Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 04-02-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2025

Intitulé

Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

Gelet op het gestelde in de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022, de Beleidsregel exploitatiesubsidies en de Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies en de Beleidsregel Toezicht en naleving subsidies;

Overwegende dat:

  • het met het oog op de overzichtelijkheid, uniformiteit en onderlinge samenhang wenselijk is om verschillende subsidieregelingen voor activiteiten die bijdragen aan de provinciale doelen op het gebied van de leefomgeving, te bundelen in één subsidieregeling;

  • het voor de begrijpelijkheid en de vermindering van de administratieve druk van belang is dat de subsidieregeling zo eenvoudig mogelijk is;

  • deze subsidieregeling als beleidsgrondslag heeft:

    • -

      de Omgevingsvisie provincie Utrecht en de Omgevingsverordening provincie Utrecht;

    • -

      de Landbouwvisie provincie Utrecht 2018 en de Samenwerkingsagenda Landbouw;

    • -

      het Utrechts Programma Landelijk Gebied 1.0;

    • -

      de Natuurvisie provincie Utrecht en het bijbehorende Supplement biodiversiteit;

    • -

      het Interprovinciaal Wolvenplan 2019 en addendum 2023;

    • -

      de Regionale Veenweidenstrategie Utrechtse Veenweiden;

    • -

      het Uitvoeringsprogramma Regionale Veenweidenstrategie Utrechtse Veenweiden 2023-2024; en

    • -

      het Strategisch bosbeleid;

Besluiten de volgende subsidieregeling vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Voor de omschrijving van de begrippen die in deze subsidieregeling worden gebruikt, wordt verwezen naar de bijlage bij dit hoofdstuk.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik hoofdstuk 1

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle subsidies die op grond van deze subsidieregeling worden verstrekt, tenzij in de hoofdstukken 2 en volgende anders is bepaald.

Artikel 1.3 Financiële vorm van de subsidie

De subsidie wordt in de vorm van een geldbedrag verstrekt.

Artikel 1.4 Subsidieaanvraag

De aanvraag wordt digitaal ingediend, met gebruikmaking van het daarvoor beschikbare aanvraagformulier op het subsidieportaal van de provincie Utrecht.

Artikel 1.5 Verlenging beslistermijn

  • 1. Een besluit op een subsidieaanvraag wordt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag verzonden aan de aanvrager. Deze termijn kan met maximaal 13 weken worden verlengd.

  • 2. Als er sprake is van een subsidieplafond en de wijze van verdeling wordt bepaald op basis van de kwaliteit van de aanvraag of op basis van loting, wordt een besluit op een subsidieaanvraag binnen 13 weken na afloop van de aanvraagperiode verzonden. Deze termijn kan met maximaal 13 weken worden verlengd.

Artikel 1.6 Weigeringsgronden

In aanvulling op het gestelde in artikel 4:6 van de AsvpU wordt subsidie ook geweigerd:

  • a.

    voor zover voor de subsidiabele activiteiten reeds subsidie is verstrekt; in dat geval wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of maximale vergoeding op grond van Europese regels te voorkomen;

  • b.

    voor zover de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, voortvloeit uit een wettelijk opgelegde verplichting.

Artikel 1.7 Verplichtingen

  • 1. In de subsidieverleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger naast de verplichtingen in deze subsidieregeling, nog andere verplichtingen worden opgelegd die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2. Als een subsidie is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, voldoet de subsidieontvanger aan de voorwaarden die de Europese Commissie daaraan heeft gesteld.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten zijn in ieder geval niet subsidiabel tenzij in het betreffende hoofdstuk anders is bepaald:

  • a.

    verrekenbare of compensabele heffingen, lasten en belastingen zoals BTW;

  • b.

    kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

  • c.

    kosten voor reguliere activiteiten, structurele ondersteuning of het afdekken van exploitatietekorten van activiteiten en organisaties;

  • d.

    kosten die gemaakt zijn voor de indieningsdatum van de subsidieaanvraag.

Hoofdstuk 2 Aankoop en ontpachting NNN-gronden

Artikel 2.1 Subsidiecriteria 

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.1.1 “het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is verder gerealiseerd (groter van oppervlakte)” kan subsidie worden verstrekt voor projecten met activiteiten die zijn gericht op:

    • a.

      de verwerving van grond voor te ontwikkelen natuur en te ontwikkelen natuur buiten zoekgebied en het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onder e;

    • b.

      de beëindiging van een pachtovereenkomst of erfpacht op grond voor te ontwikkelen natuur en te ontwikkelen natuur buiten zoekgebied of reeds aanwezige natuur en het vestigen van de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onder e.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      percelen buiten het zoekgebied als bedoeld in het eerste lid, onder a, zijn op basis van een ecologische onderbouwing en na advies van de Kopgroep Akkoord van Utrecht geschikt bevonden om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het NNN;

    • b.

      op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, vindt duurzaam natuurbeheer plaats of wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat er duurzaam natuurbeheer zal plaatsvinden.

Artikel 2.2 Subsidieontvangers (doelgroep) 

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, kan worden verstrekt aan een ieder.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan de eigenaar van de grond.

Artikel 2.3 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.

  • 2. In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:

    • a.

      de aanvraagperiode;

    • b.

      het subsidieplafond.

Artikel 2.4 Aanvraag

  • 1. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 2. Een subsidieaanvraag voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a,wordt uiterlijk op de dag voor het passeren van de notariële akte van levering ingediend.

  • 3. Een subsidieaanvraag voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b,wordt uiterlijk op de dag voor de beëindiging van de erfpacht of van de pachtovereenkomst ingediend.

  • 4. Bij de subsidieaanvraag wordt een inrichtingsschets gevoegd, bestaande uit:

    • a.

      een schets van de uitgangssituatie;

    • b.

      een schets van de te treffen inrichtingsmaatregelen die aansluiten bij prioriteiten op de ambitiekaart in het natuurbeheerplan;

    • c.

      de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • d.

      de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan worden aangegeven; en

    • e.

      een kaart met ligging percelen.

Artikel 2.5 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      binnen twaalf weken na subsidieverlening zorg te dragen voor de verwerving dan wel het pachtvrij of erfpachtvrij maken van het terrein waarvoor hij subsidie ontvangt;

    • b.

      het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein direct na verwerving dan wel pachtvrij of erfpachtvrij maken als natuur te beheren;

    • c.

      het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein in te richten conform het definitieve inrichtingsplan;

    • d.

      het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein na inrichting te beheren overeenkomstig het type, bedoeld in het vierde lid, onder e;

    • e.

      het terrein voor een ieder kosteloos open te stellen tussen zonsopgang en zonsondergang op ten minste 358 dagen per jaar;

    • f.

      eventuele opbrengsten van economische activiteiten van het project ten goede te laten komen aan het project;

    • g.

      te overleggen en samen te werken met de beheerders van omliggende natuurterreinen om tot een samenhangend beheer te komen; en,

    • h.

      bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot wijziging van het omgevingsplan inhoudende dat het terrein enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 2. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, worden verlengd tot een door Gedeputeerde staten te bepalen termijn.

  • 3. Binnen twee weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Utrecht een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin worden opgenomen:

    • a.

      de verplichting tot uitwerking van het definitief inrichtingsplan en de termijn waarbinnen deze uitwerking gereed dient te zijn en de goedkeuring door Gedeputeerde Staten dient te zijn verkregen;

    • b.

      de verplichting tot inrichting van het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein en de termijn waarbinnen deze inrichting dient plaats te vinden;

    • c.

      de verplichting van de eigenaar van de grond om de betreffende grond niet te gebruiken ofte doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkelingen de daaropvolgende instandhouding van het te realiseren natuurbeheertype dan wellandschapsbeheertype in gevaar brengt of kan verstoren;

    • d.

      dat de verplichtingen, bedoeld onder c, zullen overgaan op degene die het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein onder algemene of bijzondere titel zullen ver-krijgen en eveneens gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond verkrijgen;

    • e.

      dat de verplichtingen, bedoeld onder c en d, als kwalitatieve verplichting zullen worden in-geschreven in de openbare registers en de termijn waarbinnen deze inschrijving dient plaatste vinden.

  • 4. Het definitieve inrichtingsplan, bedoeld in het derde lid, onder a, omvat:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

      een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;

    • c.

      de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • d.

      de motivering voor het treffen van de betreffende maatregelen;

    • e.

      de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan worden aangegeven;

    • f.

      een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen of te verwijderen wegen en paden;

    • g.

      een tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd;

    • h.

      een gespecificeerde begroting;

    • i.

      één of meerdere topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000,waarop de grenzen van het terrein zijn aangegeven. Digitale gegevens dienen te worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan deze bestanden moeten voldoen; en

    • j.

      een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager na het treffen van de inrichtingsmaatregelen de (beoogde) beheertypen en habitattypen verder zal ontwikkelen en beheren.

  • 5. De subsidieontvanger is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, aanhef en ondere, indien:

    • a.

      sluiting nodig is bij of krachtens de Omgevingswet uitgewerkt in het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het terrein naar zijn aard buiten machte van de subsidieontvanger niet toegankelijk is;

    • c.

      er een bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum vaneen hectare; of

    • d.

      het terrein vrijgesteld is op grond van het natuurbeheerplan.

  • 6. Het is subsidieontvanger niet toegestaan om de verworven terreinen te vervreemden, in erfpacht uit te geven of daarop zakelijke rechten te vestigen, behoudens toestemming door Gedeputeerde Staten.

  • 7. De subsidieontvanger is bij vervreemding, verpachting of vestiging van zakelijke rechten verplicht de ingevolge dit hoofdstuk verstrekte subsidie binnen een termijn van zes maanden terug te betalen aan de provincie Utrecht, tenzij hiervan in de toestemming als bedoeld in het zesde lid ontheffing is verleend.

  • 8. Als de subsidieontvanger ook andere economische activiteiten verricht dan de activiteiten genoemd in artikel 2.1, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 44 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst(2012/C 8/03).

  • 9. De subsidieontvanger bewaart de administratie en alle documenten inzake een aan hem verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste tien jaar nadat de subsidie is verleend.

Artikel 2.6 Aanvraag tot vaststelling

  • 1. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie worden een afschrift van de aanvraag tot wijziging van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onder h, en een afschrift van de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onder e, overlegd.

  • 2. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt een afschrift van de notariële akte van levering van het terrein verstrekt.

  • 3. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, wordt een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst, een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek verstrekt of een bewijsstuk waaruit blijkt dat afstand in de zin van art. 3:81 lid 2 sub c BW van het recht van erfpacht is gedaan.

  • 4. Indien sprake is van economische activiteiten, wordt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een overzicht verstrekt van de wijze waarop de opbrengsten, bedoeld in artikel 2.5 lid 1 onder f, ten goede zijn gekomen aan het project

  • 5. Gedeputeerde Staten stellen subsidies ingevolge de DAEB-kaderregeling vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

Artikel 2.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, aanhef, en onder a toten met h en j tot en met l;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, aanhef en onder i, meteen maximum van € 5.000,-;

Artikel 2.8 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

    • a.

      waardevermindering van de grond;

    • b.

      de taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • c.

      de kosten voor het kadastraal recht en het registratierecht;

    • d.

      de veiling;

    • e.

      de notaris;

    • f.

      de inschrijving in de openbare registers;

    • g.

      overdrachtsbelasting;

    • h.

      BTW, voor zover niet verrekenbaar;

    • i.

      bodemonderzoek;

    • j.

      bemiddeling;

    • k.

      kosten voor de afkoop van landinrichtingsrente, voor zover niet meegenomen in de waardevermindering, bedoeld onder a;

    • l.

      kosten van het opstellen van een controleverklaring door een accountant, als deze noodzakelijk is voor de verantwoording.

  • 2. Voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

    • a.

      het vrijmaken van (erf)pacht van het terrein tegen een reële vergoeding, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • b.

      de taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • c.

      de notaris;

    • d.

      het doorhalen van het recht van erfpacht.

Artikel 2.9 Staatssteun 

Als sprake is van staatssteun, gebeurt dit met inachtneming van het Besluit van de Europese Commissie van 3 juni 2022, C(2022) 3485, met betrekking tot steunmaatregel SA.64168 (2022/N).

Hoofdstuk 3 Leefgebieden bedreigde soorten

Artikel 3.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd” kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten voor uitvoeringsprojecten ten behoeve van behoud, uitbreiding, herstel of verbetering van de leefgebieden van de Utrechtse aandachtsoorten en rode lijstsoorten.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de resultaten van de activiteiten zijn relevant en bruikbaar voor instandhouding en ontwikkeling van aandachtsoorten en rode lijstsoorten of hun leefgebieden;

    • b.

      er wordt inzichtelijk gemaakt wat het effect van de voorgenomen activiteiten is op deze soorten in het projectgebied;

    • c.

      voor zover er plant- en zaaigoed wordt gebruikt, geldt voor bomen en struiken dat deze autochtoon zijn, voor zaden van kruiden geldt dat zij inheems en van regionale afkomst zijn.

Artikel 3.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      een natuurlijk persoon;

    • b.

      een rechtspersoon;

    • c.

      een samenwerkingsverband waaraan tenminste één rechtspersoon deelneemt.

  • 2. Als het een samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c, betreft:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een, door dat samenwerkingsverband aan te wijzen deelnemer met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 3.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. Bij de subsidieaanvraag worden de volgende gegevens en stukken gevoegd:

    • a.

      ondersteunend kaartmateriaal;

    • b.

      een beschrijving van de wijze waarop beheer en onderhoud worden geborgd;

    • c.

      als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband;

    • d.

      als voor de activiteiten toestemming en medewerking vereist zijn van de eigenaar van het leefgebied, of van degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied, een document waaruit die toestemming blijkt.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5000,-;

  • b.

    het project onvoldoende aantoonbaar bijdraagt aan het versterken of beschermen van het leefgebied van de populatie van de betreffende aandachtsoort of rode lijstsoort;

  • c.

    het gaat om activiteiten voor weidevogels die door andere regelingen reeds gefinancierd kunnen worden;

  • d.

    het project gefinancierd kan worden door de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht, de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 of hoofdstuk 7 (Kleine landschapselementen) van deze subsidieregeling;

  • e.

    de activiteit een beheermaatregel betreft.

Artikel 3.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    de activiteiten, bedoeld in artikel 3.1, uiterlijk 3 jaar na de datum van de subsidieverlening te realiseren;

  • b.

    de resultaten van de activiteiten minimaal 6 jaar na aanleg in stand te houden door beheer en onderhoud;

  • c.

    voor zover in het project verspreidingsgegevens van soorten worden verzameld, deze op te nemen in de Nationale Databank Flora en Fauna;

  • d.

    bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie de resultaten middels een monitoringsverslag bij te voegen dat minimaal bevat:

    • i.

      een omschrijving of weergave van de startsituatie;

    • ii.

      een omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden;

    • iii.

      een omschrijving en/of weergave van de eindsituatie.

Artikel 3.6 Subsidieplafond 

Het subsidieplafond voor 2025 bedraagt € 300.000,-.

Artikel 3.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidies bedragen minimaal € 5000,-. 

  • 2. Voor activiteiten die worden uitgevoerd buiten het stedelijk gebied bedraagt de hoogte van de subsidie maximaal 95% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 60.000,-.

  • 3. Voor activiteiten binnen het stedelijk gebied bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      maximaal 95% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 30.000,- voor niet-gemeentelijke eigendommen of terreinen die de gemeente niet in erfpacht heeft;

    • b.

      maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 30.000,- voor gemeentelijke eigendommen of terreinen die de gemeente in erfpacht heeft.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan de subsidie worden verhoogd tot maximaal € 100.000,- voor activiteiten buiten het stedelijk gebied die naar het oordeel van GS een extra grote bijdrage leveren aan behoud, uitbreiding, herstel of verbetering van de leefgebieden van de Utrechtse aandachtsoorten en rode lijstsoorten.

Artikel 3.8 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

    • a.

      kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;

    • b.

      kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;

    • c.

      kosten voor vrijwilligers voor zover er daadwerkelijk een vergoeding voor wordt betaald tot een maximum van wat belastingvrij kan worden uitgekeerd;

    • d.

      kosten voor communicatie en draagvlakvergroting gericht op de inwoners van de provincie Utrecht, ter bevordering van hun betrokkenheid bij de Utrechtse aandachtsoorten en rode lijstsoorten en de mogelijkheid tot beleving van natuur in dat kader, tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten;

    • e.

      kosten voor scholing van beheerders in relatie tot de gesubsidieerde activiteiten tot maximaal 20% van de subsidiabele kosten;

    • f.

      kosten voor onvoorziene omstandigheden tot maximaal 5% van de uitvoeringskosten;

    • g.

      legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.

  • 2. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      interne loonkosten van een gemeente of waterschap;

    • b.

      kosten voor aanschaf van machines.

Hoofdstuk 4 Bestrijding en beheersing invasieve exoten

Artikel 4.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd” kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten, gericht op het bestrijden of beheersen van invasieve exoten dan wel herstel van biodiversiteit na schade veroorzaakt door een of meer invasieve exoten, in de vorm van:

    • a.

      uitvoering van bestrijdings-, beheers- en herstelprojecten alsmede onderzoek naar bestrijdings-, beheers- en herstelmethoden in:

      • i.

        leefgebieden van Utrechtse aandachtsoorten;

      • ii.

        het Natuurnetwerk Nederland (NNN);

      • iii.

        KRW-oppervlaktewaterlichamen;

      • iv.

        Natura 2000-gebieden;

      • v.

        Weidevogelkerngebieden;

      • vi.

        Ganzenrustgebieden;

      • vii.

        Groene contour;

      • viii.

        Waterparels;

      • ix.

        Kleine landschapselementen;

      • x.

        Waardevolle houtopstanden buiten de bebouwde kom;

    • b.

      het opstellen van een gebiedsplan voor bestrijdings- beheersings- en herstelprojecten zoals genoemd onder a;

    • c.

      het betrekken van burgers bij de bestrijdings- beheersings- en herstelprojecten zoals genoemd onder a;

    • d.

      veldonderzoek om de kosten van de activiteit te kunnen inschatten.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit is gericht op bestrijding en beheersing van, dan wel het herstel van biodiversiteit na schade door één of meer van de volgende invasieve exoten:

      • i.

        uitheemse rivierkreeftsoorten;

      • ii.

        Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum);

      • iii.

        Reuzen- of Springbalsemien (Impatiens glandulifera);

      • iv.

        Aziatische duizendknopen;

      • v.

        Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides);

      • vi.

        Ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum heterophyllum);

      • vii.

        Waterwaaier of Cabomba (Cabomba caroliniana);

      • viii.

        Watercrassula (Crassula helmsii);

      • ix.

        Kleine waterteunisbloem of Postelein waterlepeltje (Ludwigia peploides subsp. Montevidensis);

      • x.

        Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora);

    • b.

      uitvoering van bestrijdings-, beheers- en herstelprojecten alsmede onderzoek naar bestrijdings- en beheersmethoden hebben betrekking op locaties waar de soorten, genoemd in het tweede lid, onder a, de biodiversiteit negatief kunnen beïnvloeden of hebben beïnvloed; en

    • c.

      aannemelijk wordt gemaakt dat de activiteit in hoge mate zal bijdragen aan het blijvend terugdringen van desbetreffende invasieve exoot op de beoogde locatie, tenzij de activiteit onderzoek naar één of meer bestrijdingsmethoden betreft waarvan de effectiviteit juist onderzocht zal worden.

  • 3. Een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a, gericht op herstel van biodiversiteit na schade veroorzaakt door een of meer invasieve exoten, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking als benodigd plant- en zaaigoed dat wordt gebruikt om het ecosysteem weerbaarder te maken tegen exoten, inheems, autochtoon en van regionale afkomst is.

  • 4. Een gebiedsplan als bedoeld in het eerste lid, onder b, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking als het desbetreffende gebiedsplan betrekking heeft op:

    • a.

      één of meer invasieve exoten, genoemd in het tweede lid onder a, met uitzondering van uitheemse rivierkreeften;

    • b.

      één van de volgende mogelijkheden:

      • i.

        het totale grondgebied van een gemeente;

      • ii.

        het stroomgebied van een of meer waterlopen dat wordt beheerd door het waterschap en eventueel andere partijen.

  • 5. Activiteiten gericht op uitheemse invasieve rivierkreeftsoorten, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking als het een onderzoek naar bestrijdings- en beheersmethoden betreft.

  • 6. In afwijking van het eerste lid, onder a, komen onderzoeksprojecten ook voor subsidie in aanmerking als ze niet op locaties plaatsvinden, genoemd in het eerste lid, onder a, mits ze aantoonbaar een nieuwe of gecombineerde methode betreffen die bedoeld is om bij succes (mede) toe te passen op locaties waar de biodiversiteit wel negatief wordt beïnvloed door één van de invasieve exoten, genoemd in het tweede lid, onder a.

Artikel 4.2 Subsidieontvangers

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      rechtspersonen;

    • b.

      een samenwerkingsverband van rechtspersonen;

    • c.

      een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.

  • 2. Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een, door dat samenwerkingsverband aan te wijzen deelnemer met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 4.3 Aanvraag 

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. Bij een subsidieaanvraag worden de volgende gegevens en stukken gevoegd:

    • a.

      een projectplan dat in ieder geval beschrijft waar het project of programma wordt uitgevoerd, welke invasieve exoten worden bestreden, welke inheemse biodiversiteit daarvan zal profiteren en hoe, welke maatregelen daarvoor worden uitgevoerd, welke planning is voorzien, op welke wijze de gerealiseerde vermindering van aantallen invasieve exoten in stand worden gehouden en hoe de effecten van de maatregelen worden gemonitord;

    • b.

      ondersteunend kaartmateriaal;

    • c.

      als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband;

    • d.

      als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisverordening, een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring.

Artikel 4.4 Weigeringsgronden 

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de activiteit een algemene beheermaatregel betreft, tenzij sprake is van activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder a;

  • b.

    de activiteit betrekking heeft op:

    • i.

      toepassing van glyfosaat om invasieve exoten te bestrijden of te beheersen;

    • ii.

      verspreidingsonderzoek naar invasieve exoten zonder dat de bestrijding of beheersing van die exoten deel uitmaakt van de subsidieaanvraag;

    • iii.

      het periodiek inzaaien van terreinen en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden;

    • iv.

      sier- en groenteteelt;

    • v.

      privé tuinen, tenzij deze direct grenzen aan gebieden, genoemd in artikel 4.1, eerste lid, onder a. en de in die tuinen voorkomende exoten, genoemd in artikel 4.1, tweede lid, onder a, een bedreiging vormen voor de biodiversiteit in die gebieden.

Artikel 4.5 Verplichtingen 

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, uiterlijk vijf jaar na de datum van de subsidieverlening te realiseren, met een verlengingsmogelijkheid van maximaal vijf jaar;

  • b.

    in geval van uitvoerings- en onderzoeksactiviteiten als omschreven in artikel 4.1, eerste lid, onder a, het voorkomen van de bestreden invasieve soort(en) op de projectlocatie (bij aanvang van het project) op te laten nemen in de Nationale Databank Flora en Fauna;

  • c.

    na afloop van uitvoeringsactiviteiten de resultaten van de gesubsidieerde activiteiten middels een monitoringsverslag te delen met de provincie Utrecht. Het monitoringsverslag dient gemaild te worden naar subsidiebiodiversiteit@provincie-utrecht.nl en minimaal de volgende componenten te bevatten:

    • i.

      een omschrijving en/of weergave van de startsituatie (voorkomen/groeiareaal, effect op biodiversiteit);

    • ii.

      een omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden of bestrijdingsmethode en de praktische uitvoerbaarheid daarvan;

    • iii.

      een omschrijving en/of weergave van de eindsituatie.

Artikel 4.6 Subsidieplafond 

Het subsidieplafond bedraagt in het jaar 2025 € 500.000,-, waarvan:

  • a.

    € 300.000, - voor de ‘Utrechtse lijst-soorten’ Aziatische duizendknopen en watercrassula;

  • b.

    € 200.000, - voor de Unielijstsoorten reuzenberenklauw, reuzen- of springbalsemien, grote waternavel, ongelijkbladig vederkruid, waterwaaier of cabomba, kleine waterteunisbloem of postelein waterlepeltje, de waterteunisbloem en de uitheemse rivierkreeftsoorten.

Artikel 4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder a, tot een maximum van € 40.000,- voor de bestrijding van de Unielijstsoorten reuzenberenklauw, reuzen- of springbalsemien, grote waternavel, ongelijkbladig vederkruid, waterwaaier of cabomba, de uitheemse rivierkreeftsoorten en waterteunisbloem en postelein waterlepeltje/kleine waterteunisbloem, en tot een maximum van € 60.000,- voor de bestrijding van Aziatische duizendknopen en de watercrassula;

  • b.

    maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder b, tot een maximum van € 10.000,-;

  • c.

    maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder c, tot een maximum van € 10.000,-;

  • d.

    maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder d, tot een maximum van € 10.000,-;

  • e.

    maximaal € 100.000,- cumulatief bij meerdere aanvragen door dezelfde subsidieontvanger per jaar.

Artikel 4.8 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4.1, zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

    • a.

      kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, als ze aantoonbaar zijn gemaakt na 1 januari 2022;

    • b.

      kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;

    • c.

      kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;

    • d.

      kosten voor vrijwilligers alleen als hier daadwerkelijk een vergoeding voor wordt betaald tot een maximum van wat belastingvrij kan worden uitgekeerd;

    • e.

      legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.

  • 2. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      interne loonkosten van een gemeente of waterschap;

    • b.

      kosten voor waardedaling van grond of opbrengstderving;

    • c.

      kosten voor de aanleg, beheer en onderhoud van verharde constructies en gebouwen;

    • d.

      kosten voor machines, gereedschap en materialen, tenzij deze speciaal bedoeld zijn om invasieve exoten te bestrijden of te beheersen;

    • e.

      kosten voor onvoorziene omstandigheden.

Artikel 4.9 Staatssteun 

  • 1. Subsidie aan een agrariër wordt verstrekt met inachtneming van artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

  • 2. Subsidie aan een niet-agrariër wordt verstrekt met inachtneming van artikel 25 van de Algemene Vrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 5 Beleefbare natuur

Artikel 5.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.3.1 “de betrokkenheid van inwoners bij natuur is groter en de samenwerking tussen bij natuur betrokken partijen is beter” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het ontwikkelen en aanbieden van communicatie uitingen;

    • b.

      het ontwikkelen en uitvoeren van educatieve projecten;

    • c.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de versterking van draagvlak voor natuurbeleid;

    • d.

      het uitvoeren van natuur- en landschapsgericht onderzoek;

    • e.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de beleving van natuur;

    • f.

      het plaatsen van voorzieningen die bijdragen aan natuurbeleving.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteiten hebben een bovenlokaal niveau door zich te richten op ten minste drie woonkernen;

    • b.

      de activiteiten bevorderen de natuurbeleving van inwoners en bezoekers van de provincie Utrecht, anders dan enkel de ontvangers van de subsidie of een kleine selecte groep.

Artikel 5.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      een samenwerkingsverband van rechtspersonen;

    • d.

      een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.

  • 2. Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 5.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.

  • 4. Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 5.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 2.500,-.

Artikel 5.5 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt in het jaar 2025 € 300.000,-.

Artikel 5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt minimaal € 2.500,- en maximaal € 50.000,-.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.7 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

    • a.

      voorbereidingskosten die tot maximaal 18 maanden voor het indienen van de aanvraag gemaakt zijn, tot een maximum van 15% van de projectkosten;

    • b.

      kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;

    • c.

      kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;

    • d.

      kosten voor de inzet van vrijwilligers;

    • e.

      kosten onvoorzien tot een maximum van 7% van de projectsom;

    • f.

      legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.

Artikel 5.8 Staatssteun

De subsidie is geen staatssteun als deze verleend wordt onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.

Hoofdstuk 6 Groen doet Goed

Artikel 6.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.3.1 “de betrokkenheid van inwoners bij natuur is groter en de samenwerking tussen bij natuur betrokken partijen is beter” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      natuureducatie, natuurbeleving of voedseleducatie voor kinderen, bij voorkeur uit versteende wijken;

    • b.

      coördinatie en organisatie van de gezamenlijke onder a bedoelde activiteiten.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als met betrekking tot de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldaan wordt aan de volgende criteria:

    • a.

      de gemeentelijke trekker van Groen doet Goed participeert in het netwerk van Groen doet Goed in de provincie Utrecht;

    • b.

      waar mogelijk zijn terreinbeheerders betrokken bij de activiteiten;

    • c.

      uit het Jaarplan blijkt dat naast de bijdrage van de provincie ten minste eenzelfde bedrag aan cofinanciering en/of eigen bijdrage beschikbaar is.

  • 3. In afwijking van artikel 1.8, onder c, kunnen de subsidiabele activiteiten, genoemd in het eerste lid, tot de reguliere activiteiten behoren van de subsidieontvanger.

Artikel 6.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt aan de in de bijlage bij dit hoofdstuk (Bijlage organisaties Groen doet Goed) genoemde:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      rechtspersonen die natuureducatie en natuurbeleving verzorgen namens een gemeente.

  • 2. De in het eerste lid genoemde bijlage maakt onlosmakelijk onderdeel uit van dit hoofdstuk.

Artikel 6.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 4.4, eerste en vierde lid, van de AsvpU, wordt bij de subsidieaanvraag slechts het Jaarplan gevoegd dat is aangeleverd aan IVN Natuureducatie ter voorbereiding van deze aanvraag.

Artikel 6.4 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht monitoringsgegevens en teksten voor het gezamenlijke Jaarverslag Groen doet Goed aan te leveren aan IVN Natuureducatie.

Artikel 6.5 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt voor 2025 € 150.000,-.

Artikel 6.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt €15.000,-.

Artikel 6.7 Subsidiabele kosten

Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.1, zijn de kosten subsidiabel, die aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU.

Hoofdstuk 7 Kleine landschapselementen

Paragraaf 7.1 Aanleg en herstel kleine landschapselementen

Artikel 7.1.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van de provinciale meerjarendoelen 2.1.3 “natuurgebieden zijn beter met elkaar verbonden”, 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd”, 2.1.4 “het areaal bos buiten de NNN en de Groene Contour is vergroot” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      aanleg en herstel van kleine landschapselementen als bedoeld in de bijlage bij dit hoofdstuk, binnen het leefgebied dooradering, zoals begrensd in het natuurbeheerplan;

    • b.

      aanleg en herstel van kleine landschapselementen als bedoeld in de bijlage bij deze regeling, binnen alle deelgebieden op kaart 1 ‘Te ontwikkelen natuur’ in het natuurbeheerplan.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de beschrijving, afbakening en voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk.

Artikel 7.1.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan de volgende Collectieven voor agrarisch natuurbeheer: Boerennatuur Rijn, Vecht & Venen, Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Coöperatie BoerenNatuur Utrecht Oost U.A., Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A en Collectief Eemland.

  • 2. Als eindbegunstigde van de subsidie worden grote ondernemingen uitgesloten.

Artikel 7.1.3 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.

  • 2. In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:

    • a.

      een nadere omschrijving van de doelgroep;

    • b.

      het subsidieplafond;

    • c.

      de aanvraagperiode.

Artikel 7.1.4 Aanvraag

De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

Artikel 7.1.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd:

  • a.

    voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement dat via deze regeling wordt aangelegd of hersteld;

  • b.

    voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;

  • c.

    voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand convenant, een bestaande regeling of afspraak;

  • d.

    als op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling, op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer;

  • e.

    als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 7.1.6 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    de gesubsidieerde activiteiten gedurende tenminste 12 jaren in stand te houden en te beheren;

  • b.

    een eindrapportage op te leveren die een beschrijving en de oppervlakte van de aangelegde landschapselementen bevat en een GIS-kaart met daarop een overzicht en locatie van de gerealiseerde landschapselementen.

Artikel 7.1.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.1.8 Subsidiabele kosten

De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 7.1.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

  • a.

    loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor de voorbereiding van aanleg en herstel, zoals het werven van deelnemers;

  • b.

    loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor aanleg en herstel;

  • c.

    legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, tot een maximum van 20% van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.1.9 Staatssteun

Als sprake is van staatssteun, gebeurt dit met inachtneming van het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).

Paragraaf 7.2 Aanleg van kleine landschapselementen met functieverandering van grond

Artikel 7.2.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van de provinciale meerjarendoelen 2.1.3 “natuurgebieden zijn beter met elkaar verbonden”, 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd” en 2.1.4 “het areaal bos buiten de NNN en de Groene Contour is vergroot” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteit: de combinatie van de aanleg van kleine landschapselementen L01.02, L01.03, L01.04, L01.06, L01.10, L01.11 en L01.12 als bedoeld in de bijlage bij dit hoofdstuk, die zich bevinden binnen het leefgebied dooradering, begrensd in het natuurbeheerplan, met functieverandering van de percelen, of gedeelten daarvan, voor deze kleine landschapselementen.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de percelen zijn gedurende vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag onafgebroken in gebruik geweest voor de primaire landbouwproductie;

    • b.

      de percelen waarvoor subsidie voor functieverandering van de grond wordt aangevraagd, zijn gedurende vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag geregistreerd bij RVO als landbouwgrond;

    • c.

      de betrokken landbouwproductiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;

    • d.

      de totale oppervlakte van de aan te leggen landschapselementen bedraagt per grondeigenaar minimaal 2500 m² of de totale lengte van landschapselementen L1.03, L1.06 en L1.10 is meer dan 500 meter;

    • e.

      in afwijking van d. mag de vereiste 500 meter aaneengesloten liggen op aangrenzende percelen van twee verschillende eigenaren;

    • f.

      de kleine landschapselementen voldoen aan de beschrijving, afbakening en voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk;

    • g.

      er is een taxatie van de waardevermindering van de betreffende grond bij functieverandering in opdracht van de provincie Utrecht uitgevoerd voorafgaand aan de aanvraag.

Artikel 7.2.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan de volgende Collectieven voor agrarisch natuurbeheer: Boerennatuur Rijn, Vecht & Venen, Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Coöperatie BoerenNatuur Utrecht Oost U.A., Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. en Collectief Eemland.

  • 2. Als eindbegunstigde van de subsidie worden grote ondernemingen uitgesloten.

Artikel 7.2.3 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.

  • 2. In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:

    • a.

      een nadere omschrijving van de doelgroep;

    • b.

      het subsidieplafond;

    • c.

      de aanvraagperiode.

Artikel 7.2.4 Aanvraag

Bij de subsidieaanvraag worden de volgende gegevens en stukken gevoegd:

  • a.

    een inrichtingsplan met minimaal informatie over:

    • i.

      locatie, soortkeuze en ontwerp;

    • ii.

      toelichting op bijdrage aan biodiversiteit en ecologisch verbindende functie

    • iii.

      gekozen plantmateriaal, inclusief herkomst;

    • iv.

      terreinvoorbereiding en aanplant;

    • v.

      bescherming, onderhoud en beheer;

    • vi.

      oplevering;

    • vii.

      kostenraming;

  • b.

    één of meer topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, zijn aangegeven, alsmede op die landbouwgrond gelegen wegen en paden. Digitale kaarten worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile;

  • c.

    als op de landbouwgrond waarvoor een subsidie functieverandering wordt aangevraagd, een recht van hypotheek is gevestigd, een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 7.2.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd:

  • a.

    voor aanleg van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen;

  • b.

    voor aanleg van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;

  • c.

    voor aanleg van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand convenant, een bestaande regeling of afspraak;

  • d.

    als subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoet en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moet stopzetten;

  • e.

    als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • f.

    als op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling, op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.

Artikel 7.2.6 Verplichtingen

De eindbegunstigde is verplicht:

  • a.

    binnen twaalf weken na verlening van de subsidie met de provincie Utrecht een overeenkomst af te sluiten, waarin is opgenomen: \

    • i.

      de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek dat de eigenaar de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het landschapselement zoals genoemd in artikel 7.2.1, eerste lid, en datgene nalaat wat de veiligstelling van het landschapsbeheertype kan verstoren; en

    • ii.

      dat deze verplichting zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;

  • b.

    binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen, op kosten van de provincie Utrecht, de overeenkomst in de openbare registers in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein;

  • c.

    een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan Gedeputeerde Staten van Utrecht;

  • d.

    het betreffende element door de provincie Utrecht op te laten nemen op de kaart landschapselementen op afgewaardeerde grond, welke valt onder de Omgevingsverordening met bijbehorende activiteitenregels;

  • e.

    op de uit productie genomen gronden binnen twee jaar na subsidieverlening landschapselementen te realiseren, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig artikel 13 van de Verordening (EU) 2021/2115 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

Artikel 7.2.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.2.8 Subsidiabele kosten

De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 7.2.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

  • a.

    loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor de voorbereiding van aanleg, zoals het werven van deelnemers;

  • b.

    loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor aanleg;

  • c.

    het verschil tussen de marktwaarde voor en na de aanleg. De marktwaarde van de landbouwgrond en de marktwaarde van de grond na aanleg worden bepaald op basis van een taxatie die in opdracht van de provincie Utrecht wordt uitgevoerd door een onafhankelijk taxateur. Bij de taxatie wordt als peildatum gehanteerd de eerste dag van de maand waarin de aanvraag volledig is;

  • d.

    legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid en tot een maximum van 20% van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.2.9 Staatssteun

Als sprake is van staatssteun, gebeurt dit met inachtneming van het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).

Hoofdstuk 8 Verplaatsing landbouwbedrijven

[gereserveerd]

Hoofdstuk 9 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer

Artikel 9.1 Subsidiecriteria

In het kader van het meerjarendoel 2.2.1 “door effectief en efficiënt beheer van bestaande bos-, natuur- en agrarische gebieden worden de kwaliteiten beter vastgehouden en ontwikkeld” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten: herstel-, inrichtings- of beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

Artikel 9.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

Subsidie kan worden verstrekt aan een Collectief voor agrarisch natuurbeheer werkzaam in de provincie Utrecht.

Artikel 9.3 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.

  • 2. In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:

    • a.

      een nadere omschrijving van de doelgroep;

    • b.

      een nadere omschrijving van de subsidiabele activiteiten;

    • c.

      het subsidieplafond;

    • d.

      de aanvraagperiode.

    • e.

      en de wijze van verdeling.

Artikel 9.4 Aanvraag

  • 1. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 2. Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.

Artikel 9.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als

  • a.

    reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • b.

    het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5000,-.

Artikel 9.6 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    de gesubsidieerde activiteiten in te zetten ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 of een opvolger van deze verordening;

  • b.

    de gesubsidieerde activiteiten tenminste zes jaar in stand te houden.

Artikel 9.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 5.000,-;

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.8 Subsidiabele kosten

De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 9.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

  • a.

    voorbereidingskosten die tot maximaal 18 maanden voor het indienen van de aanvraag gemaakt zijn tot een maximum van 15% van de projectkosten;

  • b.

    kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;

  • c.

    kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;

  • d.

    legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.

Artikel 9.9 Staatssteun

De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.

Hoofdstuk 10 Agroforestry

Artikel 10.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.1.4 “het areaal bos buiten het NNN en de Groene Contour is vergroot” kan subsidie worden verstrekt voor de aanleg van agroforestry, waaronder voedselbossen, op gronden met een agrarische functie gelegen binnen de provincie Utrecht.

  • 2. De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking als aan de volgende criteria wordt voldaan:

    • a.

      het perceel waarop de bomen en/of meerjarige houtige gewassen worden aangeplant, heeft een minimale oppervlakte van één hectare; en

    • b.

      er wordt een minimum van 30 bomen of meerjarige houtige gewassen per hectare aangeplant:

      • i.

        zo veel mogelijk evenredig verspreid over het perceel;

      • ii.

        aan randen van het perceel, de watergangen of de perceelscheidingen; of

      • iii.

        als lijnvormige elementen op het perceel in één of meer rijen van ieder minimaal 20 meter.

Artikel 10.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen, eenmanszaken, maatschappen en vennootschappen onder firma (VOF) die actief zijn in de landbouwsector en ingeschreven met een SBI-code beginnend met 01.1 tot en met 01.5.

Artikel 10.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. Bij de aanvraag worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      offertes voor de kosten, genoemd in artikel 10.8, onder a en b;

    • b.

      een GIS-kaart waarop de ligging van het perceel is aangegeven;

    • c.

      een projectplan dat minimaal informatie bevat over:

      • i.

        huidige landbouwactiviteiten;

      • ii.

        vorm en omschrijving van het agroforestry systeem;

      • iii.

        motivering keuze agroforestry systeem;

      • iv.

        activiteitenbeschrijving en planning;

      • v.

        beplantingsplan; en

      • vi.

        risico's van het project.

  • 4. Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag gevoegd worden.

  • 5. Als voor de activiteiten toestemming en medewerking vereist zijn van de eigenaar van het perceel, of van degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het perceel, dient bij de subsidieaanvraag een document gevoegd te worden waaruit toestemming blijkt voor de realisatie en instandhouding van de gerealiseerde agroforestry voor ten minste de termijn genoemd in artikel 10.5, onder c.

Artikel 10.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd:

  • a.

    als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5.000,-;

  • b.

    voor zover op de landbouwgrond nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot aanleg van agroforestry;

  • c.

    voor aanleg van agroforestry die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen, een bestaand convenant, een bestaande regeling of overeenkomst;

  • d.

    voor realisatie van agroforestry op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere (semi-)overheden;

  • e.

    voor het planten van:

    • i.

      invasieve soorten zoals opgenomen in (de meest recente versie van) de Unielijst horende bij Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;

    • ii.

      soorten genoemd in het Uitvoeringsprogramma Invasieve Exoten 2022 - 2026 van de provincie Utrecht.

Artikel 10.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    de aanplant ten behoeve van agroforestry binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening te realiseren;

  • b.

    de aanplant ten behoeve van agroforestry te realiseren passend binnen het geldende omgevingsplan;

  • c.

    de gesubsidieerde activiteiten gedurende tenminste 12 jaren in stand te houden en te beheren na de datum van aanplant.

Artikel 10.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt voor 2025 tot en met 2028 jaarlijks € 250.000,-.

Artikel 10.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt minimaal € 5.000,- en maximaal € 20.000,-.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

Artikel 10.8 Subsidiabele kosten

De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 10.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

  • a.

    de kosten van de aankoop van bomen en meerjarige houtige gewassen ten behoeve van agroforestry;

  • b.

    de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van de bomen en meerjarige houtige gewassen;

  • c.

    de kosten van huur van machines in verband met de aanplant;

  • d.

    directe loonkosten in verband met de aanplant en/of aan derden betaalde kosten voor de aanplant;

  • e.

    aan derden betaalde kosten voor advies en ondersteuning ten behoeve van het aanslaan en een goede opbouw van de aanplant, voor maximaal 2 jaar en tot maximaal € 500,-;

  • f.

    legeskosten tot een maximaal bedrag van € 500,-, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit.

Artikel 10.9 Staatssteun

De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.

Hoofdstuk 11 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Melkveehouderij 2025-2028

Artikel 11.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van provinciale meerjarendoel 2.4.1 “de landbouw is meer circulair, natuurinclusief, klimaatneutraal en economisch rendabel” kan subsidie worden verstrekt voor deelname van melkveehouders aan de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw in de periode 2025 tot en met 2028.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Utrecht;

    • b.

      het project is gericht op het versterken van de biodiversiteit en kringlooplandbouw;

    • c.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector in de provincie Utrecht;

    • d.

      het project leidt, met behulp van onafhankelijk kennisdeling, tot een geringer grondstoffengebruik en een meer gesloten kringloop alsmede tot meer biodiversiteit, blijkend uit een praktijkscan van de nulsituatie per deelnemer;

    • e.

      de deelnemers aan de UDML zijn evenredig verdeeld over de werkgebieden van de Utrechtse collectieven, waarbij wordt rekening gehouden met de spreiding van de deelnemers aan de UMDL 2024-2027 en het aantal melkveebedrijven dat in het werkgebied gevestigd is;

    • f.

      zo mogelijk worden vier van elk van de volgende typen bedrijven geselecteerd: gangbaar en gecertificeerd biologisch.

  • 3. De praktijkscan, bedoeld in het tweede lid, onder d:

    • a.

      beschrijft de nulsituatie van de deelnemer op basis van de vijftien indicatoren van de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Melkveehouderij, opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk, onderdeel A, B en C. De nulsituatie heeft betrekking op het jaar voorafgaand aan de uitvoering van het project;

    • b.

      beschrijft per jaar tenminste drie maatregelen die de deelnemer wil uitvoeren om een hogere totaalscore te halen dan in de nulsituatie; en

    • c.

      maakt een realistische inschatting van de score per Kritische Prestatie Indicator (KPI) die de deelnemer verwacht te behalen gedurende de looptijd van het project, uitgesplitst per jaar.

  • 4. Elke deelnemer scoort ten minste 300 punten in de praktijkscan van de nulsituatie, bedoeld in het derde lid, onder a, om voor een beloning door het collectief in aanmerking te komen.

Artikel 11.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      een Collectief voor agrarisch natuurbeheer; of

    • b.

      een samenwerkingsverband van twee of meer Collectieven voor agrarisch natuurbeheer;

  • 2. Als een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder b, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door één Collectief voor agrarisch natuurbeheer; en

    • b.

      draagt het project de instemming van de andere deelnemers van het samenwerkingsverband, blijkend uit een samenwerkingsverklaring.

Artikel 11.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tot 28 januari 2025.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget, met inachtneming van artikel 2.3 AsvpU, vindt plaats op basis van de kwaliteit van de aanvragen (tender).

  • 3. In aanvulling op het gestelde in artikel 4.4 van de AsvpU worden bij de subsidieaanvraag ook de volgende gegevens en stukken gevoegd:

    • a.

      informatie waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager aantoonbaar:

      • i.

        beschikt over ervaring op het gebied van adviesverstrekking;

      • ii.

        beschikt over hiertoe gekwalificeerd en opgeleid personeel; en

      • iii.

        betrouwbaar is gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekt;

    • b.

      een projectplan met in ieder geval:

      • i.

        de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten in dit hoofdstuk ;

      • ii.

        de wijze waarop de deelnemer wordt begeleid door middel van de praktijkscan, groepsbijeenkomsten en coaching;

      • iii.

        de bevindingen en wijze waarop jaarlijks de borging door middel van een steekproef bij 10% van de deelnemers wordt uitgevoerd door een onafhankelijke partij;

    • c.

      als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisverordening, een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring;

    • d.

      als er sprake van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, een document waaruit de instemming van de samenwerkende Collectieven voor agrarisch natuurbeheer blijkt.

Artikel 11.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 25.000,-.

Artikel 11.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    het project binnen drie maanden na verlening van de subsidie te starten;

  • b.

    een overeenkomst te sluiten met de deelnemers aan de UMDL op volgorde van binnenkomst. Voor het bepalen van de volgorde van binnenkomst van de deelnemers geldt het moment waarop de ondertekende en volledig ingevulde deelnemersovereenkomst, inclusief bijbehorende documenten, bij het collectief zijn aangeleverd.

  • c.

    ervoor zorg te dragen dat uit de overeenkomst blijkt:

    • i.

      dat aan de deelnemer slechts een zodanig bedrag wordt verstrekt dat over een periode van drie belastingjaren het plafond voor De-minimissteun niet wordt overschreden;

    • ii.

      de bereidheid van de deelnemer tot deelname aan het project gedurende in totaal vier jaar;

    • iii.

      dat de deelnemer de subsidieaanvrager machtigt de gegevens uit de databases Centrale Database KringloopWijzer, RVO gecombineerde opgave en SCAN-ICT van BoerenNatuur in te zien en op te vragen, die ten minste nodig zijn om de vijftien indicatoren, opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk, te kunnen monitoren;

  • d.

    het project af te ronden met een eindverslag binnen vijf jaar na het uitvoeren van de praktijkscan van de nulsituatie;

  • e.

    voor iedere deelnemer jaarlijks de beloning vast te stellen, conform de berekening, opgenomen in bijlage bij dit hoofdstuk, onderdeel B en C, tot een maximum van € 5.000 per deelnemer per jaar;

  • f.

    de beloning, na schriftelijke goedkeuring van het voorgangsverslag door de provincie, jaarlijks uiterlijk 15 december uit te betalen aan de deelnemers;

  • g.

    jaarlijks de bevindingen en de resultaten (inclusief de praktijkscan anoniem per bedrijf met de scores per KPI) van het project UMDL 2025-2028 voor de provincie Utrecht toegankelijk te maken;

  • h.

    een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en deze desgevraagd aan gedeputeerde staten over te leggen;

  • i.

    interne procedures te hebben vastgesteld ten behoeve van de bescherming van concurrentiegevoelige en persoonsgegevens van de deelnemende melkveehouders;

  • j.

    de bevindingen en de resultaten van het project anoniem toegankelijk te maken voor derden, zoals voor onderzoek, monitoring en evaluaties, mits de provincie Utrecht daartoe toestemming heeft verleend. Publicatie van bevindingen en resultaten van het project is alleen toegestaan na akkoord van de provincie Utrecht, adviesgroep en de bestuurlijk begeleidingsgroep UMDL.

  • k.

    in alle communicatie uitingen en bijeenkomsten over de UMDL Melkveehouderij, het logo van de provincie Utrecht op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht hieraan subsidie heeft verleend.

Artikel 11.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt voor de periode 2025 tot en met 2028 € 4.487.660, waarvan € 127.660,- specifiek voor klimaat.

Artikel 11. 7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt minimaal € 25.000,-

  • 2. De hoogte van de subsidies bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten.

Artikel 11.8 Subsidiabele kosten

De volgende kosten zijn subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 11.1, die aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU;

  • b.

    de beloningen aan de deelnemers;

  • c.

    BTW, voor zover niet verrekenbaar.

Artikel 11.9 Voortgangsrapportages

Op grond van de artikelen 1.4 en 6.3 AsvpU wordt de verantwoording door subsidieontvanger gedaan via een jaarlijkse voortgangrapportage over het lopende en indien van toepassing over het nog niet gerapporteerde deel van het voorafgaande jaar. De rapportage, inclusief over de uitgevoerde borging, praktijkscan (met voorgenomen maatregelen) en kennisuitwisselingsactiviteiten, wordt uiterlijk 1 oktober ingediend bij de provincie via het door de provincie vastgestelde format voortgangsverslag. Deze rapportage bevat:

  • a.

    een voorstel voor de uitbetaling aan de deelnemers op de volgende manier: het overleggen van een praktijkscan per deelnemende melkveehouder (anoniem) van de gemaakte inschatting vooraf en de definitieve score per KPI, overeenkomstig het daartoe door de provincie vastgestelde format “praktijkscan eindsituatie”;

  • b.

    de praktijkscan eindsituatie waaruit blijkt in welke mate de doelstellingen en maatregelen voor de KPI’s uit de praktijkscan van de nulsituatie per deelnemer, per jaar zijn behaald;

  • c.

    de additionele vastlegging en beloning van CO2-equivalent, voor de KPI’s onder 6, 10 en 11 in bijlage B en C bij dit hoofdstuk;

  • d.

    een beschrijving van de activiteiten (inclusief bodem-, water-, mest-, gras- en/of kuilanalyses) met een vergelijking tussen de begroting en daadwerkelijke uitgaven;

  • e.

    bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening, waaruit de gerealiseerde kosten blijken.

Artikel 11.10 Staatssteun

  • 1. De subsidieontvanger verstrekt de beloning aan de deelnemers in de vorm van De-minimissteun.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt met in achtneming van artikel 22 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 12 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Fruitteelt 2025-2028

Artikel 12.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van provinciale meerjarendoel 2.4.1 “de landbouw is meer circulair, natuurinclusief, klimaatneutraal en economisch rendabel” kan subsidie worden verstrekt voor deelname van fruittelers aan de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw in de periode 2025 tot en met 2028.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Utrecht;

    • b.

      het project is gericht op het versterken van de biodiversiteit en kringlooplandbouw;

    • c.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector in de provincie Utrecht;

    • d.

      het project leidt, met behulp van onafhankelijk kennisdeling, tot een geringer grondstoffengebruik en een meer gesloten kringloop alsmede tot meer biodiversiteit, blijkend uit een praktijkscan van de nulsituatie per deelnemer aan de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Fruitteelt;

    • e.

      deze deelnemers zijn evenredig verdeeld over de fruitteelt gebieden Kromme Rijnstreek, Utrechtse Waarden en Vijfheerenlanden en maximaal drie buiten deze gebieden in de provincie Utrecht.

  • 3. De praktijkscan, bedoeld in het tweede lid, onder d:

    • a.

      beschrijft de nulsituatie van de deelnemer op basis van de zeventien indicatoren van de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Fruitteelt, opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk, onderdeel A, B en C. De nulsituatie heeft betrekking op het jaar voorafgaand aan de uitvoering van het project;

    • b.

      beschrijft per jaar tenminste drie maatregelen die de deelnemer wil uitvoeren om een hogere totaalscore te halen dan in de nulsituatie; en

    • c.

      maakt een realistische inschatting van de score per Kritische Prestatie Indicator (KPI) die de deelnemer verwacht te behalen gedurende de looptijd van het project, uitgesplitst per jaar;

Elke deelnemer scoort ten minste 300 punten in de praktijkscan van de nulsituatie, bedoeld in het derde lid onder a, om voor een beloning door het collectief in aanmerking te komen.

Artikel 12.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden kan worden verstrekt aan:

    • a.

      een Collectief voor agrarisch natuurbeheer; of

    • b.

      een samenwerkingsverband van twee of meer Collectieven voor agrarisch natuurbeheer;

  • 2. Als een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder b, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door één Collectief voor agrarisch natuurbeheer; en

    • b.

      draagt het project de instemming van de andere deelnemers van het samenwerkingsverband, blijkend uit een samenwerkingsverklaring.

  • 3. Voor subsidie komen in aanmerking de collectieven die actief zijn in de fruitteeltgebieden Vijfheerenlanden, de Utrechtse Waarden en de Kromme Rijnstreek.

Artikel 12.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tot 28 januari 2025.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget, met inachtneming van artikel 2.3 AsvpU, vindt plaats op basis van de kwaliteit van de aanvragen (tender).

  • 3. In aanvulling op het gestelde in artikel 4.4 van de AsvpU, worden bij de subsidieaanvraag ook de volgende gegevens en stukken gevoegd:

    • a.

      informatie waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager aantoonbaar:

      • i.

        beschikt over ervaring op het gebied van adviesverstrekking;

      • ii.

        beschikt over hiertoe gekwalificeerd en opgeleid personeel; en

      • iii.

        betrouwbaar is gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekt;

    • b.

      een projectplan met in ieder geval:

      • i.

        de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

      • ii.

        de wijze waarop de deelnemer wordt begeleid door middel van de praktijkscan, groepsbijeenkomsten en coaching;

      • iii.

        de bevindingen en wijze waarop jaarlijks de borging door middel van een steekproef bij 10% van de deelnemers wordt uitgevoerd door een onafhankelijke partij;

    • c.

      als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisverordening, een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring;

    • d.

      als er sprake van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 12.2, tweede lid, een document waaruit de instemming van de samenwerkende Collectieven voor agrarisch natuurbeheer blijkt.

Artikel 12.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 25.000,-.

Artikel 12.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    het project binnen drie maanden na verlening van de subsidie te starten;

  • b.

    een overeenkomst te sluiten met de deelnemers aan de UMDL op volgorde van binnenkomst. Voor het bepalen van de volgorde van binnenkomst van de deelnemers geldt het moment waarop de ondertekende en volledig ingevulde deelnemersovereenkomst, inclusief bijbehorende documenten, bij het collectief zijn aangeleverd.

  • c.

    ervoor zorg te dragen dat uit de overeenkomst blijkt:

    • i.

      dat aan de deelnemer slechts een zodanig bedrag wordt verstrekt dat over een periode van drie belastingjaren het plafond voor De-minimissteun niet wordt overschreden;

    • ii.

      de bereidheid van de deelnemer tot deelname aan het project gedurende in totaal vier jaar;

    • iii.

      waarin de deelnemer de subsidieaanvrager machtigt de benodigde bedrijfsgegevens te mogen gebruiken en machtigt om de RVO gecombineerde opgave en SCAN-ICT van BoerenNatuur in te zien en op te vragen, die ten minste nodig zijn om de zeventien indicatoren, opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk, te kunnen monitoren;

  • d.

    het project af te ronden met een eindverslag binnen vijf jaar na het uitvoeren van de praktijkscan van de nulsituatie;

  • e.

    voor iedere deelnemer jaarlijks de beloning vast te stellen, conform de berekening, opgenomen in bijlage bij dit hoofdstuk, onderdeel B en C, tot een maximum van € 5.000 per deelnemer per jaar;

  • f.

    de beloning, na schriftelijke goedkeuring van het voorgangsverslag door de provincie, jaarlijks uiterlijk 15 december uit te betalen aan de deelnemers;

  • g.

    jaarlijks de bevindingen en de resultaten (inclusief de praktijkscan anoniem per bedrijf met de scores per KPI) van het project UMDL 2025-2028 voor de provincie Utrecht toegankelijk te maken;

  • h.

    een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en deze desgevraagd aan gedeputeerde staten over te leggen;

  • i.

    interne procedures te hebben vastgesteld ten behoeve van de bescherming van concurrentiegevoelige en persoonsgegevens van de deelnemende fruittelers;

  • j.

    de bevindingen en de resultaten van het project anoniem toegankelijk te maken voor derden, zoals voor onderzoek, monitoring en evaluaties, mits de provincie Utrecht daartoe toestemming heeft verleend. Publicatie van bevindingen en resultaten van het project is alleen toegestaan na akkoord van de provincie, adviesgroep en de bestuurlijk begeleidingsgroep UMDL.

  • k.

    in alle communicatie uitingen en bijeenkomsten over de UMDL Fruitteelt, het logo van de provincie Utrecht op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht hieraan subsidie heeft verleend.

Artikel 12.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt voor de periode 2025 tot en met 2028 € 752.340, waarvan € 22.340,- specifiek voor klimaat.

Artikel 12.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt minimaal € 25.000,-.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 12.8 Subsidiabele kosten

De volgende kosten zijn subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 12.1, die aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU;

  • b.

    de beloningen aan de deelnemers;

  • c.

    BTW, voor zover niet verrekenbaar.

Artikel 12.9 Voortgangsrapportages

De verantwoording door subsidieontvanger gedaan via een voortgangrapportage over het lopende en indien van toepassing over het nog niet gerapporteerde deel van het voorafgaande jaar. De rapportage, inclusief de uitgevoerde borging en kennisuitwisselingsactiviteiten, wordt uiterlijk 1 oktober ingediend bij de provincie via het door de provincie vastgestelde format voortgangsverslag. Deze rapportage bevat:

  • a.

    een voorstel voor de uitbetaling aan de deelnemers op de volgende manier: het overleggen van een praktijkscan per deelnemende melkveehouder (anoniem) van de gemaakte inschatting vooraf en de definitieve score per KPI de bijlagen A, B en C bij dit hoofdstuk, overeenkomstig het daartoe door de provincie vastgestelde format “praktijkscan eindsituatie”;

  • b.

    de praktijkscan eindsituatie waaruit blijkt in welke mate de doelstellingen en maatregelen voor de KPI’s uit de praktijkscan van de nulsituatie per deelnemer, per jaar zijn behaald;

  • c.

    de additionele vastlegging en beloning van de CO2-equivalent, voor de KPI onder 15 in bijlage B en C bij dit hoofdstuk;

  • d.

    een beschrijving van de activiteiten (inclusief bodem-, water- en/of mestanalyses) met een vergelijking tussen de begroting en daadwerkelijke uitgaven;

  • e.

    bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening, waaruit de gerealiseerde kosten blijken.

Artikel 12.10 Staatssteun

  • 1. De beloning aan de deelnemers wordt door de subsidieontvanger verstrekt in de vorm van De-minimissteun.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt met in achtneming van artikel 22 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 13

[gereserveerd]

Hoofdstuk 14 Beperking Bodemdaling Utrechtse Veenweiden

Paragraaf 14.1 Innovatie en kennisontwikkeling

Artikel 14.1.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van provinciale meerjarendoel 3.5.1 “er is meer kennis beschikbaar om bodemdaling en broeikasgasuitstoot te beperken” kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten die zijn gericht op innovatie en kennisontwikkeling op het gebied van het beperken van bodemdaling op gronden met agrarisch gebruik in de veenweidengebieden en het beperken van de ongewenste neveneffecten van bodemdaling of bodemdaling beperkende maatregelen.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bijdragen aan het ontwikkelen van kennis over en innovatie van één of meer van de volgende mogelijkheden:

    • a.

      het verhogen van de grondwaterstand in grasland ten behoeve van het tegengaan van bodemdaling;

    • b.

      het aanpassen van de bodemsamenstelling ten behoeve van het tegengaan van bodemdaling;

    • c.

      transitie naar landbouwkundig gebruik met hoge grondwaterstand;

    • d.

      water vasthouden in agrarische percelen als overgangszone rondom natuurgebieden op veenbodem;

    • e.

      onderzoek naar het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor de agrarische sector;

    • f.

      onderzoek naar ongewenste effecten van bodemdaling remmende maatregelen en hoe deze te voorkomen;

    • g.

      onderzoek naar het duurzaam in stand houden van waterinfiltratiesystemen;

    • h.

      monitoring van de effecten van de uitrol van bewezen maatregelen.

  • 3. Het project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouw- of bosbouwsector of sub-sector actief zijn met vergelijkbare grondsamenstelling.

  • 4. In afwijking van artikel 1.8, onder c, kunnen de subsidiabele activiteiten, genoemd in het eerste lid, tot de reguliere activiteiten behoren van de subsidieontvanger.

Artikel 14.1.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      terreinbeherende organisaties (TBO’s);

    • b.

      onderzoeksinstellingen op het gebied van bodemdaling;

    • c.

      gemeenten;

    • d.

      waterschappen;

    • e.

      een samenwerkingsverband van rechtspersonen;

    • f.

      een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.

  • 2. Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder e en f, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 14.1.3 aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 14.1.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    er sprake is van het herhalen van reeds gedaan onderzoek;

  • b.

    er onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van technische en/of economische haalbaarheid van het onderzoek;

  • c.

    de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 14.1.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    in alle communicatie uitingen over projecten die met deze regeling worden gesubsidieerd, het logo van de provincie Utrecht op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht daaraan subsidie heeft verleend;

  • b.

    op de eigen website het door de provincie Utrecht gesubsidieerde project bekend te maken en het projectplan daarop beschikbaar te stellen;

  • c.

    de onderzoeksresultaten en meetgegevens van het project na afloop gratis voor eenieder beschikbaar te stellen op de eigen website en beschikbaar te houden gedurende ten minste vijf jaar na afronding van het gesubsidieerde project;

  • d.

    de activiteit niet te starten voordat de aanvraag voor een bijdrage is ingediend;

  • e.

    de activiteit binnen een termijn van 5 jaar na de subsidieverstrekking te realiseren.

Artikel 14.1.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 700.000,- voor het jaar 2025.

Artikel 14.1.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 700.000,-.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten.

Artikel 14.1.8 Subsidiabele kosten

Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.1.1 zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU en artikel 38 van de LVV:

  • a.

    personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

  • b.

    kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

  • c.

    overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveranties en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien;

  • d.

    noodzakelijke herstelkosten na afronding van het project welke aan dat project direct toerekenbaar zijn;

  • e.

    legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.

Artikel 14.1.9 Staatssteun

De subsidie wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening van Hoofdstuk I en II en artikel 38 LVV ‘Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en bosbouwsector’ uit Hoofdstuk III.

Paragraaf 14.2 Bewustwording en draagvlak

Artikel 14.2.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 3.5.1 “er is meer kennis beschikbaar om bodemdaling en broeikasgasuitstoot te beperken” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten die zijn gericht op kennisuitwisseling en voorlichting op het gebied van het beperken van bodemdaling op gronden met agrarisch gebruik in de veenweidengebieden, het beperken van de nadelige effecten van bodemdaling of bodemdaling beperkende maatregelen:

    • a.

      het ontwikkelen van onderwijscurriculum voor toekomstige agrariërs of omscholing in verband met een bedrijf in veenweidegebied, ten behoeve van het op gang brengen van de transitie vanuit de basis;

    • b.

      het vergaren en delen van kennis en zorgdragen voor beklijven van kennis over bodemdaling, de maatregelen daartegen en het creëren van draagvlak voor de aanpak, met als doelgroep diegenen die de maatregelen moeten nemen, dan wel die daar direct ondersteuning aan geven;

    • c.

      het bevorderen van de deskundigheid bij de eindgebruikers over het gebruik van het aangelegde systeem, na aanleg van het waterinfiltratiesysteem;

    • d.

      het ontwikkelen van algemeen communicatiemateriaal; zoals onder meer brochures en filmpjes, met als doel het informeren van algemeen publiek over aanpak bodemdaling.

  • 2. Aan de subsidiecriteria, bedoeld in het eerste lid, kan worden voldaan door middel van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.

  • 3. De aanvraag dient betrekking te hebben op een of meer van de activiteiten zoals genoemd in het eerste lid onder a tot en met c.

  • 4. De subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten worden uitgevoerd of begeleid door een deskundige op het gebied van bodemdaling.

  • 5. In afwijking van artikel 1.8, onder c, kunnen de subsidiabele activiteiten, genoemd in het eerste lid, tot de reguliere activiteiten behoren van de subsidieontvanger.

Artikel 14.2.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      waterschappen;

    • c.

      onderwijsinstellingen waar tenminste agrarisch onderwijs wordt gegeven;

    • d.

      kenniskringen of studiekringen die tot doel hebben kennis en draagvlak over bodemdaling te vergroten;

    • e.

      een samenwerkingsverband van rechtspersonen;

    • f.

      een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.

  • 2. Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder e en f, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 14.2.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 14.2.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 14.2.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    in alle communicatie uitingen over projecten die met deze regeling worden gesubsidieerd, het logo van de provincie Utrecht worden op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht daaraan subsidie heeft verleend;

  • b.

    op de eigen website het door de provincie Utrecht gesubsidieerde project bekend te maken en het projectplan daarop beschikbaar te stellen;

  • c.

    de resultaten van het project, waaronder eventueel voorlichtingsmateriaal, moeten na afloop gratis voor eenieder beschikbaar te stellen op de eigen website en de resultaten daar beschikbaar te houden gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum of na afronding van het gesubsidieerde project;

  • d.

    de activiteit niet te starten voordat de subsidieaanvraag is ingediend;

  • e.

    de activiteit binnen een termijn van vijf jaar na de subsidieverstrekking te realiseren.

Artikel 14.2.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 100.000,- voor het jaar 2025.

Artikel 14.2.7 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 14.2.8 Subsidiabele kosten

Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.2.1 zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU en artikel 21 van de Landbouwvrijstellingsverordening:

  • a.

    De kosten van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops, conferenties en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.

  • b.

    Als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

    • i.

      de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    • ii.

      de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • iii.

      algemene kosten in verband met de onder a. en b. bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde a. en b. worden gedaan;

    • iv.

      de aankoop of ontwikkeling van computersoftware.

Artikel 14.2.9 Staatssteun

De subsidie wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening van Hoofdstuk I en II en artikel 21 LVV ‘Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties’ uit Hoofdstuk III.

Paragraaf 14.3 Uitrol van bewezen maatregelen

Artikel 14.3.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 3.5.2 “door uitvoeren maatregelen via gebiedsprocessen is bodemdaling en broeikasgasuitstoot verminderd” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten die zijn gericht op het beperken van bodemdaling op gronden met agrarisch gebruik in de veenweidengebieden door middel van het verhogen van de grondwaterstand in de zomer door de aanleg van waterinfiltratiesystemen, al of niet gepaard gaande met peilverhoging van het oppervlaktewater, voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het maken van een projectplan voor de waterinfiltratiesystemen, inclusief eventueel benodigde onderzoeken;

    • b.

      het aanleggen van waterinfiltratiesystemen (WIS) op grasland, dan wel het daar upgraden van een passieve WIS (PWIS) naar een actieve WIS (AWIS);

    • c.

      het aanleggen van een toereikend monitoringssysteem om zicht te houden in de werking van de waterinfiltratiesystemen;

    • d.

      het plegen van groot onderhoud aan de waterinfiltratiesystemen.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      minimaal 60% van de daarvoor geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen een peilvak wordt voorzien van waterinfiltratiesystemen;

    • b.

      het aan te leggen waterinfiltratiesysteem voldoet aan de KIWA richtlijn BRL 1411;

    • c.

      de activiteiten zijn effectief en kostenefficiënt;

    • d.

      in het projectplan zijn de effecten op de vermindering van de broeikasgasuitstoot doorgerekend volgens de methode Somers;

    • e.

      bij actieve WIS wordt niet actief water afgevoerd bij hoge grondwaterstanden, tenzij het voor een paar dagen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

    • f.

      de activiteiten benoemd in het eerste lid onder b. en c. worden in samenhang uitgevoerd.

Artikel 14.3.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      waterschappen;

    • c.

      een samenwerkingsverband van rechtspersonen;

    • d.

      een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.

  • 2. Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 14.3.3. Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. In aanvulling op het gestelde in artikel 4.4 van de AsvpU, wordt bij de subsidieaanvraag ook een projectplan gevoegd, dat ten minste omvat:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten in fases en tijd;

    • b.

      een omschrijving van de begeleiding bij de uitvoering;

    • c.

      een omschrijving van de organisatie van de financiële stromen;

    • d.

      de randvoorwaarden, afhankelijkheden, risico’s en beheersmaatregelen van het project;

    • e.

      het gewenste resultaat (aantal hectares en deelnemers en type systeem);

    • f.

      een uitsplitsing van het subsidiebedrag over de deelnemers;

    • g.

      de deskundigheidsbevordering en de wijze waarop dit wordt vormgegeven;

    • h.

      een beschrijving van meekoppelkansen die er zijn voor maatregelen ten behoeve van andere opgaven, naast bodemdaling.

  • 4. Bij het opstellen van het projectplan worden waterschap, gemeente en provincie Utrecht betrokken.

  • 5. Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 14.3.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 14.3.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    in alle communicatie uitingen over projecten die met deze regeling worden gesubsidieerd, het logo van de provincie Utrecht op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht daaraan subsidie heeft verleend;

  • b.

    op de eigen website het door de provincie Utrecht gesubsidieerde project bekend te maken en het projectplan daarop beschikbaar te stellen;

  • c.

    de resultaten van het project na afloop gratis voor eenieder beschikbaar te stellen op de eigen website en de resultaten daar beschikbaar te houden gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum of na afronding van het gesubsidieerde project;

  • d.

    de activiteit binnen een termijn van 5 jaar na de subsidieverstrekking te realiseren;

  • e.

    de aangelegde systemen minstens 10 jaar na aanleg in werking te houden;

  • f.

    na de aanleg van waterinfiltratiesystemen digitale GIS-kaarten beschikbaar te stellen waarop ten minste wordt aangegeven op welke percelen deze systemen zijn aangelegd, de aard van het systeem en de drainafstand;

  • g.

    voorzieningen aan te brengen om te kunnen controleren of het systeem het gewenste effect heeft op de grondwaterstand.

Artikel 14.3.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 6.000.000,- voor het jaar 2025.

Artikel 14.3.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000,- per landbouwbedrijf.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten.

Artikel 14.3.8 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.3.1, zijn de kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU:

    • a.

      Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.3.1, eerste lid, onder b, c en d zijn subsidiabel:

      • i.

        uitgaven met betrekking tot investeringen in landbouwbedrijven, zoals genoemd in artikel 14 lid 3, onder e, van de Landbouwvrijstellingsverordening;

      • ii.

        de kosten van de aanleg van waterinfiltratiesystemen, waarbij het betreft het buizenstelsel, voorzieningen voor het beschermen van het systeem en voorzieningen om te controleren of het systeem werkt. In het geval van AWIS betreft het daarnaast eventuele pomppunten en de energievoorziening daarvan (liefst zonnepanelen).

    • b.

      legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.

  • 2. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      de kosten voor energie, dagelijks beheer en onderhoud inclusief storingen;

    • b.

      de kosten die voortvloeien uit verhoging van het oppervlakte waterpeil;

    • c.

      de kosten voor certificering;

    • d.

      de kosten voor het nemen van bodemdaling remmende maatregelen op natuurgronden, recreatieterreinen of tuinen bij woningen.

Artikel 14.3.9 Staatssteun

De subsidie wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening van Hoofdstuk I en II en artikel 14 LVV ‘Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in landbouwbedrijven’ uit Hoofdstuk III.

Hoofdstuk 15 Wolfwerende rasters

Artikel 15.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.2.3 “de balans tussen ingrepen/faunabeheer en instandhoudingsdoelen bewaken en verbeteren” kan subsidie worden verstrekt voor het verminderen en voorkomen van schade door wolven aan hoefdieren in het door GS aangewezen leefgebied zoals aangegeven in de bijlage bij dit hoofdstuk door de volgende activiteiten:

    • a.

      het aanschaffen en plaatsen of aanpassen van een vaste wolfwerende afrastering als bedoeld in de BIJ12 Faunaschade Preventiekit, module wolven;

    • b.

      het aanschaffen en plaatsen van een verplaatsbare wolfwerende afrastering als bedoeld in de BIJ12 Faunaschade Preventiekit van BIJ12, module wolven; of

    • c.

      het aanschaffen en plaatsen van een automatisch oprolsysteem bij een verplaatsbaar wolfwerende afrastering met draden.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de vaste wolfwerende afrastering wordt geplaatst binnen de begrenzing van het door GS aangewezen leefgebied wolf binnen de provincie Utrecht;

    • b.

      de gehele afrastering voldoet aan de Faunaschade Preventiekit, module wolven.

Artikel 15.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan een bestaande hoefdierhouder die aantoont dat begrazing door zijn aangewezen hoefdieren in de provincie Utrecht plaatsvindt binnen het voor de wolf door GS aangewezen leefgebied. Terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 15.3 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor subsidie kan het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend, wordt advies gevraagd aan de wolvenconsulent van de provincie Utrecht ten behoeve van de aan te vragen afrastering en het onderhoud daarvan.

  • 3. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 4. Aanvragen mogen zowel voor als na de plaatsing van het raster worden ingediend, mits de kosten zijn gemaakt op of na 26 mei 2023.

  • 5. In afwijking van artikel 4.4 van de AsvpU worden bij de subsidieaanvraag de volgende gegevens en stukken gevoegd:

    • a.

      een gespecificeerde factuur of facturen van de onder artikel 15.1 genoemde subsidiabele activiteiten inclusief bewijs van betaling als het raster al is geplaatst of een voor akkoord ondertekende, gespecificeerde en geaccordeerde offerte als het raster nog niet is geplaatst op het moment dat de aanvraag wordt ingediend;

    • b.

      de berekening van het aangevraagde subsidiebedrag, met behulp van de Rekenhulp Subsidiebedrag Wolfwerende Rasters;

    • c.

      een fotoverslag waaruit blijkt dat het raster voldoet aan de BIJ12 Faunaschade Preventiekit, module wolven; en

    • d.

      kadastraal nummer van het perceel waar de wolfwerende afrastering is of wordt gerealiseerd.

  • 6. Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.

Artikel 15.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de maatregelen zijn gerealiseerd of aangebracht voor 26 mei 2023;

  • b.

    een wolfwerende afrastering wordt geplaatst op of rond een perceel dat enkel als natuur mag worden gebruikt, met uitzondering van een verplaatsbare wolfwerende afrastering, bestemd voor gebruik op percelen van terreinbeherende organisaties.

Artikel 15.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    het advies van de wolvenconsulent op te volgen;

  • b.

    binnen 3 maanden na subsidieverlening de activiteiten, bedoeld in artikel 15.1 uit te voeren;

  • c.

    de wolfwerende afrastering en toebehoren minimaal vijf jaren in gebruik te houden na de datum van verlening van de subsidie;

  • d.

    de wolfwerende afrastering en toebehoren minimaal vijf jaren te onderhouden na de datum van verlening van de subsidie;

  • e.

    als het raster nog niet is geplaatst, binnen 14 dagen na plaatsing een fotoverslag aan de provincie Utrecht toe te zenden, waaruit blijkt dat het raster voldoet aan de BIJ12 Faunaschade Preventiekit, module wolven.

Artikel 15.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt in 2025 € 100.000,-

Artikel 15.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt (in totaal) maximaal € 20.000,- per hoefdierhouder en kan niet meer bedragen dan de daadwerkelijk te maken of gemaakte kosten. Dit betreft een optelsom van alle subsidies verstrekt aan de hoefdierhouder op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 15.8 Subsidiabele kosten

De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

  • a.

    loonkosten en materiaalkosten voor het plaatsen van wolfwerende afrastering;

  • b.

    advieskosten van derden;

  • c.

    onderhoudskosten van wolfwerende afrastering;

  • d.

    kosten ten behoeve van het gereed maken van de omgeving voor wolfwerende afrastering;

  • e.

    opslagkosten van afrastering;

  • f.

    legeskosten.

Artikel 15.9 Staatssteun

De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.

Hoofdstuk 16 Leefbaarheid in het landelijk gebied en kleine kernen

Artikel 16.1 Subsidiecriteria

  • 1. In het kader van het 2.5.1 “de leefbaarheid van het landelijk gebied en de kleine kernen is beter” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      investeringen in een bestaande fysieke locatie, niet zijnde nieuwbouw, die bijdragen aan de sociale cohesie;

    • b.

      het organiseren en uitvoeren van een activiteit ter bevordering van de sociale cohesie;

    • c.

      het versterken van een organisatie die structureel activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie verzorgt.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit vindt plaats in het landelijk gebied of een kern tot 10.000 inwoners;

    • b.

      er is sprake van actieve betrokkenheid van bewoners in de omgeving;

    • c.

      de activiteiten in het eerste lid , onder a en b, zijn gericht op een publiek toegankelijke locatie of activiteit.

Artikel 16.2 Subsidieontvangers (doelgroep)

Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen en aan publieke en private rechtspersonen met uitzondering van grote ondernemingen.

Artikel 16.3 Aanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.

  • 2. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.

  • 3. In aanvulling op het gestelde in artikel 4.4 van de AsvpU, worden bij een subsidieaanvraag voor een investering als bedoeld in artikel 16.1 , eerste lid, onder a, van meer dan € 25.000,- ook een exploitatieplan en een onderhoudsplan gevoegd.

  • 4. Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, wordt tevens een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring met de subsidieaanvraag meegestuurd.

Artikel 16.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5000,-.

Artikel 16.5 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt in het jaar 2025 € 300.000,-.

Artikel 16.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt minimaal € 5000,-.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000,-.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het tweede lid bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten als deze maximaal € 50.000 bedragen.

  • 4. Minimaal 10% van de subsidiabele kosten dient door een eigen financiële bijdrage of cofinanciering gedekt te worden.

Artikel 16.7 Subsidiabele kosten

De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.1, zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:

  • a.

    voorbereidingskosten (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek en ondernemersplan) die tot maximaal 18 maanden voor het indienen van de aanvraag gemaakt zijn en tot een maximum van 15% van de subsidiabele kosten;

  • b.

    kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;

  • c.

    kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;

  • d.

    bijdrage in natura in de vorm van arbeid van vrijwilligers voor zover de te verstrekken subsidie niet meer bedraagt dan de werkelijke kosten die tot een uitgaande kasstroom leiden;

  • e.

    legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.

Artikel 16.8 Staatssteun

De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.

Hoofdstuk 17 Slotbepalingen

Artikel 17.1 Intrekking 

Ingetrokken worden:

Uitvoeringsverordening aankoopsubsidie NNN-gronden provincie Utrecht;

Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht;

Subsidieregeling wolfwerende rasters provincie Utrecht 2023;  

“ Subsidieregeling Beperking Bodemdaling (SRBB) Utrechtse Veenweiden” van de provincie Utrecht.

Artikel 17.2 Overgangsrecht

Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór de datum van inwerkingtreding van deze subsidieregeling of een wijziging hiervan, worden behandeld overeenkomstig de op dat moment geldende regelgeving.

Artikel 17.3 Inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt in werking op 1 januari 2025.

Artikel 17.4 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 10 december 2024.

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Bijlage bij hoofdstuk 1, artikel 1.1

Begripsbepalingen

  • -

    aangewezen hoefdieren: runderen, schapen, geiten, varkens, paardachtigen (paard, pony, ezel en kruisingen hiervan), alpaca’s;

  • -

    aangewezen leefgebied wolf: door gedeputeerde staten van Utrecht vastgesteld gebied waar een wolf zich na zes maanden aanwezigheid gevestigd heeft en daarmee het risico op schade door een gevestigde wolf aannemelijk en voorzienbaar is, begrenzing zoals opgenomen in de bijlage bij hoofdstuk 15 van deze regeling.

  • -

    agrariër: zie landbouwer

  • -

    agrarisch gebruik: al dan niet bedrijfsmatig in gebruik voor landbouw;

  • -

    Agroforestry, ook wel boslandbouw: een vorm van landbouw waarbij meerjarige houtige gewassen (bomen en struiken) bewust geïntegreerd worden met de teelt van gewassen of dierlijke productiesystemen, vanwege de (beoogde) ecologische en economische voordelen;

  • -

    ANLb: subsidie agrarisch natuur en landschapsbeheer;

  • -

    AsvpU: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • -

    AVP: Agenda Vitaal Platteland;

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    AWIS: Actief Water Infiltratie Systeem. Stelsel van drainagebuizen waar water ingepompt wordt om water te infiltreren in een perceel;

  • -

    Aziatische duizendknopen: Japanse Duizendknoop (Fallopia japonica) , Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis) en Boheemse duizendknoop (Fallopia x bohemica);

  • -

    Basisvoorziening: fysieke voorziening, zoals een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw, of een openbaar gebied waar voor iedereen toegankelijke activiteiten in het sociaal domein plaatsvinden die bijdragen aan de leefbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn dorpshuizen en multifunctionele centra;

  • -

    bedrijfsverplaatsing: verplaatsing van een landbouwbedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten op de oorspronkelijke locatie worden beëindigd en elders worden voortgezet;

  • -

    Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies: beleid van GS waarin is aangegeven welke kosten bij projectsubsidies wel of niet subsidiabel zijn;

  • -

    Beschermde soorten Wnb: soorten die op grond van de artikelen 11.37, 11.46 en 11.54 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) wettelijk beschermd zijn;

  • -

    bestaande hoefdierhouder: bedrijfsmatige of hobbymatige houder van aangewezen hoefdieren die deze dieren voor 26 mei 2023 had geregistreerd in het Identificatie- en registratiesysteem van dieren, gevestigd in de provincie Utrecht of gebruikmakend van gronden voor begrazing door deze hoefdieren in de provincie Utrecht. Op 26 mei 2023 is de wolf via DNA analyse met zekerheid vastgesteld in de provincie Utrecht;

  • -

    biodiversiteit: de verscheidenheid aan plant- en diersoorten en de samenhang tussen die soorten;

  • -

    bodemdaling: bodemdaling en de daarmee verband houdende uitstoot van broeikasgassen uit veenbodems;

  • -

    bosreservaten: bosreservaat De Heul bij het Leersumse Veld en bosreservaat Galgenberg bij Amerongen. Voormalig cultuurbos waar het beheer is stopgezet en de bosontwikkeling wordt gevolgd;

  • -

    Catalogus Groenblauwe Diensten: set van steunmaatregelen waaraan de Europese Commissie met het goedkeuringsbesluit SA.44848 (2017/N)goedkeuring heeft verleend;

  • -

    Centrale Database KringloopWijzer: database met bedrijfseigen kringloopwijzer gegevens van een melkveehouder, die jaarlijks ingevuld en gevalideerd worden via www.mijnkringloopwijzer.nl;

  • -

    Collectief voor agrarisch natuurbeheer: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, overeenkomstig de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;

  • -

    DAEB Kaderregeling: EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PbEU 2012, C 8);

  • -

    De-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de betreffende De-minimisverordening;

  • -

    De-minimisverordening: Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de De-minimissteun (Verordening (EU) Nr. 2023/2831, PbEU L van 15.12.2023) of Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de De-minimissteun in de landbouwsector (Verordening (EU) Nr. 1408/2013, PbEU L352/9) bij subsidie aan een onderneming actief in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten;

  • -

    (erkend) deskundige: persoon die door beroep, studie of ervaring in het bijzonder bevoegd is tot het beoordelen van een zaak of het uitvoeren van een taak, vaak van specialistische aard;

  • -

    Diergezondheidswetgeving: Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid;

  • -

    drainageplan: plan waarin wordt aangegeven hoe het waterinfiltratiesysteem wordt aangelegd, inclusief een kaart met de locaties van de verschillende typen systemen en een doorrekening van de verwachte vermindering van de CO2-emissie;

  • -

    eindbegunstigde: degene die de door de provincie Utrecht verstrekte subsidie of deel daarvan ontvangt van de subsidie-ontvanger;

  • -

    Faunaschade Preventiekit, module wolven: overzicht van preventieve maatregelen om schade door wolven te voorkomen en te beperken zoals gepubliceerd op de website van BIJ12;

  • -

    fruitteler: ondernemer die appels, peren en/of kersen teelt;

  • -

    functieverandering: omzetten van landbouwgrond naar natuurterrein door het wijzigen van het gebruik van de grond van landbouw naar natuur of landschapselement en het vestigen van een kwalitatieve verplichting;

  • -

    ganzenrustgebieden: gebieden binnen de provincie Utrecht die door Gedeputeerde Staten als ganzenrustgebieden zijn aangewezen. Zij zijn bedoeld om overwinterende ganzen rust te bieden in perioden dat buiten deze gebieden ganzen opzettelijk verstoord dan wel verjaagd mogen worden met ondersteunend afschot;

  • -

    gebruiksgerechtigde: pachter van landbouwgrond op basis van een reguliere pachtovereenkomst of een erfpachter van landbouwgrond op basis van een overeenkomst van erfpacht, waarvan de resterende looptijd tenminste 10 jaar bedraagt;

  • -

    Groen doet Goed: programma dat er op is gericht kinderen in de leeftijd van 4 – 12 jaar bij natuur te betrekken en natuur te laten beleven. In dit programma werken de provincie Utrecht, een aantal gemeenten en IVN Natuureducatie samen zoals nader uitgewerkt op de website Groen doet goed - Groen doet goed en de daarop volgende webpagina’s van het programma Groen doet goed Utrecht met de tekst zoals die luidt op het moment van in werking treden van dit besluit;

  • -

    Groen doet Goed netwerk: netwerk van de gemeentelijke trekkers van Groen doet Goed in de provincie Utrecht;

  • -

    Groene contour: gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van het NNN, maar die (nog) niet onder het NNN zelf vallen en waar op vrijwillige basis nieuwe natuur gerealiseerd kan worden. Na realisatie van deze nieuwe natuur wordt die opgenomen in het NNN;

  • -

    groot onderhoud: onderhoud dat valt buiten normaal regulier onderhoud voor het “dagelijkse” beheer van het waterinfiltratie systeem;

  • -

    grote ondernemingen: ondernemingen die niet voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 1 van de Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Europese Commissie van 14 december 2022, PbEU L327/1);

  • -

    herstel i.h.k.v. Invasieve exoten: maatregelen gericht op het herstellen van schade aan biodiversiteit veroorzaakt invasieve exoten, het optimaliseren en weerbaar maken van ecosystemen tegen vestiging van invasieve exoten herstel na verwijderen invasieve exoten en nazorg. De maatregelen zorgen er ook voor dat inheemse soorten en hun leefgebieden in stand blijven en kunnen herstellen naar ‘de oorspronkelijke waarden’;

  • -

    hervestigingslocatie: locatie waar het verplaatste landbouwbedrijf wordt voortgezet;

  • -

    hoefdiersoort: een van de soorten van de aangewezen hoefdieren; runderen, schapen, geiten, varkens, alpaca's en paard(-achtigen);

  • -

    icoonsoort: Utrechtse aandachtsoort waarvan het zwaartepunt van het verspreidingsgebied in de provincie Utrecht gelegen is;

  • -

    Identificatie- en Registratiesysteem van dieren: door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beheerde Identificatie- en Registratiesysteem van elke Nederlandse landbouwhuisdierenhouder met een uniek Bedrijfsnummer (UBN);

  • -

    invasieve exoten: dieren, planten en micro-organismen die door menselijk handelen in een nieuw gebied terechtkomen (zoals Nederland) en die bij vestiging en verspreiding schade kunnen veroorzaken;

  • -

    jonge landbouwer: landbouwer die jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, die bedrijfshoofd is en beschikt over de vereiste passende opleiding of vaardigheden;

  • -

    kleine kern: een woonkern met een inwonertal tot maximaal 10.000 inwoners conform de actuele gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS);

  • -

    kleine landschapselementen: qua oppervlakte of volume beperkte groene componenten in het landschap, die bijdragen aan de opbouw, structuur, invulling, identiteit en belevingswaarde van dat landschap, die niet onder hoofdstuk 11 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving vallen en die als zodanig zijn aangewezen door de provincie. Bijvoorbeeld bepaalde kleine bosjes en houtwallen, meidoornhagen in uiterwaarden, statige lanen, rijen knotwilgen, beeldbepalende bomen, bloemrijke akkerranden, alsmede bepaalde natuurvriendelijke slootkanten en poelen;

  • -

    koepelorganisatie: vereniging of stichting waarin een aantal belangenorganisaties vertegenwoordigd zijn. Een koepelorganisatie bundelt de belangen van haar leden;

  • -

    Kringlooplandbouw: een vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van stoffen gesloten is. Dit houdt in dat alle stoffen die door de landbouw uit een gebied verdwijnen ook weer teruggebracht worden in het gebied. Het betreft landbouw met zuinig gebruik van grondstoffen en energie en het zo min mogelijk belasten van klimaat, milieu en natuur;

  • -

    KRW: Kaderrichtlijn Water, richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de raad van 23 oktober 2000, met als doel de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen;

  • -

    KRW-oppervlaktewaterlichamen: bepaalde, op kaart vastgelegde oppervlaktewateren van aanzienlijke omvang, zoals meren, waterbekkens, stromen, rivieren, kanalen, delen van een stroom, rivier of kanaal, overgangswateren dan wel stroken kustwater;

  • -

    landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

  • -

    landbouwer: een ondernemer die producten voortbrengt door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren;

  • -

    landbouwproductiecapaciteit: grond die bij RVO geregistreerd is als grond in landbouwkundig gebruik;

  • -

    landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (2022/C 485/01);

  • -

    Landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, PBEU L327/1 van 21 december 2022;

  • -

    landelijk gebied: gebied buiten het stedelijk gebied, zie Atlas provincie Utrecht: in bijlage 1 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 opgenomen en nader beschreven landschapsbeheertype;

  • -

    leefbaarheid: gaat over de aantrekkelijkheid van een gebied of gemeenschap om er te wonen, leven, sporten, elkaar te ontmoeten, te spelen, elkaar hulp te vragen en dergelijke;

  • -

    marktwaarde: waarde van de grond vastgesteld in overeenstemming met de Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2016/C 262/01) in het vrije economische verkeer vastgesteld door een onafhankelijk taxateur, gebaseerd op algemeen aanvaarde marktindicaties en taxatiecriteria;

  • -

    meerjarendoel: doel uit de doelenboom van de provincie Utrecht, zoals gebruikt in de planning- en controlcyclus;

  • -

    melkveehouder: eigenaar van melk- en kalfkoeien, waarvan de melkkoeien minimaal éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie worden gehouden;

  • -

    methode Somers: model dat op basis van onder andere bodemtype, peil en type water infiltratie systeem (WIS) de CO2 uitstoot kan uitrekenen;

  • -

    Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF): Natuurdatabank van Nederland. De NDFF bundelt, uniformeert en valideert natuurgegevens in Nederland. De gegevens brengen in beeld wat er bekend is over de verspreiding van planten- en diersoorten;

  • -

    Natura 2000-doelen: doelen voor bepaalde beschermde soorten en habitats van Natura 2000-gebieden die zijn vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van die gebieden;

  • -

    Natura 2000-gebieden: door Europa beschermde natuurgebieden die tezamen het Natura 2000-netwerk vormen en waarin bepaalde habitats en (dier)soorten met hun natuurlijke leefomgeving beschermd worden om de biodiversiteit te behouden;

  • -

    natuurbeheer: beheer van grond met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

  • -

    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht zoals geldend op het moment van de subsidieaanvraag;

  • -

    natuurbeheertype: in bijlage 2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 opgenomen en nader beschreven natuurbeheertype;

  • -

    natuurtoestemming:

    • onherroepelijke vigerende omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet jo. artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Omgevingsbesluit of op basis van advies en instemming met het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.25, eerste lid, aanhef en onder e Omgevingsbesluit; of

    • onherroepelijke vigerende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of Natuurbeschermingswet 1998, dan wel onherroepelijke vigerende vergunning; of geldende melding op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht artikel 2.1 eerste lid onder e of artikel 2.1 eerste lid onder i (omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu), de Wet milieubeheer of de Hinderwet; of

    • niet vergunningplichtig, maar voldoend aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming; of

    • vallend onder artikel 9.4, achtste lid van de Wet natuurbescherming; of

    • toegestaan op de Europese referentiedatum en die niet is vervallen of geëxpireerd;

  • -

    niet productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het (landbouw)bedrijf;

  • -

    nieuwbouw: bebouwing tot 3 jaar na oplevering;

  • -

    NNN: Natuurnetwerk Nederland, het samenhangende netwerk van bestaande en nog aan te leggen natuurgebieden. De provincies stellen de begrenzing vast. Voor de provincie Utrecht is deze te vinden in het provinciale Natuurbeheerplan, op de betreffende webkaart aangeduid als ‘Nog te ontwikkelen natuur’;

  • -

    omgevingsverordening: de vigerende omgevingsverordening van de provincie Utrecht;

  • -

    onderneming in moeilijkheden: onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de omstandigheden voordoet als bedoeld in of artikel 2 punt 18 van Verordening (EU) nr. 651/2014;

  • -

    paardachtige: paard, pony, ezel of zebra;

  • -

    praktijkscan: toets van de bedrijfsgegevens aan de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw;

  • -

    programma: plan dat door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld op grond van artikel 3.4 van de Omgevingswet;

  • -

    publiek toegankelijk: voor iedereen beschikbaar, dus niet alleen voor leden van een (sport)vereniging;

  • -

    PWIS: passief water infiltratie systeem. Drainagebuizen die onder water/slootpeil liggen en op deze manier water kunnen infiltreren in een perceel;

  • -

    reeds aanwezige natuur: binnen de provincie Utrecht gelegen grond die op kaart 1 van het Natuurbeheerplan is aangeduid als ‘reeds aanwezige natuur’;

  • -

    Rode lijst: door de rijksoverheid vastgestelde lijsten van soortgroepen van planten en dieren, waarin voor elke soort staat aangegeven in welke mate deze met uitsterven bedreigd wordt;

  • -

    RVS: Regionale Veenweidestrategie Utrechtse Veenweiden;

  • -

    SCAN-ICT van BoerenNatuur: database met bedrijfsgegevens over agrarisch natuurbeheer, landschapsbeheer, waterbeheer en bodembeheer van natuurlijke personen of rechtspersonen die een agrarisch bedrijf uitoefenen, agrarisch grondbezitter zijn of agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer uitoefenen, die gevuld is door een agrarisch collectief;

  • -

    SKNL: subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap;

  • -

    sociale cohesie: de betrokkenheid van mensen onderling, bij maatschappelijke organisaties, sociale verbanden en de samenleving als geheel, op macro-, meso- en microniveau. Het omvat sociale netwerken, participatie, solidariteit en vertrouwen tussen burgers (Sociaal en Cultureel Planbureau);

  • -

    stedelijk gebied: een gebied met een ten opzichte van de omgeving verhoogde urbanisatiegraad. Het stedelijk gebied van de provincie Utrecht is te vinden op Atlas provincie Utrecht

  • -

    te ontwikkelen natuur: binnen de provincie Utrecht gelegen grond die op kaart 1 van het Natuurbeheerplan is aangeduid als ‘te ontwikkelen natuur’, ‘te ontwikkelen natuur zoekgebied' (Groene contour), of te ontwikkelen natuur zoekgebied (NNN)’;

  • -

    te ontwikkelen natuur buiten zoekgebied: binnen de provincie Utrecht gelegen grond buiten de terreinen die op kaart 1 van het Natuurbeheerplan zijn aangeduid als ‘te ontwikkelen natuur’, ‘te ontwikkelen natuur zoekgebied (Groene contour)’, of te ontwikkelen natuur zoekgebied (NNN)’, en die op grond van een ecologische onderbouwing en na advies van de Kopgroep Akkoord van Utrecht geschikt zijn om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het NNN;

  • -

    Uitheemse rivierkreeften: Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus), Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes virilis), Rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii) en Gestreepte Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus acutus/zonangulus);

  • -

    Unielijst: de lijst met invasieve exoten die door de Europse Unie zijn aangewezen in de uitvoeringsverordeningen nr. 1141/2016 (37 soorten) en nr. 1263/2017 (12 soorten);

  • -

    Utrechtse aandachtsoorten: bedreigde plant- en diersoorten zoals vastgesteld in de provinciale Natuurvisie 2016, te vinden in het bijbehorende ‘Supplement biodiversiteit’ en in de bijlage bij hoofdstuk 3 van deze subsidieregeling; zie ook Icoonsoort.

  • -

    Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw (UMDL): monitor met samenhangende set van kwaliteitsindicatoren die de biodiversiteit versterken en kringlooplandbouw stimuleren, gebaseerd op de landelijke kernset die is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en gericht is op een integrale ontwikkeling van een nieuw perspectief voor de grondgebonden landbouw. De indicatoren zijn opgenomen in de bijlagen bij de hoofdstukken 11 en 12 van deze regeling;

  • -

    veenweidengebieden provincie Utrecht: het gebied waarvoor de subsidieregeling wordt opengesteld, deze zijn groen gemarkeerd op de kaart in de bijlage bij hoofdstuk 14. Dit gebied omvat de veengronden die in de RVS zijn beschreven als de veengronden waarop de RVS betrekking heeft (paragraaf 3.2 RVS);

  • -

    versteende wijken: wijken die volgens de kaart Groene stad label F hebben, zie Atlas provincie Utrecht;

  • -

    verwerving: verkrijging van het recht van eigendom;

  • -

    waardevermindering: verschil tussen enerzijds de marktwaarde van de grond bij verwerving en anderzijds de marktwaarde van de grond na omzetting in natuurterrein, gebaseerd op een onafhankelijke taxatie;

  • -

    waardevolle houtopstanden: oude bosgroeiplaatsen, oude boskernen, A-locatie bossen en bosreservaten. A-locatie bossen (locaties met natuurlijke bosgemeenschappen) vallen geheel binnen de NNN;

  • -

    waterinfiltratiesystemen: stelsel van buizen waarmee slootwater in een perceel kan worden gebracht door een rechtstreekse verbinding met het slootpeil (passief) of door middel van een pomp (actief);

  • -

    Waterparels: 25 ecologisch waardevolle wateren die op basis van het voorkomen van bijzondere soorten binnen de provincie Utrecht zijn geïdentificeerd. Deze gebieden met hoge potenties op het gebied van waternatuur en – kwaliteit, liggen deels binnen en deels buiten de begrenzing van het NNN en Natura 2000;

  • -

    weidevogelkerngebieden: door de provincie aangewezen natuur- en agrarische gebieden waar de condities voor weidevogels het meest gunstig zijn en waar beheerders en vrijwilligers gezamenlijk werken aan optimale inrichting, beheer en bescherming van weidevogels;

  • -

    wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groene contour: natuurwaarden van de NNN zoals die zijn vastgelegd in het vigerende Natuurbeheerplan van de provincie (natuurbeheertypen), bijbehorende kaart met de natuurbeheertypen en de Index Natuur en landschap van BIJ12 (natuurtypen inclusief karakteristieke soorten);

  • -

    Wnb: Wet natuurbescherming;

  • -

    wolf-werende afrastering: afrastering om aanvallen van wolven op aangewezen hoefdieren te voorkomen.

  • -

    wolvenconsulent: door de provincie Utrecht aangewezen adviseur op het gebied van veebescherming tegen wolven. De wolvenconsulent geeft advies over de te realiseren afrastering en het onderhoud.

  • -

    zoekgebied: in de provincie Utrecht gelegen grond die op kaart 1 van het Natuurbeheerplan is aangeduid als ‘te ontwikkelen natuur’, ‘te ontwikkelen natuur zoekgebied (Groene contour)’, of te ontwikkelen natuur zoekgebied (NNN)’;

Bijlage bij hoofdstuk 3 Leefgebieden bedreigde soorten

Lijst met Utrechtse aandachtsoorten

Wetenschappelijke naam

Nederlandse naam

Soortgroep

Reden

Rode lijst categorie

Icoonsoort

Triturus cristatus

kamsalamander

amfibieën

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

kwetsbaar

icoonsoort

Bufo calamita

rugstreeppad

amfibieën

Habitatrichtlijn bijlage IV

gevoelig

icoonsoort

Rana arvalis ssp. arvalis

heikikker

amfibieën

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Rana lessonae

poelkikker

amfibieën

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Andrena labialis

donkere klaverzandbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Coelioxys inermis

gewone kegelbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Bombus magnus

grote veldhommel

bijen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Andrena denticulata

kruiskruidzandbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Anthophora retusa

zwarte sachembij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Halictus maculatus

blokhoofdgroefbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lasioglossum nitidiusculum

borstelgroefbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Bombus sylvarum

boshommel

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Nomada opaca

boswespbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lasioglossum lativentre

breedbuikgroefbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Melecta albifrons

bruine rouwbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Nomada fuscicornis

bruinsprietwespbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lasioglossum intermedium

combigroefbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Andrena bimaculata

donkere rimpelrug

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Bombus subterraneus

donkere tuinhommel

bijen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Andrena niveata

gebandeerde dwergzandbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Nomada guttulata

gedrongen wespbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Bombus distinguendus

gele hommel

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Hylaeus clypearis

gestippelde maskerbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Eucera longicornis

gewone langhoornbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Coelioxys conoidea

grote kegelbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Osmia xanthomelana

grote metselbij

bijen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Bombus ruderatus

grote tuinhommel

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Bombus humilis

heidehommel

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Coelioxys quadridentata

heidekegelbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Osmia leaiana

kauwende metselbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Megachile ligniseca

klaverbehangersbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Nomada roberjeotiana

kleine bonte wespbij

bijen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Anthophora bimaculata

kleine sachembij

bijen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Andrena pilipes

koolzwarte zandbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Bombus soroeensis

late hommel

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Bombus barbutellus

lichte koekoekshommel

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Hylaeus pfankuchi

moerasmaskerbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Bombus muscorum

moshommel

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Andrena marginata

oranje zandbij

bijen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Bombus rupestris

rode koekoekshommel

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hylaeus variegatus

rode maskerbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Andrena rosae

roodrandzandbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Nomada fulvicornis

roodsprietwespbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Megachile circumcincta

ruige behangersbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Andrena nitidiuscula

schermbloemzandbij

bijen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Andrena fulvida

sporkehoutzandbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lasioglossum quadrinotatum Andrena varians

steilrandgroefbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Nomada striata

stomptandwespbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Andrena fulvago

texelse zandbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Nomada integra

tweekleurige wespbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Andrena gravida

weidebij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Melecta luctuosa

witte rouwbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Dufourea halictula

zandblauwtjesglansbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Bombus veteranus

zandhommel

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Ammobates punctatus

zandloperbij

bijen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Halictus sexcinctus

zesbandgroefbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Andrena argentata

zilveren zandbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Halictus leucaheneus

zuidelijke gouden groefbij

bijen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Osmia niveata

zwartbronzen houtmetselbij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Stelis phaeoptera

zwarte tubebij

bijen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hesperia comma

kommavlinder

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Thecla betulae

sleedoornpage

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Pyrgus malvae ssp. malvae

aardbeivlinder

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

 

Satyrium ilicis

bruine eikenpage

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

 

Argynnis niobe

duinparelmoervlinder

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

 

Maculinea alcon

gentiaanblauwtje

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

 

Argynnis aglaja

grote parelmoervlinder

dagvlinders

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Nymphalis polychloros

grote vos

dagvlinders

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Argynnis paphia

keizersmantel

dagvlinders

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Hipparchia statilinus

kleine heivlinder

dagvlinders

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Limenitis camilla

kleine ijsvogelvlinder

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

 

Euphydryas aurinia ssp. aurinia

moerasparelmoervlinder

dagvlinders

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Lycaena hippothoe ssp. hippothoe

rode vuurvlinder

dagvlinders

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Nymphalis antiopa

rouwmantel

dagvlinders

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Coenonympha arcania

tweekleurig hooibeestje

dagvlinders

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Plebeius idas ssp. idas

vals heideblauwtje

dagvlinders

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Coenonympha tullia ssp. tullia

veenhooibeestje

dagvlinders

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Melitaea cinxia

veldparelmoervlinder

dagvlinders

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Boloria selene

zilveren maan

dagvlinders

Rode Lijst

bedreigd

 

Ephemera glaucops

 

haften

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Graphoderus bilineatus

gestreepte waterroofkever

kevers

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

 

icoonsoort

Lucanus cervus

vliegend hert

kevers

Habitatrichtlijn bijlage II

 
 

Hydroptila tineoides

 

kokerjuffers

Bijzonder belang Utrecht

ernstig bedreigd

icoonsoort

Grammotaulius nigropunctatus

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Grammotaulius nitidus

 

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Limnephilus elegans

 

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Limnephilus fuscicornis

 

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Limnephilus griseus

 

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Limnephilus incisus

 

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Limnephilus nigriceps

 

kokerjuffers

Rode Lijst

bedreigd

 

Limnephilus stigma

 

kokerjuffers

Rode Lijst

bedreigd

 

Oecetis notata

 

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Oligostomis reticulata

 

kokerjuffers

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Stenophylax permistus

 

kokerjuffers

Rode Lijst

bedreigd

 

Cladonia squamosa

doornig heidestaartje

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

icoonsoort

Peltigera praetextata

ruig leermos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Collema fuscovirens

bolletjes-geleimos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tuckermanopsis chlorophylla

bruin boerenkoolmos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Rhizocarpon distinctum

bruin landkaartmos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lecanora aitema

dennenschotelkorst

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Caloplaca variabilis

donkere citroenkorst

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Physconia distorta

fors rijpmos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Vulpicida pinastri

geel boerenkoolmos

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Aspicilia radiosa

gelobd dambordje

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Physcia aipolia

gemarmerd vingermos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Verrucaria denudata

groene waterstippelkorst

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Ramalina fraxinea

groot takmos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Micarea lignaria

heideoogje

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Usnea cornuta

ingesnoerd baardmos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Rhizocarpon lecanorinum

klein landkaartmos

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Arthonia muscigena

knotwilgkorst

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Clauzadea metzleri

mergelkorst

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Rhizocarpon lavatum

oever-landkaartmos

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Dibaeis baeomyces

roze heikorst

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Clauzadea monticola

ruïnekorst

korstmossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Cladonia ciliata

sierlijk rendiermos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Graphis elegans

sierlijk schriftmos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Stereocaulon condensatum

stuifzandkorrelloof

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Bagliettoa steineri

tulbandkorst

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Xanthoparmelia verruculifera

wrattig schildmos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Peltigera neckeri

zwart leermos

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lecidea lithophila

zwarte granietkorst

korstmossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Caloplaca cerina

 

korstmossen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Parmeliopsis hyperopta

 

korstmossen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Leucorrhinia pectoralis

gevlekte witsnuitlibel

libellen

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

kwetsbaar

icoonsoort

Aeshna viridis

groene glazenmaker

libellen

Habitatrichtlijn bijlage IV

kwetsbaar

icoonsoort

Gomphus vulgatissimus

beekrombout

libellen

Rode Lijst

bedreigd

 

Sympetrum depressiusculum

kempense heidelibel

libellen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Sympecma paedisca

Noordse winterjuffer

libellen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gomphus flavipes ssp. flavipes

rivierrombout

libellen

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Leucorrhinia caudalis

sierlijke witsnuitlibel

libellen

Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlage IV

verdwenen uit Nederland

 

Entodon concinnus

cilindermos

mossen

Bijzonder belang Utrecht

gevoelig

icoonsoort

Sphagnum contortum

trilveenveenmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Racomitrium lanuginosum

wollige bisschopsmuts

mossen

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Cephalozia macrostachya

aarmaanmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Ptilidium pulcherrimum

boomfranjemos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Scapania nemorea

bosschoffelmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Kurzia sylvatica

bosspinragmos

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lophozia bicrenata

cederhoutmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Nardia scalaris

echt vleugelmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Frullania tamarisci

flesjesroestmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Scapania compacta

gedrongen schoffelmos

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Hamatocaulis vernicosus

geel schorpioenmos

mossen

Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlage II

bedreigd

 

Dicranum spurium

gekroesd gaffeltandmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Riccardia multifida

gevind moerasvorkje

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Bartramia pomiformis

gewoon appelmos

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Barbilophozia barbata

glanzend tandmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Racomitrium canescens

grijze bisschopsmuts

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Scorpidium cossonii

groen schorpioenmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mylia anomala

hoogveenlevermos

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Barbilophozia kunzeana

kaal tandmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Buxbaumia aphylla

kaboutermos

mossen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Racomitrium fasciculare

kale bisschopsmuts

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tortula subulata

langkapselsterretje

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Dicranum bonjeanii

moerasgaffeltandmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Calliergon giganteum

reuzenpuntmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cephaloziella rubella

rood draadmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Scorpidium scorpioides

rood schorpioenmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mnium marginatum

rood sterrenmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Sphagnum rubellum

rood veenmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Barbilophozia attenuata

steil tandmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hedwigia stellata

stergranietmos

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Campylium stellatum

sterrengoudmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Diplophyllum obtusifolium

stomp zaagmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Campyliadelphus elodes

tenger goudmos

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Orthotrichum rogeri

tonghaarmuts

mossen

Habitatrichtlijn bijlage II

gevoelig

 

Calypogeia sphagnicola

veenbuidelmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Odontoschisma denudatum

zanddubbeltjesmos

mossen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Scapania irrigua

zandschoffelmos

mossen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula pseudointegra

kleibosrussula

paddenstoelen

Bijzonder belang Utrecht

 

icoonsoort

Russula grata

amandelrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Dumontinia tuberosa

anemonenbekerzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Sarcodon joeides

avondroodstekelzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius azureus

azuursteelgordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Cortinarius simulatus

bedrieglijke gordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe decipiens

bedrieglijke vezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Psathyrella seymourensis

beemdfranjehoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Agaricus gennadii

beurschampignon

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Ramariopsis tenuiramosa

bezemkoraaltje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholomella constricta

blanke pronkridder

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Pholiotina aeruginosa

blauwgroen breeksteeltje

paddenstoelen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Lyophyllum gangraenosum

blauwvlekkende rouwridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Phellodon niger

blauwzwarte stekelzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Trichophaea woolhopeia

bleek pelsbekertje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Boletus fechtneri

bleke boleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius barbatus

bleke galgordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lactarius pallidus

bleke melkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Leucoagaricus badhamii

bloedende champignonparasol

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Ramaria botrytis

bloemkoolzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gymnopilus odini

bosbrandvlamhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Coprinellus angulatus

brandplekinktzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hygrocybe helobia

broos vuurzwammetje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Psathyrella gossypina

bruinbultige franjehoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Agaricus cupreobrunneus

bruine weidechampignon

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe fuscomarginata

bruinsnedeviltkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena citrinomarginata

citroensnedemycena

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lycoperdon umbrinum

donkerbruine stuifzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lactarius fuliginosus

donkere fluweelmelkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula cuprea

donkere geelplaatrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Camarophyllopsis hymenocephala

donkere wasplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cerrena unicolor

doolhofelfenbankje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Chamaemyces fracidus

druppelparasolzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula cessans

duinbosrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tubaria minutalis

dwergdonsvoetje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hebeloma birrus

dwergvaalhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Otidea leporina

echt hazenoor

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Phaeomarasmius erinaceus

egelzwammetje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Nidularia deformis

eierzakje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Pseudoinonotus dryadeus

eikenweerschijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gyrodon lividus

elzenboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Galerina heimansii

elzenmosklokje

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Suillus variegatus

fijnschubbige boleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius psammocephalus

fijnschubbige gordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholoma imbricatum

fijnschubbige ridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Xerula pudens

fluwelige wortelzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Agaricus macrocarpus

forse anijschampignon

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe oblectabilis

forse vezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Otidea cochleata

gedrongen hazenoor

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Boletus appendiculatus

geelnetboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe muricellata

geelschubbige vezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hygrocybe flavipes

geelvoetwasplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Amanita franchetii

geelwrattige amaniet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius bivelus

gegordelde berkengordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lactarius ruginosus

gekartelde fluweelmelkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Cortinarius torvus

gelaarsde gordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hypholoma ericaeoides

gele moeraszwavelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholoma equestre

gele ridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe auricoma

gele witsteelvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Sowerbyella radiculata

gele wortelbekerzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hericium cirrhatum

gelobde pruikzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hebeloma radicosum

geringde vaalhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Leratiomyces squamosus

geschubde stropharia

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Entoloma subradiatum

gestreepte satijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Entoloma olorinum

gestreepte sneeuwvloksatijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe bongardii

geurende vezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gymnopus inodorus

geurloze collybia

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Inocybe pseudohiulca

gevlekte knolvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Russula maculata

gevlekte russula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Melanogaster ambiguus

gewone inkttruffel

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Anthracobia melaloma

gewoon houtskoolbekertje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lichenomphalia umbellifera

gewoon veentrechtertje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe leiocephala

gladhoedvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholoma portentosum

glanzende ridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Xerocomus pelletieri

goudplaatzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Boletus impolitus

goudporieboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena aurantiomarginata

goudrandmycena

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Dermoloma cuneifolium

grauwe barsthoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Clitopilus caelatus

grijsbruine zalmplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula urens

groene peperrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Entoloma incanum

groensteelsatijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Ramaria abietina

groenwordende koraalzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Clavaria subfalcata sensu Maas Geest.

groezelige knotszwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Disciotis venosa

grote aderbekerzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius caninus

grote fraaisteelgordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Entoloma costatum

grote trechtersatijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Clitocybe geotropa

grote trechterzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Peniophora laeta

haagbeukschorszwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hypholoma polytrichi

haarmoszwavelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hypholoma ericaeum

heidezwavelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Entoloma infula

helmsatijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius allutus

honinggordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hypsizygus ulmarius

iepenzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gyroporus cyanescens

indigoboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Coprinopsis spelaiophila

ivoorinktzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Ramariopsis kunzei

ivoorkoraaltje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe fibrosoides

ivoorvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hygrophorus eburneus

ivoorzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Postia balsamea

jeneverbeskaaszwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula turci

jodoformrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Morchella elata

kegelmorielje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Aureoboletus gentilis

kersrode boleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena vulgaris

kleefsnedemycena

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Dermoloma pseudocuneifolium

kleine barsthoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena clavularis

kleverige schorsmycena

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius privignoides

knollige gordelsteelgordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Agaricus langei

knolloze boschampignon

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Chroogomphus rutilus

koperrode spijkerzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Osmoporus odoratus

korianderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Pluteus dietrichii

krakhoedhertenzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholoma acerbum

krulzoomridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Agaricus bernardii

kwelderchampignon

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Omphalotus illudens

lantaarnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholoma psammopus

lariksridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena meliigena

lilabruine schorsmycena

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Suillus granulatus

melkboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula puellula

milde braakrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Armillaria ectypa

moerashoningzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholoma terreum

muisgrijze ridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Boletus junquilleus

narcisboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Squamanita odorata

odeurzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Agaricus luteomaculatus

okerbruine dwergchampignon

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Cortinarius tabularis

okergrijze fraaisteelgordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula laeta

okerroze russula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Clitopilus nitellinus

oranje zalmplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena clavicularis

palingsteelmycena

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena mucor

pantoffelmycena

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lactarius decipiens

pelargoniummelkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula lepida

potloodrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Amanita ceciliae

prachtamaniet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Thelephora caryophyllea

prachtfranjezwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Boletus calopus

pronksteelboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hericium erinaceus

pruikzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Galerina triscopa

puntig mosklokje

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Agaricus subfloccosus

rafelige champignon

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Macrolepiota excoriata

rafelige parasolzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Entoloma farinogustus

ranzige dennensatijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena olida

ranzige mycena

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Leucopaxillus giganteus

reuzendikhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Hygrocybe fornicata

ridderwasplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Scutellinia umbrorum

rietlandwimperzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Mycena belliae

rietmycena

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius lividoochraceus

rimpelige gordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula rutila

rode geelplaatrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Flammulaster ferrugineus

roestbruin vloksteeltje

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Elaphocordyceps capitata

ronde truffelknotszwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lyophyllum anthracophilum

rondsporig pekzwammetje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lactarius hysginus

roodbruine melkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hydnotrya tulasnei

rosse doolhoftruffel

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Hebeloma theobrominum

rossige vaalhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Postia floriformis

rozetkaaszwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hebeloma vaccinum

ruderale vaalhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lactarius mairei

ruige melkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Gloeopeniophorella convolvens

ruwe oliecelkorst

paddenstoelen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Boletus satanas

satansboleet

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hygrocybe coccinea

scharlaken wasplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Omphalina acerosa

schelptrechtertje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe margaritispora

schubbige knobbelspoorvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Stropharia pseudocyanea

slanke kopergroenzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gomphidius glutinosus

slijmige spijkerzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Pluteus pellitus

sneeuwwitte hertenzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Coprinopsis picacea

spechtinktzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula illota

spikkelsneerussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius acutus

spitse gordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Myxomphalia maura

splijtplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Laccaria fraterna

steenrode fopzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Camarophyllopsis foetens

stinkende wasplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Sistotrema confluens

stinktolletje

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Hygrophorus pustulatus

stippelsteelslijmkop

paddenstoelen

Rode Lijst

verdwenen uit Nederland

 

Tricholoma sejunctum

streephoedridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Clavaria straminea

strogele knotszwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lyophyllum deliberatum

taaie rouwridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Phellodon melaleucus

tengere stekelzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lactarius semisanguifluus

vaalrode melkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lepista panaeolus

vale schijnridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe paludinella

valse satijnvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Geoglossum difforme

veelseptige aardtong

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Psathyrella cernua

verblekende franjehoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Pisolithus arhizus

verfstuifzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Russula elegans

vergelende netspoorrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula subfoetens

vergelende stinkrussula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hygrophorus discoxanthus

verkleurende slijmkop

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Entoloma hispidulum

vezelkopsatijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Cortinarius evernius

violetsteelgordijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula violacea

violette russula

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lactarius pterosporus

vleugelspoormelkzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Gymnopilus stabilis

vlezige vlamhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lyophyllum boudieri

vloksteelgrauwkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Peziza ampliata

voddenbekerzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gyromitra esculenta

voorjaarskluifzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hygrocybe obrussea

wantsenwasplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Octaviania asterosperma

welriekende sterspoortruffel

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Russula vinosopurpurea

wijnpurperen russula

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Mycena tintinnabulum

wintermycena

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Omphalina mutila

wit heidetrechtertje

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Clavicorona taxophila

wit kroonknotsje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Galerina jaapii

witgeringd mosklokje

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Entoloma speculum

witte bossatijnzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Tricholoma columbetta

witte duifridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Melanoleuca nivea

witte veldridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Clitopilus fallax

witte zalmplaat

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hymenogaster tener

witte zijdetruffel

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Gymnopus terginus

wolsteelcollybia

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Lyophyllum rancidum

wortelende grauwkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Pluteus petasatus

zaagselhertenzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Peziza echinospora

zemelige brandplekbekerzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Hebeloma laterinum

zoete vaalhoed

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Clavaria incarnata

zonnegloedknotszwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Inocybe fuligineoatra

zwarte knolvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Helvella corium

zwarte schotelkluifzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Psathyrella atrolaminata

zwartplaatfranjehoed

paddenstoelen

Rode Lijst

bedreigd

 

Pluteus atromarginatus

zwartsnedehertenzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lyophyllum semitale

zwartvlekkende rouwridderzwam

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Inocybe tenebrosa

zwartvoetvezelkop

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lyophyllum oldae

zwartwordende grauwkop

paddenstoelen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Natrix natrix ssp. helvetica

ringslang

reptielen

Bijzonder belang Utrecht

kwetsbaar

icoonsoort

Lacerta agilis ssp. agilis

zandhagedis

reptielen

Habitatrichtlijn bijlage IV

kwetsbaar

icoonsoort

Gryllus campestris

veldkrekel

sprinkhanen en krekels

Bijzonder belang Utrecht

kwetsbaar

icoonsoort

Ephippiger ephippiger

zadelsprinkhaan

sprinkhanen en krekels

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Arnoseris minima

korensla

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Eriophorum gracile

slank wollegras

vaatplanten

Rode Lijst

ernstig bedreigd

icoonsoort

Pinguicula vulgaris

vetblad

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Leucojum aestivum

zomerklokje

vaatplanten

Bijzonder belang Utrecht

kwetsbaar

icoonsoort

Eleocharis quinqueflora

armbloemige waterbies

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Silene baccifera

besanjelier

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Hyoscyamus niger

bilzekruid

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Cystopteris fragilis

blaasvaren

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Carex hostiana

blonde zegge

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Cicendia filiformis

draadgentiaan

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Schoenoplectus triqueter

driekantige bies

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Luronium natans

drijvende waterweegbree

vaatplanten

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

kwetsbaar

 

Kickxia spuria

eironde leeuwenbek

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Hypericum pulchrum

fraai hertshooi

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Botrychium lunaria

gelobde maanvaren

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Valerianella rimosa

geoorde veldsla

vaatplanten

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Hypochaeris glabra

glad biggenkruid

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Liparis loeselii

groenknolorchis

vaatplanten

Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

bedreigd

 

Gymnadenia conopsea

grote muggenorchis

vaatplanten

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lycopodium clavatum

grote wolfsklauw

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Holosteum umbellatum

heelbeen

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Alchemilla glabra

kale vrouwenmantel

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Carum carvi

karwij

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Pyrola minor

klein wintergroen

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Clinopodium acinos

kleine steentijm

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Thymus serpyllum

kleine tijm

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Sparganium natans

kleinste egelskop

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Wahlenbergia hederacea

klimopklokje

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Campanula glomerata

kluwenklokje

vaatplanten

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Alopecurus bulbosus

knolvossenstaart

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Potamogeton praelongus

langstengelig fonteinkruid

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Viola persicifolia

melkviooltje

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Erysimum cheiri

muurbloem

vaatplanten

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Chenopodium murale

muurganzenvoet

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Corrigiola litoralis

riempjes

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Carex diandra

ronde zegge

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Potamogeton alpinus

rossig fonteinkruid

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Baldellia ranunculoides ssp. ranunculoides

stijve moerasweegbree

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Anthemis cotula

stinkende kamille

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Monotropa hypopitys

stofzaad

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Carex dioica

tweehuizige zegge

vaatplanten

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lepidium campestre

veldkruidkers

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Carex pulicaris

vlozegge

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Potentilla tabernaemontani

voorjaarsganzerik

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Platanthera bifolia

welriekende nachtorchis

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Juncus tenageia

wijdbloeiende rus

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Fritillaria meleagris

wilde kievitsbloem

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Ranunculus ololeucos

witte waterranonkel

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Atropa bella-donna

wolfskers

vaatplanten

Rode Lijst

bedreigd

 

Misgurnus fossilis

grote modderkruiper

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

kwetsbaar

icoonsoort

Lota lota

kwabaal

vissen

Rode Lijst

ernstig bedreigd

icoonsoort

Rhodeus amarus

bittervoorn

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

 
 

Alosa fallax

fint

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

verdwenen uit Nederland

 

Coregonus oxyrinchus

houting

vissen

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

gevoelig

 

Cobitis taenia

kleine modderkruiper

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

 
 

Cottus perifretum

rivierdonderpad

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

kwetsbaar

 

Lampetra fluviatilis

rivierprik

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

gevoelig

 

Salmo salar

zalm

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

 
 

Petromyzon marinus

zeeprik

vissen

Habitatrichtlijn bijlage II

gevoelig

 

Apus apus

gierzwaluw

vogels

Bijzonder belang Utrecht

 

icoonsoort

Acrocephalus arundinaceus ssp. arundinaceus

grote karekiet

vogels

Rode Lijst

bedreigd

icoonsoort

Limosa limosa

grutto

vogels

Bijzonder belang Utrecht

gevoelig

icoonsoort

Vanellus vanellus

kievit

vogels

Bijzonder belang Utrecht

 

icoonsoort

Netta rufina

krooneend

vogels

Bijzonder belang Utrecht

 

icoonsoort

Caprimulgus europaeus ssp. europaeus

nachtzwaluw

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

kwetsbaar

icoonsoort

Ardea purpurea ssp. purpurea

purperreiger

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

bedreigd

icoonsoort

Alauda arvensis ssp. arvensis

veldleeuwerik

vogels

Bijzonder belang Utrecht

gevoelig

icoonsoort

Ixobrychus minutus ssp. minutus

woudaap

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

ernstig bedreigd

icoonsoort

Luscinia svecica ssp. cyanecula

blauwborst

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Lullula arborea ssp. arborea

boomleeuwerik

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Branta leucopsis

brandgans

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Circus aeruginosus ssp. aeruginosus

bruine kiekendief

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Jynx torquilla ssp. torquilla

draaihals

vogels

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Miliaria calandra ssp. calandra

grauwe gors

vogels

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Lanius collurio ssp. collurio

grauwe klauwier

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

bedreigd

 

Casmerodius albus ssp. albus

grote zilverreiger

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

gevoelig

 

Alcedo atthis ssp. ispida

ijsvogel

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Philomachus pugnax

kemphaan

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

ernstig bedreigd

 

Egretta garzetta ssp. garzetta

kleine zilverreiger

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

gevoelig

 

Porzana pusilla ssp. intermedia

kleinst waterhoen

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

verdwenen uit Nederland

 

Recurvirostra avosetta

kluut

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Nycticorax nycticorax ssp. nycticorax

kwak

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

in het wild verdwenen uit Nederland

Crex crex

kwartelkoning

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

kwetsbaar

 

Platalea leucorodia ssp. leucorodia

lepelaar

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Mergus albellus

nonnetje

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Ciconia ciconia ssp. ciconia

ooievaar

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Emberiza hortulana

ortolaan

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

ernstig bedreigd

 

Saxicola rubetra

paapje

vogels

Rode Lijst

bedreigd

 

Anas acuta ssp. acuta

pijlstaart

vogels

Rode Lijst

bedreigd

 

Porzana porzana

porseleinhoen

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

kwetsbaar

 

Botaurus stellaris ssp. stellaris

roerdomp

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

bedreigd

 

Falco peregrinus ssp. peregrinus

slechtvalk

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

gevoelig

 

Himantopus himantopus

steltkluut

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

gevoelig

 

Oenanthe oenanthe ssp. oenanthe

tapuit

vogels

Rode Lijst

bedreigd

 

Asio flammeus ssp. flammeus

velduil

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

ernstig bedreigd

 

Sterna hirundo ssp. hirundo

visdief

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

kwetsbaar

 

Gallinago gallinago ssp. gallinago

watersnip

vogels

Rode Lijst

bedreigd

 

Pernis apivorus

wespendief

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Dryocopus martius ssp. martius

zwarte specht

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Chlidonias niger ssp. niger

zwarte stern

vogels

Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I

bedreigd

 

Larus melanocephalus

zwartkopmeeuw

vogels

Vogelrichtlijn bijlage I

 
 

Anisus vorticulus

platte schijfhoren

weekdieren

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

kwetsbaar

icoonsoort

Pseudanodonta complanata

platte zwanenmossel

weekdieren

Bijzonder belang Utrecht

bedreigd

icoonsoort

Candidula gigaxii

fijngeribde grasslak

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Zonitoides excavatus

grofgestreepte glimslak

weekdieren

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Helicella itala

heideslak

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Aegopinella pura

kleine blinkslak

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Monacha cartusiana

kleine karthuizerslak

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Myxas glutinosa

kleverige poelslak

weekdieren

Rode Lijst

ernstig bedreigd

 

Clausilia dubia

knotwilgslak

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Pseudotrichia rubiginosa

oever-loofslak

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Gyraulus riparius

oeverschijfhoren

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Balea perversa

schorshorentje

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Pisidium pseudosphaerium

sphaeriumvormige erwtenmossel

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Oxyloma sarsii

tweeling-barnsteenslak

weekdieren

Rode Lijst

bedreigd

 

Vertigo moulinsiana

zegge-korfslak

weekdieren

Habitatrichtlijn bijlage II

kwetsbaar

 

Myotis nattereri

franjestaart

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 

icoonsoort

Microtus oeconomus ssp. arenicola

noordse woelmuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

kwetsbaar

icoonsoort

Myotis mystacinus ssp. mystacinus

baardvleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Castor fiber ssp. albicus

bever

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

gevoelig

 

Myotis brandti ssp. brandti

brandts vleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Pipistrellus pipistrellus

gewone dwergvleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Plecotus auritus ssp. auritus

gewone grootoorvleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Rhinolophus hipposideros ssp. hipposideros

kleine hoefijzerneus

zoogdieren

Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

verdwenen uit Nederland

 

Eptesicus serotinus ssp. serotinus

laatvlieger

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

kwetsbaar

 

Myotis dasycneme

meervleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

 
 

Eptesicus nilssoni ssp. nilssoni

noordse vleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Lutra lutra ssp. lutra

otter

zoogdieren

Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

verdwenen uit Nederland

 

Nyctalus noctula ssp. noctula

rosse vleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

kwetsbaar

 

Pipistrellus nathusii

ruige dwergvleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Vespertilio murinus ssp. murinus

tweekleurige vleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

gevoelig

 

Myotis myotis ssp. myotis

vale vleermuis

zoogdieren

Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV

verdwenen uit Nederland

 

Myotis daubentoni ssp. daubentoni

watervleermuis

zoogdieren

Habitatrichtlijn bijlage IV

 
 

Bijlage bij hoofdstuk 6 Groen doet Goed

De volgende organisaties kunnen subsidie aanvragen voor Groen doet Goed in 2025:

Deelnemer netwerk Groen doet Goed

aanvrager

subsidiebedrag

1

Amersfoort

Gemeente Amersfoort

€ 15.000,-

2

De Ronde Venen

ODRU

€ 15.000,-

3

Houten

Gemeente Houten

€ 15.000,-

4

Leusden

Stichting De Groene Belevenis

€ 15.000,-

5

Nieuwegein

Gemeente Nieuwegein

€ 15.000,-

6

Utrecht

Stichting Utrecht Natuurlijk

€ 15.000,-

7

Vijfheerenlanden

Stichting Duurzaam Vijfheerenlanden (De Groene Weelde)

€ 15.000,-

8

Wijk bij Duurstede

VOF Natuurlijk Heel Leuk

€ 15.000,-

9

Woerden

Gemeente Woerden óf ODRU

€ 15.000,-

10

Zeist

ODRU

€ 15.000,-

Totaal

€ 150.000,-

Bijlage bij hoofdstuk 7 Kleine landschapselementen

In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie in hoofdstuk 7 is bedoeld.

De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016, bijlage 1. De codes die vóór het desbetreffende landschapselement staan (bijvoorbeeld L01.01) komen uit deze subsidieverordening. De codes en namen die achter het betreffende element staan (bijvoorbeeld II.3 Cluster Natte begroeiing) komen uit bijlage D van de Catalogus Groenblauwe Diensten, versie EU 28 augustus 2018.

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.

L01.01 Poel en klein historisch water (II.3 Cluster Natte begroeiing)

Algemene beschrijving

Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater;

  • De oppervlakte van een poel is minimaal 0,5 are en maximaal 50 are. De waterdiepte in de diepste delen van de poel is minimaal 0,5 m in de periode tussen 1 oktober en 1 april.

L01.02 Houtwal en houtsingel (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een houtwal of houtsingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken;

  • Maximale breedte van houtwal is 20 meter en van houtsingel 50 meter;

  • De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

Voorschriften

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.03 Elzensingel (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een elzensingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd. Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom;

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Voorschriften

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.04 Bossingel en bosje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.

Afbakening

  • Een bossingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken;

Een bosje is een vrij liggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.05 Knip- of scheerheg (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een knip- of scheerheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren;

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.06 Struweelhaag (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een struweelhaag is een vrij liggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken;

  • Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.07 Laan (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorrhizapaddenstoelen.

Afbakening

  • Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan;

  • Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband;

  • Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant;

  • Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.08 Knotboom (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.

Afbakening

  • Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot);

  • Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.09 Hoogstamboomgaard (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.

Afbakening

  • Slechts in enkele gebieden van de provincie Utrecht komen hoogstamboomgaarden in aanmerking voor subsidie voor aanleg en herstel. Deze karakteristieke gebieden staan in tabel 3 van het Natuurbeheerplan;

  • Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige of kruidenrijke vegetatie;

  • Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare;

  • Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten;

  • Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

L01.10 Struweelrand (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrij liggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.

Afbakening

  • Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen;

  • Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken;

  • De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.11 Hakhoutbosje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.

Afbakening

  • Een hakhoutbos(je) is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd;

  • Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van hakhoutbeheer behoren tot het beheertype L01.04 Bossingel en Bosje.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.12 Griendje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.

Afbakening

  • Een griendje is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd;

  • Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit type.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.13 Bomenrij en solitaire boom (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.

Afbakening

  • Een bomenrij/solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen;

  • Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond;

  • Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze index of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden;

  • Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit beheertype;

  • Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het beheertype L01.08 Knotboom;

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.14 Rietzoom en klein rietperceel (II.2, Cluster overgang nat-droog)

Algemene beschrijving

Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.

Afbakening

  • Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties;

  • Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.

  • Een klein rietperceel heeft een maximale omvang van 1,5 hectare.

  • Een rietzoom is minimaal 3 en maximaal 10 meter breed.

L01.15 Natuurvriendelijke oever (II.2, Cluster overgang nat-droog)

Algemene beschrijving

Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag-Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.

Afbakening

  • Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse planten.

  • Natuurvriendelijke oevers zijn minimaal 3 en maximaal 10 meter breed.

Voorschriften:

  • Vergoeding op basis van werkelijke kosten voor arbeid, machines en materiaal;

  • Onder profiel brengen van de oevers. De vorm van het profiel is afhankelijk van de geformuleerde doelstelling;

  • Overige inrichtingsmaatregelen noodzakelijk om de geformuleerde doelstelling te kunnen realiseren komen voor vergoeding in aanmerking;

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

Bijlage bij hoofdstuk 11 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Melkveebedrijven

Onderdeel A: de 15 indicatoren van de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw voor melkveebedrijven

Indicator (KPI)

Toelichting

Eenheid

1. Stikstofbodemoverschot*

(3 jaar gemiddelde)

Het totale stikstofbodemoverschot, als aanvoer van kunstmest, organische mest, weidemest, mineralisatie, depositie en vlinderbloemigen minus de afvoer van geoogste producten. (Met behulp van de data uit Kringloopwijzer) *Voor veengronden wordt gebruik gemaakt van een omrekenfactor. Hierbij wordt uitgegaan van: 1,99 kg N/hectare voor elke %-aandeel veengrond van het bedrijfsareaal. (Mede afhankelijk van rekenwijze ontwikkelingen bij KWL.)

(kg N/ha)

2. Fosfaatbodemoverschot

(3 jaar gemiddelde)

Het totale fosfaatbodemoverschot, als het mineralenoverschot fosfaat (P2O5 per hectare). (Met behulp van data uit de Kringloopwijzer)

(kg P2O5/ha)

3. Ammoniakuitstoot

(3 jaar gemiddelde)

Ammoniakemissie, als totale emissie van ammoniak (NH3) van graasdieren per hectare. (Met behulp van data uit de Kringloopwijzer)

(kg NH3/ha)

4. Weidegang

(3 jaar gemiddelde)

Het aantal uren weidegang per jaar, met behulp van data uit de Kringloopwijzer en/of via weidegang app en registratie jongvee beweiding.

(uur/jaar)

5. Tankmelkureum

(3 jaar gemiddelde)

Jaargemiddelde, met behulp van data uit de KringloopWijzer of zuivelbedrijf. Indicator voor de stikstofbenutting van de koeien.

(mg/100g)

6. Broeikasgasemissie*

(3 jaar gemiddelde)

Broeikasgasemissie, met behulp van data uit de KringloopWijzer als emissie van CO2equivalenten uit pensfermentatie, opgeslagen mest, produceren voer, energiebronnen en aanvoerbronnen uitgedrukt per hectare. *We maken gebruik van een omrekenfactor om de CO2-emissies uit veengrond te verdisconteren. Hierbij wordt uitgegaan van een correctie van 3,50 gram CO2 eq. per kg melk per procentpunt veengrond van het totale areaal van het bedrijf (bij 100% veengrond wordt een correctie van 350 gram CO2-eq per kg melk toegepast). (Mede afhankelijk van rekenwijze ontwikkelingen bij KWL.)

(CO2-eq./ha)

7. Eiwit van eigen land

(3 jaar gemiddelde)

Aandeel eigen geteeld eiwit, met behulp van data uit de KringloopWijzer als percentage eiwit in geteeld veevoer tov eiwit in verbruikt veevoer. Indien mogelijk wordt eiwit van perceel aangevoerd <20 km eigen locatie melkveebedrijf, wordt dit meegenomen.

(%)

8. Chemische middelen

(per jaar)

Aantoonbaar bewijs dat géén chemische middelen worden toegepast op het bedrijf (via SKAL-certificaat). Of overal alleen pleksgewijs gebruik van middelen en géén glyfosaat wordt toegepast op het bedrijf (via zuivelorganisatie of deelname Otwt PlanetProof) of deelname Beterleven Keurmerk (2 of 3 sterren) en deelname van de ingehuurde loonwerker(s) aan het project ‘Schoon Water’. Of MBP jaarlijks ingevuld en ingeleverd. MBP is de totale milieubelasting gewasbeschermingsmiddelen per bedrijf (MBP/ha), zoals berekend met CLM Milieumeetlat. Op alle 3 onderdelen moet de MBP op bedrijfsniveau (bodemleven, grondwater en oppervlaktewater) ≤ 100 MBP/ha zijn.

Certificaat of via ANLb (pleksgewijs) aanleveren MBP of met de Milieumeetlat (CLM)

9. Blijvend grasland

(3 jaar gemiddelde)

Aandeel blijvend grasland (> 6 jaar), niet ploegen, frezen of spitten, als percentage blijvend grasland van de totale bedrijfsoppervlakte, via de RVO.

(%)

10. Extensief kruidenrijk grasland

(per jaar)

Percentage extensief kruidenrijk grasland, zoals vastgelegd in contracten (ANLb) en/of BBM pakketten bij Agrarische Collectieven - geregistreerd in de database van BoerenNatuur

(%)

11. Natuur en Landschap

(per jaar)

Percentage agrarisch natuurbeheer, zoals vastgelegd in contracten (ANLb) en/of BBM pakketten bij Agrarische Collectieven - geregistreerd in de database van BoerenNatuur

(%)

12. Groenblauwe dooradering

(per jaar)

Percentage groenblauwe dooradering, zoals vastgelegd in contracten (ANLb) en/of BBM pakketten bij Agrarische Collectieven - geregistreerd in de database van BoerenNatuur

(%)

13. Energieverbruik en energieopwekking (wind, zon) (per jaar)

Energieverbruik (kWh/koe) en energieopwekking, met behulp van data uit de KringloopWijzer (wind, zon)

(kWh/koe of %)

14. Levensduur

(3 jaar gemiddelde)

Gemiddelde levensduur bij afvoer (voor slacht of destructie) van de koeien van het bedrijf.

(jaren+maanden)

15. Sociaal-maatschappelijk

(per jaar)

Meerdere van de volgende activiteiten moeten plaatsvinden of aanwezig zijn: website (en/of bedrijfsmatig actief op social media), ontvangstruimte, zorg, kinderopvang, winkel, educatie (erkend stagebedrijf), meerjarige (natuur/water/bodem) monitoring, open dagen, wandelpad, erkend demobedrijf, bestuurswerk en/of B&B.

(aantal activiteiten)

Onderdeel B: scoretabel Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw, voor de melkveehouderij

Indicator (KPI) en doel

Score melkveehouder

Punten

1. Stikstofbodemoverschot* (kg N/ha) verlagen

≤ 40

≤ 80

≤ 120

≤ 160

200

150

100

50

2. Fosfaatbodemoverschot (kg P2O5/ha) verlagen

≤ 0

≤ 5

≤ 10

150

100

50

3. Ammoniakuitstoot (kg NH3/ha) verlagen

≤ 40

≤ 50

≤ 60

300

150

100

4. Weidegang (uur/jaar) verhogen

≥ 2.880

≥ 2.160

≥ 1.440

≥ 720

200

150

100

50

5. Tankmelkureum (mg/100g) verlagen

≤ 17

≤ 19

≤ 21

150

100

50

6. Broeikasgasemissie* (CO2eq./ha) verlagen

≤ 10.000

≤ 15.000

≤ 20.000

≤ 25.000

200

150

100

50

7. Eiwit van eigen land (%) verhogen

≥ 85%

≥ 75%

≥ 65%

≥ 55%

200

150

100

50

8. Chemische middelen gebruik verlagen

géén middelen;

150

Beterleven Keurmerk, alleen pleksgewijs; OtwtPP;

100

invulde MBP of

Milieumeetlat

50

9. Blijvend grasland (%) verhogen

≥ 100%

≥ 90%

≥ 80%

≥ 70%

200

150

100

50

10. Extensief kruidenrijk grasland (%) verhogen

≥ 20%

≥ 15%

≥ 10%

≥ 5%

200

150

100

50

11. Natuur en Landschap (%) verhogen

≥ 15%

≥ 10%

≥ 5%

150

100

50

12. Groenblauwe dooradering (%) verhogen

≥ 10%

≥ 8%

≥ 5%

≥ 2,5%

300

250

200

100

13. Energieverbruik (kWh/koe) verlagen en energieopwekking (%) (wind, zon) verhogen

≤ 400 kWh/koe of  ≥ 100%

≤ 500 kWh/koe of  ≥ 80%

≤ 600 kWh/koe of  ≥ 60%

150

100

50

14. Levensduur (jaren+maanden) verhogen

≥ 7 jr+2 mn

≥ 6 jr

≥ 5 jr+2 mn

150

100

50

15. Sociaal-maatschappelijk (lokale betrokkenheid) verhogen

≥ 4 activiteiten

3 activiteiten

2 activiteiten

200

150

100

Onderdeel C: beloningscategorieën

Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw

Score melkveehouder

Beloning deelname innovatieproject per melkveehouder

Categorie 1

300 - 1.399

€1 per punt + € 250

Categorie 2

1.400 - 1.899

€1 per punt + € 500

Categorie 3

1.900 - 2.399

€1 per punt + € 1.500

Categorie 4

2.400 - 2.900

€1 per punt + € 2.100

 

 

 

Voortgangsrapportage UMDL met informatie per deelnemer (per gemeente) op basis van de volgende jaren:

 

 

Jaar 1: KPI data (2022, 2023 en 2024)

…. score per KPI

€ ….

Jaar 2: KPI data (2023, 2024 en 2025)

…. score per KPI

€ ….

Jaar 3: KPI data (2024, 2025 en 2026)

…. score per KPI

€ ….

Jaar 4: KPI data (2025, 2026 en 2027)

…. score per KPI

€ ….

Bijlage bij hoofdstuk 12 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Fruitteelt

Onderdeel A: 17 indicatoren van de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw voor fruittelers

Indicator (KPI)

Toelichting

Eenheid

1. Variatie in soorten in windhagen

De variatie in soorten (bij voorkeur inheemse en streekeigen soorten) in windhagen, binnen één haag of tussen windhagen op het bedrijf. Daarbij gaat het om meerdere individuen van één soort en dus niet de (enkele) spontaan opgekomen soorten, zoals wilgen.

Aantal soorten in dezelfde haag of in meerdere hagen

2. Aandeel windhagen

Naast variatie in soorten in windhagen is ook het aandeel van belang. Dit wordt bepaald door het percentage areaal windhagen t.o.v. het totaal areaal.

% areaal windhagen t.o.v. totaal areaal

3. Aandeel kruidenrijk werkstrook met minimaal 8 soorten

Het percentage kruidenrijke werkstroken (bij voorkeur inheemse kruiden) van het totale areaal aan werkstroken, waarbij ten minste 8 soorten dienen voor te komen.

% kruidenrijk van totaal areaal werkstrook

4. GWB schadelijk voor nuttigen

Sommige gewasbeschermingsmiddelen hebben een negatieve impact op bestuivers en nuttige insecten, weergegeven op de milieumeetlat met een code B of C. De dosering (en eventuele pleksgewijze toepassing) kan verschillen en daarom wordt dit meegenomen als aantal kilo’s werkzame stof van B- en C-middelen per hectare.

Kgs. Werkzame stof/ha GWB-middelen schadelijk voor nuttigen

5. Milieubelasting oppervlaktewater

Milieubelasting wordt berekend aan de hand van de spuitregistraties (gespoten middelen) van de teler. Meer informatie op de Milieumeetlat. Milieubelastingspunten worden berekend voor: oppervlaktewater (waterleven), grondwater en bodemleven.

Aantal MB-punten oppervlaktewater

6. Milieubelasting grondwater

Zie KPI 5.

Aantal MB-punten grondwater

7. Stikstofbedrijfoverschot

Stikstofbedrijfsoverschot wordt berekend aan de hand van het aantal kg N/ha. De aanvoer wordt bepaald door de hoeveelheid bemesting (organische en kunstmest) en de afvoer door de opbrengst fruit. Voor opbrengst fruit is gerekend met de combinatie van appels, kersen en peren waarbij 1,5 ton fruit ongeveer 1 kg stikstof bevat.

kg N/ha (N-aanvoer minus afvoer via fruitoogst)

8. Aandeel druppelirrigatie

Veel fruittelers leggen (deels) druppelirrigatie aan, waardoor er in totaal minder water nodig is. Hier wordt het aandeel fruitareaal met druppelirrigatie (enkele of dubbele leiding) t.o.v. het totale fruitareaal bepaald.

% areaal met druppelirrigatie (enkel of dubbel)

9. Erfemissies verminderen

Uit de erfemissiescan (www.erfemissiescan.nl) wordt duidelijk op hoeveel punten (oranje en rood) er verbeteringen mogelijk zijn om de emissies van het erf te verminderen. Oranje kost een half punt, rood een heel punt.

Aantal risicolocaties uit erfemissiescan (invullen)

10.Milieubelasting GWB naar bodem

Zie KPI 5.

Aantal MB-punten bodemleven

11. Overschot op de organische stof (OS) balans

Overschot op de OS-balans is het saldo van aan- en afvoer van organische stof van het bedrijf. Aanvoer: organische nutriënten, snoei- en bladafval en vastlegging in de grasbaan. Afvoer: opbrengst (appels, kersen en peren), afbraak van organisch materiaal en een inschatting van afvoer van snoeiafval. De OS-balans voor fruitteelt is op dit moment de best beschikbare én door telers beïnvloedbare indicator. (www.os-balans.nl). Deze OS-balans maakt deel uit van het PlanetProof certificaat waar veel fruittelers over beschikken.

kg OS/ha in de NMI OS-balans (www.OS-balans.nl)

12. Aandeel organische nutriënten

Het percentage stikstof dat uit aangevoerde organische mest komt, ten opzichte van het totaal aandeel aangevoerde stikstof. De teler kan een keuze maken tussen kunstmest (incl. bladbemesting) en organische mest.

% N van totale N-gift in organische vorm

13. Verbruik N-kunstmest

Het aantal kilogrammen stikstof per hectare dat toegepast wordt vanuit kunstmest.

kg N in kunstmest: korrel, ureum, (blad)meststoffen

14. Duurzame energiebalans (%)

Fruitbewaring wordt zowel zelf geregeld danwel uitbesteed en dit geeft een ongelijk beeld in het stroomverbruik. Veel bedrijven die zelf de fruitbewaring organiseren hebben zonnepanelen. Duurzame energiebalans wordt bepaald met het aandeel duurzaam opgewerkte en/of ingekochte stroom t.o.v. het totale stroomverbruik.

% opgewekte/ingekochte groene stroom als aandeel van totale stroomverbruik

15. CO2-vastlegging

Hoewel fruitteelt als blijvende teelt met bomen een belangrijke ‘vastlegger’ van CO2 is, bestaat er nog geen gedetailleerde onderbouwing van hoeveel er precies wordt vastgelegd. Om deze belangrijke bijdrage toch mee te nemen, wordt dit voorlopig meegenomen als de gemiddelde leeftijd van de bomen in de boomgaard.

Gem. leeftijd bomen in jaren, per boom gemiddeld over alle percelen

16. Herkomst organische meststoffen

Utrecht is een regio van fruitteelt en (melk)veehouderij. Als de fruitteelt gebruik maakt van organische meststoffen ligt het voor de hand eerst te kijken naar aanbod in de buurt. Deze indicator wordt bepaald door het aantal kilogrammen fosfaat per hectare dat toegepast wordt op het bedrijf, wat van binnen -hemelsbreed- 20 kilometer van herkomst gebruikt wordt.

# kgs. Fosfaat/ha van < 20 km

17. Sociaal-maatschappelijke activiteiten (per jaar)

Meerdere van de volgende activiteiten moeten plaatsvinden of aanwezig zijn: website (en/of bedrijfsmatig actief op social media), ontvangstruimte, zorg, kinderopvang, winkel, educatie (erkend stagebedrijf), meerjarige (natuur/water/bodem) monitoring, open dagen, wandelpad, erkend demobedrijf, bestuurswerk en/of B&B.

aantal activiteiten

Onderdeel B: scoretabel Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw, voor de fruitteelt

Indicator (KPI) en eenheid

Score fruitteler

Punten

1. Variatie in soorten windhagen

Aantal soorten in dezelfde haag of in meerdere hagen

> 5

2 – 5

1

150

100

50

2. Aandeel windhagen

% areaal windhagen t.o.v. totaal areaal

> 15%

15 – 10%

10 – 5%

< 5 – 2,5 %

200

150

100

50

3. Aandeel kruidenrijk werkstrook met minimaal 8 soorten

% kruidenrijk van totaal areaal werkstrook

> 60

30 – 60

10 – 30

150

100

50

4. GWB schadelijk voor nuttigen

Kgs. Werkzame stof/ha GWB-middelen schadelijk voor nuttigen

0

1- 4

5 - 6

6 - 7

200

150

100

50

5. Milieubelasting oppervlaktewater

Aantal MB-punten oppervlaktewater

< 200

< 400

< 600

< 900

200

150

100

50

6. Milieubelasting grondwater

Aantal MB-punten grondwater

< 300

< 500

< 1.000

< 2.000

200

150

100

50

7. Stikstofbedrijfoverschot

kg N/ha (N-aanvoer minus afvoer via fruitoogst)

≤ 40

≤ 80

≤ 120

≤ 160

200

150

100

50

8. Aandeel druppelirrigatie

% areaal met druppelirrigatie (enkel of dubbel)

> 90%

51 – 90%

26 – 50%

150

100

50

9. Erfemissies verminderen

Aantal risicolocaties uit erfemissiescan (invullen)

0

1

2

150

100

50

10. Milieubelasting GWB naar bodem

Aantal MB-punten bodem

< 200

< 400

< 600

< 900

200

150

100

50

11. Overschot op de OS balans

kg OS/ha in de NMI OS-balans (www.OS-balans.nl)

> 6.000

> 5.000

> 4.000

150

100

50

12. Aandeel organische nutriënten

% N van totale N-gift in organische vorm

> 65%

41 – 65%

20 - 40 %

150

100

50

13. Verbruik N-kunstmest (korrel, ureum, (blad)meststoffen)

kgs N in kunstmest/ha

< 50

< 80

< 100

< 120

200

150

100

50

14. Duurzame energiebalans

% opgewekte/ingekochte groene stroom als aandeel van totale stroomverbruik

> 90%

> 65%

> 40%

150

100

50

15. CO2-vastlegging

Gem. leeftijd bomen in jaren, per boom gemiddeld over alle percelen

> 25 jr.

16 – 25 jr.

10 – 15 jr.

5 – 9 jr.

200

150

100

50

16. Herkomst organische meststoffen

kgs Fosfaat/ha van < 20 km

> 25 %

> 15 %

> 5 %

150

100

50

17. Sociaal-maatschappelijke (lokale betrokkenheid) verhogen

Aantal activiteiten

≥ 4 activiteiten

3 activiteiten

2 activiteiten

200

150

50

Onderdeel C: beloningscategorieën

Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw

Score fruitteler

Beloning deelname innovatieproject per fruitteler

Categorie 1

300 - 1.399

€1 per punt + € 250

Categorie 2

1.400 - 1.899

€1 per punt + € 500

Categorie 3

1.900 - 2.399

€1 per punt + € 1.500

Categorie 4

2.400 - 3.000

€1 per punt + € 2.000

Voortgangsrapportage UMDL met informatie per deelnemer (per gemeente) op basis van de volgende jaren:

Jaar 1: KPI data ((2023) en 2024)

…. score per KPI

€ ….

Jaar 2: KPI data (2025)

…. score per KPI

€ ….

Jaar 3: KPI data (2026)

…. score per KPI

€ ….

Jaar 4: KPI data (2027)

…. score per KPI

€ ….

Bijlage bij hoofdstuk 14 Beperken bodemdaling

Overzichtskaart Veenweide gebieden Provincie Utrecht

afbeelding binnen de regeling

Bijlage bij hoofdstuk 15 Wolfwerende rasters

Aangewezen leefgebied wolf

afbeelding binnen de regeling

Op deze kaart is de begrenzing aangegeven van het gebied waarbinnen subsidie kan worden aangevraagd, te weten De Utrechtse Heuvelrug, ruim begrensd via de buitengrenzen van de gemeenten: Amersfoort, Soest, Baarn, De Bilt, Bunnik, Zeist, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede, Woudenberg, Rhenen, Renswoude, Houten en Leusden vast te stellen, het leefgebied van de wolf.

Toelichting bij de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht

Algemene toelichting

Deze subsidieregeling valt onder de Algemene Subsidieregeling provincie Utrecht (AsvpU). Hierin staan de algemene beleidsregels voor het verlenen van subsidies. Deze regels zijn opgesteld met als doel geen onnodige administratieve verplichtingen voor de subsidieontvanger en de provincie Utrecht op te werpen en de regelgeving overzichtelijk te presenteren. De algemene spelregels over de wijze van verantwoorden, de vastgestelde beslistermijnen en de algemene subsidieverplichtingen zijn te vinden in de AsvpU. Subsidies die worden verstrekt in het kader van de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied moeten daarom ook passen binnen de regels van de AsvpU.

De AsvpU gaat uit van het principe dat gewerkt wordt vanuit vertrouwen. Het aantal informatieverplichtingen is daarom verminderd; de verantwoordelijkheid ligt bij de subsidieontvanger. Deze moet op grond van artikel 6.1 van de AsvpU onverwijld melden wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel zal worden voldaan aan de subsidieverplichtingen. In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten ambtshalve de subsidieverlening wijzigen of intrekken, de subsidie lager of op nihil vaststellen, voorschotten opschorten of verplichtingen aanpassen. Indien er geen melding is gedaan en pas bij een aanvraag voor vaststelling of bij een steekproef blijkt dat er wel een melding gedaan had moeten worden, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente. In geval van misbruik wordt dit geregistreerd. Onder de meldingsplicht van artikel 6.1 van de AsvpU valt eveneens het melden van het wijzigen van gebruikte materialen. In dat geval wordt immers de activiteit niet geheel verricht als de activiteit waarvoor subsidie is verleend.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.4 Subsidie-aanvraag

Voordat een aanvraag wordt ingediend, wordt geadviseerd in gesprek te gaan met de provincie Hiermee kunnen vragen en onduidelijkheden worden voorkomen hetgeen de kans op een gehonoreerde aanvraag vergroot. Na een prétoets wordt de aanvraag formeel ingediend bij het subsidieloket van de provincie Utrecht. Dit gebeurt d.m.v. het invullen van een digitaal formulier op de site van de provincie.

Mocht een aanvraag incompleet zijn of niet voldoen aan de aanvraagvereisten conform artikel 4.4 van de AsvpU, dan wordt de aanvrager een hersteltermijn geboden om aanvullende informatie aan te leveren. Een aanvraag die na hersteltermijn niet voldoet, wordt niet in behandeling genomen.

Artikel 1.6 Weigeringsgronden

In de AsvpU worden redenen aangegeven waarom een subsidie wordt geweigerd. Het is belangrijk hiervan kennis te nemen, zie artikel 4.6 van de AsvpU . Kort samengevat is het belangrijk dat in het projectplan wordt onderbouwd hoe wordt aangesloten op de subsidiecriteria. Ook moet duidelijk gemaakt worden dat het project technisch en financieel uitvoerbaar is, er geen sprake is van staatssteun is en dat de opbrengst van het project opweegt tegen de ongewenste neveneffecten. Voor het aantonen van de haalbaarheid is het nodig dat een realistische planning en begroting en een sluitende financiële dekking worden aangeleverd.

Hoofdstuk 2 Aankoop en ontpachting NNN-gronden

Algemene toelichting

Dit hoofdstuk maakt subsidie mogelijk voor de verwerving van gronden die als ‘nog te realiseren natuur’ in het Natuur Netwerk Nederland (NNN) liggen. Het gaat daarbij meestal om landbouwgrond die wordt omgezet naar natuur. Daarnaast is subsidie mogelijk voor het beëindigen van pachtovereenkomsten en erfpacht op gronden binnen het NNN, zodat ook hier natuur kan worden gerealiseerd. Iedereen die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten, kan subsidie aanvragen. Daarnaast heeft dit hoofdstuk betrekking op de verwerving van gronden buiten de terreinen die op kaart 1 van het Natuurbeheerplan zijn aangeduid als ‘te ontwikkelen natuur’, ‘te ontwikkelen natuur zoekgebied (Groene contour)’, of te ontwikkelen natuur zoekgebied (NNN)’, die op basis van een ecologische onderbouwing en na advies van de Kopgroep Akkoord van Utrecht geschikt zijn om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het NNN.

Activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt

Subsidie is beschikbaar voor twee soorten activiteiten:

  • a.

    Verwerving van gronden gelegen binnen de categorie ‘nog te realiseren natuur’ op de Natuurbeheerplankaart van de provincie;

  • b

    Beëindiging van een pachtovereenkomst en erfpacht op gronden binnen het Natuur Netwerk Nederland (kortweg NNN).

Bij de verwerving van grond (categorie a) wordt de waardevermindering betaald. Het gaat dan om het verschil tussen de huidige waarde (vaak agrarische waarde) van een perceel en de toekomstige waarde als het perceel is omgevormd naar natuur (natuurwaarde). De aankoopsubsidie is niet bedoeld voor aankoop van bestaande natuur, omdat hiermee geen natuur wordt gerealiseerd.

Bij de afkoop van (erf)pacht (categorie b) gaat het om gronden binnen het NNN, die de eigenaar in bezit heeft gekregen met de (erf)pachter er (nog) op en waarbij de (erf)pacht aan de daadwerkelijke omvorming naar natuur in de weg staat. Heeft de huidige eigenaar de (erf)pachter er zelf op gezet, dan is de ontpachting of het erfpachtvrij maken niet subsidiabel.

Subsidieontvanger toont aan duurzaam natuurbeheer te kunnen verrichten

In lijn met het besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011 (N308/2010) kan in beginsel aan eenieder subsidie worden verleend die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten. Dat betekent dat een aanvrager over voldoende deskundigheid moet beschikken of externe deskundigheid moet inschakelen. Voor de vraag wie in aanmerking komt voor subsidie, is onder meer van belang welk type natuurbeheer is voorgeschreven. Complexe natuurbeheertypen stellen hogere eisen dan eenvoudiger typen. In voorkomend geval zal van een aanvrager een nadere onderbouwing van zijn aanvraag worden verlangd om te bepalen of die aanvrager op dit onderdeel voldoet, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak, het overleggen van een certificaat op grond van de SVNL of een samenwerking met een organisatie die over een dergelijk certificaat beschikt. Met de Europese Commissie zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat dit hoofdstuk een goed evenwicht bevat tussen de behoefte aan rechtszekerheid en de wens geen aanvragers op voorhand uit te sluiten.

Verschillende stappen in het subsidieproces staan in tijdbalk

Onderaan deze toelichting is een tijdbalk opgenomen voor de subsidie voor aankoop van grond en voor de afkoop van pacht. Hierin zijn de verschillende stappen in de tijd weergegeven.

Relatie met Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur- en Landschapsbeheer (functieverandering en inrichting)

Via de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur- en Landschapsbeheer (kortweg SKNL) is het mogelijk om voor functieverandering subsidie te ontvangen voor het omvormen van landbouwgrond naar natuur (binnen de categorie ‘nog te realiseren natuur’ in het Natuurbeheerplan). Om SKNL-subsidie te krijgen, moet de aanvrager al eigenaar zijn van de grond. Bij de aankoopsubsidie NNN kan degene die eigenaar wil worden van een terrein ‘nog te realiseren natuur’ subsidie aanvragen, al voor de akte gepasseerd is. Zodoende hoeft de nieuwe eigenaar de waardevermindering die optreedt door de functieverandering naar natuur niet geheel voor te financieren. De aanvrager kan desgewenst in de koopovereenkomst een ontbindende voorwaarde opnemen in die zin dat het terrein alleen wordt overgedragen wanneer subsidie wordt verleend. Ook is er tijd na de aankoop om een inrichtingsplan op te stellen en uit te voeren, omdat bij de aanvraag van de aankoopsubsidie in eerste instantie volstaan kan worden met een inrichtingsschets. Afkoop van (erf)pacht is binnen de SKNL niet mogelijk.

Om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de aankoopsubsidie NNN dient het terrein te worden ingericht. Voor de inrichting van het nieuwe natuurterrein kan de nieuwe eigenaar inrichtingssubsidie aanvragen via de SKNL. De inrichting van het nieuwe natuurterrein dient plaats te vinden voordat de Kwalitatieve Verplichting wordt gevestigd. In de verleningsbeschikking zal worden opgenomen dat er op het moment van verlening van de subsidie 90% van het subsidiebedrag wordt uitgekeerd en dat de laatste 10% bij vaststelling zal worden betaald.

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 2.4 Aanvraag

Een subsidieaanvraag gaat vergezeld van een inrichtingsschets, die later moet uitmonden in een inrichtingsplan.

Op de Ambitiekaart, behorend bij het vigerende Natuurbeheerplan (zie de webkaart van de provincie Utrecht op Externe link:https://webkaart.provincie-utrecht.nl; open de kaartlaag Themakaart - Natuur – Natuurbeheerplan - Ambitiekaart), is per perceel aangegeven wat het gewenste beheertype is vanuit de provincie (klik op het perceel voor de prioritering van de beheertypen). Het is de bedoeling dat een van de beheertypes met prioriteit 1 op het perceel wordt gerealiseerd; welke precies dient in samenspraak met de provincie bepaald te worden. Als op de betreffende locatie geen van de beheertypen gerealiseerd kan worden, kan, in samenspraak met de provincie, gekeken worden of een beheertype met een lagere prioriteit wel mogelijk is.

Artikel 2.5 Verplichtingen

Op grond van het eerste lid, onder b, is de subsidieontvanger verplicht het verworven terrein direct na verwerving of pachtvrij maken als natuur te beheren. De wijze van beheer is mede afhankelijk van het natuurdoeltype en het daarbij behorende gebruik. Dit wordt vastgelegd in een, binnen twee weken na subsidieverlening te sluiten overeenkomst. De subsidieontvanger is op grond van het derde lid, onder a, verplicht voor het verworven terrein een inrichtingsplan te maken, dat moet worden goedgekeurd door GS. In de te sluiten overeenkomst zal voor het maken van een inrichtingsplan doorgaans een termijn van 2 jaar worden genoemd.

Voor het wijzigen van de bestemming staat in het eerste lid, onder h, geen termijn. In de af te sluiten overeenkomst zal een termijn van drie maanden na de goedkeuring van het Inrichtingsplan worden genoemd, waarbinnen de Eigenaar verplicht is om bij de verantwoordelijke gemeente een verzoek in te dienen om de planologische medewerking te verkrijgen die nodig is voor de uitvoering van het Inrichtingsplan en voor de ontwikkeling en instandhouding van de bedoelde Natuur- en landschapsbeheertypen.

In het achtste lid wordt met een gescheiden boekhouding het volgende bedoeld. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 13 juli 2011 (N308/2010) de aankoop van terreinen voor de realisering van het NNN gekwalificeerd als DAEB. Daarbij heeft zij als eis opgenomen dat wanneer een onderneming activiteiten verricht die zowel binnen als buiten de werkingssfeer van de DAEB vallen, in de interne boekhouding de kosten en de inkomsten die met die DAEB verband houden, en die welke met andere diensten verband houden, gescheiden moeten worden aangegeven alsmede de parameters voor de toerekening van die kosten en inkomsten. Deze eis is gebaseerd op de DAEB-kaderregeling (Mededeling van de Commissie van 11 januari 2011, PbEU 2012, C8/15) en op Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006, PbEG 2006, L318 (Transparantierichtlijn) die op dit onderdeel is geïmplementeerd in artikel 25b van de Mededingingswet. Uit deze bepalingen volgt dat de afgescheiden boekhouding zodanig is ingericht dat:

  • a.

    de registratie van de lasten en baten van de DAEB gescheiden is van de overige activiteiten. De Transparantierichtlijn spreekt over interne rekeningen die voor verschillende activiteiten gescheiden moeten zijn. Dat dienen afzonderlijke en betrouwbare rekeningen te zijn;

  • b.

    alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en

  • c.

    de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

Het doel hiervan is om te waarborgen dat de uit andere activiteiten resulterende kosten niet aan de DAEB inzake grondverwerving kunnen worden toegerekend. Op grond van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet bestaat de verplichting om de onder a, b en c genoemde gegevens ten minste vijf jaar te bewaren, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waar de gegevens betrekking op hebben.

Bovengenoemde verplichtingen gelden ook voor andere DAEB’s dan die in verband met grondverwerving voor realisatie van het NNN.

Voorbeeld verloop proces aankoop (fictieve data)

1.

Datum X:

Koopovereenkomst tussen aanvrager en derde (met eventueel subsidieverlening als voorwaarde);

2.

1 juli 2019:

Aanvraag subsidie. Uiterlijk 1 dag voor de notariële overdracht, maar om gehele voorfinanciering door aanvrager te voorkomen is het in de praktijk wenselijk dat de aanvrager de subsidieaanvraag ten minste 12 weken voor de notariële overdracht indient.

3.

1 oktober 2019:

Verlening subsidie uiterlijk 12 weken na indiening van de aanvraag (Asv). Bij subsidieverlening wordt een voorschot van 90% van de totale subsidie verstrekt.

4.

14 oktober 2019:

Sluiten uitvoeringsovereenkomst binnen twee weken na subsidieverlening. Hierin worden de uitwerking van het inrichtingsplan, uitvoering van de inrichting en de vestiging van de kwalitatieve verplichting als verplichting opgenomen, inclusief een termijn.

5.

1 januari 2020:

Uiterste datum notariële overdracht: binnen 12 weken na subsidieverlening.

6.

Datum Y (afhankelijk van de termijnen in de uitvoeringsovereenkomst en het moment van aanvragen van de vaststelling door de aanvrager):

Uiterlijk 6 maanden na aankoop en notariële inschrijving van de kwalitatieve verplichting dient de aanvrager een aanvraag in tot vaststelling van de kwalitatieve verplichting.

7.

Datum Z (afhankelijk van stap 6):

Bij vaststelling van de subsidie wordt de resterende 10% van de subsidie uitgekeerd.

Voorbeeld proces pachtafkoop (fictieve data)

1.

1 juli 2019:

Aanvraag subsidie. Uiterlijk 1 dag voor de beëindiging van de pacht, maar om gehele voorfinanciering door aanvrager te voorkomen is het in de praktijk wenselijk dat de aanvrager de subsidieaanvraag ten minste 12 weken voor de pachtbeëindiging indient.

2.

1 oktober 2019:

Verlening subsidie uiterlijk 12 weken na indiening van de aanvraag (Asv). Bij subsidieverlening wordt een voorschot van 90% van de totale subsidie verstrekt.

3.

14 oktober 2019:

Sluiten uitvoeringsovereenkomst binnen twee weken na subsidieverlening. Hierin worden de uitwerking van het inrichtingsplan, uitvoering van de inrichting en de vestiging van de kwalitatieve verplichting als verplichting opgenomen, inclusief een termijn.

4.

1 januari 2020:

Uiterste datum beëindiging pacht: binnen 12 weken na subsidieverlening.

5.

Datum Y (afhankelijk van de termijnen in de uitvoeringsovereenkomst en het moment van aanvragen van de vaststelling door de aanvrager):

Uiterlijk 6 maanden na beëindiging van de pachtovereenkomst en notariële inschrijving van de kwalitatieve verplichting dient de aanvrager een aanvraag in tot vaststelling van de kwalitatieve verplichting.

6.

Datum Z (afhankelijk van stap 6):

Bij vaststelling van de subsidie wordt de resterende 10% van de subsidie uitgekeerd.

Hoofdstuk 3 Leefgebieden bedreigde soorten

Algemene toelichting

Sinds 1 januari 2017 zijn provincies verantwoordelijk voor een actief soortenbeleid. Dit volgt uit artikel 1.12 van de oude Wet natuurbescherming (Wnb). Deze verantwoordelijkheid is per 1 januari 2024 overgenomen in de Omgevingswet (artikel 3.57 uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving). Provincie Utrecht heeft haar actief soortenbeleid vastgelegd en uitgewerkt in de Natuurvisie en het daarbij behorende Supplement Biodiversiteit. Deze beleidsnotities zijn op 12 december 2016 door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. Het doel van het actieve soortenbeleid is het duurzaam in stand houden van alle in de provincie Utrecht van nature voorkomende soorten planten en dieren. Het beleid richt zich daarbij op het behoud en herstel van de voor die soorten benodigde levensomstandigheden. Speciaal wordt daarbij gericht op een selectie van in de provincie Utrecht van nature voorkomende soorten van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn en een selectie van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende van nature in de provincie Utrecht in het wild voorkomende dier- en plantensoorten.

In het supplement Biodiversiteit heeft de provincie haar ambities voor het actieve soortenbeleid benoemd. Dit beleid loopt in de provincie Utrecht via vier sporen:

  • 1.

    systeemherstel binnen Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN),

  • 2.

    agrarisch natuurbeheer buiten NNN,

  • 3.

    informatieverstrekking aan eigenaren/beheerders van terreinen met bedreigde soorten,

  • 4.

    extra inspanning voor leefgebieden en biotopen die onvoldoende via voorgenoemde sporen worden bediend en waarvoor de provincie Utrecht een bovengemiddelde verantwoordelijkheid draagt.

De Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap ziet op spoor 1, het Subsidiestelsel Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer ziet op spoor 2.

Als aanvulling van spoor 1, kunnen terreineigenaren voor actief soortenbeleid, voor soortgerichte (inrichtings-)maatregelen binnen het NNN sinds 2018 gebruik maken van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht.

Hoofdstuk 3 van deze subsidieregeling ziet op de sporen 3 en 4 en deels spoor 1 voor zover projecten buiten de reikwijdte van de SKNL blijven. Met dit hoofdstuk wordt beoogd doelstellingen uit het Supplement Biodiversiteit te realiseren door gebruik te maken van het instrument subsidie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3.1 Subsidiecriteria

Lid 1

Het gaat om eenmalige maatregelen die niet gesubsidieerd kunnen worden vanuit andere regelingen zoals SKNL, SNL, of het hoofdstuk kleine landschapselementen van deze subsidieregeling. Denk bijvoorbeeld aan kunstmatige nest- en voorplantingsgelegenheid.

Lid 2

Onderdeel a

De activiteiten dienen een aantoonbare verbetering op te leveren voor de plant- of diersoorten waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd. Hiermee wordt bedoeld dat in het leefgebied van de betreffende soorten maatregelen worden uitgevoerd, waarvan op basis van literatuur, kennis en inschatting van experts bekend is dat die maatregelen positieve effecten hebben voor die soorten.

Onderdeel c

Met planten en inzaaien dient terughoudend omgegaan te worden. Dat wil zeggen dat vooral natuurlijke processen van vestiging gestimuleerd worden. Inheems betekent dat Nederland tot het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de plant hoort. Autochtoon zijn soorten die afstammelingen zijn van de oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland hebben bereikt. Veel plantmateriaal wordt bijvoorbeeld opgekweekt uit zaad dat geïmporteerd is uit Zuid- en Oost-Europa. Daarbij gaat het weliswaar om soorten waarvoor Nederland tot het natuurlijke verspreidingsgebied hoort (inheems), maar het importmateriaal heeft andere erfelijke eigenschappen (niet autochtoon). Alleen in of nabij het stedelijk gebied, kan inzaai van cultuurplanten of -gewassen plaatsvinden.

Artikel 3.3 Aanvraag

Lid 3, onder a

Met ondersteunend kaartmateriaal wordt bedoeld dat op kaart aangegeven wordt op welke locatie(s) het project betrekking heeft en waar de voorgenomen maatregelen uitgevoerd gaan worden.

Artikel 3.5 Verplichtingen

Onderdeel c

Indien de subsidieontvanger niet beschikt over een account bij de Nationale databank flora en fauna (NDFF), kunnen de verspreidingsgegevens van de projectlocatie in de NDFF worden ingevoerd via Externe link:www.waarneming.nl, Externe link:www.telmee.nl of via de apps ‘ObsMapp’.

Artikel 3.8 Subsidiabele kosten

De 10% genoemd onder d. zit in het totaalbedrag van de maximale subsidie en komt hier niet als extra bedrag bovenop.

Onder uitvoeringskosten in onderdeel f worden activiteiten verstaan zoals: grondwerk, kunstwerken, water, groenwerk. In ieder geval niet tot uitvoeringskosten behoren: planvorming, engineeringskosten, inzet eigen personeel (valt onder engineerkosten).

Hoofdstuk 4 Bestrijding en beheersing invasieve exoten

Algemene toelichting

Sinds 1 januari 2017 zijn provincies verantwoordelijk voor een actief soortenbeleid. Dit volgt uit artikel 1.12 van de oude Wet natuurbescherming (Wnb). Deze verantwoordelijkheid is per 1 januari 2024 overgenomen in de Omgevingswet (artikel 3.57 uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving). Provincies moeten hun natuurbeleid gaan inzetten voor het in stand houden en eventueel verbeteren van soortenpopulaties en hun habitats, biotopen en leefgebieden, voor zover die zijn opgenomen in internationale verdragen (Bonn en Bern), de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nederlandse Rode Lijsten.

Aan bovenstaande taken, uitgewerkt in de Realisatiestrategie natuurvisie 2018-2027, is de taak bestrijding van invasieve exoten toegevoegd. Het is een verplichting die rechtstreeks volgt uit de Exotenverordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014. Het Rijk heeft bij ministeriële aanwijzing in de Regeling natuurbescherming de provincies op 7 maart 2018, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018, verantwoordelijk gemaakt voor de uitroeiing en het beheer van (inmiddels) 88 invasieve uitheemse dier- en plantensoorten op de zogenaamde ‘Unielijst’, de EU-lijst van invasieve soorten waarvoor de Exotenverordening geldt. Voor onderhavige subsidieregeling zijn uit die invasieve uitheemse dier- en plantensoorten, de soorten geselecteerd waarvan de beheersing of bestrijding het meest urgent is en waarvoor subsidie kan worden aangevraagd.

Naast de door de EU en van Rijkswege aangewezen invasieve soorten, kunnen provincies ook soorten aanwijzen binnen hun grondgebied die de biodiversiteit bedreigen, mits op grond van een wetenschappelijke risicobeoordeling aangetoond is of wordt dat ze de biodiversiteit bedreigen en de wettelijke zorgplicht in acht wordt genomen. Op advies van het Platform Invasieve Exoten Provincie Utrecht zijn (vooralsnog) de drie soorten Aziatische Duizendknopen, gestreepte Amerikaanse rivierkreeft en de watercrassula op de ‘Utrechtse lijst’ gezet. Deze soorten dienen op vergelijkbare wijze te worden bestreden of ‘beheerst’ als de Unielijstsoorten. Zodoende zijn ze ook meegenomen in dit hoofdstuk.

De aanpak van invasieve exoten in de provincie Utrecht is vastgelegd in het Utrechts Uitvoeringsprogramma Invasieve Exoten (2022-2026).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4.1 Subsidiecriteria

Lid 1

Onder schade door invasieve exoten wordt verstaan: verlies van biodiversiteit en/of economische, sociale of milieugevolgen. Invasieve exoten kunnen inheemse soorten wegconcurreren, opeten, infecteren of zich ermee vermengen en ecosystemen veranderen.

Alle subsidiabele activiteiten die genoemd worden in dit artikel kunnen in één aanvraag gecombineerd worden. Geadviseerd wordt meerdere locaties waar een invasieve exoot wordt ‘aangepakt’ alleen te combineren als de locaties relatief dicht bij elkaar liggen en als de werkwijze per locatie sterk overeenkomt. Zo niet, dan kan het lastig zijn het aanvraagformulier in te vullen voor meerdere locaties tegelijk.

Onderdeel a.

Ook bestrijdings-, beheersprojecten en herstelprojecten met een experimenteel karakter worden tot ‘onderzoek’ gerekend.

  • De leefgebieden van veel aandachtsoorten zijn terug te vinden op Externe link:www.verspreidingsatlas.nl, Externe link:www.vogelatlas.nl of Externe link:www.waarneming.nl.

  • De ligging van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) plus bijbehorende natuurtypen, weidevogelkerngebieden, ganzenrustgebieden, de Groene contour, waterparels, kleine landschapselementen en waardevolle houtopstanden zijn te vinden op webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer/app. Te zijner tijd zal hierop een kaart worden geplaatst waarin al deze categorieën van bescherming van biodiversiteit worden gecombineerd in één kaart.

  • De KRW-oppervlaktelichamen van de provincie Utrecht zijn terug te vinden in het document ‘Factsheets oppervlaktewaterlichamen KRW behorend bij Deelplan KRW 2010-2015’ op Externe link:www.provincie-utrecht.nl.

  • Natura 2000-gebieden en bijbehorende doelen zijn te vinden op Externe link:www.synbiosys.alterra.nl. Externe werking van de Natura 2000-doelen buiten Natura 2000-gebieden kan aan de orde zijn indien zich daar cruciaal foerageergebied bevindt van doelsoorten; foerageergebied waarop deze doelsoorten ‘pendelen’ vanuit een Natura 2000-gebied (bijvoorbeeld purperreigers, zwarte sterns of meervleermuizen).

Lid 2.

Onderdeel a.

Alleen deze geprioriteerde, wijdverspreide invasieve soorten van de Unielijst of op de ‘Utrechtse lijst van invasieve soorten’, komen in aanmerking voor subsidiëring van de bestrijding, beheersing en herstel. De prioritering heeft plaatsgevonden binnen het Platform Invasieve exoten van de Provincie Utrecht (in 2021), en is in 2024 uitgebreid. In de toekomst wordt deze lijst van soorten mogelijk verder uitgebreid. Niet wijdverspreide soorten ontbreken omdat de provincie bij vestiging van die soorten direct verantwoordelijk is voor de bestrijding.

Onderdeel b.

Onder het negatief beïnvloeden van de biodiversiteit wordt verstaan: predatie, het ‘wegconcurreren’, overdracht van ziektes of het wijzigen van (a)biotische omstandigheden door invasieve exoten waardoor bepaalde beschermde soorten en hun leefgebied, ecosystemen, habitat- of vegetatietypen (zie ook het begrip biodiversiteit) in ieder geval plaatselijk kunnen verdwijnen of in aantal of omvang achteruitgaan. Achtergrondinformatie hierover is te vinden in factsheets van invasieve exoten opgesteld door de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit van het Ministerie van LNV, zie Externe link: Onderwerpen | Invasieve exoten | NVWA.

Lid 5

In het geval van uitheemse invasieve rivierkreeftsoorten komt alleen onderzoek naar bestrijdings- en beheersmethoden in aanmerking voor subsidie omdat:

  • a)

    er nog geen bestrijdings- of beheermaatregel is ontwikkeld die effectief is;

  • b)

    het Ministerie van LVVN verantwoordelijk is voor de bestrijding en beheersing van uitheemse rivierkreeftsoorten op de Unielijst en niet de provincie. Anders dan bij andere invasieve exoten, is deze taak voor de rivierkreeftsoorten niet overgedragen aan de provincies, omdat de middelen voor het vangen van deze dieren rechtstreeks onder de Visserijwet 1963 vallen.

Artikel 4.3 Aanvraag

Met ondersteunend kaartmateriaal wordt bedoeld dat op kaart aangegeven wordt op welke locatie(s) het project betrekking heeft en waar de voorgenomen maatregelen uitgevoerd gaan worden.

Artikel 4.4 Weigeringsgronden

Onder algemene beheermaatregel wordt verstaan het reguliere onderhoud dat onder het normale takenpakket van de aanvrager valt. Er wordt dus alleen subsidie verstrekt als het gaat om bestrijding met het doel om de invasieve exoot duurzaam te verwijderen of terug te brengen tot een niveau dat de exoot onder regulier beheer beheersbaar wordt.

Artikel 4.5 Verplichtingen

Onder a.

Nazorg in de vorm van het verwijderen van resterende uitlopers van invasieve plantensoorten (uitputting) valt niet onder de maximum-uitvoeringstermijn van vijf jaar omdat het noodzakelijk kan zijn dit juist nog langer uit te voeren.

Onder b.

Indien de subsidieontvanger niet beschikt over een account bij de Nationale databank flora en fauna (NDFF), dienen de verspreidingsgegevens op de projectlocatie in de NDFF worden ingevoerd via Externe link:www.waarneming.nl, Externe link:www.telmee.nl of via de apps ‘ObsMapp’ of ‘snApp de exoot’.

Onder c.

Om inzicht te krijgen en te verschaffen in de verschillende bestrijdingsmethoden, de kosten en de effectiviteit geldt deze verplichting om de resultaten van de gesubsidieerde bestrijdingsprojecten te monitoren en aan te leveren. De rapportages zullen niet worden gepubliceerd, maar een grondslag vormen voor (interne) beleidsontwikkelingen en kennisdeling in het Platform Invasieve Exoten. Bovendien zijn lidstaten verplicht hun inzet ter bestrijding van invasieve exoten inzichtelijk te maken aan de EU, en wordt gerapporteerd aan het ministerie van LVVN over de financiële kant van bestrijdingsprojecten. De bevindingen van rapportages die in het kader van subsidieverleningen opgesteld worden zullen onderdeel uitmaken van deze rapportages.

Artikel 4.7 Hoogte van de subsidie

Onderdeel a.

Als er een subsidie wordt aangevraagd voor een programma waarin meerdere projecten zijn gebundeld dan wordt de hoogte van de subsidie bepaald aan de hand van de activiteiten die worden aangevraagd. Bestaat een programma uit gebundelde projecten als bedoeld in artikel 4.1.1 onder a, dan geldt de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.7, onder a. Per aanvraag en per invasieve soort kan geen hoger bedrag dan de maximum bedragen uit artikel 4.7 worden aangevraagd, ook niet als meerdere locaties met betrekking tot één invasieve soort worden gecombineerd.

De totaalsom van meerdere aanvragen kan per aanvrager voor niet meer dan € 100.000 per jaar worden beschikt. Overschrijdt de totaalsom van één aanvrager dit bedrag dan worden aanvragen die toezien op bedragen boven dit bedrag (deels) afgewezen.

Hoofdstuk 5 Beleefbare natuur

Algemene toelichting

De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Deze subsidie heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten.

Artikelsgewijze toelichting

Bij artikel 5.1.1 onder d. ‘Het uitvoeren van natuur- en landschapsgericht onderzoek’ wordt bedoeld onderzoek waarbij inwoners van de provincie Utrecht actief betrokken worden bij de uitvoering van het onderzoek. Het doel van de subsidieregeling is namelijk het vergroten van de beleving van natuur. Voorbeelden van onderzoeksprojecten die die in aanmerking komen voor subsidie zijn citizen science projecten.

Hoofdstuk 6 Groen doet Goed

Algemene toelichting

Sinds 2016 bestaat het programma Groen doet Goed in de provincie Utrecht. Hierbij beleven kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar via diverse activiteiten de natuur, buiten in de wijk of in een natuurgebied in de omgeving. Zo maken de kinderen op een speelse manier kennis met planten en dieren, maar tegelijkertijd is het goed voor hun ontwikkeling doordat ze bewegen, samenwerken en er een beroep gedaan wordt op hun creativiteit. Groen doet Goed is een samenwerkingsverband van gemeenten, de provincie Utrecht en IVN Natuureducatie. De activiteiten worden uitgevoerd door partijen uit een uitgebreid netwerk. Dit netwerk bestaat onder andere uit: NME-centra, scholen, kinderopvang, kinderboerderijen, welzijnsorganisaties, sportorganisaties, vrijwilligersgroepen, natuurbeheerders, IVN-afdelingen, en een heleboel kleine en grote ondernemers en zzp’ers.

Zie ook de website https://www.ivn.nl/aanbod/groen-doet-goed/ en de daarop volgende webpagina’s van het programma Groen doet goed Utrecht.

De subsidies die op grond van dit hoofdstuk kunnen worden verstrekt vallen niet onder de staatsteunregels.

Hoofdstuk 7 Kleine landschapselementen

Paragraaf 7.1 Aanleg en herstel kleine landschapselementen

De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen (KLE) zoals bosjes, houtwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied dooradering of als natuur. In de bijlage bij deze subsidieregeling zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.

Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie en de deelnemers aan het collectief zijn de eindbegunstigden. Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.

Het collectief kan op grond van dit artikel subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Artikelsgewijze toelichting

Met artikel 7.1.5 onderdeel d wordt gedoeld op situaties waarbij bijvoorbeeld op het perceel al een beheercontract is afgesloten voor 6 jaar kruidenrijke akkerrand, de eigenaar eerst dat contract moet uitdienen voordat eventueel subsidie op grond van paragraaf 7.1 Aanleg en herstel van kleine landschapselementen mogelijk wordt.

Paragraaf 7.2 Aanleg van kleine landschapselementen met functieverandering van grond

Deze paragraaf is bedoeld om de doelgroep agrariërs en eigenaren van landgoederen te ondersteunen. De regeling in paragraaf 7.1 blijkt vooral gebruikt te worden voor particulieren met (veel) eigen grond, maar ook de agrariër en landgoedeigenaar willen we stimuleren kleine landschapselementen aan te leggen. Die doelgroep heeft aangegeven dat door de waardevermindering van de grond als gevolg van functieverandering mee te subsidiëren het aantrekkelijker wordt kleine landschapselementen aan te leggen. Ook deze paragraaf is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten. De uitvoering is gelijk aan die van paragraaf 7.1: Agrarische collectieven zijn aanvragers en begunstigden van deze subsidie en de deelnemers aan het collectief zijn de eindbegunstigden.

Extra voorwaarde is dat de eindbegunstigde een overeenkomst met een kwalitatieve verplichting afsluit met de provincie m.b.t. het gebruik van de grond waarop de kleine landschapselementen worden aangelegd waarmee de onttrekking uit het agrarisch gebruik onherroepelijk wordt en de eigenaar zich verplicht de grond te blijven gebruiken voor (aanleg en beheer van) een landschapselement.

Hoofdstuk 8 Verplaatsing landbouwbedrijven Utrecht

[gereserveerd)

Hoofdstuk 9 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer Algemene toelichting

Op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 (SVNL2016) ontvangen de agrarische collectieven in de provincie Utrecht subsidie van de provincie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb). Voor het uitvoeren van dit beheer zijn in veel gevallen ook eenmalige investeringen nodig, zoals de aanschaf van pompen, de aanleg van dammen/waterkeringen en het aanschaffen van drones. Dit hoofdstuk maakt het mogelijk om, na openstelling, voor deze zogenaamde niet-productieve investeringen subsidie te verlenen.

Hoofdstuk 10 AgroforestryAlgemene toelichting

Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en meerjarige houtige, gewassen bewust geïntegreerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt.

Agroforestry omvat veel verschillende vormen, welke op grond van de combinatie met andere vormen van landbouw kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën:

  • 1.

    Voedselbos: Een door mensen ontworpen productief ecosysteem van minimaal 0,5 ha naar het voorbeeld van een natuurlijk bos, met een hoge diversiteit aan meerjarige en/of houtige soorten, waarvan delen (vruchten, zaden, bladeren, stengels ed.) voor de mens als voedsel dienen. Dit systeem bevat minstens:

    • a

      Een kruinlaag van hogere bomen;

    • b

      Minimaal drie van de andere vegetatielagen van respectievelijk lagere bomen, struiken, kruiden, bodembedekkers, ondergrondse gewassen en klimplanten;

    • c

      Een rijk bosbodemleven.

  • 2.

    Silvo-pastoraal (bomen en grasland): Een teeltmethode met productieve of niet-productieve bomen en/of struiken als voedergewas, afscheiding of voedselproductie in of om grasland.

  • 3.

    Silvo-arable (gewassen en bomen): Een teeltmethode met productieve of niet-productieve bomen en/of struiken in combinatie met akkerbouw en/of groenteteelt.

Agroforestry is een vorm van natuurinclusieve landbouw en kan bijdragen aan de doelstellingen ten aanzien van bodemkwaliteit, biodiversiteitsherstel en/of natuur(kwaliteit), klimaatadaptatie, klimaatmitigatie, waterkwaliteit, luchtkwaliteit, landschapsherstel, voedselproductie, vezelteelt met houtige gewassen, sociaaleconomische weerbaarheid, recreatie en dierenwelzijn. Ook kan agroforestry een bijdrage leveren aan de realisatie van de Groenblauwe dooradering. Zoals aangegeven in ‘Groenblauwe dooradering nader gedefinieerd’ van Samen voor biodiversiteit, kunnen meerdere agroforestry elementen bijdragen aan de groenblauwe dooradering.

De structuur en de samenstelling van agroforestry dienen te worden bepaald met inachtneming van de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid, milieuomstandigheden en landschapskenmerken.

Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om vraatschade tegen te gaan, boompalen, of hulpmiddelen om water te geven.

Advies en ondersteuning ten behoeve van het aanslaan en een goede opbouw van de aanplant is bedoeld voor adviezen en activiteiten die nodig zijn om de aanplant goed op te starten met de juiste opbouwsnoei (vruchtdragende soorten) en voor een goede systeemopbouw (combinatieteelten).

Hoofdstuk 11 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Melkveehouderij

Algemene toelichting

In het Utrechts Programma Landelijk Gebied (1.0) worden maatregelen aangekondigd om de transitie van de landbouw naar natuurinclusieve kringlooplandbouw te ondersteunen. Deze maatregelen moeten bijdragen aan een vergaande verduurzaming van de landbouw in Utrecht. Een belangrijk spoor in de voorgestelde aanpak is doelsturing gebaseerd op zogenaamde Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s). Implementatie van deze KPI-systematiek vindt plaats via de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw (UMDL).

De UMDL is een monitoringsinstrument voor de prestaties van een agrarisch bedrijf wat betreft het terugdringen van emissies naar bodem, water en lucht, de inzet voor klimaat en circulariteit (zoveel mogelijk gebruik van eigen grondstoffen), alsmede de positieve bijdrage die de bedrijven leveren aan natuur en landschap (allemaal doelen uit het UPLG). De UMDL is tevens een managementtool die agrariërs de handvaten biedt zelf te werken aan het halen van de doelen van het UPLG. De monitor voor de melkveehouderij bestaat uit een integrale set van 15 kritische prestatie indicatoren (KPI’s) met bijbehorende drempel- en streefwaarden. Met deze KPI’s ontstaat inzicht in de eigen bedrijfsvoering, kunnen bedrijven onderling vergeleken worden en wordt een basis gecreëerd voor kennisuitwisseling over verbeterstappen. Hiermee worden agrariërs gestimuleerd om stappen te zetten en ontstaat waardering voor hun prestaties. Het UMDL vormt ook de basis voor een beloningssysteem.

De uitvoering van de UMDL-regeling wordt neergelegd bij de agrarische collectieven. Zij kunnen een subsidie aanvragen in het kader van deze regeling waarmee zij alle benodigde activiteiten kunnen uitvoeren om de uitbetaling van de beloningen aan deelnemende melkveehouders mogelijk te maken. De collectieven werven de deelnemers, zorgen voor ondertekening van de overeenkomst (format van de provincie) met de deelnemers en verzamelen en analyseren de data ten aanzien van de 15 KPI’s. Ze maken afspraken met de deelnemers over verbetering door middel van maatregelen voor een aantal KPI’s. Ze rapporteren jaarlijks onder andere per deelnemer (anoniem) en per KPI aan de provincie Utrecht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 11.1 Subsidiecriteria

De kwaliteit van de aanvragen wordt beoordeeld aan de hand van dit artikel. Belangrijk hierbij is voor iedere deelnemer een nulsituatie wordt vastgelegd. De KPI’s staan in de bijlage bij dit hoofdstuk, onderdeel A. Het collectief maakt afspraken over verbeteringen in de KPI score met de deelnemer aan de hand van te nemen maatregelen, deze worden opgenomen in de praktijkscan per melkveebedrijf. Zo wordt een verbetertraject voor vier jaar voor de doelen voor het UPLG afgesproken.

De deelnemende melkveebedrijven (totaal UMDL deelnemers) zijn evenredig verdeeld over de collectieven op basis van het aantal melkveebedrijven in het werkgebied van een collectief. Op basis van gegevens uit 2023 zijn de volgende aantallen melkveebedrijven in de werkgebieden van de 7 Utrechtse collectieven gevestigd:

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

124

Eemland

74

Hollandse Venen

4

Lopikerwaard

204

Rijn Gouwe Wiericke

19

Rijn Vecht en Venen

270

Utrecht-Oost

297

Totaal

992

Artikel 11.5 Verplichtingen

Om te voldoen aan rechtmatigheidseisen, moet de deelnemer een aantal verklaringen overleggen aan het collectief. Deze kunnen indien nodig worden ingezien door de provincie Utrecht. Allereerst moet een deelnemer een zogenaamde De-minimis verklaring afgeven. Hierin verklaart de deelnemer dat in de afgelopen drie belastingjaren het plafond voor De-minimissteun niet is overschreden of wordt overschreden met de mogelijke uitbetaling van de eerste beloning in 2025. De maximale De-minimis steun voor agrariërs over drie belastingjaren bedraagt €20.000,-.

Voorts machtigt de deelnemer het collectief tot het inzien van een aantal gegevensbronnen. Het collectief beschikt op zijn beurt over interne vastgestelde procedures vastgesteld ten behoeve van de bescherming van concurrentiegevoelige en persoonsgegevens van de deelnemers.

De beloning over het betreffende jaar wordt in het daaropvolgende jaar uitbetaald. Zo wordt de beloning voor het eerste jaar, op basis van de nulsituatie, uitbetaald in 2025. Dit heeft te maken met de invoering van de bedrijfsdata door de deelnemer in de Kringloopwijzer, de controle daarop en het definitief vaststellen van deze gegevens. Pas daarna kan de aanvrager deze gegevens gebruiken om een definitieve score en beloning vast te stellen.

In bijlage 1, onderdeel C bij deze regeling staat de beloning weergegeven per punten categorie. Door gebruik te maken van deze staffeling wordt extra inzet op de KPI’s gestimuleerd, alsmede integraliteit, door per categorie een aanvullende beloning in het vooruitzicht te stellen. De maximale beloning voor de UMDL bedraagt € 5.000,- per deelnemer per jaar. Daarnaast wordt kennisuitwisseling door het collectief georganiseerd voor de melkveehouders, waarbij één of twee KPI elk jaar meer aandacht krijgen.

Artikel 11.6 Subsidieplafond en artikel 11.7 Hoogte van de subsidie

Het subsidieplafond en de hoogte van de subsidie zijn gelijk. Dit heeft te maken met de mogelijkheid dat, conform artikel 11.3, één samenwerkingsverband van collectieven één aanvraag indient voor het gehele bedrag van het subsidieplafond. In ieder geval zal de provincie in de subsidiebeschikking een betalingsritme opnemen. Verder wordt in de subsidiebeschikking ook vastgelegd dat de uitbetaling van de beloningen alleen na ambtelijke instemming van de provincie kan plaatsvinden.

Artikel 11.8 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de beloningen aan de deelnemers, personeels- en arbeidskosten (eigen arbeid en inhuur derden) en de apparaatskosten. De beloning is gebaseerd op de scores voor de 15 KPI’s in tabel van bijlage 1 onderdeel B bij deze regeling. De hoogte van de beloning is gebaseerd op de bijlage onderdeel A, B en C bij dit hoofdstuk.

Voor al deze kosten gelden de voorwaarden die zijn beschreven in de Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies.

Hoofdstuk 12 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Fruitteelt

Algemene toelichting

In het Utrechts Programma Landelijk Gebied (1.0) worden maatregelen aangekondigd om de transitie van de landbouw naar natuurinclusieve kringlooplandbouw te ondersteunen. Deze maatregelen moeten bijdragen aan een vergaande verduurzaming van de landbouw in Utrecht. Een belangrijk spoor in de voorgestelde aanpak is doelsturing gebaseerd op zogenaamde Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s). Implementatie van deze KPI-systematiek vindt plaats via de Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw (UMDL).

De UMDL is een monitoringsinstrument voor de prestaties van een agrarisch bedrijf wat betreft het terugdringen van emissies naar bodem, water en lucht, de inzet voor klimaat en circulariteit (zoveel mogelijk gebruik van eigen grondstoffen), alsmede de positieve bijdrage die de bedrijven leveren aan natuur en landschap (allemaal doelen uit het UPLG). De UMDL is tevens een managementtool die agrariërs de handvaten biedt zelf te werken aan het halen van de doelen van het UPLG. De monitor voor de fruitteelt bestaat uit een integrale set van 17 kritische prestatie indicatoren (KPI’s) met bijbehorende drempel- en streefwaarden. Met deze KPI’s ontstaat inzicht in de eigen bedrijfsvoering, kunnen bedrijven onderling vergeleken worden en wordt een basis gecreëerd voor kennisuitwisseling over verbeterstappen. Hiermee worden agrariërs gestimuleerd om stappen te zetten en ontstaat waardering voor hun prestaties. Het UMDL vormt ook de basis voor een beloningssysteem.

De uitvoering van de UMDL-regeling wordt neergelegd bij de agrarische collectieven. Zij kunnen een subsidie aanvragen in het kader van deze regeling waarmee zij alle benodigde activiteiten kunnen uitvoeren om de uitbetaling van de beloningen aan deelnemende fruittelers mogelijk te maken. De collectieven werven de deelnemers, zorgen voor ondertekening van de deelnemersovereenkomst (format van de provincie) met de deelnemers en verzamelen en analyseren de data ten aanzien van de 17 KPI’s. Ze maken afspraken met de deelnemers over verbetering door middel van maatregelen voor een aantal KPI’s. Ze rapporteren jaarlijks onder andere per deelnemer (anoniem) en per KPI aan de provincie Utrecht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 12.1 Subsidiecriteria

De kwaliteit van de aanvragen wordt beoordeeld aan de hand van dit artikel. Belangrijk hierbij is voor iedere deelnemer een nulsituatie wordt vastgelegd. De KPI’s staan in de bijlage bij dit hoofdstuk, onderdeel A. Het collectief maakt afspraken over verbeteringen in de KPI score met de deelnemer aan de hand van te nemen maatregelen, deze worden opgenomen in de praktijkscan per melkveebedrijf. Zo wordt een verbetertraject voor vier jaar voor de doelen voor het UPLG afgesproken.

De deelnemers zijn evenredig verdeeld over de fruitteelt gebieden in de provincie Utrecht. De regeling is bedoeld voor fruittelers in het Kromme Rijn gebied, de Utrechtse Waarden en Vijfheerenlanden (en maximaal drie uit andere gebieden in de provincie Utrecht). In deze drie gebieden zijn respectievelijk ca. 72, 31 en 33 fruitteeltbedrijven gevestigd die gericht zijn op de teelt van appels, peren en kersen (gegevens 2023).

Artikel 12.5 Verplichtingen

Om te voldoen aan rechtmatigheidseisen, moet de deelnemer de deelnemersovereenkomst ondertekenen en een aantal verklaringen overleggen aan het collectief. Deze kunnen indien nodig worden ingezien door de provincie Utrecht. Allereerst moet een deelnemer een zogenaamde De-minimis verklaring afgeven. Hierin verklaart de deelnemer dat in de afgelopen drie belastingjaren het plafond voor de-minimissteun niet is overschreden of wordt overschreden met de mogelijke uitbetaling van de eerste beloning in 2025. De maximale De-minimis steun voor agrariërs over drie belastingjaren bedraagt €20.000,-.

Voorts machtigt de deelnemer het collectief tot het inzien van een aantal gegevensbronnen. Het collectief beschikt op zijn beurt over interne vastgestelde procedures vastgesteld ten behoeve van de bescherming van concurrentiegevoelige en persoonsgegevens van de deelnemers.

De beloning over het betreffende jaar wordt in het daaropvolgende jaar uitbetaald. Zo wordt de beloning voor het eerste jaar, op basis van de nulsituatie, uitbetaald in 2025. Dit heeft te maken met de invoering van de bedrijfsdata door de deelnemer in Agromanager, de controle daarop en het definitief vaststellen van deze gegevens. Pas daarna kan de aanvrager deze gegevens gebruiken om een definitieve score en beloning vast te stellen.

In bijlage 1, onderdeel C bij deze regeling staat de beloning weergegeven per punten categorie. Door gebruik te maken van deze staffeling wordt extra inzet op de KPI’s gestimuleerd, alsmede integraliteit, door per categorie een aanvullende beloning in het vooruitzicht te stellen. De maximale beloning bedraagt € 5.000,- per deelnemer per jaar. Daarnaast wordt (onafhankelijke) kennisuitwisseling door het collectief georganiseerd voor de fruittelers, waarbij een aantal KPI’s elk jaar meer aandacht krijgen.

Artikel 12.6 Subsidieplafond en artikel 11.7 Hoogte van de subsidie

Het subsidieplafond en de hoogte van de subsidie zijn gelijk. Dit heeft te maken met de mogelijkheid dat, conform artikel 3, één samenwerkingsverband van collectieven één aanvraag indient voor het gehele bedrag van het subsidieplafond. In ieder geval zal de provincie in de subsidiebeschikking een betalingsritme opnemen. Verder wordt in de subsidiebeschikking ook vastgelegd dat de uitbetaling van de beloningen alleen na ambtelijke instemming van de provincie kan plaatsvinden.

Artikel 12.8 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de beloningen aan de deelnemers, personeels- en arbeidskosten (eigen arbeid en inhuur derden) en de apparaatskosten (zoals ICT- en communicatiemiddelen). De beloning is gebaseerd op de scores voor de 17 KPI’s in tabel van bijlage 1 onderdeel B bij deze regeling. De hoogte van de beloning is gebaseerd op de bijlage onderdeel A, B en C bij dit hoofdstuk.

Voor al deze kosten gelden de voorwaarden die zijn beschreven in de Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies.

Hoofdstuk 14 Beperking Bodemdaling Utrechtse Veenweiden

Algemene toelichting

Het Utrechtse veenweidengebied bestaat uit een dik veenpakket oplopend tot een dikte van 10 meter. Door de ontwatering, onder andere voor de landbouw, oxideert het veen en daalt de bodem. Oxidatie leidt bovendien tot emissie van broeikasgassen. In 2019 is het Klimaatakkoord opgesteld. Daarin staat dat de broeikasgasuitstoot uit de in agrarisch gebruik zijnde gronden in de veenweiden moet worden verminderd. In 2021 heeft Provinciale Staten (PS) de Omgevingsvisie vastgesteld, waarin staat dat de bodemdaling in 2030 moet zijn gehalveerd. Als uitwerking van het Klimaatakkoord en de Omgevingsvisie is 9 februari 2022 de Regionale Veenweidenstrategie Utrechtse Veenweiden (RVS) door PS vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe de broeikasgasuitstoot en bodemdaling in het Utrechtse veenweidengebied moet worden verminderd gekoppeld aan de ambitie voor een robuuste en gezond watersysteem en een duurzame en vitale landbouw. Waar mogelijk wordt deze aanpak gekoppeld aan andere complexe opgaven zoals omgaan met klimaatadaptatie en de energietransitie van fossiel naar duurzaam, maar er zijn ook raakvlakken met andere opgaven als waterkwaliteit, natuur, biodiversiteit en stikstof. Dit hoofdstuk Beperking bodemdaling Utrechtse Veenweiden is bedoeld voor de veenweidengebieden met een agrarisch gebruik.

De veenweidengebieden liggen vrijwel geheel in het westelijk deel van de provincie. In het noordoostelijke deel (Eemland) en zuidwestelijke deel (Vijfheerenlanden) van de provincie liggen ook nog enkele veenpolders met bodemdaling. Zie overzichtskaart in de bijlage bij dit hoofdstuk.

Paragraaf 14.1 Innovatie en kennisontwikkeling

Algemene toelichting

Er is meer kennis nodig over de effecten van bodemdaling remmende maatregelen op broeikasgasemissie en neveneffecten van maatregelen op het watersysteem (watervraag, waterberging en waterkwaliteit). Dit geldt ook voor aspecten zoals het bodemleven, bodemkwaliteit en biodiversiteit, maar ook over zaken als haalbaarheid, kosteneffectiviteit en de economische inpassing in de agrarische bedrijfsvoering. Hierbij moet worden bedacht dat, in de tijd gezien, kennisontwikkeling en innovatie meestal geen lineaire processen zijn. In alle kennis- en innovatie activiteiten is er een sterke relatie met de landbouw in het veenweidengebied.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 14.1.1 Subsidiecriteria

Voor innovatie en kennisontwikkeling zijn vijf sporen benoemd: Water, Bodem, Landgebruik, Integrale bedrijfsvoering en (on)gewenste neveneffecten. In het onderstaande overzicht wordt, niet limitatief, een aantal thema’s benoemd binnen deze sporen.

Spoor 1: Water

  • Waterinfiltratie systeem

  • Greppelinfiltratie

  • Waterinfiltratie (hoog aangelegd)

  • Watergebruik/kwaliteit/buffering

  • Regionale watervraag

Spoor 2: Bodem

  • Klei in veen

  • Verbrakking

  • Verzuring

  • Bodemleven/ voedselweb

  • Bemesting (Olivijn/ fracties)

Spoor 3: Landgebruik

  • Beweiding

  • Natte teelten

  • Maisteelt op veen

  • Agrarisch Natuurbeheer

  • Klimaatbuffers veenweidenatuur

Spoor 4: Integrale bedrijfsvoering

  • Nieuw biodivers veenweidebedrijf

  • Markt en ketenvorming

  • Boeren op hoog water

  • Farm Management Tools/ Kringloopwijzer

  • Carbon Credits

Spoor 5: Ongewenste neveneffecten

  • Uitspoeling nutriënten

  • Wateroverlast

  • Watertekort

Artikel 14.1.3 aanvraag

In het projectplan dat op grond van artikel 4.4 van de AsvpU bij de aanvraag wordt gevoegd moet duidelijk worden omschreven voor welke activiteit(en) als genoemd in als artikel 14.1.1 de subsidie wordt aangevraagd. Ook moet duidelijk aandacht zijn voor de mogelijke negatieve effecten van het onderzoek en de maatregelen ter voorkoming van de schadelijke effecten.

Naast kennisvergaring is kennis delen en kennis verspreiden van groot belang om de doelen van de RVS te halen. Dit vraagt specifieke aandacht. Van belang hierbij is dat wordt aangegeven wie de doelgroep is en welke (vernieuwende) middelen worden ingezet.

Artikel 14.1.5 Verplichtingen

Het is bij kennisontwikkeling en innovatie van groot belang dat de doelgroep op de hoogte is van het onderzoek en/of de activiteiten en kennis kan nemen van de resultaten. Daarom worden daaromtrent nadere eisen aan de subsidie gesteld. Zowel de uitvoering van het onderzoek of de activiteiten moeten via internet kenbaar worden gemaakt. Zoals aangegeven moet dit in ieder geval op de website van de aanvrager worden gedeeld. Dit voorkomt op landelijk niveau dat onderzoek dubbel wordt uitgevoerd. Daarnaast biedt het andere geïnteresseerden de kans om aan te haken bij het onderzoek. Het onderzoek en/of de activiteiten inclusief conclusies en aanbevelingen moet binnen 5 jaar zijn afgerond. Na afronding van het project moeten de resultaten minimaal 5 jaar beschikbaar en vindbaar blijven voor agrarische ondernemers. De genoemde speciaal hiervoor ontworpen webpagina mag onderdeel uitmaken van de website van de aanvrager of een andere website waar men onderzoeksresultaten kan delen en die openbaar toegankelijk is. Hiermee wordt brede kennis verspreiding mogelijk gemaakt.

Artikel 14.1.8 Subsidiabele kosten

De kosten worden op basis van de Landbouwvrijstellingsverordening gesubsidieerd. De genoemde kosten in dit artikel zijn op basis van de eisen uit art. 38.

Voor de uurtarieven verwijzen we naar het Overzicht van vaste uurtarieven Vaste uurtarieven per functiegroep 2025 , behorende bij de Beleidsregel projectsubsidies de Provincie Utrecht.

Onder kosten voor apparatuur en uitrusting wordt verstaan de kosten voor bepaalde investeringen die aantoonbaar noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het onderzoek/pilot. Het betreft investering die gericht zijn op bodemdalings- en klimaatonderzoek of transitie van de landbouw; zoals bouw- of aanlegkosten, inrichtingskosten, machines of apparatuur. Subsidie wordt niet verleend voor noodzakelijk apparatuur wat standaard aanwezig is voor de bedrijfsvoering. Afschrijvingskosten voor gebruik van eerder aangeschafte apparatuur en uitrusting voor reeds afgeronde onderzoeksprojecten kunnen worden meegenomen.

Onder overheadkosten en andere operationele uitgaven worden kosten verstaan die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek of activiteiten. Hieronder vallen personeelskosten voor coördinatie, regionale en landelijke afstemming, communicatie en kennisdeling en kennisverspreiding. Als operationele kosten kunnen o.a. worden aangemerkt de kosten voor begeleiding van en toezicht op de uitvoering, de administratie en verantwoording van het project (inclusief kosten accountantsverklaring) gedurende het project tot de subsidiabele kosten

Bij onderzoek op locatie betreft dit bijvoorbeeld de kosten voor gebruik van de grond (inkomstenderving) van de grondeigenaar of het plaatsen van bebording.

Na afloop van een onderzoek/pilot kan herstel in oorspronkelijke staat een voorwaarde zijn. In het projectplan moet duidelijk worden vermeld of dit aan de orde is; welke activiteiten hiervoor nodig zijn en wat de kosten zijn. Het betreft bijvoorbeeld veldjes met afwijkende teelt, aanpassing ter verhoging van de grondwaterstand of bebording.

Paragraaf 14.2 Bewustwording en draagvlak

Algemene toelichting

De provincie wil bijdragen aan bewustwording voor de problematiek van bodemdaling en broeikasgasuitstoot in veengebieden en aan het verkrijgen van draagvlak voor het nemen van maatregelen. Via bestaande kennisdragers als onderwijs en (agrarische) studiegroepen kan opgedane kennis en ervaringen worden doorgegeven aan huidige en nieuwe boeren en hun omgeving.

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 14.2.1 subsidiecriteria

Actueel lesprogramma

De activiteiten zijn gericht op het verspreiden van opgedane kennis en ervaring vanuit onderzoeksprogramma’s, pilots of praktijkervaring. Er wordt ingezet op een lesprogramma voor het agrarisch onderwijs op (V)MBO en HBO-niveau. Met als doel jonge boeren op te leiden volgens de nieuwste inzichten en technieken op gebied van bodemdaling en CO2-emissie. Maar ook hoe natuur- en waterbeheer passen binnen het agrarisch bedrijf en de meerwaarde van hiervan voor de omgeving. Hierbij kan worden gedacht aan natuurinclusief boeren op veen, boeren op hoogwater, sturen op minder uitstoot van broeikasgas door voer- en mestmanagement, kringlooplandbouw in veenweiden en andere verdienmodellen.

Draagvlak

Voor de huidige boeren richt zich dat op een programma/cursus voor bijscholing, deskundigheidsbevordering in succesvol toepassen van nieuwe technieken als WIS en de invloed op de bedrijfsvoering. Daarnaast richt artikel 14.2.1 lid b zich vooral op het creëren van draagvlak voor maatregelen voor vermindering bodemdaling en broeikasgasuitstoot. Activiteiten kunnen zijn o.a. studiegroepen, masterclass, excursies en pilots in het gebied. Kosten de hieruit voorvloeien zijn bijvoorbeeld de kosten voor begeleiding, aanleg- of inrichtingskosten van de praktijkgerichte pilots, kosten van meetapparatuur, app’s, of andere materialen die de laagdrempelige uitwisseling van kennis ondersteunen.

Deskundigheidsbevordering bij aanleg waterinfiltratiesystemen

Omdat een goed werkend systeem afhankelijk is van de gebruiker, vormt deskundigheid bevordering een verplicht onderdeel van het project voor de uitrol van bodemdaling remmende maatregelen (art 14.2.1 lid c). Door de aanvragende partij, zoals een gebiedscoöperatie of een agrarisch collectief, wordt een plan ontwikkeld voor de deelnemende agrarische ondernemers om te leren sturen met grondwater. Gezamenlijk leren omgaan met het systeem, het dagelijks onderhoud en het oplossen van storingen. Naast de kosten voor de begeleiding door de aanvrager (zie doelgroep, artikel 14.2.2) is er voor dit leerproces in de eerste jaren per deelnemer een bedrag van € 1.000 per jaar beschikbaar met een staffel van € 250 per 5 putten met een maximum van 3 jaar.

Aantal pompputten

Euro per jaar

0-5

250

6-10

500

11-15

750

Vanaf 16

1000

Ook praktijkgerichte pilots en demonstratieprojecten gericht op draagvlak zoals meting draagkracht, monitoring, ontwikkeling, biodiversiteit ect. kunnen ook onderdeel uitmaken van projecten zoals bedoeld in artikel 14.2.1.

Artikel 14.2.3 aanvraag

  • In het projectplan dat op grond van artikel 4.4 van de AsvpU bij de aanvraag wordt gevoegd moet duidelijk worden omschreven voor welke activiteit(en) als genoemd in als artikel 14.1.1 de subsidie wordt aangevraagd. Ook moet een duidelijke aanpak voor kennisdeling en kennisverspreiding, omschrijving van de doelgroep en hoe deze bereikt gaat worden, opgenomen worden. Bij aanvragen voor activiteiten op grond van artikel 14.2.1 lid b vormt de wijze waarop invulling gegeven wordt aan het actueel houden van de kennis op de langere termijn een belangrijk onderdeel.

Artikel 14.2.8 Subsidiabele kosten

De organisaties die acties inzake kennisoverdracht en voorlichting aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel. De activiteiten mogen worden verricht door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn.

Als de activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de activiteiten.

Paragraaf 14.3 Uitrol van bewezen maatregelen

Algemene toelichting

De provincie stelt geld beschikbaar voor planvorming en uitrol van waterinfiltratiesystemen. Samen met gebieden kunnen zo stappen worden gezet in het tegengaan van bodemdaling en vermindering van uitstoot van broeikasgassen. Op grond van landelijk onderzoek naar de uitstoot van broeikasgassen zijn waterinfiltratiesystemen en verhoging van het slootwaterpeil bewezen maatregelen. Andere maatregelen zoals greppelinfiltratie of natte teelten zijn nog experimenteel. Zie paragraaf 14.1 en 14.2 voor experimenten, onderzoek en pilots.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 14.3.1 Subsidiecriteria

Lid 1

De aanleg van een werkend waterinfiltratiesysteem (WIS) is gericht op vermindering van bodemdaling en emissie van CO2-eq op polder- of gebiedsniveau. Dit door middel van het aanleggen van waterinfiltratie-systemen (WIS), met als doel de zomergrondwaterstand te verhogen.

Het proces hiertoe is in vier activiteiten te verdelen die separaat subsidiabel zijn.

  • De eerste activiteit betreft het opstellen van een projectplan voor de aanleg van WIS. Hiertoe worden (keukentafel)gesprekken gevoerd met grondeigenaren of -grondgebruikers leidt dit, bij voldoende belangstelling tot een concreet projectplan inclusief drainageplan voor de aanleg en een doorrekening van de effecten. Zonder planvorming zijn de kosten voor aanleg nauwelijks in te schatten.

  • De aanleg voor de aanleg van WIS is de tweede activiteit die subsidiabel is. Hieronder valt ook de benodigde begeleiding, administratieve ondersteuning en bevordering van deskundig gebruik door de gebruikers.

  • De derde activiteit betreft monitoring van de werking van de WIS.

  • De vierde activiteit betreft “apk” en groot onderhoud van de WIS. Hier is nog weinig ervaring mee en is ook nog niet opgenomen in de KIWA-richtlijn

Lid 2 onder a.

Deelname van minimaal 60% van de geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen een waterhuishoudkundige eenheid is noodzakelijk om versnippering van het watersysteem te voorkomen. Het waterschap toetst hierop. Hiervan kan worden afgeweken, mits goed onderbouwd en met instemming van het waterschap.

Lid 2 onder b.

De keuze voor de aanleg een actief of passief systeem ligt bij de grondeigenaar/gebruiker, maar behoeft instemming van het waterschap. De WIS moet volgens de KIWA richtlijnen worden aangelegd. Afwijking van KIWA richtlijn is mogelijk, mits goed onderbouwd.

Lid 2 onder f.

Gezien de onzekerheden en het karakter van de RVS aanpak (al-doende-leren) geldt de verplichting dat gesubsidieerde WIS systemen gemonitord worden op hun werking. Het is dus niet toegestaan om een aanvraag in te dienen voor alleen b of c . Uitzondering hierop is reeds aangelegde WIS systemen, daarvoor mag wel de in 12.3.1 onder c genoemde monitoring als aanvulling los aangevraagd worden.

Artikel 14.3.3 Aanvraag

Lid 4.

De aanleg van WIS raakt 3 overheden. In het voorbereidingstraject moet het plan afgestemd worden met de provincie, maar ook met de gemeenten, denk hierbij aan bestemmingsplan en vergunningen, om knelpunten bij de uitvoering te voorkomen. Omdat het plan invloed heeft op het watersysteem is overleg met het waterschap vereist.

Artikel 14.3.8 Subsidiabele kosten

De aanleg van AWIS en PWIS is primair gericht op het tegengaan van bodemdaling en de beperking van CO2-emissie. De investering draagt bij aan het halen van de klimaatdoelstellingen zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord 2019. Het betreft een niet-productieve investering omdat de grondeigenaar niet of nauwelijks voordeel heeft van de aanleg Uitgaven voor niet-productieve investering omvatten de volgende kosten:

Planvorming en aanleg

De subsidie voorziet in de aanleg van een werkend waterinfiltratiesysteem of het aanpassen van PWIS naar AWIS en wat hiervoor aan planvorming nodig is. Efficiëntie in aanleg- en beheerkosten zijn hierbij belangrijke criteria. Voor planvorming en aanleg kunnen separate aanvragen worden ingediend. Bij de keuze van de gebruiker voor AWIS maken de kosten voor de aanleg van een elektrische pomp deel uit van subsidiabele kosten. Hierbij gaat de voorkeur uit naar elektrische pomp op zon of windenergie.

Voor de aanleg van WIS kan een aanvraag worden ingediend voor de totale projectkosten.

Projectkosten

Onder projectkosten worden verstaan de kosten verbonden aan het vervullen van de randvoorwaarden zodat het project daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Denk aan kosten voor begeleiding van de uitvoering, administratie en verantwoording van het project (inclusief kosten accountantsverklaring). Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 16% van de projectsom conform de Beleidsregel projectsubsidies. Een hoger bedrag aan proceskosten moet expliciet vooraf aantoonbaar worden onderbouwd

Bij projecten zijn de kosten voor inzet van eigen personeel beperkt subsidiabel. Voor meer informatie zie artikel 4.8 van de AsvpU.

Niet subsidiabele kosten

Naar de kosten voor dagelijks beheer en onderhoud, energieverbruik en storingsgevoeligheid van een WIS is nog weinig onderzoek gedaan. Zodra er landelijke kengetallen beschikbaar zijn vindt een heroverweging plaats of deze kosten als subsidiabele kosten in deze regeling worden opgenomen.

Verhoging van het oppervlakte waterpeil vormt bij voorkeur in combinatie met een WIS een bewezen maatregel om bodemdaling en CO2-emissie tegen te gaan. De verhoging van het oppervlakte waterpeil kan leiden tot ingrepen/aanpassingen aan het watersysteem en de daaraan gekoppelde kosten voor het waterschap en de grondeigenaar. Vooralsnog vallen de kosten als gevolg van peilverhoging niet binnen de scope van deze regeling.

De kosten voor het verkrijgen van een KIWA-certificering zijn niet subsidiabel.

Bij subsidieverlening kunnen subsidie gebonden verplichtingen worden opgelegd, te denken valt aan:

  • Het opleveren van een kaart met daarop aangegeven de percelen waarop waterinfiltratiesystemen zijn aangelegd, per perceel de gehanteerde drainafstand is, de gehanteerde draindiepte en het type WIS.

  • Dat de omgang met de waterinfiltratiesystemen door gebruikers moet bevorderd worden.

  • Dat de aanvrager is verplicht om na aanleg te organiseren dat de WIS wordt onderhouden.

  • Dat desgewenst de uitkomsten van de monitoring (uit 4.1.e) aan de provincie worden verstrekt.

  • Over communicatie uitingen die betrekking hebben op het project. Het opnemen van het logo van de Provincie Utrecht in alle communicatie uitingen over het project waar subsidie voor is ontvangen is verplicht.

Deze afspraken worden vastgelegd in de toekenningsbeschikking.

Hoofdstuk 15 Wolfwerende rasters

Algemene toelichting

Het is voor een houder van aangewezen hoefdieren (zie begripsbepalingen) mogelijk subsidie aan te vragen voor meerdere vaste en mobiele wolfwerende afrasteringen met bijbehorende oprolsystemen als voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden tot een maximumbedrag van € 20.000,-- per hoefdierhouder.

Er mag gedurende de looptijd van dit hoofdstuk per diersoort eenmaal subsidie worden aangevraagd. Heeft een houder voor de bescherming van schapen en geiten reeds een subsidie ontvangen dan kan hij nogmaals aanvragen als hij ook nog andere aangewezen hoefdieren heeft tot het maximale bedrag van in totaal € 20.000,-.

Subsidie wordt gebaseerd op het werkelijke aantal aangewezen hoefdiersoorten in het gebied waarvoor maatregelen worden getroffen, maar niet meer dan het aantal gehouden dieren voor 26 mei 2023.

Het aantal dieren wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de aantallen schapen en/of geiten op de stallijsten van het Identificatie & Registratie systeem (I&R Dieren) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op 4 peildata. Peildata voor het leefgebied wolf in Utrecht zijn: 1 augustus 2022, 1 november 2022, 1 februari 2023 en 1 mei 2023.

Iedere Nederlandse schapen- geiten-, paarden-, pony-, ezel-, rundvee- en/of varkenshouder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en in het Identificatie- en Registratiesysteem (I&R) van dieren geregistreerd staan. Dit systeem wordt in deze regeling gebruikt om te bepalen hoeveel dieren een aanvrager in de periode voor de subsidieaanvraag in zijn bezit had. RVO beheert dit systeem. Voor alpaca’s geldt nog niet dat zij geregistreerd moeten zijn bij I&R. Wel dienen alpacahouders een administratie bij te houden van het aantal dieren dat ze bezitten.

De normering voor wolfwerende rasters is voor alle dieren gelijk aangezien het er om gaat om de wolf buiten het weiland te houden. In de Faunaschade Preventiekit, module wolven zoals gepubliceerd door BIJ12 staan eisen opgenomen waaraan het raster moet voldoen. Zie Externe link:bij12.nl.

De toepasbaarheid van wolfwerende rasters kan verschillen voor de verschillende hoefdiersoorten. Bij paardachtigen is het belangrijk dat de dieren niet met hun benen bij de onderste draden kunnen komen. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor door aan de binnen- of buitenzijde van het raster de stroomdraad op afstandhouders te plaatsen.

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 15.3 aanvraag

Een aanvraag mag worden ingediend voor kosten die vanaf 26 mei 2023 zijn gemaakt. De datum van 26 mei 2023 is als peildatum gekozen omdat op die datum de aanwezigheid van de wolf in de provincie Utrecht is vastgesteld doormiddel van DNA-onderzoek.

In de situatie waarin de aanvraag wordt gedaan voor de aanschaf van de wolfwerende rasters moet een factuur en het bewijs van betaling door de subsidie ontvanger gedurende 5 jaar in zijn administratie worden bewaard overeenkomstig artikel 6.2 AsvpU.

Artikel 15.4 Weigeringsgronden

Geen subsidie wordt verstrekt voor een wolfwerende afrastering rond een perceel dat enkel als natuur mag worden gebruikt. De natuurbestemming kan blijken uit bijvoorbeeld het omgevingsplan, een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA), een op het perceel gevestigde kwalitatieve verplichting of een subsidie op grond van de ‘subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht’ voor de afwaardering van de grond. Een uitzondering geldt voor een verplaatsbare wolfwerende afrastering, bestemd voor gebruik op percelen van terreinbeherende organisaties. Een dergelijke tijdelijke afrastering wordt gebruikt in het belang van de natuur, bijvoorbeeld ter bescherming van een schaapskudde die wordt ingezet om een natuurterrein open te houden of te verschralen.

Artikel 15.9 Staatssteun

De ondernemer die actief is in de landbouwsector, moet een De-minimisverklaring overleggen bij zijn aanvraag, waaruit blijkt dat hij nog niet het maximum aan De-minimissteun heeft ontvangen.

Subsidie voor de aanschaf van wolfwerende rasters aan hobbymatige hoefdierhouders wordt niet gezien als staatssteun. Een houder van hobbymatig gehouden hoefdieren hoeft daarom geen De-minimisverklaring te overleggen bij zijn aanvraag.

Hoofdstuk 16 Leefbaarheid in het landelijk gebied en kleine kernen

Algemene toelichting

De provincie Utrecht wil in het landelijk gebied en kernen tot 10.000 inwoners de leefbaarheid op peil houden.

Leefbaarheid gaat over de vraag of een buurt, wijk, dorp of ander gebied aantrekkelijk en/of geschikt is om te wonen of werken. Sociale cohesie draagt bij aan de leefbaarheid. Sociale cohesie is de mate van verbondenheid en solidariteit binnen groepen en gemeenschappen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 16.1 Subsidiecriteria

Subsidie is mogelijk voor investeringen in een bestaande fysieke locatie die publiek toegankelijk is en die bijdraagt aan de sociale cohesie. Het gaat dus niet om het bouwen/inrichten van nieuwe voorzieningen. Verder is van belang dat de locatie voor iedereen beschikbaar is en dus niet alleen voor b.v. leden van een vereniging. Voorbeelden zijn het opknappen van een dorpshuis, multifunctioneel centrum, ontmoetingsplaats voor jongeren of een openbare speel- of sportvoorziening.

Ook is subsidie mogelijk voor activiteiten die bijdragen aan de sociale cohesie en voor het versterken van organisaties die die activiteiten organiseren. Hierbij kan gedacht worden aan b.v. het inhuren van een teamcoach of mediator of het professionaliseren van de organisatie.

Artikel 16.7 Subsidiabele kosten

Vrijwilligersuren mogen als subsidiabele kosten opgenomen worden in de begroting. Voor de actuele tarieven wordt verwezen naar het overzicht Vaste uurtarieven op de provinciale website: Vaste uurtarieven per functiegroep 2025. Deze tellen dus mee in het bepalen van het totaal aan subsidiabele kosten. Het doet hierbij niet ter zake of er een vrijwilligersvergoeding wordt gegeven aan de vrijwilligers. De hoogte van de subsidie wordt beperkt tot de werkelijke kosten die tot een uitgaande kasstroom leiden.