Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2025

Geldend van 25-12-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2025

De raad van de Gemeente Woudenberg,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 12 november 2024;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2025

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder :

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • c.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater;

  • d.

    GBLT: het openbaar lichaam GBLT.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijke afvalwater, en:

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar Feit en Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van:

    • a.

      De persoon die bij het begin van het belastingjaar van een perceel het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      De persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Voor het eigenarendeel wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt de persoon die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijk dat deze persoon op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Voor het gebruikersdeel:

    • a.

      Gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      Gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      Het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld;

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de belastingen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. Het eigenarendeel van de rioolheffing water wordt geheven naar een vast bedrag per perceel..

  • 2. Het gebruikersdeel van de rioolheffing water wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel, woning en niet – woning, wordt afgevoerd.

  • 3. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel toegevoegd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of;

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

  • De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5. De op de voet van lid 4 van dit artikel berekende hoeveelheid opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 6. In afwijking van lid 1 wordt de belasting voor percelen waarvoor geen leidingwater wordt betrokken van het waterbedrijf en waarnaar geen grondwater of oppervlaktewater wordt opgepompt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 7. Ingeval er sprake is van een gemeenschappelijke watermeter voor twee of meer percelen, dan wordt de hoeveelheid toegevoerd water voor ieder van die percelen gesteld op een aandeel dat recht evenredig is aan het aantal percelen dat op de gemeenschappelijke watermeter is aangesloten.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedraagt per perceel € 165,07.

  • 2. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt per perceel:

    • a.

      die in hoofdzaak tot woning dient:

      • i.

        bij een eenpersoonshuishouden voor een waterafvoer van 0 m³ tot 500 m³ € 72,50;

      • ii.

        bij een meerpersoonshuishouden voor een waterafvoer van 0 m³ tot 500 m³ € 85,40.

    • b.

      die niet in hoofdzaak tot woning dient per perceel voor een waterafvoer van 0 m³ tot 500 m³ € 85,40.

  • 3. Het tarief zoals bedoeld in artikel 3, eerst lid, onderdeel b, bedraagt per perceel:

    • a.

      Bij een waterafvoer vanaf 500 m³ tot 5.000 m³ met een vast bedrag € 85,40 vermeerderd voor elke 100 m³ of gedeelte daarvan met € 15,00;

    • b.

      Bij een waterafvoer vanaf 5.000 m³ tot 10.000 m³ met een vast bedrag € 760,40 vermeerderd voor elke 100 m³ of gedeelte daarvan met € 10,00;

    • c.

      Vanaf 10.000 m³ of meer met een vast bedrag € 1260,40 en vermeerderd voor elke 100 m³ of gedeelte daarvan met € 5,00

  • Deze staffel is niet cumulatief

  • 4. Het tarief bedraagt voor percelen bedoeld in artikel 5, lid 6 van deze verordening € 51,90.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De heffingen wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belastingen zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting voor het gebruikersdeel verschuldigd over zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten van het voor dat belastingjaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na aanvang van de belastingplicht, nog volle etmalen overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing van de belasting voor het gebruikersdeel voor zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten van het voor dat belastingjaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle etmalen overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 4. Het tweede een het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige in de loop van het belastingjaar feitelijk gebruik van een perceel beëindigd en direct aansluitend het feitelijk gebruik van een ander perceel heeft.

  • 5. Indien de belastingplicht is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de belastingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

Artikel 10 Aanslaggrens

  • 1. De belasting wordt niet geheven, indien het totale belastingbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, lid 1 van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen, dan wel op één aanslagbiljet verenigde aanslagen worden betaald in één termijn, die vervalt twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van lid 1 van dit artikel worden belastingaanslagen waarvoor de belastingschuldige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, betaald in tien maandelijkse termijnen. Als de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen voor of op de 15de van een kalendermaand, vervalt de eerste incassotermijn nog diezelfde kalendermaand. In alle andere gevallen vervalt de eerste incassotermijn aan het einde van het kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen.

  • 3. Indien het totaal te betalen bedrag zoals vermeld op het aanslagbiljet € 10,00 of minder bedraagt, wordt dit bedrag in afwijking van lid 2 van dit artikel in één termijn afgeschreven twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel genoemde termijnen.

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van rioolheffing wordt uitsluitend geheel of gedeeltelijke kwijtschelding verleend voor de tarieven zoals genoemd in artikel 6, lid 2, onderdeel a, van deze verordening.

Artikel 13 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven voor de heffing en de invordering van rioolheffing.

Artikel 14 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening rioolheffing 2024’ van 21 december 2023 wordt ingetrokken met ingang van de in lid 3 van dit artikel genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan vóór de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4. Deze verordening kan worden aangeduid als ‘Verordening rioolheffing 2025’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2024.

S.E. Lenderink

griffier

M. Jansen-van Harten

voorzitter