kunnen worden.
- a.
Artikel 61. Overdragen invordering
-
1. De deurwaarder die door het college wordt verzocht de invordering over te nemen, kan de invordering overnemen als blijkt dat belanghebbende niet bereid is de vordering op minnelijke wijze te voldoen of als er geen vereenvoudigd beslag op het inkomen mogelijk is.
-
2. Oninbare vorderingen (bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overgedragen aan een daarin gespecialiseerde organisatie.
Artikel 62. Overlijden van belanghebbende
-
1. Indien belanghebbende overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld tenzij deze verhaald kan worden op de nalatenschap of een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen.
Artikel 63. Verhaal
-
1. In beginsel worden de kosten van bijstand niet verhaald.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 64. Hardheidsclausule
-
1. Het college kan in een bijzonder geval afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Een uitkomst is in ieder geval onbillijk als het nadelig effect heeft op het behalen van de doelen van de in het eerste lid van artikel 1 genoemde wetten en de verordening.
Artikel 65. Intrekken oude beleidsregels en overgangsrecht
-
1. De beleidsregels Werk & Inkomen 2023, vastgesteld op 6 juni 2023, worden ingetrokken.
-
2. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen gemeente Hattem, past de gemeente de meest gunstige beleidsregels toe.
-
3. Deze beleidsregels worden genoemd: Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen gemeente Hattem.
-
4. De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025.
Ondertekening
Aldus besloten in de vergadering van het college van de gemeente Hattem, gehouden op 10 december 2024.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl