Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732059
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR732059/1
Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Nadere regels sociaal domein Alphen aan den RijnHet college van burgemeester en wethouders;
Gelet op de Verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn, artikel 156 van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
B E S L U I T vast te stellen de:
Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn
(bijgewerkt tot en met de wijziging van 12 november 2024 )
Inhoud
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begrippen
Hoofdstuk 2 Integrale benadering
Artikel 2. Vervallen.
Artikel 3. Vervallen.
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
Artikel 5. Vervallen.
Artikel 6. Vervallen.
Artikel 7. Uitbetaling pgb
Artikel 8. Algemeen
Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid
Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie
Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit
Artikel 12. Uitstel van betaling
Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen
Artikel 14. Rente en kosten
Artikel 15. Algemeen
Artikel 16. Kwijtschelding van vorderingen die niet het gevolg zijn van schenden inlichtingenplicht
Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling
Artikel 17a. Samenhang handhaving op grond van de inburgeringswet en Participatiewet
Artikel 17b. Verrekening boete met bijstandsuitkering
Hoofdstuk 3 Voorzieningen
Artikel 18. Maatwerkvoorziening noodzakelijke vervoerskosten Jeugdwet
Artikel 19. Woningsanering
Artikel 20. Primaat verhuizen
Artikel 21. Verhuiskosten
Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening
Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken
Artikel 24. Vervoerskosten
Artikel 25. Sportvoorziening
Artikel 25a. Huishoudelijke ondersteuning
Artikel 25b. Begeleiding
Artikel 26. Vervallen.
Artikel 26a. Werkervaringstraject/stage
Artikel 26b. Vervallen.
Artikel 26c Vervallen.
Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag
Artikel 28.Overige kosten
Artikel 29. Aanvullende voorwaarden en beoordeling maatwerkvoorziening Ondersteuning met wonen en Opvang
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo
Artikel 30. Vervallen.
Artikel 31. Vervallen.
Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet
Artikel 32. Aanvullende voorwaarden
Artikel 33. Algemeen
Artikel 34. Draagkrachtperiode
Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte
Artikel 36. Vaststelling draagkracht
Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen
Artikel 38. Algemeen
Artikel 39. Bijzondere omstandigheden
Artikel 40. Hoogte tegemoetkoming
Artikel 41. Vervallen.
Artikel 42. Voorwaarden
Artikel 43. Duurzame huishoudelijke apparaten
Artikel 44. Betaling van de bijdrage
Artikel 45. Aanspraak
Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek)
Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten
Artikel 46b. Maatwerk bij verlening van bijzondere bijstand
Artikel 46c. Draagkrachtbepalingen voor de verlening van maatwerk
Artikel 46d. Verplichtingen verbonden aan de bijstand die als maatwerk wordt versterkt
Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand
Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden
Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie
Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal
Artikel 48b. Zekerheidstelling
Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten
Artikel 48d. Voorwaarde in hypotheekakte of akte van pandrecht
Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente
Artikel 48f. Verkoop woning
Artikel 48g. Opnieuw recht
Artikel 48h. Tijdstip indiening aanvraag en voorschotverlening
Hoofdstuk 7 Overige bepalingen
Artikel 49. Begrippen
Artikel 49a. Uitvoering
Artikel 49b. Aanvraag schuldhulpverlening
Artikel 49c. Producten schuldhulpverlening
Artikel 49d. Adviesgesprek
Artikel 49e. Budgetcoaching (zonder problematische schulden)
Artikel 49f. Schuldregeling
Artikel 49g. Intakefase
Artikel 49h. Voortraject (Duurzame Financiële Dienstverlening DFD)
Artikel 49i. Budgetbeheer en coaching
Artikel 49j. Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)
Artikel 49k. Adviestraject ondernemer
Artikel 49l. Betalingsregeling
Artikel 49m. Verplichtingen
Artikel 49n. Afwijzing of beëindiging schuldhulpverlening
Artikel 49o. Uitsluiting schuldhulpverlening
Artikel 50. Sociaal medische indicatie kinderopvang
Artikel 51. Vervallen.
Artikel 51a. Vervallen.
Artikel 51b. Vervallen.
Artikel 51c. Vervallen.
Artikel 51d. Vervallen.
Artikel 52a. Begrippen
Artikel 52b. Doelgroep
Artikel 52c. Berekening hoogte bijdrage gemeente
Artikel 52d. Uitbetaling van de bijdrage van de gemeente
Artikel 53. Vervallen.
Artikel 54. Kosten schoolgaande kinderen
Artikel 55. Deelname sportieve en culturele activiteiten
Artikel 56. Vervallen.
Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten
Hoofdstuk 9 Slotbepalingen
Artikel 57. Citeertitel
Artikel 58. Inwerkingtreding
Bijlage 1: Resultaten huishoudelijke hulp (Vervallen)
Bijlage 2: Normenkader huishoudelijke hulp
Bijlage 3: Resultaatgebieden Begeleiding
Bijlage 4: Vervallen.
Bijlage 5: Afwegingskader financiële draagkracht bij maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp (Vervallen)
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begrippen
Alle begrippen uit de verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn zijn ook van toepassing op deze nadere regels. In deze nadere regels wordt verstaan onder:
a. begeleiding: activiteiten waarmee een inwoner ondersteund wordt bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven.
b. vervallen
c. dagbesteding: een vorm van groepsbegeleiding die programmatisch en methodisch georganiseerd wordt, een welomschreven doel heeft en vraagt om een actieve betrokkenheid van de inwoner en gericht is op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden en bevorderen van zelfredzaamheid.
d. dagdeel: een dagdeel is vier uur.
e. eenmalig pgb: een budget dat eenmalig wordt verstrekt voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel.
f. integraal plan: een integraal plan zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening.
g. kortdurend verblijf: verblijf in een instelling gedurende maximaal drie dagen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een inwoner met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, die aangewezen is op permanent toezicht, als dat nodig is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg verleent.
h. persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.
i. persoonsgebonden budget (pgb): een pgb als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wmo of artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een inwoner, dat hem in staat stelt de ondersteuning, die in de vorm van een maatwerkvoorziening verstrekt is, van derden te betrekken.
j. professional: een begeleider die taken op MBO/HBO niveau uitvoert, waarbij hij algemene deskundigheid en brede kennis van ondersteuning of jeugdhulp heeft.
k. specialist: een begeleider die taken op HBO/WO-niveau uitvoert, waarbij hij diepgaande kennis op een specifiek terrein van ondersteuning of jeugdhulp heeft.
l. verordening: verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn.
Hoofdstuk 2 Integrale benadering
Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorziening via een pgb
Artikel 2. Voorwaarden pgb
Vervallen.
Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk
Vervallen.
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
Professionele aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de door het college gecontracteerde professionele aanbieders. De kwaliteitseisen zijn als bijlages 3 en 4 opgenomen in de verordening.
Artikel 5. Hoogte pgb
Vervallen.
Artikel 6. Tarief pgb
Vervallen.
Artikel 7. Uitbetaling pgb
1. Een pgb wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitbetaald aan de zorgaanbieder.
2. Een eenmalig pgb wordt vooralsnog door de gemeente uitbetaald aan de leverancier.
Paragraaf 2.2 Terugvordering
Artikel 8. Algemeen
1. De begrippen die in de nadere regels over terugvordering gebruikt worden en die niet nader omschreven worden, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Verordening.
2. De bepalingen in deze paragraaf zijn naast de terugvordering van een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW/IOAZ en Bbz 2004 ook van toepassing op een boete, bijzondere bijstand, een bijdrage op basis van de Wet Kinderopvang, een maatwerkvoorziening en een pgb als bedoeld in de verordening.
Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid
1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
a. het herzien dan wel intrekken van het recht op een uitkering, indien de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend;
b. het invorderen en bruteren van te veel of ten onrechte verleende uitkering.
2. Van het bepaalde in lid 1 sub b wordt afgezien als het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,00 er geen andere terugvorderingen openstaan én de terugvordering niet meer verrekend kan worden met de periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud inclusief vakantiegeld.
Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie
1. In afwijking van artikel 9 lid 1 vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering, pgb of maatwerkvoorziening niet terug, voor zover deze uitkering, pgb of maatwerkvoorziening ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.
2. In afwijking van artikel 9 aanhef en onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel verstrekt zou zijn als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.
3. Een terugvordering wordt niet gebruteerd als de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet voldaan is in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Paragraaf 2.3 Invordering
Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit
1. Als de belanghebbende een uitkering ontvangt van de gemeente voor de kosten van levensonderhoud, dan wordt de vordering, in overeenstemming met de artikelen 60 van de Participatiewet en 28 van de IOAW/IOAZ, verrekend met deze uitkering.
2. Rekening houdend met de beslagvrije voet, wordt bij verrekening de afloscapaciteit vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of netto grondslag IOAW/IOAZ.
3. Als verrekening van de vordering niet (meer) mogelijk is, dan wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld (het restant van) de vordering volledig te voldoen binnen zes weken of, wanneer betaling in één keer niet mogelijk is, in maandelijkse termijnen met in achtneming van de wettelijk geldende beslagvrije voet.
4. Vervallen.
5. Vervallen.
Artikel 12. Uitstel van betaling
1. Het college kan uitstel van betaling verlenen als de belanghebbende daar om vraagt, omdat hij van mening isniet te kunnen voldoen.
2. Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor maximaaldrie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.
3. Als een zelfstandige op grond van het Bbz 2004 een lening voor bedrijfskrediet verstrekt heeft gekregen, is artikel 41 Bbz 2004 van toepassing.
Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen
Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.
Artikel 14. Rente en kosten
Als het college de vordering overdraagt aan het incassobureau of de deurwaarder, dan wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en kosten van invordering. Voor de hoogte van kosten van invordering wordt aangesloten bij de artikelen 4:113 en 4:120 van de Awb.
Paragraaf 2.4 Kwijtschelding
Artikel 15. Algemeen
Kwijtschelding is niet mogelijk bij:
vervaltb. vorderingen die gedekt worden door pand of hypotheek voor zover die vorderingen op die zaken verhaald kunnen worden;
c. bijstand welke verstrekt is in de vorm van een lening;
d. vorderingen die zijn ontstaan, omdat belanghebbende later met betrekking tot dezelfde periode over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 16. Kwijtschelding van vorderingendie niet het gevolg zijn van schenden inlichtingenplicht.
1. Het college kan na een schriftelijk verzoek van de belanghebbende een vordering geheel of gedeeltelijk kwijtschelden als de belanghebbende:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft, maar het achterstallige bedrag over die periode, met de daarover eventueel verschuldigde rente en kosten, alsnog voldoet;
c. gedurende tien jaar geen betalingsverplichtingen op de vordering heeft verricht en het niet aannemelijk is dat de belanghebbende deze op enig moment gaat verrichten. Hierbij is de voorwaarde dat het niet terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.
2. Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub c. wordt genomen na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.
Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling
1. Het college werkt altijd mee aan een schuldregeling als te voorzien is dat de belanghebbende zijn schulden niet kan betalen en zonder dit besluit geen schuldregeling tot stand komt.
2. Het college kan bij een schuldregeling een vordering alleen kwijtschelden tegen finale kwijting als:
a. er geen sprake is van schenden inlichtingenplicht;
b. Er sprake is van schenden inlichtingenplicht waarbij géén sprake is van opzet of grove schuld of het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht waarbij geen boete is opgelegd of aangifte is gedaan.
3. Het college kan bij meewerken aan een schuldregeling een boetevordering
kwijtschelden tegen finale kwijting als deze boete niet het gevolg is van opzet of
grove schuld en er geen sprake is van recidive.
4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:
a. binnen twaalf maanden geen schuldregeling tot stand komt die voldoet aan de in lid 1 gestelde eisen;
b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen niet nakomt of als er onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt zijn.
Paragraaf 2.5 Samenhang handhaving op grond van de inburgeringswet en Participatiewet
Artikel 17a. Samenhang handhaving op grond van de inburgeringswet en Participatiewet
1. Wanneer een inburgeringsplichtige een bijstandsuitkering (Participatiewet) ontvangt en zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 8 eerste lid onder a Participatiewet. De gemeente legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de wet op.
2. Wanneer een inburgeringsplichtige die een bijstandsuitkering ontvangt zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken in het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, legt de gemeente bij voorkeur een boete op grond van de wet op. De gemeente verlaagt in dat geval voor dezelfde gedraging de bijstandsuitkering niet.
3. Bij de keuze tussen i) handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering en ii) handhaving op grond van de wet via een boete weegt de gemeente ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor de inburgeringsplichtige, naar haar oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.
4. Wanneer een gedraging leidt tot een overtreding van de Participatiewet en artikel 18 of 18 b van de Participatiewet laat de gemeente geen ruimte om af te zien van verlaging van de bijstand, dan legt de gemeente een maatregel op en geen boete op grond van de wet.
5. In de brief (beschikking) aan de inburgeringsplichtige vermeldt de gemeente of er een boete op grond van de wet wordt opgelegd of dat de uitkering wordt verlaagd op grond van de Participatiewet.
Artikel 17b. Verrekening boete met bijstandsuitkering
De gemeente kan de bestuurlijke boete die op grond van de wet aan de inburgeringsplichtige is opgelegd, verrekenen met de algemene bijstandsuitkering. Onder verrekenen wordt in dit artikel verstaan verrekenen zoals geregeld in artikel 4.93 van de Awb. De gemeente houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5 procent van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen
Paragraaf 3.1 Maatwerkvoorzieningen Jeugdwet
Artikel 18. Maatwerkvoorziening noodzakelijke vervoerskosten Jeugdwet
1. Het college kan een jeugdhulpvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet alleen verstrekken wanneer sprake is van jeugdhulp in de vorm van dagbehandeling, dagbesteding, leerwerktrajecten, observatiegroepen en onderwijs-zorgcombinaties.
2. De maximale km-vergoeding per rit wordt berekend op basis van de kortste route volgens Routenet.
3. Wanneer de jeugdhulpvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet alleen bedoeld is om ouders of verzorgers te ontlasten, dan is de duur ervan maximaal drie maanden of zoveel korter als in het besluit wordt aangegeven.
4. Een vervoersvoorziening als bedoeld in lid 1 wordt niet verstrekt indien:
a. een andere vervoersvoorziening voorliggend is;
b. het vervoer betreft naar een jeugdhulpvoorziening die enkel bedoeld is om de ouders of verzorgers te ontlasten;
c. de jeugdige, al dan niet na begeleiding of training, in staat is zelfstandig te reizen;
d. het vervoer op avonden, het weekend en/of algemeen erkende feestdagen betreft;
e. het 18+ vervoer betreft;
f. gelijkwaardige jeugdhulp dichterbij mogelijk is.
Paragraaf 3.2 Maatwerkvoorzieningen Wmo
Artikel 19. Woningsanering
1. Het college kan onder de volgende voorwaarden een vergoeding verstrekken voor een woningsanering:
a. er moet een acute noodzaak voor een woningsanering vastgesteld zijn, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt;
b. de woningsanering moet binnen één jaar nadat voor de eerste keer allergie voor huisstof of huisstofmijt vastgesteld is, aangevraagd zijn;
c. bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking mag geen sprake geweest zijn van een (verwachte) noodzaak tot vervanging en mag de huidige woning niet eerder door de inwoner gesaneerd zijn op grond van de Wmo of andere wet- en regelgeving.
2. Als voldaan is aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, dan kunnen de volgende voorzieningen verstrekt worden:
a. vervanging vloerbedekking woonkamer en één slaapkamer voor maximaal
€ 35 per vierkante meter (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en btw);
b. vervanging raambekleding woonkamer voor maximaal € 400;
c. vervanging raambekleding één slaapkamer voor maximaal € 150.
3. De afschrijvingstermijnen bij woningsanering zijn als volgt:
a. het artikel is nieuwer dan 1 jaar: 7/7 van bovengenoemde kosten;
b. het artikel is tussen de 1 en 2 jaar oud: 6/7 van bovengenoemde kosten;
c. het artikel is tussen de 2 en 3 jaar oud: 5/7 van bovengenoemde kosten;
d. het artikel is tussen de 3 en 4 jaar oud: 4/7 van bovengenoemde kosten;
e. het artikel is tussen de 4 en 5 jaar oud: 3/7 van bovengenoemde kosten;
f. het artikel is tussen de 5 en 6 jaar oud: 2/7 van bovengenoemde kosten;
g. het artikel is tussen de 6 en 7 jaar oud: 1/7 van bovengenoemde kosten.
Artikel 20. Primaat verhuizen
1. Als de kosten voor een woningaanpassing hoger zijn dan € 7.500, dan geldt het primaat verhuizen.
2. Als een woning volledig aanpasbaar is, maar de kosten hiervan het primaat overstijgen, dan is het mogelijk de van toepassing zijnde verhuiskostenvergoeding eenmalig uit te keren. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner met een beperking de woning volledig aan laat passen, er worden geen andere woonvoorzieningen meer verstrekt anders dan die ook in een geschikte woning nodig zouden zijn geweest.
Artikel 21. Verhuiskosten
1. De vergoeding voor verhuis- en stofferingskosten wordt als volgt vastgesteld:
a. € 1100 voor de verhuizing;
b. € 1100 voor de stoffering van woonkamer en keuken;
c. € 550 voor de stoffering van elke slaapkamer.
2. Kosten van tijdelijke huisvesting op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van:
a. bij zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de Wet op de huurtoeslag;
b. bij niet-zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub b van de Wet op de huurtoeslag.
Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening
1. Verstrekking van een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening vindt plaats:
a. in natura als de betreffende woonvoorziening in bruikleen verstrekt is;
b. als pgb als onderdeel van het te verstrekken pgb voor de betreffende woonvoorziening;
c. als pgb als de woonvoorziening eerder op basis van de verordening of hiermee vergelijkbare voorafgaande wetgeving in eigendom verstrekt is.
2. Voor de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering van woonvoorzieningen die als pgb verstrekt zijn, kan jaarlijks een bedrag verstrekt worden van maximaal 7% van het verstrekte pgb.
Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken
Als de noodzaak voor aanpassing van de keuken en/of badkamer is komen vast te staan en de huidige keuken en/of badkamer nog niet afgeschreven zijn, dan kan er een vergoeding worden verstrekt.
Artikel 24. Vervoerskosten
1. Het college kan onder de volgende voorwaarden een autokostenvergoeding verstrekken:
a. de inwoner gebruikt de auto aantoonbaar meer dan 2000 kilometer per jaar;
b. er zijn geen andere (voorliggende) voorzieningen die de vervoersbeperking van de inwoner kunnen oplossen.
2. Alles boven de 2000 kilometer kan tot maximaal 2000 kilometer vergoed worden, hierbij geldt een kilometertarief van € 0,30 per kilometer, de maximale jaarlijkse vergoeding komt hierdoor uit op € 600.
3. Het college kan onder de volgende voorwaarden een autokostenvergoeding verstrekken aan inwoners met een vervoersbeperking, waarbij het CVV (collectief en/of individueel) geen adequate oplossing biedt en geen andere oplossingen mogelijk zijn:
a. het gaat om wezenlijke contacten en;
b. tegenbezoek van deze contacten is onmogelijk.
4. Afhankelijk van de vervoersbehoefte kan aan de in lid 3 genoemde inwoners maximaal € 600 per jaar aan vergoeding verstrekt worden.
5. Een inwoner waarbij het CVV een adequate oplossing biedt, kan per kalenderjaar in aanmerking komen voor maximaal 1800 kilometers.
Artikel 25. Sportvoorziening
1. Een sportvoorziening wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt en bedraagt maximaal € 4000 inclusief aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering.
2. Als nog geen sprake is van actieve sportbeoefening, dan kan de inwoner een vergoeding van maximaal € 4000 ontvangen voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden.
3. De inwoner kan alleen een vergoeding voor de huur van de sportvoorziening ontvangen als de gecontracteerde leveranciers van de gemeente de sportvoorziening niet tijdelijk kunnen leveren.
Artikel 25a. Huishoudelijke hulp
1. Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken aan inwoners met een beperking bij het voeren van een huishouden.
2. Als de maatwerkvoorziening verstrekt wordt in de vorm van zorg in natura, dan vindt de hulp plaats binnen resultaatgebieden zoals omschreven in artikel 11a van de verordening en op basis van bijlage 1 en 2 die bij deze nadere regels is opgenomen.
3. Als de maatwerkvoorziening verstrekt wordt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), dan worden de te behalen resultaten omgerekend naar uren op basis van bijlage 1 en 2 die bij deze Nadere regels zijn opgenomen.
Artikel 25b. Begeleiding
1. Het college kan een algemene voorziening en/of een maatwerkvoorziening begeleiding verstrekken aan inwoners die een beperking hebben bij hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
2. Dit kan zowel in de vorm van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening natura of een pgb.
3. De resultaatgebieden voor deze ondersteuning staan in bijlage 3 die bij deze nadere regels is opgenomen.
Paragraaf 3.3 Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ
Artikel 26. Reiskosten
Vervallen.
Artikel 26a. Werkervaringstraject/stage
1. Een werkervaringstraject/stage kan worden aangeboden als deze naar het oordeel van het college bijdraagt om de vooraf gestelde leerdoelen te bereiken en bijdraagt aan arbeidsinschakeling.
2. Een werkervaringstraject/stage duurt 6 maanden en kan in individuele gevallen verlengd worden met maximaal 6 maanden.
3. Het doel van een werkervaringstraject/stage is het opdoen van werkervaring/vakkennis, het opdoen van arbeidsritme en/of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.
4. Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van een werkervaringstraject/stage en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.
Artikel 26b. Proefplaatsing
Vervallen.
Artikel 26c. Jobcoaching
Vervallen.
Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag
1. Het college verstrekt aan doelgroepouders als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet Kinderopvang, in aanvulling op de door de Belastingdienst te verstrekken kinderopvangtoeslag, een bijdrage voor de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang.
2. Daarnaast komt in aanmerking voor vergoeding, de kosten voor tussenschoolse opvang als het voor arbeidsinschakeling noodzakelijk is dat kinderen van de belanghebbende hiervan gebruik maken.
Artikel 28.Overige kosten
1. Voor vergoeding komen in aanmerking, de kosten die de belanghebbende moet maken om werk te kunnen aanvaarden of die noodzakelijk zijn voor arbeidsinschakeling.
2. De in lid 1 bedoelde kosten:
a. zijn, naar het oordeel van het college, noodzakelijk en aantoonbaar en kunnen in redelijkheid niet ten laste van de belanghebbende gebracht worden;
b. kunnen niet vergoed worden vanuit een voorliggende voorziening;
c. bedragen maximaal de goedkoopst adequate oplossing.
Artikel 29 Aanvullende voorwaarden en beoordeling maatwerkvoorziening Ondersteuning met wonen en Opvang
1. Het college beoordeelt in het kader van de landelijke toegankelijkheid voor de cliëntgroep Ondersteuning met wonen en Opvang:
a. in hoeverre de gemeente de meest aangewezen gemeente is om de huisvesting te verlenen;
b. in hoeverre sprake de benodigde opvang en/of ondersteuning onderdeel is van de specialistische maatschappelijke zorg.
2. De specialistische maatschappelijke zorg omvat:
- Specialistische opvang- en woonvoorzieningen: 24/7 uurs aanwezige opvang of wonen met ondersteuning aan inwoners met GGZ problematiek i.c.m. verslaving, gedragsproblematiek, licht verstandelijke beperking en/of somatische problematiek.
- Traject woonbegeleiding ouder-kind: 24-uurs oproepbare en/of aanwezig ondersteuning aan jongvolwassen ouders (of zwangere) met GGZ problematiek, al dan niet met bijkomende problematiek.
- Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling: ondersteuning aan inwoners met problematiek op het gebied van GGZ, al dan niet i.c.m. een licht verstandelijke beperking, die na het volgen van een detox-traject behoefte hebben aan een nazorgtraject in geclusterde setting gericht op omgang met hun verslavingsgevoeligheid.
- Opvang voor inwoners die zich buiten kantoortijden melden én in het kader van de koude- en hitteregeling
3. Indien sprake is van specialistische maatschappelijke zorg als bedoeld in lid 2, dan behandelt gemeente Leiden de aanvraag. Gemeente Leiden is namens de gemeenten van Holland Rijnland verantwoordelijk voor de uitvoering van de specialistische maatschappelijke zorg.
4. Op basis van het gesprek over de hulpvraag maakt het college per leef- en resultaatgebied als bedoeld in lid 5 een inschatting over de intensiteit van de ondersteuning die nodig is
5. Het college kent de volgende leef- en resultaatsgebieden:
a. Activering leefgebieden:
1) Zelfzorg en gezondheid: gericht op het versterken van de vaardigheden van Inwoner ten aanzien van fysieke en mentale gezondheid (voeding, gedrag, gebruik verdovende middelen) en persoonlijke hygiëne. Er wordt onderscheid gemaakt tussen psychische en lichamelijke gezondheid.
2) Geldzaken: gericht op het verkrijgen van een stabiele financiële situatie met een toereikend inkomen voor levensonderhoud.
3) Sociaal en persoonlijk functioneren: gericht op het verkrijgen van wederkerige verbindingen, een betrokken leefomgeving, steun van anderen en het tegengaan van eenzaamheid.
b. Sociaal beheer: gaat om de mate van aanwezigheid van begeleiding overdag (tussen 07:00 en 23:00) op afroep, op gezette tijden binnen een woonvoorziening of doorlopend:
- Trede 1: ondersteuning die op afroep (binnen 30 minuten aanwezig) of gedurende de week en in het weekend overdag op gezette tijden een oogje in het zeil houdt, poolshoogte neemt bij cliënten die zelfstandig wonen of in een geclusterde woonvoorziening en op deze momenten aanspreekbaar is voor vragen van cliënten, 7 dagen per week. Deze trede is alleen van toepassing in de Rijnstreek wanneer een woning bestemt voor de taak Opvang (tijdelijk) ingezet wordt voor OMW.
- Trede 2: ondersteuning die op afroep en op vaste tijden gedurende de dag (meestal ’s ochtends en ’s avonds) aanwezig is op een locatie, aanspreekbaar is voor bewoners en ondersteuning biedt bij het (samen)wonen, 7 dagen per week.
- Trede 3: ondersteuning die gedurende de hele dag (7.00 tot 23.00 uur), aanwezig is op een locatie, aanspreekbaar is voor bewoners en ondersteuning biedt bij het (samen)wonen, 7 dagen per week.
c. Veiligheid (mate van aanwezigheid in de nacht, tussen 23:00 en 07:00): gaat om de mate van oproepbaarheid/aanwezigheid van begeleiding in de nacht en weekenden (tussen 23:00 en 07:00):
- Trede 1: oproepbare ondersteuning (binnen 30 minuten aanwezig) in de nacht, 7 dagen per week
- Trede 2: aanwezigheid direct oproepbare zorgprofessional in de nacht (slapend), 7 dagen per week
- Trede 3: aanwezigheid wakkere wacht; zorgprofessional die toezicht houdt, 7 dagen per week.
d. Huisvesting: gericht op het verzorgen van de kosten van het wonen (huisvestingslasten, nutsvoorzieningen) en hotelmatige kosten (voeding, schoonmaak, was).
6. Het college legt de optelsom van de intensiteiten, de doelen die hieraan gekoppeld zijn en de duur van de benodigde opvang en/of ondersteuning vast in een integraal plan.
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet
Geen nadere regels.
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo
Paragraaf 5.1 Regels voor bijdragen Wmo en kostprijs maatwerkvoorzieningen
Artikel 29. Bijdrage algemene voorziening
Vervallen.
Artikel 30. Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb
Vervallen.
Paragraaf 5.2 Mantelzorgwaardering
Artikel 31. Mantelzorgwaardering
Vervallen.
Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet
Paragraaf 6.1 Individuele inkomenstoeslag
Artikel 32. Aanvullende voorwaarden
1. Personen die op de datum van aanvraag of gedurende de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag door het rijk bekostigd onderwijs volgen/volgden, worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben en komen niet voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking.
2. Een belanghebbende komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag een maatregel opgelegd is wegens schending van de arbeids- of re-integratieplicht.
3. Indien de belanghebbende gedurende drie maanden na oplegging van de maatregel de gewenste gedragsverandering ten uitvoer heeft gebracht, kan het college individueel afwijken van lid 2 van dit artikel.
4. Het college kan bijstandsgerechtigden na de eerste toekenning van de individuele inkomenstoeslag, bij ongewijzigde omstandigheden, na 12 maanden opnieuw een individuele inkomenstoeslag toekennen.
Paragraaf 6.2 Draagkracht
Paragraaf 6.2.1 Vaststelling draagkracht
Artikel 33. Algemeen
De financiële draagkracht wordt gevormd door:
a. het vast te stellen deel van het inkomen, en
b. het vast te stellen deel van het vermogen.
Paragraaf 6.2.2 Draagkracht naar inkomen
Artikel 34. Draagkrachtperiode
1. De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van twaalf maanden.
2. Als er sprake is van toekenning van periodieke bijzondere bijstand kan van lid 1 worden afgeweken, waarbij het college de draagkrachtperiode gelijkstelt aan de toekenningsperiode, met een minimum van 3 maanden en een maximum van 18 maanden.
3. De ingangsdatum van de draagkrachtperiode is de eerste dag van de maand waarin de aanvraag op basis van artikel 35 van de Participatiewet ingediend wordt of een voorziening als bedoeld in artikel 12 van de verordening toegekend wordt.
4. Als bijzondere bijstand met terugwerkende kracht verleend wordt, dan kan in afwijking van lid 3, de ingangsdatum van de draagkrachtperiode bepaald worden op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.
Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte
1. Bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het netto inkomen per maand, exclusief vakantietoeslag, keer twaalf.
2. Als de belanghebbende en zijn eventuele partner een vast inkomen hebben, dan wordt bij de berekening uitgegaan van het meest recente maandinkomen. Als de belanghebbende een gezamenlijke huishouding voert, dan gaat de gemeente uit van het gezamenlijk inkomen van belanghebbende en diens partner.
3. Als de belanghebbende en/of zijn eventuele partner over een wisselend inkomen beschikken, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag bijzondere bijstand dan wel het toekennen van de voorziening.
4. Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden en niet voor de draagkrachtberekening meegenomen worden zijn:
a. de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet en;
b. de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
c. de middelen zoals genoemd in artikel 31 lid 2 Participatiewet
5. De draagkrachtruimte wordt vastgesteld door op het inkomen het volgende in mindering te brengen:
a. 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 sub c van de Participatiewet onder aftrek van de vakantietoeslag als genoemd in artikel 19 lid 3 van de Participatiewet en;
b. eventuele buitengewone lasten die gelet op de persoonlijke situatie van de belanghebbende noodzakelijk zijn, waarvoor geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening en geen bijzondere bijstand verleend wordt.
6. Onder de buitengewone lasten genoemd in lid 5 onder b wordt in ieder geval verstaan:
a. de gemiste huurtoeslag en zorgtoeslag ten gevolge van het inkomen.
b. het boetebedrag van de bestuurlijke premie CAK.
c. het ingehouden bedrag executoriaal of vereenvoudigd beslag.
d. De CAK bijdrage bij verblijf in een instelling.
Artikel 36. Vaststelling draagkracht
1. De draagkracht wordt vastgesteld op 35% van de draagkrachtruimte.
2. Als bijzondere bijstand aangevraagd wordt voor de algemene kosten van het bestaan, dan is de draagkracht 100%.
3. Algemene kosten van het bestaan als bedoeld in lid 2 zijn kosten waarvan men gewoonlijk geacht wordt deze zelf te betalen, ook vanuit een inkomen op bijstandsniveau. Onder deze kosten wordt in ieder geval verstaan: woonkosten en inrichtingskosten.
4. Vervallen.
5. Als sprake is van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht maandelijks verrekend.
6. Bij toekenning van periodieke en incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht eerst verrekend met de periodieke kosten, blijft er draagkracht over wordt deze verrekend met de incidentele bijzondere bijstand.
7. De draagkracht kan bij periodieke bijzondere bijstand in de volgende situaties worden aangepast:
a. als het inkomen met tenminste 10% wijzigt;
b. bij wijziging van het vermogen, de woon- en/of gezinssituatie welke van invloed is op de draagkrachtberekening.
Paragraaf 6.2.3 Draagkracht naar vermogen
Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen
1. Het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht aangemerkt.
2. Het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet wordt niet als draagkracht aangemerkt.
3. Een auto, motor, scooter of brommer tot een waarde van € 3000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.
4. Bij een verhuizing naar Alphen aan den Rijn vanuit een gemeente waarmee Alphen aan den Rijn voor de uitvoering van de Participatiewet een dienstverleningsovereenkomst heeft afgesloten, stelt het college het vermogen niet opnieuw vast indien de samenstelling van het huishouden niet wijzigt als gevolg van deze verhuizing.
Paragraaf 6.3 Woning inrichting
Artikel 38. Algemeen
De kosten voor de inrichting van een woning zijn in beginsel algemeen bestaanskosten. De inwoner dient hiervoor zelf te reserveren of na te gaan of gespreid betalen achteraf mogelijk is.
Artikel 39. Bijzondere omstandigheden
In afwijking van artikel 38 kan er bijzondere bijstand verstrekt worden in de vorm van een lening aan inwoners die:
1. Vanuit een periode van minimaal zes maanden dakloosheid een woning toegewezen krijgen in de Gemeente Alphen aan den Rijn en;
a. redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van een woninginrichting. en;
b. redelijkerwijs niet te verwijten zijn dat een eerdere inboedel verloren is gegaan.
2. Vanuit plaatsing uit een tijdelijke noodopvang alwaar de inwoner geplaatst was nadat de vorige thuissituatie als onveilig beoordeeld was, een woning toegewezen krijgt in de gemeente Alphen aan den Rijn en;
a. redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van een woninginrichting. en;
b. redelijkerwijs geen beschikking meer heeft over een eventuele eerdere woninginboedel.
3. Een verblijfsstatus toegekend hebben gekregen en vanuit een AZC een woning in Alphen aan den Rijn toegewezen hebben gekregen.
4. Naar oordeel van het college in een situatie verkeren waarin de inwoner een woning gaat bewonen en door een bijzondere situatie geen inboedel heeft en dit niet uit eigen inkomen of vermogen kan betalen.
Artikel 40. Hoogte tegemoetkoming
1. Het maximale grondslagbedrag dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, wordt vastgesteld aan de hand van NIBUD prijzengids. De jaarlijkse totale maximale vergoeding is gelijk aan de maximale bijdrage zoals deze geïndexeerd is in de maand januari van het aanvraagjaar. Waarbij;
a. Tabel 2.1A als grondslag wordt gehanteerd bij een alleenstaande;
b. Tabel 2.1B als grondslag wordt gehanteerd bij gehuwden.
2. De volgende percentages van de NIBUD-bedragen worden toegepast in verband met actieprijzen en de mogelijkheid tot aanschaf van tweedehands goederen:
a. Op het inventarispakket 2.1A is het percentage van 35% van toepassing indien er sprake is van zelfstandige bewoning van een woning of een hoofdbewoner;
b. Op het inventarispakket 2.1A is het percentage van 17,5% van toepassing indien er sprake is van een (meerderjarige) alleenstaande in verband met kamerbewoning;
c. Op het inventarispakket 2.1A is het percentage van 40% van toepassing.
3. Voor elk ten laste komend kind wordt € 500,- gerekend.
Artikel 41.
Vervallen.
Paragraaf 6.4 Bijdrage duurzame huishoudelijke apparaten
Artikel 42. Voorwaarden
1. De aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage van de gemeente voor de aanschaf of vervanging van duurzame huishoudelijke apparaten als:
a. het inkomen in de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvraag gemiddeld niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag en;
b. het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten bedrag als genoemd in artikel 34 van de Participatiewet en;
c. gedurende drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een zelfstandig huishouden gevoerd is.
2. Als een bijdrage verstrekt is voor de aanschaf van een duurzaam huishoudelijk apparaat, dan kan voor dit zelfde duurzame huishoudelijke apparaat voor een periode van 7 jaar na verstrekking niet nogmaals een bijdrage worden verstrekt. Voor een computer is bovengenoemde periode 5 jaar.
3. Er bestaat géén recht op een bijdrage voor de aanschaf van een computer zoals genoemd in artikel 43 lid 2 wanneer aanvrager ten laste komende kinderen heeft vanaf 7 jaar die het basisonderwijs volgen. In dat geval kan aanvrager een aanvraag indienen voor een gezinscomputer bij de stichting Leergeld.
4. In afwijking van lid 1 sub a wordt het inkomen gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor:
a. de persoon in fase 2 en 3 van een minnelijk schuldhulpverleningstraject of van de persoon die deelneemt aan een traject wettelijke schuldsanering gedurende dit traject.
b. de persoon op wiens inkomen beslag ligt.
5. In geval bij een gezamenlijke huishouding een van beide personen een traject SHV of WSNP volgt of op het inkomen van een van beide personen beslag ligt, dient het gezamenlijke inkomen te voldoen aan het gestelde in lid 1.
Artikel 43. Duurzame huishoudelijke apparaten
1. De bijdrage van de gemeente kan verstrekt worden voor duurzame huishoudelijke apparaten die noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouden.
2. Duurzame huishoudelijke apparaten zoals bedoeld in het eerste lid zijn: een wasmachine, stofzuiger, koelkast, kookplaat, televisie en een computer.
3. Per huishouden kan jaarlijks een bijdrage voor duurzame huishoudelijk apparaten toegekend worden. Voor de vaststelling van de maximale bijdrage worden de bedragen van het Nibud gehanteerd. De jaarlijkse totale maximale vergoeding is gelijk aan de maximale bijdrage voor de wasmachine zoals deze geïndexeerd is in de maand januari van het aanvraagjaar.
Artikel 44. Betaling van de bijdrage
1. De bijdrage duurzame huishoudelijke apparaten wordt door de gemeente betaald na overleg van de (pro-forma) nota en wordt overgemaakt aan de belanghebbende of rechtstreeks aan de leverancier.
2. Wanneer de bijdrage niet aan de leverancier wordt betaald, dient het originele betaalbewijs overgelegd te worden.
Paragraaf 6.5 Collectieve zorgverzekering – bijzondere bijstand zorgkosten
Artikel 45. Aanspraak
1. Een persoon heeft recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering van Zorg en Zekerheid en op een bijdrage hierin van het college als:
a. het gezamenlijk inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag;
b. het vermogen niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;
c. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Participatiewet.
2. Bij een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld verstrekt het college een bijdrage die gelijk is aan 100% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering en 70% van de premie voor de aanvullende topverzekering.
3. Bij een inkomen hoger dan 110% maar niet hoger dan 130% verstrekt het college een bijdrage die gelijk is aan 50% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering en 40% van de premie voor de aanvullende top verzekering.
4. In afwijking van lid 1 sub a en lid 3 wordt het inkomen van de persoon in fase 2 en 3 van een minnelijk schuldhulpverleningstraject of van de persoon die deelneemt aan een traject wettelijke schuldsanering gedurende dit traject gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek)
1. Jaarlijks vindt een toetsing plaats of de deelnemer, die geen bijstand ontvangt, aan de gestelde voorwaarden voor voortzetting van de deelname aan de collectieve zorgverzekering voldoet.
2. De collectieve zorgverzekering eindigt per 1 januari van het kalenderjaar, nadat de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voor deelname als bedoeld in artikel 45 lid 1 voldoet.
3. In afwijking van lid 2 eindigt de collectieve zorgverzekering op de datum waarop de deelnemer niet meer ingeschreven staat als inwoner van de gemeente volgens de Basisregistratie Personen (BRP) of de uitkering beëindigd is wegens misbruik of oneigenlijk gebruik.
4. Bij beëindiging van de collectieve zorgverzekering vervalt het recht op de tegemoetkoming/bijdrage in de premie van de collectieve aanvullende zorgverzekering.
Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten
1. Een persoon kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor hierna te noemen zorgkosten als:
a. hij niet deelneemt aan de collectieve zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid omdat hij nog elders verzekerd is; óf
b. hij niet kan deelnemen aan de collectieve zorgverzekering vanwege een betalingsachterstand bij de zorgverzekeraar en hij een traject minnelijke schuldbemiddeling of wettelijke schuldsanering volgt.
2. De bijzondere bijstand zoals bedoeld in het eerste lid betreft niet uitstelbare kosten van de tandarts, een bril of lenzen en fysiotherapie waarvoor een vergoeding mogelijk is volgens de collectieve aanvullende zorgverzekering.
3. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de maximale bedragen op grond van de collectieve aanvullende standaard verzekering bij Zorg en Zekerheid.
4. De draagkrachtregels op grond van paragraaf 6.2 zijn bij een aanvraag voor deze kosten van toepassing.
5. De bijzondere bijstand aan de persoon genoemd in het eerste lid sub a wordt slechts verstrekt tot uiterlijk het eerstvolgende kalenderjaar en aan de persoon genoemd in het eerste lid sub b tot uiterlijk de datum waarop men (weer) kan deelnemen aan de collectieve aanvullende zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid.
Artikel 46b. Maatwerk bij verlening van bijzondere bijstand
1. Als naar oordeel van het college dringende omstandigheden aanwezig worden geacht om de alleenstaande of het gezin financiële ondersteuning te bieden, terwijl de kosten om deze financiële ondersteuning te verstrekken niet of niet geheel aangemerkt kunnen worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet, kan er ook sprake zijn van een noodzaak tot verlening van bijzondere bijstand als door deze bijzondere bijstand:
a. hogere maatschappelijke kosten voor de gemeente in de toekomst worden voorkomen;
b. een doorbraak wordt geforceerd in de omstandigheden van de persoon of het gezin of de situatie van de persoon of het gezin significant verbetert en de zelfredzaamheid daardoor wordt vergroot;
c. escalatie van de problematiek, waar de persoon of het gezin mee wordt geconfronteerd, wordt opgelost dan wel wordt voorkomen.
2. Als maatwerk in de vorm van bijzondere bijstand nodig is, dient aan tenminste twee van de drie voorwaarden, zoals genoemd in het eerste lid, te worden voldaan.
3. De te verstrekken bijzondere bijstand is aanvullend op de middelen waarover belanghebbende de beschikking heeft om in de betreffende kosten te voorzien en richt zich op de goedkoopste adequate voorziening.
4. De in het eerste lid bedoelde bijzondere bijstand kan ook betrekking hebben op kosten die gerekend worden tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, waarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt.
5. De bijzondere bijstand wordt zo mogelijk in natura verstrekt.
Artikel 46c. Draagkrachtbepalingen voor de verlening van maatwerk
1. Als bijzondere bijstand noodzakelijk is op grond van artikel 46b wordt geen toepassing gegeven aan de draagkrachtbepalingen genoemd in artikel 34 tot en met 37.
2. In afwijking van het eerste lid:
a. wordt een bedrag aan liquide middelen gelijk aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, zoals bedoeld in artikel 5 lid c Participatiewet inclusief vakantiegeld, vrijgelaten om te kunnen voorzien in de dagelijkse kosten van het levensonderhoud.
b. worden de middelen, zoals genoemd in artikel 31 tweede lid van de Participatiewet, tot de middelen van belanghebbende gerekend.
c. wordt de vermogensgrens, zoals genoemd in artikel 34 tweede lid onder b van de Participatiewet, op nul gesteld.
Artikel 46d. Verplichtingen verbonden aan de bijstand die als maatwerk wordt versterkt
1. Het voorkomen dat belanghebbende binnen afzienbare tijd weer terugvalt in de situatie voor aanvang van de bijstandsverlening, zoals het accepteren van begeleiding in het beheer van de financiën;
2. Beheersing van de Nederlandse taal of specifieke computervaardigheden die nodig zijn om de financiën te kunnen beheren;
3. Begeleiding die voor belanghebbende van belang wordt geacht om een stabiele situatie te bereiken of in stand te houden.
Paragraaf 6.6 Overige bepalingen bijzondere bijstand
Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand
1. Bijzondere bijstand wordt overeenkomstig artikel 44 lid 1 van de Participatiewet niet verleend voor kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.
2. Van lid 1 kan worden afgeweken, als de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal één maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag en de kosten nog niet zijn betaald. Deze uitzonderingsbepaling is niet van toepassing op een aanvraag duurzame huishoudelijke apparaten zoals bedoeld in artikel 43 van de Nadere regels.
3. Bij een aanvraag duurzame huishoudelijke apparaten, zoals bedoeld in artikel 43 van de Nadere regels, kan van lid 1 worden afgeweken, als de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal één maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden
1. De persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan op grond van de individuele situatie gedurende een periode van maximaal 6 maanden, te rekenen vanaf aanvang detentie, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand in de kosten van de huur, gas, elektriciteit, water en inboedelverzekering.
2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bij aanvang van de detentie duidelijk is dat de periode van vrijheidsbeneming langer zal duren dan 6 maanden.
3. De gemeente betaalt de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de verhuurder, verzekeraar en/of de leverancier van gas, elektriciteit en water.
4. De bijzondere bijstand op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en indien mogelijk in termijnen verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd, zodra belanghebbende uit detentie is.
5. Als belanghebbende over de periode genoemd in het eerste lid een huurtoeslag van de belastingdienst ontvangt, welke redelijkerwijs in deze periode niet voor de betaling van de huur kon worden aangewend, dan wordt de bijzondere bijstand tot het bedrag van de huurtoeslag zo mogelijk in één keer terugbetaald als aflossing van de leenbijstand.
Paragraaf 6.7 Overige bepalingen Participatiewet
Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie
1. Gelet op artikel 27 van de Participatiewet wordt de uitkering verlaagd als een woning bewoond wordt waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur, dan wel kosten van de eigen woning, verbonden zijn.
2. De verlaging bedraagt 20% van de van toepassing zijnde norm op grond van artikel 20 en 21 van de Participatiewet.
Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal
1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstand als bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet.
2. In de situaties van onderhoudsplicht zoals bedoeld in artikel 62 van de Participatiewet wordt geen verhaal van bijstand toegepast, maar wordt aan de uitkering op grond van artikel 55 van de Participatiewet één of meer van de volgende verplichtingen verbonden:
a. bij de rechtbank alimentatie eisen tot de grens van de onderhoudsplicht voor belanghebbende en/of minderjarig(e) kind(eren). Onder deze verplichting wordt ook het vragen van een voorlopige voorziening begrepen;
b. het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) inschakelen als de onderhoudsplichtige de door de rechtbank opgelegde alimentatie niet betaalt;
c. zich volledig in te zetten om de verplichtingen genoemd in lid 2 sub a en b maximaal te realiseren.
3. Het college kan (tijdelijk) van verhaal afzien als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen, sprake is van bijzondere omstandigheden of dringende redenen. Voor het opleggen van de verplichtingen op grond van het tweede lid is dit van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 6.7.1 Bijstand onder verband van krediethypotheek of pandrecht
Artikel 48b. Zekerheidstelling
1. Als bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet wordt deze verleend onder zekerheidstelling van hypotheek of pandrecht. Als de geldlening naar verwachting lager is dan € 6.500,- is zekerheidstelling niet nodig.
2. Het college verleent aan de bijstand bedoeld in het eerste lid de verplichting dat belanghebbende meewerkt aan het vestigen van de krediethypotheek of het pandrecht.
Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten
1. De geldlening, bedoeld in artikel 48b is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet.
2. Voor de vaststelling van de waarde, als bedoeld in het eerste lid, gaat het college uit van de meest recente beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) en stelt het college na de datum van aanvang de uitkering elke drie jaar opnieuw vast.
3. De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, de inschrijving van het pandrecht en overige bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verleend.
Artikel 48d. Voorwaarde in hypotheekakte of akte van pandrecht
1. Aan de geldlening worden in elk geval de voorwaarden verbonden genoemd in de artikelen 48e en 48f.
2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of de akte van pandrecht.
Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente
1. Aflossing van de geldlening vindt in maandelijkse termijnen plaats na beëindiging van de uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet.
2. Het maandbedrag van de aflossing wordt vastgesteld op 50% van de draagkrachtruimte zoals bedoeld in artikel 35 van deze nadere regels. Deze aflossingsbepaling kan worden toegepast bij geldleningen waarvan de zekerheidstelling vóór inwerkingtreding van deze nadere regels heeft plaatsgevonden én deze bepaling een gunstigere werking heeft.
3. Wanneer vastgesteld is dat belanghebbende geen afloscapaciteit heeft, vindt jaarlijks onderzoek plaats naar zijn financiële situatie en wordt beoordeeld of aflossing mogelijk is.
4. Als belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.
Artikel 48f. Verkoop woning
1. Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 48e bijgeschreven rente, direct opeisbaar. De aflossing vindt binnen redelijke termijn plaats.
2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het vermogen als bedoeld in artikel 34 tweede lid onder d van de Participatiewet volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
3. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en eventuele rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.
Artikel 48g. Opnieuw recht
Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.
Paragraaf 6.7.2 Bijstand ex-gedetineerde jongeren
Artikel 48h. Tijdstip indiening aanvraag en voorschotverlening
1. De persoon die uit detentie komt en jonger is dan 27 jaar kan, als hij niet beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien, eerder dan de periode genoemd in artikel 41 lid 4 van de Participatiewet een aanvraag voor algemene bijstand indienen.
2. Aan de persoon genoemd in het eerste lid kan indien nodig direct een voorschot worden verstrekt in de kosten van levensonderhoud. Dit voorschot wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en indien mogelijk verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd.
Hoofdstuk 7 Overige bepalingen
Paragraaf 7.1 Regels schuldhulpverlening
Artikel 49. Begrippen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Adviesgesprek: een of meer gesprekken met klanten waarin advies wordt gegeven over de financiële situatie van de klant.
b. Budgetcoaching (zonder problematische schuldsituatie): het begeleiden van klanten met als doel om financiële kennis en vaardigheden bij te brengen zodat ze weer zelfstandig hun eigen geldzaken kunnen beheren.
c. Voortraject: is het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van iemand met schulden als een schuldregeling (nog) niet mogelijk lijkt. Met de inzet van het Voortraject zorgt de schuldhulpverlener dat iemands financiële omstandigheden niet verder verslechteren. Het doel van het voortraject is om de inwoner toe te leiden naar een schuldbemiddelingstraject
d. Intakefase: het proces dat start als een positieve beschikking is gegeven na beoordeling van de aanvraag waarin ernaar gestreefd wordt inkomsten en uitgaven van de klant in evenwicht te brengen en te houden. Het doel van de intakefase is om de inwoner toe te leiden naar een schuldbemiddelingstraject.
e. Schuldregeling: het traject waarbij betalingsafspraken gemaakt worden tussen de klant en de schuldeisers. De klant zal gedurende maximaal 18 maanden zijn schuldeisers afbetalen volgens de berekening van het Vrij te laten Bedrag. De schuldeisers verlenen kwijting van de overgebleven schuld na 18 maanden aflossing of na uitbetaling van het saneringskrediet.
f. Budgetbeheer en budgetcoaching (met problematische schulden). Het tijdelijk overnemen van de financiën en het betalen van (een deel van) de vaste lasten van de klant. Gedurende het budgetbeheer wordt budgetcoaching ingezet zodat financiële kennis en vaardigheden aangeleerd worden. Daarna kan de klant weer zelfstandig zijn eigen geldzaken beheren.
g. Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen, zoals bedoeld in de Faillisementswet.
h. Adviestraject ondernemer: een traject waarbij de klant ondernemer is waarbij meerdere gesprekken worden gevoerd en advies wordt gegeven over de financiële situatie van de ondernemer.
i. Betalingsregeling: een afspraak tussen inwoner en schuldeiser, onder bemiddeling van een schuldhulpverlener, waarbij de schuld de inwoner de schuld volledig betaalt aan de schuldeiser
Artikel 49a. Uitvoering
De uitvoering van de verschillende vormen van schuldhulpverlening vindt plaats conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de modules Budgetbeheer, Budgetcoaching, Schuldregeling en Betalingsregeling.
Artikel 49b. Aanvraag schuldhulpverlening
Schuldhulpverlening wordt óf mondeling aangevraagd óf aangevraagd door het inleveren van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier. Door middel van een beschikking wordt belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing op de aanvraag.
Artikel 49c. Producten schuldhulpverlening
Producten die de gemeente aanbiedt zijn onder meer:
1. Adviesgesprek
2. Budgetcoaching voor inwoners zonder problematische schulden
3. voortraject
4. intakefase
5. schuldregeling
6. budgetbeheer en budgetcoaching (met problematische schulden)
7. verklaring Wsnp
8. adviestraject ondernemer
9. betalingsregeling
Artikel 49d. Adviesgesprek
1. Een inwoner kan advies vragen over zijn/haar financiële situatie.
2. Voor een adviesgesprek hoeft geen aanvraagformulier ingevuld te worden.
3. Na afronding van het adviesgesprek (de adviesgesprekken) kan de gemeente het advies schriftelijk toesturen per e-mail of post.
Artikel 49e Budgetcoaching (zonder problematische schulden)
1. Het college voert budgetcoaching voor inwoners zonder problematische schulden uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de module Budgetcoaching.
2. Het college zet deze vorm van budgetcoaching alleen in bij inwoners zonder problematische schulden.
Artikel 49f Schuldregeling
1. Het college voert de dienstverlening schuldregeling uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de module Schuldregeling.
2. Indien er zich een andere mogelijkheid voordoet om de problematische schulden op te lossen, dan is deze mogelijkheid voorliggend aan de inzet van een schuldregeling.
3. Privé-schulden worden meegenomen als de schuld aannemelijk is. Hiervoor moet worden aangetoond dat de schuldeiser een betaling heeft verricht voor belanghebbende en dat hij deze schuld terug moet betalen.
Artikel 49g Intakefase
Het college voert de intakefase uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de
module Intake
a. de intakefase start na de aanmelding en het afgeven van de toelatingsbeschikking met het plan van aanpak op hoofdlijnen.
b. tijdens de intakefase wordt er bekeken welke instrumenten, ondersteuning, activiteiten en gegevens nodig zijn om de inwoner te helpen om een duurzaam financieel evenwicht te bereiken
Artikel 49h Voortraject (Duurzame Financiële Dienstverlening DFD)
1. Het college voert het Voortraject (Duurzame Financiële Dienstverlening DFD) uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de module Duurzame Financiële Dienstverlening
2. Het traject als bedoeld in lid 1 duurt in beginsel zes maanden.
Artikel 49i. Budgetbeheer en budgetcoaching
1. Het college voert budgetbeheer en budgetcoaching uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de modules Budgetbeheer en Budgetcoaching.
2. Budgetbeheer wordt ingezet voor maximaal 24 maanden.
3. Indien na 24 maanden het beëindigen van het budgetbeheer niet raadzaam is, kan het college besluiten budgetbeheer te verlengen.
4. Budgetbeheer wordt alleen ingezet in combinatie met budgetcoaching.
5. In afwijking van lid 1 en 2 kan beschermingsbewind worden geadviseerd of als voorwaarde worden opgelegd, wanneer belanghebbende niet leer- of coachbaar blijkt.
6. Budgetcoaching wordt alleen ingezet als vastgesteld is dat belanghebbende leer- en coachbaar is.
7. Budgetbeheer wordt alleen ingezet in combinatie met een schuldregeling.
Artikel 49j. Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)
Indien geen akkoord kan worden bereikt met alle schuldeisers of indien vanwege een andere reden de schuldbemiddeling niet kan starten of mislukt, dan kan op verzoek van de belanghebbende een verzoekschrift worden ingediend bij de Rechtbank om voor de Wsnp in aanmerking te komen.
Artikel 49k. Adviestraject ondernemer
1. Bij wenselijkheid van meerdere gesprekken voor een ondernemer, dan kan een adviestraject worden gestart
2. Het adviestraject is voor ondernemers zonder problematische schulden.
3. Het adviestraject start na ontvangst van het aanvraagformulier Schuldhulpverlening en het versturen van een beschikking.
Artikel 49l. Betalingsregeling
In geval van een niet-problematische schuldensituatie, kan de NVVK-module betalingsregeling ingezet worden.
Artikel 49m. Verplichtingen
1. Belanghebbende is verplicht om naast de verplichtingen zoals vastgelegd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode en de modules van de NVVK alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens de schuldhulpverlening.
2. De medewerking bestaat onder andere uit:
a. het nakomen van afspraken, aanvullende voorwaarden en verplichtingen, zoals het aanvragen van beschermingsbewind;
b. de verplichting om zich in te spannen om werk te vinden of te behouden, dan wel het inkomen te verhogen, waarbij de inspanning hiertoe aangetoond moet worden;
c. geen nieuwe schulden maken of aangaan en alle lopende vaste lasten iedere maand op tijd betalen;
d. alle extra inkomsten en vermogen te melden en te reserveren voor de schuldeisers.
e. meewerken aan budgetbeheer en budgetcoaching.
Artikel 49n. Afwijzing of beëindiging schuldhulpverlening
1. Als de gemeente redelijkerwijs niet de verwachting heeft dat de schuldhulpverlening gestart kan worden of succesvol afgerond zal worden, dan kan schuldhulpverlening worden afgewezen of beëindigd.
2. Schuldhulpverlening kan onder andere worden afgewezen of beëindigd indien:
a. het inkomen nog niet op orde is;
b. belanghebbende heeft aangegeven te gaan scheiden, maar waarbij de scheiding nog niet is uitgesproken of wel dat sprake is van ontbinding geregistreerd partnerschap en dit nog niet heeft plaatsgevonden;
c. eerst een passende woonsituatie moet worden gevonden;
d. een ex-onderneming op naam van belanghebbende staat, die nog niet financieel is afgehandeld, bijvoorbeeld doordat nog geen belastingaangifte is gedaan;
e. een alimentatieplicht door de rechter is opgelegd die niet passend is in het budget;
f. er niet-saneerbare vorderingen zijn die eerst betaald moeten worden;
g. het feitelijke verblijfadres niet gelijk is aan het in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen adres;
h. de schuldhulpverlening/Wsnp succesvol is afgerond;
i. een schriftelijk verzoekt om beëindiging wordt ingediend;
j. belanghebbende is overleden;
k. niet of niet voldoende is voldaan aan de verplichtingen zoals opgenomen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode en de modules van de NVVK) en in deze beleidsregels of aan overige opgelegde verplichtingen;
l. belanghebbende zich ten opzichte van de medewerkers, belast met de uitvoering van de schuldhulpverlening, misdraagt;
m. tijdens het schuldhulpverleningstraject frauduleuze handelingen worden verricht;
n. er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;
o. er sprake is van een faillissement;
p. er sprake is van een gewijzigde situatie die van invloed is op de schuldhulpverlening waardoor deze niet kan worden voortgezet of niet langer passend of noodzakelijk is;
q. de gestelde doelen zijn gerealiseerd.
3. Als er bij een afwijzing of beëindiging van de schuldhulpverlening zorgen zijn over de (psycho-sociale) gezondheidssituatie van belanghebbende of als er een gezin met inwonende minderjarige kinderen bij betrokken is, dan kan er een zorgmelding bij het Meldpunt zorg en overlast worden gedaan.
Artikel 49o. Uitsluiting schuldhulpverlening
1. Als de schuldhulpverlening of de Wsnp voortijdig is beëindigd door aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van (nieuwe) schuldhulpverlening.
2. Als binnen de uitsluitingstermijn van drie jaar toch aanspraak wordt gemaakt op schuldhulpverlening, dan kan schuldhulpverlening toegekend worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college kan aan die toekenning aanvullende voorwaarden/verplichtingen verbinden waarmee belanghebbende voorafgaand akkoord dient te gaan.
3. Als de schuldhulpverlening en/of de Wsnp is beëindigd, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van schuldhulpverlening.
Paragraaf 7.2 Regels Sociaal medische indicatie kinderopvang
Artikel 50. Sociaal medische indicatie kinderopvang
1. Het college kan een bijdrage verstrekken in de kosten van kinderopvang als ouder(s) vanwege lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperkingen problemen ondervinden bij de opvang en zorg van hun kind tot de leeftijd van 10 jaar.
2. Voor de bijdrage genoemd in lid 1 gelden de volgende regels:
a. de inkomenstabel en het maximale tarief zoals de Belastingdienst hanteert wordt toegepast;
b. voor zover recht bestaat op de kinderopvangtoeslag op grond van artikel 1.6 Wet kinderopvang) is er geen recht op een bijdrage op grond van dit artikel;
c. voor kinderen in de leeftijd tot 4 jaar wordt uitgegaan van dagopvang en komen maximaal 6 dagdelen of maximaal 33 uur per week voor vergoeding in aanmerking;
d. voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 10 jaar wordt uitgegaan van Buitenschoolse opvang en komen maximaal 3 dagdelen per week voor vergoeding in aanmerking, waarbij tijdens de schoolvakanties op deze dagen volledige dagopvang;
e. uitgesloten zijn ouders met een kind met een indicatie voor- en vroegschoolse educatie (VVE);
f. Vervallen.
Paragraaf 7.3 Regels Blijverslening
Vervallen.
Artikel 51. Begrippen
Vervallen.
Artikel 51a. De aanvraag voor een Blijverslening
Vervallen.
Artikel 51b. Toewijzing aanvraag Blijverslening
Vervallen.
Artikel 51c. Intrekkingsgronden
Vervallen.
Artikel 51d. Voorwaarden waaronder een Blijverslening wordt verstrekt
Vervallen.
Paragraaf 7.4 Regels voor kosten peuteropvang
Artikel 52a. Begrippen
1. Begrippen die in deze paragraaf worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en aanverwante regelingen.
2. Peuteropvang: kinderopvang volgens artikel 1.1 Wet Kinderopvang, waarbij dit voor maximaal 8 uur per week en 40 weken in het jaar wordt aangeboden, verdeeld over twee dagdelen per week.
Artikel 52b. Doelgroep
1. Aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage van de gemeente in de kosten van peuteropvang voor een ten laste komend kind als:
a. het een kind betreft in de leeftijd van 2 tot 4 jaar.
b. vervallen;
c. vervallen;
d. uitgesloten zijn ouders die vallen onder de doelgroep kinderopvangtoeslag volgens artikel 1.6 Wkkp voor zover zij het aantal uren kinderopvangtoeslag ontvangen zoals bedoeld in artikel 52a lid 2;
e. uitgesloten zijn ouders met een kind met een indicatie voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en een sociaal- medische indicatie voor kinderopvang zoals bedoeld in artikel 50 van deze regels.
2. Indien de voorzieningen zoals genoemd onder lid 1 sub d en sub e onvoldoende soelaas bieden, is er de mogelijkheid tot individualisering in besluitvorming.
Artikel 52c. Berekening hoogte bijdrage gemeente
1. Bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage van de gemeente wordt dezelfde berekening gehanteerd als gebruikt voor kinderopvangtoeslag via de Wkkp artikel 1.8 en 1.9 en het daarop gebaseerde Besluit kinderopvangtoeslag.
2. Het maximaal aantal uren waarvoor de bijdrage van de gemeente wordt verleend bedraagt 8 uur per week en 40 weken in het jaar, verdeeld over twee dagdelen per week.
3. De bijdrage van de gemeente wordt verstrekt voor de gehele periode, totdat het kind 4 jaar oud is, zolang het kind gebruik blijft maken van de peuteropvang.
Artikel 52d. Uitbetaling van de bijdrage van de gemeente
Na overleg van de (pro forma) nota of getekende overeenkomst, wordt de bijdrage peuteropvang van de gemeente, periodiek, rechtstreeks door de gemeente aan de kinderopvangorganisatie betaald.
Paragraaf 7.5 Voorzieningen voor kinderen
Artikel 53. Voorwaarden
Vervallen.
Artikel 54. Kosten schoolgaande kinderen
1. Voor de kosten van schoolgaande kinderen kan een aanvraag worden ingediend bij de stichting Leergeld. De stichting Leergeld verstrekt de voorzieningen in natura.
2. De gemeente regelt bij overeenkomst met de stichting Leergeld voor welke kosten van schoolgaande kinderen een voorziening kan worden verstrekt.
Artikel 55. Deelname sportieve en culturele activiteiten
1. Kinderen kunnen jaarlijks deelnemen aan een sportieve óf een culturele activiteit.
2. Deelname aan een sportieve of culturele activiteit vindt plaats via het Jeugddeelnamefonds Alphen.
Artikel 56. Betaling van de bijdrage
Vervallen.
Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten
Geen nadere regels.
Hoofdstuk 9 Slotbepalingen
Artikel 57. Citeertitel
Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn.
Artikel 58. Inwerkingtreding
Deze wijziging van de Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn treedt in werking op 1 januari 2025.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn op 3 februari 2015 en gewijzigd bij besluit van 29 september 2015 (1ste wijziging) en 10 november 2015 (2de wijziging) en 8 november 2016 (3e wijziging), 7 november 2017 (4de wijziging), 14 november 2017 (5de wijziging),13 maart 2018 (6de wijziging) en 20 november 2018 (7de wijziging) en 15 oktober 2019 (8ste wijziging) en 1 januari 2020 (9e wijziging) en 9 november 2021 (10e wijziging), 8 november 2022 (11e wijziging), 19 maart 2024 (12e wijziging) en 12 november 2024 (13e wijziging).
Ondertekening
de secretaris, de burgemeester,
M. van Kruijsbergen mr. drs. J.W.E. Spies
Bijlage 1: Resultaten Huishoudelijke hulp
Vervallen.
Bijlage 2: Normenkader huishoudelijke hulp
1. Inleiding huishoudelijke ondersteuning
Op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ondersteunen gemeenten inwoners bij het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren en participeren in de maatschappij. Eén van de maatwerkvoorzieningen die hiervoor kan worden ingezet is de Huishoudelijke ondersteuning (HO). Huishoudelijke ondersteuning kan als maatwerkvoorziening worden ingezet als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden of wanneer er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden. Dit kan gedeeltelijke of volledige overname zijn van huishoudelijke taken. Als dit nodig is kan hieronder ook de verzorging van gezonde, jonge gezinsleden bij uitval van ouders en/of verzorgers horen. Oorzaken van het (dreigende) disfunctioneren van het huishouden zijn een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem.
Het doel van HO is dat een inwoner kan wonen in een schoon en leefbaar huis. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, (in gebruik zijnde) slaapkamer(s), keuken, sanitaire ruimte(s) en gang/trap.
Voor de bepalen van de individuele indicatie van de maatwerkvoorziening HO maken we gebruik van het meest recente HHM-normenkader, juni 2019. Hierbij is altijd sprake van maatwerk. Met het behulp van het normenkader leveren we hulp volgens moderne normen.
Het normenkader gaat uit van de Basismodule Schoon en Leefbaar Huis. Voor het grootste deel van onze inwoners is deze module voldoende. Als inwoners, als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen, onvoldoende ondersteund worden door het inzetten van de basismodule ‘Schoon en leefbaar huis’ kan één van de volgende aanvullende modules worden ingezet:
• Wasverzorging
• Boodschappen
• Regie en organisatie
• Maaltijden
• Kindzorg
De inzet kan van tijdelijke aard zijn. Bijvoorbeeld omdat er mogelijkheden zijn voor de inwoner om de ondersteuning op termijn anders te organiseren, waardoor er geen inzet op dit resultaat meer nodig is.
HO wordt alleen geboden als er geen andere oplossingen zijn. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren tot de eigen verantwoordelijkheid. Dit kan betekenen dat een deel van de HO wordt uitgevoerd door de inwoner en een ander deel geïndiceerde HO is. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dat betekent dat van de inwoner verwacht mag worden dat er rekening wordt gehouden met de inrichting van de woning en de planning van de werkzaamheden, te denken valt aan het zo ver als mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.
Uit de eigen verantwoordelijkheid volgt ook dat het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het zoeken van oplossingen voor de omvang van de schoonmaaktaak door type/grootte van de woning behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden). De aanwezigheid van huisdieren is een eigen keuze. Het zoeken van oplossingen voor de omvang van de schoonmaaktaak door de aanwezigheid van huisdieren behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Extra minuten worden alleen in uitzonderingssituaties toegekend: als het echt duidelijk is dat dit in een specifieke cliëntsituatie beter is, bijvoorbeeld voorkomen van andere problematiek. Het oordeel van de consulent is hierbij doorslaggevend. Overleg over maatwerk zal altijd plaatsvinden met collega Wmo-adviseur(s) of de backoffice.
Als HO tijdelijk (korter dan 3 maanden) nodig is, kennen we dit niet toe. Dit kunnen inwoners zelf overbruggen; al dan niet met hulp van het netwerk. Alternatieven zijn particuliere hulp. Het onderhoud van de buitenruimte (ramen, balkon, tuin e.d.) wordt niet tot het huishouden gerekend.
2. Algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen.
Bij het onderzoek naar de noodzaak van HO worden verschillende factoren in overweging genomen, zoals de mogelijkheden om het zelf of met hulp te organiseren. Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de inwoner niet over, maar het helpt de inwoner op weg om het resultaat te behalen. De leefeenheid van de inwoner is primair zelf verantwoordelijk voor het huishouden. De inwoner is verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste (ter zake doende) informatie. Het is aan de inwoner om actief bij te dragen aan het zorgvuldig onderzoek en belangrijke zaken te berde te brengen: ook als de consulent bepaalde informatie mogelijk niet heeft gevraagd.
Als de inwoner één of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn om het huishoudelijk werk te verrichten/over te nemen, komt een inwoner niet in aanmerking voor HO. We spreken dan van 'gebruikelijke hulp'. Als er gebruikelijke hulp aanwezig is, biedt het college geen of minder ondersteuning. Gebruikelijke hulp betreft de normale, dagelijkse zorg op basis van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de leefeenheid (huisgenoten) voor elkaar, omdat ze als leefeenheid samen een huishouden voeren. Onder leefeenheid verstaan we een geheel aan personen waarmee iemand op hetzelfde adres feitelijk woonachtig is en een huishouden deelt. Als er huisgenoten binnen de leefeenheid zijn die huishoudelijke werkzaamheden kunnen overnemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar. Studie, culturele achtergrond, geloofsovertuiging of (vrijwillige) werkzaamheden vormen geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien.
Als er sprake is van commerciële kamer(ver)huur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot de leefeenheid. De huurder wordt geacht zijn eigen gehuurde kamer te onderhouden.
Algemene voorzieningen of technische hulpmiddelen
Als algemene voorziening worden de volgende diensten of hulpmiddelen aangemerkt:
Diensten:
• Was- en strijkservice
• Sociale alarmering
• Boodschappenservice
• Maaltijdvoorzieningen
• Klussendienst of vrijwilligers
• Ramenwasservice (buitenzijde)
• Kinderopvang/peuterspeelzaal
Hulpmiddelen
• Verhoging voor de wasmachine
• Droger
• Afwasmachine
• Grijper (om spullen van de grond op te ruimen)
Bij de beoordeling of de inzet van een dienst of een technisch hulpmiddel het probleem kan oplossen wordt naar de aanwezigheid en beschikbaarheid van het hulpmiddel gekeken. Tevens wordt de afweging gemaakt of de inwoner de technische en financiële mogelijkheid heeft om hier in te voorzien.
Particuliere hulp
Inzet van een particuliere hulp wordt in beginsel gezien als een gerealiseerde eigen oplossing. Wanneer een inwoner al geruime tijd gebruik maakt van particuliere HO en de inwoner meldt zich met de vraag om een persoonsgebonden budget voor de financiering van de huidige hulp, dan zal uit de beoordeling in de indicatiestelling kunnen blijken dat er geen belemmering in het voeren van het huishouden aanwezig is omdat de inwoner een eigen oplossing heeft gerealiseerd.
Anders is het wanneer een persoon jarenlang gebruik maakt van een particuliere hulp en nu merkt dat er om medische redenen extra ondersteuning noodzakelijk is om het huishouden te voeren. Dan kan de gemeente eventueel (aanvullend) compenseren. Wanneer een persoon als gevolg van een terugval van inkomen/een wijziging in de financiële situatie niet langer in staat is de particuliere zorg zelf te bekostigen dan wordt de particuliere HO niet meer als voorliggende oplossing beschouwd. Ook indien de particuliere hulp ermee ophoudt en de inwoner geen vervanging kan vinden, zal de hulpvraag onderzocht worden en kunnen leiden tot een indicatie huishoudelijke hulp in natura.
3. Uitgangspunten
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening maken we gebruik van het meest recente HHM-normenkader, juni 2019. In de basisuren wordt het lichte en zware schoonmaakwerk verricht (o.a. stofzuigen, afnemen van stof, reinigen van vloeren, sanitair en het verschonen van de bedden). De basisuren kunnen naar eigen inzicht en in overleg met de aanbieder ingezet worden als de inwoner zelf regie heeft over het huishouden. Hierdoor kan de inwoner eigen voorkeuren aangeven en inplannen in overleg met de hulp.
In meerdere gevallen heeft de rechtbank en uiteindelijk ook de CRvB (10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835) het onderzoek -dat door bureau HHM en KPMG Plexus is uitgevoerd- beoordeeld als ‘objectief, onafhankelijk en deugdelijk’. Daarmee voldoet het aan de criteria die eerder door de CRvB zijn gesteld en kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de Huishoudelijke Ondersteuning door een gemeente.
Door uit te gaan van de “gemiddelde cliëntsituatie” en de mogelijkheid van meer of minder inzet kan dit normenkader in iedere gemeente en voor iedere cliënt worden toegepast (aansluitend aan het geldende gemeentelijke beleid).
Bij toepassing van het normenkader maakt de toegang een optelsom van de resultaatgebieden waarbij de inwoner ondersteuning nodig heeft. Zo nodig wordt ‘meer inzet’ opgeteld en ‘minder inzet’ afgetrokken. Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:
De ondersteuningstijd, zoals in het kader weergegeven bij de gemiddelde cliëntsituatie, betreft volledige professionele overname van alle activiteiten. Dit vormt de basis voor het maatwerk voor de individuele cliënt.
De indicatie is in minuten per week/jaar.
De hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde minuten per week, in overleg met de inwoner. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten uit het ondersteuningsplan met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet iedere week hoeven te worden uitgevoerd).
Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd. Het betreft dus geen instructietijd voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. In ieder huishouden, in iedere situatie, is sprake van net weer wat andere verdelingen van activiteiten en van de tijd die dit kost.
In het normenkader is naast de directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de cliënt en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen.
De geïndiceerde uren zijn daadwerkelijke uren: 2 uur indicatie betekent 2 uur hulp, inclusief de indirecte tijd. De hulp neemt pauze in eigen tijd; pauze is geen onderdeel van de indirecte tijd.
De totale tijd die conform het normenkader beschikbaar wordt gesteld, zien wij als het jaarlijks aantal minuten/uren dat is te besteden ten behoeve van de te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde cliëntsituatie. Voorwaarde hiervoor is daarom dat goed onderzoek is gedaan naar de individuele situatie van de cliënt (keukentafelgesprek).
Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen kunnen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In die gevallen is het normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.
We gaan uit van de gemiddelde cliëntsituatie:
Een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;
Wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;
Er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;
De cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;
De cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
Er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
Er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;
De woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.
Niet iedere cliënt past in deze omschrijving van de gemiddelde cliëntsituatie. Voor cliënten waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze staan in het normenkader als ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd. De aanwezigheid van deze kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is. Wmo-adviseurs zijn deskundige professionals en in staat om te beoordelen of er extra maatwerk moet worden toegepast: hun oordeel is doorslaggevend bij de vraag of er extra inzet nodig is. Bij afwijking van de standaardmodule zal de Wmo-adviseur altijd overleggen met collega Wmo-adviseur(s) of de backoffice.
Als tijdens het onderzoek blijkt dat er meer uren ondersteuning nodig zijn dan de basismodule, kan er een aanvullende module ingezet worden. Dit kan alleen nadat er zorgvuldig onderzoek is gedaan en er een objectiveerbare (medische) beperking is vastgesteld. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief) ernstige klachten ten gevolge van een (huisstofmijt)allergie of een hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen. Met objectiveerbaar bedoelen we dat er sprake is van een ‘duidelijke situatie’, bijvoorbeeld als een arts een beperking heeft vastgesteld of als de Wmo-adviseur tijdens het huisbezoek waarneemt dat iemand beperkingen heeft waardoor sprake is van extra vervuiling die extra inzet van tijd nodig maakt. Als de inwoner van mening is dat hij een aandoening heeft die tot meer inzet zou moeten leiden is het aan de inwoner om (medische) gegevens c.q. een doktersverklaring aan te leveren ter onderbouwing. Bij twijfel vragen we een medisch advies.
Er wordt/worden geen extra module(s) ingezet als de inwoner de belemmeringen kan wegnemen door de inzet van voorliggende voorzieningen, een algemeen gebruikelijk hulpmiddel kan aanschaffen, het kan oplossen binnen het netwerk of zelf dingen kan aanpassen, door bijvoorbeeld de woning te herindelen.
De grootte van het huis, of de aanwezigheid van dieren is geen reden om een extra module in te zetten: het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zelf oplossingen te zoeken voor de gevolgen hiervan op de schoonmaaktaak.
We passen de volgende beleidsuitgangspunten toe:
Definitie van het resultaat: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van inwoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Dit betekent dat het onderhoud van zaken zoals zilver en het in de was zetten van meubels niet onder onze compensatieplicht valt.
De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft: De inwoner moet gebruik kunnen maken van de elementaire leefruimten: een schone woonkamer, (in gebruik zijnde) slaapkamer(s), keuken, sanitaire ruimte(s) en gang/trap. De inrichting en bewerkelijkheid van de woning kan ertoe leiden dat er meer inzet nodig is om de woning schoon te houden. Bijvoorbeeld door ouderdom van de woning, staat van onderhoud, hoogte van plafonds, tocht en stof.
De grootte van het huis is geen aanleiding om meer hulp toe te kennen. We nemen alleen de ruimten mee die intensief in gebruik zijn. Ruimten die niet intensief gebruikt worden, worden bijvoorbeeld om de week of eens per maand schoongemaakt. Ook de aanwezigheid van veel meubels, beeldjes/fotolijstjes of huisdieren etc. is geen reden om meer hulp toe te kennen. In de basis is dit een eigen keuze, hier kan alleen van afgeweken worden als het persoonskenmerken betreft (bijvoorbeeld als het huisdier een functie heeft ten aanzien van participatie). Bij afwijking van de standaardmodule zal de Wmo-adviseur de situatie intern overleggen.
De afbakening van activiteiten die niet onder de voorziening vallen: Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, het opruimen van schuur/garage, wassen van de auto of schoonmaken van de stoep etc.) vallen buiten de gemeentelijke compensatieplicht op grond van voorliggende voorzieningen en maken dus geen onderdeel uit van HO.
De normering van de voorziening: HO wordt geïndiceerd in minuten/uren, de indicatiestelling voor HO wordt gedaan door de gemeente. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening HO maken we gebruik van het HHM-normenkader. Dit normenkader geldt als richtlijn. Het daadwerkelijk aantal toe te kennen minuten/uren HO wordt afgestemd op de individuele situatie en is maatwerk.
De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader: Wanneer inwoners als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de Basismodule Schoon en Leefbaar Huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.
Werkwijze
Tijdens een gesprek wordt onderzocht of de inwoner op eigen kracht of met behulp van zijn netwerk het gewenste resultaat, een schoon en leefbaar huis, kan behalen. Met de inwoner wordt besproken welke beperkingen hij ondervindt in het schoon en leefbaar houden van zijn woning. Hierbij wordt gekeken naar hoe de inwoner denkt dat hier invulling aan kan worden gegeven.
Vervolgens wordt, nadat een aanvraag is ingediend, een beschikking afgegeven, waarin wordt aangegeven welk resultaat moet worden behaald en welke tijd hiervoor beschikbaar is. Het toegekende resultaat en de benodigde tijd (te bepalen door het college) worden door de zorgaanbieder uitgevoerd in samenspraak met de inwoner.
De aanbieder stemt met zijn klant af welke taken met welke frequentie worden uitgevoerd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis.
4. Resultaten
Basismodule: Resultaat Schoon en Leefbaar Huis
Het resultaat van de ondersteuning is dat de bewoner beschikt over een schoon en leefbaar huis. Het omvat het lichte en zware schoonmaakwerk. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van inwoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Dit betekent dat inwoners gebruik moeten kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap (Trap: alleen als de genoemde ruimten zich niet op de begane grond bevinden). De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoon te realiseren, volgens de moderne normen van hygiëne.
Indien een inwoner eigen regie heeft, mag van hem/haar worden verwacht dat de werkzaamheden worden geprioriteerd en in afstemming met de aanbieder keuzes worden gemaakt. Indien de inwoner de lichte huishoudelijke taken zelf kan, al dan niet met hulp van het netwerk, wordt vanwege eigen mogelijkheden cliënt en/of netwerk 15 minuten in mindering gebracht op de basis-cliëntsituatie (volledige overname: 125 minuten per week).
Bij de basismodule worden alleen de ruimten meegenomen die intensief in gebruik zijn. Voor overige ruimten, die af en toe worden gebruikt, (zoals, wasruimte, logeerkamer, zolder, kantoor etc.) wordt 5 minuten toegekend. Een logeerkamer die incidenteel wordt beslapen kan door de logee weer schoon worden opgeleverd en hiervoor wordt geen (extra) HO toegekend. Ook de aanwezigheid van veel meubels, beeldjes/fotolijstjes of huisdieren etc. is geen reden om meer hulp toe te kennen. In basis is dit een eigen keuze. De inwoner wordt geacht in eerste instantie zelf bij te dragen aan het efficiënt kunnen uitvoeren van de ondersteuningsactiviteiten, door bijvoorbeeld de inrichting aan te passen. Hier kan alleen van afgeweken worden als het persoonskenmerken betreft (bijvoorbeeld als het huisdier een functie heeft ten aanzien van participatie). Bij afwijking van de standaardmodule zal de Wmo-adviseur altijd overleggen collega Wmo-adviseurs of de backoffice.
Als er extra goed of extra vaak moet worden schoongemaakt door beperkingen van de cliënt kennen we dit toe als enige extra inzet als dit kan gebeuren in de vorm van extra tijd tijdens het geplande (wekelijkse) bezoek. Dit is maximaal 30 minuten. Als het nodig is om een extra keer (per week) te komen kennen we maximaal 60 minuten per week extra toe. Dit is bijvoorbeeld het geval als een toilet vanwege incontinentie vaker dan 1 keer per week moet worden schoon gemaakt. Als het alleen gaat om (snel) schoonmaken van het toilet, is 60 minuten uiteraard te veel. Als er meer dingen moeten gebeuren om het huis schoon en leefbaar te houden komt het maximum van 60 minuten in beeld.
Uitgangspunt blijft ondersteuning op maat, waarbij het de deskundigheid van de Wmo-adviseur is om te bepalen hoeveel er daadwerkelijk nodig is.
De geïndiceerde uren zijn daadwerkelijke uren: 2 uur indicatie betekent 2 uur hulp. Hierbij is rekening gehouden met indirecte tijd (tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie tussen inwoner en hulp en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen). De hulp neemt pauze in eigen tijd; pauze is dus geen onderdeel van de indirecte tijd.
Resultaat Wasverzorging (extra module)
Van de inwoner verwachten we dat hij voor het verzorgen van de was zoveel mogelijk gebruik maakt van voorliggende voorzieningen. Indien dit niet mogelijk is kan het resultaat wasverzorging worden ingezet. Het gaat hierbij om het wassen, drogen en in uitzonderlijke situaties strijken van bovenkleding. En/of indien noodzakelijk om het wassen en drogen voor bed- en linnengoed.
Het doel van dit resultaat is dat de persoon beschikt over schone kleding en schoon bedden- en linnengoed. Het gaat hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. De verzorging van de was, zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied, omvat het behandelen van vlekken, het wassen, het drogen en vouwen van de was en het terugleggen van kleding en beddengoed in de kast. De uiteindelijke invulling hiervan is aan de klant in overleg met de aanbieder. De inwoner dient met de aanbieder te bespreken hoe de uren op de meest effectieve manier ingezet kunnen worden en welke werkzaamheden de inwoner eventueel zelf nog kan doen (voorsorteren, vouwen etc.).
Verwacht mag worden dat de bewoner beschikt over een wasmachine en droger. Als deze er niet is/zijn, valt de aanschaf onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager. We verwachten ook dat een inwoner wasmachine en droger op ooghoogte plaatst (of laat plaatsen) of van zolder naar de eerste etage verplaatst (of laat plaatsen), als hij daardoor zelf de wasverzorging kan doen. Daarnaast verwachten we dat de inwoner al het mogelijke doet om het ontstaan van extra was te beperken, bijvoorbeeld door de aanschaf van strijkvrije kleding en het gebruiken van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten. Deze opsomming is niet limitatief. Dat betekent dat er ook andere dingen gevraagd kunnen worden, ter voorkoming van extra was. Strijken wordt alleen ingezet bij bovenkleding en als er een noodzaak voor is; hiervan kan sprake zijn bij werkkleding. Bedden- en linnengoed wordt nooit gestreken.
Als er sprake is van een gezonde huisgenoot valt dit vrijwel altijd onder gebruikelijke zorg; dan biedt de gemeente geen ondersteuning.
Resultaat Boodschappen (extra module)
Iedereen moet beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Tot de goederen voor primaire levensbehoeften worden boodschappen gerekend die nodig zijn voor dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks worden gebruikt. Grotere inkopen, zoals kleding en duurzame goederen zoals (huishoudelijke) apparaten, vallen hier niet onder. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als boodschappen- en/of maaltijdenservices ontoereikend zijn.
Categorie 2: Resultaat Regie en organisatie (extra module)
De bewoner moet zelf regie over het huishouden kunnen hebben om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Hiervoor heeft hij regelvermogen nodig, moet hij besluitvaardig kunnen zijn en initiatief kunnen nemen. Indien de inwoner moeite heeft met regie houden en planning van de werkzaamheden, zelfstandig, of met behulp van het netwerk, kan er ondersteuning worden geboden.
Er dient per individu een inschatting gemaakt te worden of er in alle redelijkheid kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het doen van het huishouden nog is te trainen. Er zijn geen weegfactoren voor het resultaatgebied ‘regie en organisatie’ geformuleerd. Wel zijn er beïnvloedende factoren, zoals de leerbaarheid van een inwoner. Hoe sneller de activiteiten zijn aangeleerd, hoe sneller de ondersteuning eindigt. Het gaat bij het resultaatgebied ‘regie en organisatie’ om 2 doelen:
1. Het aanleren (en samen uitvoeren) van activiteiten gericht op de resultaten:
• ‘schoon en leefbaar huis’
• ‘schone was’
• ‘maaltijden’
Deze categorie ondersteuning wordt ingezet bij inwoners die leerbaar zijn, zoals mensen met een (recente) lichamelijke beperking of mensen die de activiteiten nooit hebben aangeleerd maar deze moeten gaan uitvoeren door het wegvallen van een partner of gezinslid. Het gaat om tijdelijke ondersteuning (maximaal 6 weken).
2. Structureel adviseren, organiseren (en samen uitvoeren) van activiteiten gericht op de resultaten:
• ‘schoon en leefbaar huis’
• ‘schone was’
• ‘maaltijden’
Dit betreft inwoners die beperkter leerbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege psychiatrische of cognitieve problemen als dementie, niet aangeboren hersenletsel (NAH), of een licht verstandelijke beperking (LVB). De ondersteuning is structureel noodzakelijk. Bij deze categorie wordt conform het normenkader 30 minuten per week toegekend.
Resultaat Maaltijdverzorging (extra module)
Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig één keer per dag de broodmaaltijd(en) wordt bereid en klaargezet en één keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet.
In het onderzoek wordt gekeken of voorliggende voorzieningen, zoals kant-en-klaar-maaltijden van de supermarkt, mee-eten bij een verzorgingshuis, maaltijdbezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Indien een persoon niet (meer) in staat is zelf of met hulp van de omgeving maaltijden te verzorgen en voorliggende voorzieningen niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leiden, kan ondersteuning door de gemeente worden bezien.
Als er een huisgenoot aanwezig is om de maaltijd klaar te zetten/op te warmen is dit voorliggend en hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden. Ook wanneer de inwoner op eigen kracht (of met één van de kinderen, buren of kennissen) hulp kan realiseren is dit voorliggend op een maatwerkvoorziening.
------------------------------------------------------------------------------------------
Broodmaaltijden: tafel dekken, eten en drinken klaarzetten (1 maaltijd op tafel, 1 maaltijd in de koelkast), afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen.
20 minuten per dag per huishouden, of zoveel minder indien inwoner netwerk heeft of eigen mogelijkheden
Warme maaltijd: maaltijd opwarmen, tafel dekken, eten en drinken klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser in/uitruimen.
20 minuten per dag per huishouden, of zoveel minder indien inwoner netwerk heeft of eigen mogelijkheden.
------------------------------------------------------------------------------------------
Voor het bereiden van maaltijden (= koken) wordt geen voorziening op basis van de wet verstrekt. De reden hiervoor is dat er voldoende algemeen toegankelijke voorzieningen beschikbaar zijn.
Voor het resultaat ‘maaltijden’ is alleen de weegfactor ‘de aanwezigheid van een vaatwasser’ van toepassing. Dit bepaalt of in het huishouden de vaatwasser moet worden in- en uitgeruimd, of dat er moet worden afgewassen. Als inwoner ondersteund moet worden bij het feitelijke eten en/of drinken valt deze hulp onder de Zorgverzekeringswet.
Indicaties worden voor maximaal 5 jaar ingezet.
Resultaat Kindzorg (extra module)
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder(s) en/of verzorger(s). Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen en/of ziekte (tijdelijk) niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren.
Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouder(s)/verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo.
Uitgangspunten bij de zorg voor kinderen
Zorg voor de kinderen omvat het:
• wassen,
• douchen,
• aankleden,
• verschonen van luiers,
• het voeden van baby's.
Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Zijn er algemene of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de inwoner op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de kinderen?
Hieronder wordt aangegeven wat verwacht kan worden van gezonde kinderen in een bepaalde leeftijdsfase in relatie tot zorg.
Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
• moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen;
• zijn tot 4 jaar niet zindelijk;
• hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
• hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging;
• zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeel ook;
• sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week;
• hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan;
• hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week.
Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging;
• sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week;
• hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer;
• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.
Jongeren van 18 tot en met 22 jaar :
Kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen:
• het schoon houden van sanitaire ruimte en één kamer;
• de was doen voor 1 persoon;
• boodschappen doen voor 1 persoon;
• de maaltijden verzorgen;
• afwassen en opruimen.
Indien nodig en mogelijk kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun activiteiten behoren.
De zorg door kinderen en jong-volwassenen wordt in mindering gebracht op de indicatie voor het gezin. Het betreft te allen tijde maatwerk.
Jongeren van 23 jaar en ouder:
Van hen wordt verwacht dat zij alle huishoudelijke activiteiten kunnen overnemen.
Normtijden Kindzorg:
Voor kinderen tot 5 jaar geldt:
Naar bed brengen: 10 minuten per keer per kind
Uit bed halen: 10 minuten per keer per kind
Wassen en kleden: 30 minuten per kind
Eten/en of drinken geven: 20 minuten broodmaaltijd/25 minuten warme maaltijd
Babyvoeding (fles geven): 20 minuten per keer per kind
Luier verschonen: 10 minuten per keer per kind
Naar school/kinderdagverblijf/
peuterspeelzaal brengen: 15 minuten per keer per gezin
Bovenstaande tijden gelden tot een maximum van 40 uur per week voor een maximum van 3 maanden en zoveel korter indien mogelijk.
Bron: CIZ normtijden 2006
Persoonsgebonden budget Huishoudelijke Ondersteuning
In het gesprek met inwoner wordt een indicatie gesteld voor een maatwerkvoorziening in de vorm van HO. Bij de keuze van inwoner voor HO in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb) worden in het ondersteuningsplan de activiteiten beschreven welke inwoner of zijn sociale netwerk zelf kan uitvoeren en welke activiteiten ondersteuning behoeven.
Op basis van dit ondersteuningsplan wordt door de gemeente het aantal uren en minuten HO bepaald op basis van het normenkader HHM.
Bijlage 3: Resultaatgebieden Begeleiding
Begeleiding kan zich richten op versterking van de zelfredzaamheid van de inwoner op een -of meerdere –domeinen die in de zelfredzaamheidsmatrix zijn opgenomen: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie en Justitie. De verschillende treden van de participatieladder (geïsoleerd, sociale contacten buiten de deur, deelname aan georganiseerde activiteiten, onbetaald werk, betaald werk met ondersteuning en betaald werk) geven doelen aan t.a.v. participatie.
De inwoner heeft onderdak
De ondersteuning richt zich op het creëren van noodzakelijke voorwaarden om de ondersteuning te bieden. Soms kan dat niet adequaat/doelmatig in de thuissituatie.
De inwoner kan optimaal sociaal en persoonlijk functioneren
De ondersteuning is gericht op versterking van de (dag)structuur, het voeren van regie of de praktische vaardigheden op sociaal en persoonlijk vlak. Bijvoorbeeld het maken en volgen van een dag- of weekplanning, het verder ontwikkelen van sociale vaardigheden of het vergroten van het sociale netwerk.
De inwoner kan deelnemen aan de samenleving
De ondersteuning is gericht op versterking van de participatie in de samenleving. De verschillende treden van de participatieladder geven doelen aan .
De inwoner kan zijn financiële huishouding voeren
De ondersteuning richt zich op structuur/regievoering en op praktische vaardigheden op financieel-administratief vlak. Bijvoorbeeld het voeren van de thuisadministratie. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner betaalt zijn rekeningen op tijd’.
De inwoner heeft een structuur/invulling van de dag
De ondersteuning richt zich op het deelnemen aan activiteiten die zorgen voor structuur en/of invulling van de dag. Het kan een opstap zijn naar ontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.
Dagbesteding ook aan de orde zijn om de mantelzorger te ontlasten. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner heeft een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden”.
De inwoner is verzorgd/voert de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zoveel als mogelijk zelf uit
De ondersteuning richt zich op het aansturen van/toezicht houden op de persoonlijke verzorging van de inwoner en het nakomen van afspraken met zorgprofessionals. Wanneer beperking m.n. veroorzaakt wordt door een verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychiatrische problematiek dan kan ook lijfgebonden persoonlijke verzorging worden geboden. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner neemt zijn medicatie op tijd in”.
De mantelzorgers van de inwoner worden tijdelijk ontlast
Dit bestaat onder andere uit het geven van informatie en advies, het organiseren van lotgenoten contacten en bijeenkomsten en respijtzorg.
Bijlage 4: Afwegingskader gebruikelijke hulp en eigen kracht
Vervallen
Bijlage 5: Afwegingskader financiële draagkracht bij maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp
Vervallen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2. Voorwaarden pgb
Vervallen.
Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk
Vervallen.
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
In principe heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb inkoopt. Daarmee heeft hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Tegelijkertijd is voor professionele aanbieders ook de Jeugdwet en de Wmo 2015 van toepassing. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Zoals gezegd gaat het hierbij onder meer om verantwoorde hulp, het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het beschikken over een VOG en het gebruiken van een hulpverleningsplan. Deze kwaliteitseisen worden aan alle professionele jeugdhulpaanbieders gesteld, dus ook aan aanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen.
Artikel 6. Tarief pgb
Vervallen.
Artikel 7. Uitbetaling pgb
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning geleverd zijn, waarna de SVB de uitbetaling aan de zorgaanbieder doet. Het niet bestede bedrag wordt na afloop van de verantwoordingsperiode door de SVB terugbetaald aan de gemeente. Het rijk heeft besloten dat gemeenten eenmalige pgb’s voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel in 2015 nog zelf kunnen betalen aan de inwoner. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1 januari 2015 eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht via de SVB uit te voeren.
Artikel 18. Maatwerkvoorziening noodzakelijke vervoerskosten Jeugdwet
In lijn met de Jeugdwet treft de gemeente alleen een voorziening als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen, (zie Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2012/13 33 684, nr. 3). Daarom wordt eerst gekeken of ouders/jeugdige het vervoer zelf kunnen regelen, al dan niet met inzet van het sociaal netwerk. Daarbij wordt ervanuit gegaan dat het vervoeren van een kind tot 12 jaar gewoon is en aan ouders die in staat zijn een kind tot 12 jaar zelf te vervoeren, geen vervoersvoorziening wordt toegekend.
Wanneer de jeugdige, al dan niet na begeleiding/training, in staat is zelfstandig te reizen, is een vergoeding voor vervoer niet mogelijk. Hierbij wordt gekeken of de ouders de zelfredzaamheid van de jeugdige kunnen trainen. Zijn de ouders hier niet of onvoldoende toe in staat, dan kan een dergelijke training vanuit de jeugdhulp worden aangeboden.
Wanneer de jeugdhulp genoemd in lid 1 ter ontlasting van ouders wordt ingezet kan dit niet in combinatie met een vervoersvoorziening, tenzij sprake is van belemmering van toegang tot de hulp.
De vervoersvoorziening ter ontlasting van ouders is maximaal 3 maanden of zoveel korter als in het besluit wordt aangegeven en heeft als doel ouders de gelegenheid te geven zelf een oplossing te vinden.
Artikel 19. Woningsanering
Als sprake is van een aantoonbare beperking als gevolg van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, dan kan hiervoor (onder voorwaarden) een pgb verstrekt worden.
Artikel 20. Primaat verhuizen
Onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning bestond het verhuisprimaat, wat inhield dat de woning alleen aangepast werd als verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd als woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uitkwamen, waarmee voorkomen werd dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan.
Onder de Wmo 2015 wordt bij alle meldingen de nadruk gelegd op het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de inwoner de noodzaak van de ondersteuning had kunnen voorzien. Als een maatwerkvoorziening (zoals een woningaanpassing) nodig is, dan wordt nog steeds de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Vooral bij grote woningaanpassingen wordt dus nog steeds de afweging gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om discussie over het al dan niet toekennen van een grote woningaanpassing te voorkomen, en richting te geven wordt nog steeds het verhuisprimaatbedrag gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag uitkomen, dan wordt geen grote woningaanpassing verstrekt, maar wordt de inwoner geadviseerd om te verhuizen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om niet te verhuizen. Als dat nodig is, dan wordt ondersteuning geboden bij het vinden van een geschikte woning.
Als de inwoner ervoor kiest om niet te verhuizen en zijn woning volledig aan te laten passen (en dat is technisch mogelijk), dan heeft de inwoner de mogelijkheid om het pgb voor verhuiskosten te gebruiken voor de aanpassing van de woning. Voorwaarde is dat de inwoner de woning volledig geschikt laat maken. Als daarna (dus nadat de inwoner de woning heeft laten aanpassen) nog aanvragen voor woonvoorzieningen ingediend worden, dan worden alleen woonvoorzieningen verstrekt die in een (andere) geschikte woning ook verstrekt zouden worden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de inwoner achteruit gaat en daardoor een tillift of een bijzondere toiletstoel nodig heeft. Dergelijke voorzieningen zouden immers ook nodig geweest zijn als de inwoner verhuisd was naar een geschikte woning.
Artikel 21. Verhuiskosten
Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Omdat inwoners voor dit soort verhuizingen geld kunnen reserveren, worden deze verhuizingen als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervoor wordt dus geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Ook als de inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen en bekend is met een beperking, dan wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is, dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de bijzondere bijstand. Als de inwoner als gevolg van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing geconfronteerd wordt, dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden. Dit is maatwerk.
De hoogte van de verhuiskostenvergoeding wordt afgestemd op de grootte van het huishouden. Het betreft een pgb voor de kosten van verhuizing en stoffering.
De inwoner moet zelf naar een geschikte woning zoeken. Een cliëntondersteuner kan, als dat nodig is, ondersteuning bieden. Een medewerker van het integraal ondersteuningsteam bekijkt samen met de inwoner de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist de inwoner zelf of hij de woning wil accepteren. Bij een weigering wordt de inwoner gewezen op het feit dat er slechts weinig aangepaste woningen vrijkomen.
Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden als de inwoner een aangepaste woning op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft hier situaties waarin de inwoner voor wie de woning aangepast was, verhuisd is naar een Wlz-instelling of waarin een partner, waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was, overleden is.
In uitzonderlijke situaties kan (voor maximaal drie maanden) een vergoeding verstrekt worden voor tijdelijke dubbele woonlasten, als de inwoner bijvoorbeeld tijdens de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken
Bij een aanvraag voor een aanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken en het uitrustingsniveau.
Artikel 24. Vervoerskosten
Voor het gebruik van de eigen auto wordt in principe geen vergoeding verstrekt. Pas als blijkt dat de inwoner door zijn beperking volledig aangewezen raakt op het gebruik van de eigen auto (inclusief de korte afstanden) en hierdoor zijn auto aantoonbaar meer dan voorheen nodig heeft, waarbij hij een lokale vervoersbehoefte groter dan 2000 kilometer op jaarbasis heeft, dan kan overwogen worden om een pgb te verstrekken. Hierbij worden alle vervoersvoorzieningen en/of andere oplossingen die de inwoner tot zijn beschikking heeft, meegewogen. Echter als de inwoner plotseling beperkt raakt en hij kan zijn vervoersbeperking met zijn eigen vervoersvoorziening (zoals een auto) oplossen, dan kan de conclusie getrokken worden dat de inwoner de hulpvraag zelf kan oplossen.
Artikel 25. Sportvoorziening
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de inwoner zonder sportvoorziening niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder een beperking heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, dan kan een sportvoorziening verstrekt worden. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel. Op basis van eerdere Wmo regelgeving en jurisprudentie kan gesteld worden dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een pgb te verstrekken, waarin tevens de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering meegenomen zijn. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de inwoner zelf ook verwacht worden dat hij een deel van de kosten draagt.
Als nog geen sprake is van actieve sportbeoefening, dan kan de inwoner een pgb ontvangen voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden, zodat de inwoner (met zijn beperking) een sport kan uitproberen. Hiervoor kan de inwoner een sportadvies vragen aan een revalidatiecentrum of een gecertificeerde sportschool waaraan een sportarts verbonden is.
Artikel 25b. Begeleiding
Begeleiding kan geboden worden in de vorm van een algemene voorziening of als maatwerkvoorziening. De algemene voorziening is een laagdrempelige voorziening waar inwoners begeleiding kunnen krijgen om zo zelfredzaam als mogelijk te kunnen participeren in de samenleving. De resultaatgebieden waarop deze begeleiding zich richt zijn opgenomen in bijlage 2 van de nadere regels. Als deze resultaten niet bereikt kunnen worden binnen de algemene voorziening dan krijgt de inwoner toegang tot een maatwerkvoorziening. Dit kan in de vorm van zorg in natura of met een persoonsgebonden budget.
Artikel 31. Mantelzorgwaardering
Vervallen.
Artikel 50. Sociaal medische indicatie voor kinderopvang
De sociaal medische indicatie kinderopvang (SMI) biedt ondersteuning aan gezinnen die door een beperking of andere sociaal-medische oorzaak niet volledig zelf voor hun kinderen kunnen zorgen.
De doelgroep voor sociaal-medische indicatie kinderopvang bestaat in alle gevallen uit gezinnen die geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag (uitgekeerd door de Belastingdienst).
Het is belangrijk dat bij de indicatiestelling goed gekeken wordt naar voorliggende voorzieningen. Een aanvraag wordt pas toegekend als blijkt dat er geen (of onvoldoende) gebruik kan worden gemaakt van voorliggende voorzieningen. Hierbij moet gedacht worden aan mantelzorg, gebruikelijke zorg, de peuterspeelzaal, hulp bij het huishouden, reguliere kinderopvang (als ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag) en informele zorg.
De indicatiestelling wordt gedaan door de Wmo indicatiesteller (op dit moment Participe) waarbij contact wordt gelegd bij het JGT voor een integrale benadering. In verband met veranderend rijksbeleid en jaarlijkse prijsstijgingen, indiceren we maximaal voor een periode tot 31 december (dus maximaal 1 kalenderjaar, afhankelijk van wanneer de aanvraag wordt gedaan). Toekenning voor een kortere periode is ook mogelijk, bijvoorbeeld als het kind 4 jaar wordt en naar school kan. De verstrekking gebeurt per kalenderjaar, zodat elk jaar opnieuw bekeken kan worden of er veranderingen zijn in de situatie.
Bij de toekenning van de SMI wordt gebruik gemaakt van de proefberekening toeslagen van de belastingdienst. De hoogte van een SMI is daarmee gelijk aan de hoogte van de kinderopvangtoeslag, behorend bij het inkomen van het betreffende gezin.
Artikel 51. Begrippen
Vervallen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl