Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732406
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732406/1
Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Leiden 2025
Geldend van 25-12-2024 t/m heden
Intitulé
Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Leiden 2025De raad van de gemeente Leiden:
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Leiden (Raadsvoorstel 24.0097 van 22 oktober 2024), mede gezien het advies van de commissie Werk en Middelen,
Gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
BESLUIT
- 1.
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Leiden 2025
(Verordening riool- en waterzorgheffing Leiden 2025)
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
- a.
woning: een roerende of onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient;
- b.
niet-woning: een roerende of onroerende zaak of zelfstandig gedeelte daarvan die niet in hoofdzaak tot woning dient.
- a.
Artikel 2. Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuiveringvan huishoudelijk afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmedehet treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht
-
1. De belasting wordt geheven van:
- a.
de persoon die bij het begin van het belastingjaar van een perceel het genot heeft krachtenseigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarendeel; en
- b.
de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijkrecht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.
- a.
-
2. Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtenseigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt de persoon die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat deze persoon op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
-
3. Voor het gebruikersdeel wordt:
- a.
gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het doorde in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
- b.
gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerktals gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- c.
het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik doorde persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.
- a.
Artikel 4. Voorwerp van de belasting
-
1. Voorwerp van de belasting is een perceel.
-
2. Als perceel wordt aangemerkt:
- a.
de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
- b.
de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;
- c.
een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemdom als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- d.
een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeelc bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
- e.
het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.
- a.
Artikel 5. Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:
- a.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip vankunstwerken;
- b.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen ofdiensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;
- c.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd doororganen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen.
Artikel 6. Maatstaf van heffing
-
1. De belasting wordt bij het eigendomsdeel van woningen geheven naar een vast bedrag per perceel.
-
2. De belasting wordt bij het gebruikersdeel van woningen geheven naar het aantal personen per perceel.
- a.
Het aantal personen, als bedoeld in het tweede lid, dat van een perceel gebruik maakt wordtvastgesteld naar de toestand op 1 januari van het belastingjaar.
- b.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, wordt het aantal personen datvan een perceel gebruik maakt, als bedoeld in het tweede lid, vastgesteld naar de toestand op het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht.
- a.
-
3. De belasting wordt bij niet-woningen geheven naar de waarde in het economische verkeer van hetperceel.
-
4. Voor de belasting in het derde lid geldt het volgende:
- a.
Als het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op devoet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 8 bedoelde belastingjaar geldt.
- b.
Als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerendezaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
- c.
In afwijking van de voorgaande leden wordt de belasting geheven naar een vast bedrag als dewaarde van het perceel geheel buiten aanmerking is gelaten op grond van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.
- a.
Artikel 7. Belastingtarieven
-
1. Het tarief bedraagt voor een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient:
- a.
het eigenarendeel: € 89,52
- b.
het gebruikersdeel:
- 1.
als de woning wordt bewoond door één persoon € 67,44
- 2.
als de woning wordt bewoond door twee personen € 97,92
- 3.
als de woning wordt bewoond door drie of meer personen € 129,48
- 1.
- a.
-
2. Het aantal personen dat van een perceel gebruik maakt, als bedoeld in het eerste lid onder b, wordtvastgesteld naar de toestand op 1 januari van het belastingjaar.
-
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, wordt het aantal personen dat vaneen perceel gebruik maakt, als bedoeld in het eerste lid onder b, vastgesteld naar de toestand op het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht.
-
4. Het tarief bedraagt voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient een percentage van deheffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
het eigenarendeel 0,0311%
- b.
het gebruikersdeel 0,0311%
- c.
voor eigenarendeel en het gebruikersdeel geldt dat het aanslagbedrag afzonderlijk niet hoger kanzijn dan € 150.000.
- a.
-
5. Het tarief bedraagt voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient en waarvan de waarde vanhet perceel geheel buiten aanmerking is gelaten op grond van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, met uitzondering van degenen die in artikel 5 zijn genoemd € 129,48
Artikel 8. Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 9. Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 10. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
-
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, als dit lateris, bij de aanvang van de belastingplicht.
-
2. Indien de belastingplicht voor het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaaraanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.
-
3. Indien de belastingplicht voor het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt,bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00. Indien de belastingplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.
-
4. Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 11 Termijnen van betaling
-
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaaldin twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
-
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljetverenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,00 doch minder dan € 10.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
-
3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en het tweede lid gesteldetermijnen.
Artikel 12. Overgangsrecht
De ’Verordening rioolheffing Leiden 2024’ van 30 november 2023, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 13. Inwerkingtreding
-
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
-
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.
Artikel 14. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening riool- en waterzorgheffing Leiden 2025’.
Ondertekening
Gedaan in de openbare raadsvergadering van, 28 november 2024
de Griffier,
dhr. G.F.C. van Leiden
de voorzitter,
dhr. P.J. Heijkoop
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening riool- en waterzorgheffing Leiden 2025
Aanhef
De rioolheffing is gebaseerd op artikel 228a Gemeentewet. Het gaat om de bekostiging van de wettelijke zorgplichten:
- 1.
Inzameling en transport huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater en zuivering van huishoudelijk afvalwater,
- 2.
Inzameling en verwerking hemelwater,
- 3.
maatregelen tegen overlast van grondwater (genoemd in de Wet milieubeheer en de Waterwet en na inwerkingtreding in de Omgevingswet (artikel 2.16)).
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De begrippen ‘woning’ en ‘niet-woning’ worden nader geduid.
Artikel 2. Aard van de belasting
De rioolheffing is een directe belasting. Met de heffing worden kosten verhaald die de gemeente maakt voor uitvoering van de waterzorgplichten waaronder inzameling, transport en zuivering van afvalwater, inzameling van hemelwater en voorzieningen voor problemen met de grondwaterstand.
Artikel 3, Belastbaar feit en belastingplicht
De rioolheffing kan worden geheven van zowel de eigenaren als de gebruikers van percelen. In de modelverordening is de eis vervallen dat het perceel een directe of indirecte aansluiting moet hebben.
Jurisprudentie ontbreken aansluiting
- -
Hof Arnhem-Leeuwarden 17-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1162: Belastingplicht voor percelen zonder toevoeging aansluiting mogelijk
Eerste lid, onderdeel a belastingplicht eigenaar
De belasting wordt geheven van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel (eigenaren). Genothebbende is de persoon die het meeste risico loopt bij het binnenhalen van voor- en nadelen van het perceel of de ineenstorting van het perceel (pand), meestal de eigenaar. De belasting wordt geheven ongeacht of er een aansluiting op de gemeentelijke riolering aanwezig is. Eigenaren van percelen waarvan geen water naar de riolering afstroomt, profiteren van de voorzieningen die de gemeente treft om te voldoen aan haar watertaken. De gemeente voldoet daarmee aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater.
Eerste lid, onderdeel b belastingplicht gebruiker
De belasting wordt geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Zie ook de toelichting op lid 3. De belasting wordt geheven ongeacht of er een aansluiting op de gemeentelijke riolering aanwezig is. De keuze om alleen te heffen als een perceel een aansluiting heeft, is niet meer in de modelverordening opgenomen. Gebruikers van percelen waarvan geen water afstroomt naar de riolering profiteren ook van het nakomen van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater door de gemeente.
Tweede lid genothebbende onroerende zaak
Voor het bepalen van de genothebbende van het perceel wordt uitgegaan van de registratie in de basisregistratie kadaster.
Aanwijzing één genothebbende
Als er meer genothebbenden van een perceel zijn, kan de heffingsambtenaar één genothebbende aanwijzen als belastingplichtige volgens de vastgestelde beleidsregels.
Bezit
Iemand heeft bezit van een perceel indien hij niet de juridische eigenaar daarvan is, maar economisch eigenaar en daarbij het volledig economisch belang heeft in die zin dat hij het volle risico voor alle waardeveranderingen en voor het eventuele tenietgaan van dat goed draagt. Vaak voldoet het economisch eigendom niet aan (een van) die voorwaarden en leidt het meestal niet tot bezit. De juridisch eigenaar is dan belastingplichtig.
Derde lid gebruikers: lid huishouden, deelgebruik, volgtijdig gebruik
Hier staan regels om aan te geven wie als gebruiker van het perceel wordt aangemerkt. Er doen zich hier drie verschillende soorten van gebruik van een perceel:
- -
Gebruik van een perceel door een huishouden
- -
Gebruik van een onzelfstandig deel van het perceel
- -
Volgtijdig gebruik van een perceel.
Er is hierbij aansluiting gezocht bij regels voor de afvalstoffenheffing (artikel 15.33, tweede lid, Wet milieubeheer) en de Wet WOZ (artikel 24, vijfde lid, a tot en met c).
Derde lid, onderdeel a gebruik van een perceel door een huishouden
De heffingsambtenaar wijst een lid van een huishouden aan als belastingplichtige. Dat gaat volgens de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie.
Derde lid, onderdeel b gebruik van een onzelfstandig deel van een perceel
Als een onzelfstandig deel van een perceel in gebruik is gegeven wordt de persoon die het onzelfstandige deel in gebruik heeft gegeven als gebruiker aangemerkt. Dat betekent dat de verhuurder belastingplichtig is voor de verhuur van onzelfstandige studentenkamers. Voor de rioolheffing is dat mogelijk omdat sprake is van een bestemmingsheffing en niet van een gebruiksretributie. Bovendien is niet wettelijk voorgeschreven wie als belastingplichtige wordt aangemerkt. Het profijt van de voorzieningen die met de rioolheffing worden bekostigd is ook groot voor degene die een deel van een perceel in gebruik geeft.
Derde lid, onderdeel c volgtijdig gebruik van een perceel
De verhuurder wordt als gebruiker aangemerkt als een perceel voor korte perioden wordt verhuurd. Als bij volgtijdige verhuur een bemiddelingsbureau wordt ingeschakeld, is het de vraag voor wiens rekening en risico de verhuur plaatsvindt. Het antwoord op die vraag bepaalt wie de belastingplichtige is.
Jurisprudentie gebruiker bij volgtijdig gebruik
- -
Hoge Raad 22-11-2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0960 (Oostburg) voor de onroerendezaakbelastingen: Risico en lasten voor eigenaar en niet voor verhuurbemiddelingsbureau.
- -
Hoge Raad 07-02-2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9843, (Wierden): Rekening en risico voor verhuurbemiddelingsbureau.
De aanwijzing van de belastingplichtige gebruiker van een woning wordt meestal gebaseerd op gegevens uit de basisregistratie personen (BRP). Bij bedrijfsgebouwen en andere nietwoningen is dit uiteraard niet mogelijk. Daar - maar ook bij woningen - kan bijvoorbeeld de administratie van nutsbedrijven een hulpmiddel zijn. Ook in het handelsregister kan de gemeente informatie vinden over de (naam van de) gebruiker.
Artikel 4. Voorwerp van de belasting
Voor de objectafbakening van het perceel is voor onroerende zaken aangesloten bij de objectafbakening van de Wet WOZ.
Tweede lid, onderdeel a (afbakening onroerende zaken)
Onderdeel a betreft de afbakening volgens Hoofdstuk III van de Wet WOZ. Het hiervoor genoemde stappenplan voor de WOZ-objectafbakening bevat de volgende vragen:
- 1.
Is het object roerend of onroerend?
- 2.
Is het object een gebouwd eigendom?
- 3.
Is het object een ongebouwd eigendom?
- 4.
Is het object een zelfstandig gedeelte van een gebouwd of ongebouwd eigendom?
- 5.
Zijn de objecten in eigendom (eigendom, beperkt recht of bezit) van één ‘eigenaar’?
- 6.
Zijn de objecten in gebruik bij één gebruiker en horen deze naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar?
- 7.
Vormen de objecten een recreatieterrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd?
- 8.
Ligt het object geheel of gedeeltelijk in de gemeente?
Geen afwijkingen van de WOZ-objectafbakening voor de rioolheffing tenzij een keuze wordt gemaakt
De objectafbakening voor de rioolheffing sluit volledig aan bij de WOZ-objectafbakening, tenzij de gemeenteraad ervoor kiest om de bepaling over recreatieterreinen die als zodanig worden geëxploiteerd niet over te nemen. De bepaling voor recreatieterreinen (artikel 16, onderdeel e, Wet WOZ) moet dan van toepassing worden uitgezonderd. In dat geval moet een recreatieterrein voor de rioolheffing nog worden afgebakend volgens de overige bepalingen van artikel 16 Wet WOZ, volgens de hiervoor opgesomde stappen.
Tweede lid, onderdelen b tot en met e (afbakening van roerende zaken)
Roerende zaken worden afgebakend volgens de regels van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten (BRWBR; artikel 221 van de Gemeentewet). De afbakening van roerende zaken heeft vergelijkbare stappen als de afbakening van onroerende zaken, maar voor roerende zaken is geen vergelijking te trekken met ongebouwde en gebouwde eigendommen. Het hiervoor genoemde stappenplan voor de afbakening van roerende zaken bevat de volgende vragen:
- 1.
Is het object roerend of onroerend?
- 2.
Is het object duurzaam aan een plaats gebonden?
- 3.
Is het object een zelfstandig gedeelte van een roerende zaak?
- 4.
Zijn de objecten in eigendom (eigendom, beperkt recht of bezit) van één ‘eigenaar’?
- 5.
Zijn de objecten in gebruik bij één gebruiker en horen deze naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar?
- 6.
Ligt het object geheel of gedeeltelijk in de gemeente?
Gevolgen uitvoering: minder percelen
De uniformering van de afbakening heeft gevolgen voor de uitvoering. Het is eenvoudiger om de percelen af te bakenen, omdat die uit de WOZ-administratie overgenomen worden. Er is ook minder uitleg nodig aan belastingplichtigen omdat er minder verschil is tussen de verschillende belastingen. Het aantal belastingobjecten kan kleiner worden dan zonder aansluiting bij de WOZ-objectafbakening. Zo verdwijnen kamers in verpleeg- en verzorgingshuizen als percelen omdat het tehuis in het geheel als perceel wordt afgebakend. Als de afbakening van een object wijzigt door aanpassing in de verordening, zal wel uitleg nodig zijn aan belastingplichtigen. Een uitgebreide toelichting op de wijzigingen in de diverse belastingen staat in de Handleiding Uniformering objectafbakening gemeentelijke belastingen (VNG, oktober 2019), aangeboden bij Lbr. 19/078 van 8 oktober 2019.
Voor de omschrijving van het begrip ‘perceel’ wordt de afbakening van de Wet WOZ gebruikt. Voor roerende zaken is dat de afbakening van de Belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten. De WOZ-afbakening in combinatie met een vast bedrag als heffingsmaatstaf is toegestaan door de Hoge Raad.
Samenstel
In de Wet WOZ staat een samenstelbepaling voor onroerende zaken. Boerderijen met bedrijfsgebouwen, woningen met garage en recreatieterreinen worden door het gebruik van de WOZ-afbakening vaker als één perceel gezien. Ook bij niet-woningen kan de samenstelbepaling ervoor zorgen dat aparte percelen door de WOZ-afbakening als een perceel worden aangemerkt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een elektriciteitsnetwerk. Het aantal percelen zal afnemen door gebruik van de WOZ-afbakening. Bij de tariefstelling kan daarmee rekening worden gehouden.
Keuze: recreatieterrein wel of niet als één terrein afbakenen
Het gebruik van de WOZ-objectafbakening zorgt voor uniformering en duidelijkheid. Voor recreatieterreinen die als zodanig worden geëxploiteerd wordt het perceel als een samenstel afgebakend voor de rioolheffing. Als dat onwenselijk is kan de gemeenteraad de afbakening voor recreatieterreinen uitzonderen voor afbakening van het perceel. Vakantiehuisjes en stacaravans met een aparte gebruiker worden dan als aparte percelen afgebakend.
Jurisprudentie
- -
Hoge Raad 28-10-2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3888: Kavels en vakantiehuisjes zijn samenstellen van roerende en onroerende zaken die bij huurders/recreanten in gebruik zijn; recreatieterrein in geheel geen samenstel omdat huisjes niet bij exploitant in gebruik zijn.
Roerende zaken: ruimer dan BRWBR, ook recreatief gebruik
Voor roerende zaken zijn dezelfde regels gebruikt als voor de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten (BRWBR). De omschrijving is wel ruimer dan bij de BRWBR. In de omschrijving is niet de voorwaarde uit artikel 221 Gemeentewet overgenomen dat de percelen permanent bewoond dienen te worden. Ook eigenaren en gebruikers van recreatieve roerende woon- en bedrijfsruimten profiteren van de aanwezigheid van de gemeentelijke watervoorzieningen en zijn daarom belastbaar. De afbakening voor roerende zaken is vergelijkbaar met de afbakening voor de Wet WOZ, maar onderscheid zich door de toevoeging dat die duurzaam aan een plaats moet zijn gebonden. Het gaat om roerende zaken die drijven. Zaken op de grond zijn in de regel onroerend. Roerende zaken zijn vooral drijvende woon- of bedrijfsruimten. Met duurzaam aan een plaats gebonden wordt bedoeld het hebben van een vaste ligplaats. Een vaste ligplaats is er als een roerende zaak ten minste een jaar met niet meer dan incidentele onderbrekingen aanwezig is.
Jurisprudentie duurzaam aan plaats gebonden
- -
Hoge Raad 25-03-2011, ECLI:NL:HR:2011:BO8467: Woonschip is duurzaam aan een plaats gebonden als het schip langer dan een jaar op een ligplaats aanwezig is.
Jurisprudentie (on)roerende zaak
- -
Hoge Raad 09-03-2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8198: Waterwoning (Marina) is roerende zaak. De marina is bestemd om te drijven en drijft ook en is daarmee een schip en in het algemeen een roerende zaak.
Artikel 5. Vrijstellingen
In artikel 5 is een aantal vrijstellingen opgenomen voor publieke percelen die een beperkt belang hebben of bijdragen aan het waterbeheer.
In artikel 3 (Belastbaar feit en belastingplicht) is de eis vervallen dat het perceel een aansluiting moet hebben op de gemeentelijke riolering. Gevolg van die wijziging is dat alle percelen in de heffing worden betrokken. Voor bepaalde percelen is dat ondoelmatig omdat die:
- -
niet zijn geregistreerd in de WOZ-administratie, en/of
- -
een publieke functie hebben, en/of
- -
onderdeel zijn van het geheel van voorzieningen dat wordt gebruikt voor de waterzorgtaken.
Het in de heffing betrekken van die percelen zou alleen maar tot een verhoging van de rioolheffing of van andere lokale heffingen kunnen leiden. Daarom is ervoor gekozen om de hier genoemde publieke percelen buiten de heffing te laten als het perceel in het geheel voldoet aan de kwalificatie. Daarbij is aangesloten bij die percelen die in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken zijn vrijgesteld. Andere percelen zoals landbouw- en natuurterreinen zijn niet vrijgesteld omdat daarbij wel een groot belang aanwezig is bij de stand van het grondwater en de verwerking van hemelwater.
Jurisprudentie kerkenvrijstelling
- -
Rechtbank Rotterdam 26-02-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1666: Kerkenvrijstelling voor de rioolheffing is in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de ongelijke behandeling zonder redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond plaatsvindt.
- -
Zie echter ook Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-04-2020,
ECLI:NL:GHARL:2020:3267:Gelijkheidsbeginsel niet geschonden omdat sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond (cassatie ingesteld met advies vernietiging AG: Parket bij de Hoge Raad, 25-02-2021, ECLI:NL:PHR:2021:180).Z
Artikel 6. Maatstaf van heffing
Eerste lid, vast bedrag
Het belastingbedrag bij eigenaren woningen is een vast bedrag per perceel. Onderscheid tussen woningen en niet-woningen is een keuzemogelijkheid. De keuze om kosten te verhalen op eigenaren en gebruikers of op één van die twee is gemaakt bij artikel 2 (Belastbaar feit en belastingplicht).
Tweede lid, huishoudenomvang
Het belastingbedrag bij gebruikers woningen is afhankelijk van het aantal personen. De datum waarop het aantal personen wordt bepaald is 1 januari van het belastingjaar. Als de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar, wordt het aantal personen vastgesteld op de datum van aanvang van de belastingplicht.
Derde lid, waarde economisch verkeer
Bij niet-woningen wordt de belasting geheven naar de waarde in het economische verkeer.
Dit is expliciet toegestaan voor de rioolrechten (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, pag. 66; Kamerstukken II 2005/06, Aanhangsel, nr. 1172). De waarde in het economisch verkeer is een goede maatstaf voor de rioolheffing. De zorgplichten voor afvalwater en hemel- en grondwater zorgplichten maken investeringen in het publieke gebied noodzakelijk. De effecten van deze maatregelen strekken zich uit naar alle percelen die op een of andere wijze profijt trekken. Voor duurdere percelen heeft (het uitblijven van) een voorziening een meer dan evenredige effect op de benuttingswaarde van het perceel.
Vierde lid, bepalingen Wet WOZ van toepassing
In het vierde lid is vastgelegd dat voor het vaststellen van de waarde in het economische verkeer de bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van toepassing zijn. Voor die percelen waar een WOZ-beschikking is vastgesteld kan die waarde worden genomen. Indien geen WOZ-beschikking is genomen dient de waarde te worden vastgesteld aan de hand van de criteria in de Wet WOZ.
Jurisprudentie gebruik waarde in het economische verkeer (WOZ-waarde)
- -
Hoge Raad 15-05-2009, ECLI:NL:HR:2009:BD5477 (Nijmegen): Heffing van alleen eigenaren naar de waarde in het economische verkeer is toegestaan.
- -
Hoge Raad 15-05-2009, ECLI:NL:HR:2009:BD5477 (Nijmegen): Verhoging WOZ-waarde heeft geen gevolgen voor heffing
- -
Hoge Raad 20-10-2017, ECLI:NL:HR:2017:2656 (Hellevoetsluis): Verhoging oude WOZwaarde kan vanaf 1 oktober 2015, maar verhoging OZB (en andere heffingen) kan niet.
Artikel 7. Belastingtarieven
Algemeen opbrengstlimiet en kostentoerekening
Bij de berekening van tarieven mag de opbrengst niet hoger zijn dan de kosten
(opbrengstlimiet). De kosten die worden verhaald, moeten meer dan zijdelings samenhangen (10% of meer) met de waterzorgtaken die de gemeente uitvoert. Hangen verhaalde kosten niet meer dan zijdelings samen met de waterzorgtaken, dan worden die niet meegenomen in het kostenverhaal. Tarieven kunnen degressief, lineair of zelfs progressief worden vastgesteld.
Bestaat de belasting uit een eigenarendeel en een gebruikersdeel , dan is een controleerbare toedeling van kosten noodzakelijk. Deze eis houdt vooral in dat dezelfde kosten niet twee keer in rekening worden gebracht.
Eerste lid, woningen
Het eigenarendeel en gebruikersdeel van de rioolheffing is gebaseerd op het profijt dat de eigenaar en gebruiker hebben bij de uitvoering van de gemeentelijke waterzorgplichten. Alle eigenaren en gebruikers van alle percelen hebben een collectief belang bij de uitvoering van deze zorgplichten.
Voor eigenaren geldt een vast bedrag. Het kostenpatroon van de voorzieningen rechtvaardigt een vast bedrag. De kosten van aanleg van riolering en overige voorzieningen zijn voornamelijk vaste kosten.
Voor gebruikers gelden drie tarieven, afhankelijk van de grootte van de huishoudenomvang.
Tweede en derde lid, aanvang belastingplicht
Zie voor een toelichting artikel 6.
Vierde lid, niet-woningen
De belasting wordt berekend naar de WOZ-waarde. De percentages voor eigenaren en gebruikers zijn gelijk.
Er is een absoluut maximum als belastingbedrag voor eigenaren en voor gebruikers. Bij percelen met een heel hoge waarde in het economisch verkeer bestaat bij een proportionele toepassing van het tarief de mogelijkheid dat er een wanverhouding ontstaat tussen de hoogte van de heffing en de kosten die gepaard gaan met de gemeentelijke voorzieningen
woning/niet-woning
De definitie voor ‘woning’ wordt alleen opgenomen als voor het tarief onderscheid wordt gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Daarbij is de omschrijving gebruikt die ook in artikel 220a Gemeentewet staat. Jurisprudentie over dat artikel kan worden gebruikt voor uitleg van dit onderdeel. Het onderscheid woning/niet-woning speelt een rol bij onroerende zaken met een gemengde functie zoals verpleeg- en verzorgingshuizen, recreatieterreinen en woon-winkelpanden.
Jurisprudentie woning/niet-woning
Recreatieterrein
- -
Hoge Raad 05-01-2018, ECLI:NL:HR:2018:3 (Valkenswaard): Vakantieonderkomens (opstallen) die geschikt zijn voor enigszins duurzame menselijke bewoning zijn woningdelen, kampeerterrein is niet-woningdeel; recreatievoorzieningen naar rato toegerekend.
Verzorgings- en verpleeghuis
- -
Hoge Raad 06-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1326 (Epe): De woonstraten worden meer dan incidenteel tevens gebruikt in verband met het verlenen van (verpleegkundige) hulp. Die ruimten dienen niet tot woning en zijn niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het tehuis is daarom een niet-woning (artikel 220a Gemeentewet).
Vijfde lid, niet-woning vast bedrag
Een aantal soorten niet-woningen worden niet gewaardeerd volgens de Wet waardering onroerende zaken. In deze gevallen is geen percentage van de WOZ-waarde te berekenen en wordt uitgegaan van een vast bedrag.
Artikel 8. Belastingjaar
Het belastingjaar loopt gelijk met het kalenderjaar. Hier is vooral om doelmatigheidsredenen voor gekozen. De belasting van de eigenaar is gekoppeld is aan de toestand van het eigendom, bezit of beperkt recht van het perceel aan het begin van het belastingjaar. Als belastingjaar en kalenderjaar samenvallen, is de toestand op 1 januari van belang. De gegevens die de gemeente heeft voor de uitvoering van de Wet WOZ van de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde van een onroerende zaak kunnen dan ook voor het eigenarendeel van de rioolheffing worden gebruikt, voor zover het onroerende percelen betreft. Hetzelfde geldt voor het eigendom (bezit en beperkt recht) van roerende percelen die in de belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten worden betrokken.
Artikel 9. Wijze van heffing
Gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag.
Artikel 10. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang Eerste lid (belasting verschuldigd aan begin belastingjaar, of bij begin belastingplicht)
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Omdat de materiële belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.
Het eigenarendeel van de rioolheffing wordt geheven van de persoon die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel. Voor het eigenarendeel is de toestand aan het begin van het belastingjaar dus bepalend. Als het perceel in de loop van het belastingjaar wordt verkocht, wordt geen ontheffing verleend. Een nieuw belastbaar feit doet zich niet voor. De notaris zal bij overdracht van het eigendom de belasting aanmerken als een zakelijke last en naar tijdsgelang verrekenen. Dat is een civielrechtelijke handeling buiten de gemeente om.
Het gebruikersdeel van de rioolheffing staat bij toepassing van artikel 5 (Maatstaf van heffing) ook aan het begin van het kalenderjaar (belastingjaar) vast. Voor wijzigingen in de belastingplicht voor het gebruikersdeel in de loop van het kalenderjaar is de regeling naar tijdsgelang opgenomen. Bij ingebruikneming van het perceel in de loop van het belastingjaar, ontstaat de belastingschuld op het moment van ingebruikneming.
Tweede en derde lid ontstaan of beëindiging gebruik in de loop van het belastingjaar:
In het tweede en derde lid zijn regels gegeven met betrekking tot het gebruikersdeel. Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt wordt een berekening van het belastingbedrag gemaakt, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend. Iedere gebruiker wordt naar tijdsgelang in de heffing betrokken. Er is geen recht op ontheffing als het bedrag van de ontheffing beneden een bepaald bedrag blijft. Dit is een efficiencybepaling.
Vierde lid minimumbedrag voor heffing
Als het belastingbedrag lager is dan het in dit artikellid ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Het is een efficiencybepaling. Het bedrag zal in de regel even hoog zijn als het in het derde lid genoemde bedrag.
Artikel 11. Termijnen van betaling
Eerste lid, betaaltermijnen
Artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geeft een wettelijke regeling over de betaaltermijnen voor belastingaanslagen. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken.
Tweede lid, automatische betaling
Automatische betaling kan worden gestimuleerd door het mogen betalen in meer termijnen. De (algemene) regeling daarvan hoort thuis in de belastingverordening. Artikel 250, lid 1, van
de Gemeentewet geeft immers aan de gemeenteraad de bevoegdheid om in de belastingverordening af te wijken van de 'standaardregeling' in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Het is ook mogelijk dat de ontvanger met belastingschuldigen die daarom vragen een (individuele) betalingsregeling treft. De ontvanger kan dan aan gespreide betaling ook de voorwaarde verbinden dat de bedragen door automatische betaling van de rekening van de belastingschuldige worden afgeschreven. Dit is echter een individuele afweging door de ontvanger.
Het is niet mogelijk om automatische betaling te stimuleren door een korting te verlenen. De belastingschuld vloeit voort uit de wet en of al dan niet automatisch wordt betaald, mag geen invloed hebben op de hoogte van de belastingschuld.
Bij automatische betaling van aanslagen dient de belastingplichtige de gemeente te machtigen om van zijn/haar bankrekening termijnbedragen af te schrijven. Bij het verstrekken van een opdracht tot automatische betaling verbindt de belastingschuldige zich om te zorgen voor voldoende saldo op zijn rekening.
Derde lid, Algemene Termijnenwet
De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen (artikel
1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de
Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 van artikel 9 gestelde termijnen. Als gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen – wat voor definitieve aanslagen meestal het geval is – en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt – is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders wordt bepaald. Is de ATW van toepassing en eindigt de enige of laatste betaaltermijn op een zaterdag, zondag, algemeen erkende feestdag of daarmee gelijkgestelde dag, dan wordt deze termijn opgeschort tot de eerstvolgende werkdag.
Als voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde belastingaanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen,
navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Om te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, hebben wij in de modelverordeningen – overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 – de ATW buiten toepassing verklaard.
Artikel 12. Overgangsrecht
Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. Zonder dit overgangsrecht is het opleggen van belastingaanslagen met toepassing van de ingetrokken verordening niet meer mogelijk (Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:289 (Rijnwaarden).
Artikel 13. Inwerkingtreding Algemeen
Het inwerkingtredingsartikel bestaat uit twee leden. Het eerste lid regelt de inwerkingtreding, het tweede lid bepaalt de datum van ingang van de heffing.
Eerste lid (inwerkingtreding)
Op grond van artikel 8 van de Bekendmakingswet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, ECLI:NL:HR:1998:AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen).
De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag niet liggen voor de vaststelling én bekendmaking ervan.
Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing. Een voorbeeld kan dit toelichten:
Voorbeeld
Op 4 november 2021 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding de achtste dag na de bekendmaking en als tijdstip van ingang van de heffing 1 januari 2022. De verordening wordt door de gemeente in het elektronisch gemeenteblad bekendgemaakt op 18 januari 2022.
De verordening treedt in werking op 26 januari 2022 (achtste dag na de dag van bekendmaking). Vanaf dat moment kan de gemeente aanslagen opleggen. Deze aanslagen kunnen echter betrekking hebben op de periode vanaf het tijdstip van ingang van de heffing (in dit geval 1 januari 2022).
Tweede lid (datum ingang heffing)
In het tweede lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.
Artikel 14. Citeertitel
Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl