Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2025

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2024;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.11 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

    • -

      onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

besluit:

vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2025.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de Jeugdwet;

    • b.

      bestedingsplan: plan dat de jeugdige of zijn ouders indienen bij een aanvraag voor een persoonsgebonden budget. In dit plan motiveren zij waarom het natura aanbod van de gemeente niet passend is en beschrijven zij op welke wijze ze de jeugdhulp willen organiseren;

    • c.

      budgethouder: persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • d.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • e.

      eigen kracht: eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouders, als bedoeld in artikel 2.3 eerste lid van de Jeugdwet;

    • f.

      gebruikelijke hulp: normale dagelijkse hulp en zorg die ouders geacht worden te bieden aan hun kind. Hierbij geldt dat ouders verplicht zijn de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen te houden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft;

    • g.

      gezinsplan: document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

    • h.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

    • i.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of ouder toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • j.

      kernteam: team van professionele hulpverleners met veel kennis en ervaring op het gebied van jeugd en gezin. Het kernteam verzorgt de toeleiding naar jeugdhulp binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • k.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college;

    • l.

      ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • m.

      overige voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of ouder, die voorgaat op een individuele voorziening en waarvoor het college geen beschikking afgeeft;

    • n.

      persoonlijk plan: een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan dat aangeeft welke jeugdhulp naar mening van de jeugdige of zijn ouders het meest aangewezen is;

    • o.

      persoonsgebonden budget (pgb): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • p.

      richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel: deze richtlijn is gebaseerd op de CIZ-indicatiewijzer versie 7.0 januari 2014 en de hierin opgenomen richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel. De richtlijn bevat een omschrijving van de hulp en ondersteuning die elk kind bij het opgroeien van zijn ouders nodig heeft tijdens de verschillende ontwikkelfasen;

    • q.

      sociaal netwerk: familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouders een sociale relatie onderhoudt;

    • r.

      Veilig Thuis: regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • s.

      verklaring: verklaring als bedoeld in artikel 8ab, eerste lid, van de Regeling Jeugdwet;

    • t.

      wet: Jeugdwet;

    • u.

      zelfredzaamheid: de jeugdige is in staat om naar ontwikkelvermogen taken en verantwoordelijkheden zelfstandig uit te voeren, met als doel zichzelf te kunnen redden in het dagelijks leven.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2. VORMEN VAN JEUGDHULP

Artikel 2.1 Overige voorzieningen

  • 1. De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie, training en (opvoed)advies;

    • b.

      jongerencoaching;

    • c.

      jeugdgezondheidszorg;

    • d.

      maatschappelijk werk;

    • e.

      ondersteuning bij echtscheidingsproblematiek, waaronder:

      • -

        inloopspreekuur voor vragen en advies over een scheiding;

      • -

        trainingen voor ouder(s) en of kinderen van gescheiden ouders;

      • -

        ondersteunende gesprekken met een professional;

      • -

        buddy voor kinderen van gescheiden ouders;

    • f.

      ondersteuning van het kernteam, waaronder:

      • -

        ambulante opvoedondersteuning;

      • -

        kortdurende individuele begeleiding;

      • -

        gezinsondersteuning waaronder gezinscoaching;

    • g.

      praktijkondersteuners jeugd;

    • h.

      preventieve ondersteuning;

    • i.

      (voor)school maatschappelijk werk;

    • j.

      welzijnswerk;

    • k.

      zorgcoördinatie.

  • 2. Het college kan beleidsregels vaststellen over welke overige voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

  • 1. In aanvulling op de overige voorzieningen draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van individuele voorzieningen.

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      ambulante opvoedondersteuning: ondersteuning aan ouders bij het bieden van een veilig opvoedklimaat aan de jeugdige;

    • b.

      begeleiding individueel: activiteiten gericht op het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren van de jeugdige;

    • c.

      begeleiding groep: activiteiten in groepsverband gericht op het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren van de jeugdige;

    • d.

      behandeling scheidingsproblematiek: hulp gericht op gezinnen waarbij sprake is van complexe scheidingsproblematiek, met als gevolg dat de ontwikkeling van de jeugdige dusdanig belemmerd wordt dat er sprake is van psychische problematiek bij de jeugdige of een aanmerkelijke kans daarop;

    • e.

      crisishulp: acute hulp aan jeugdigen en ouders bij urgente veiligheidsrisico’s en bij het stabiliseren van spoedeisende opvoedproblemen, zodat de veiligheid wordt hersteld en gewaarborgd en ook de begeleiding naar passende vervolghulp;

    • f.

      crisisopvang: residentiele opvang voor jeugdigen waarbij de problematiek zo ernstig is dat thuis blijven wonen (tijdelijk) geen optie is;

    • g.

      dagbehandeling: activiteiten in groepsverband gericht op het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren van de jeugdige met aanvullend behandeling;

    • h.

      dagbesteding: activiteiten in groepsverband gericht op het aanbrengen van dagstructuur en een zinvolle daginvulling, aangepast op de ontwikkelmogelijkheden en interesses van de jeugdige;

    • i.

      diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige dyslexie;

    • j.

      gezinsbegeleiding: hulp in de thuissituatie aan ouder(s) en/of de jeugdige gericht op het bieden van een veilig opvoedklimaat voor de jeugdige, waarbij ouder(s) inzicht en hulp krijgen in de beperking of problematiek van hun kind of zichzelf, in de interactie tussen gezinsleden en de invloed daarvan op hun kind(eren);

    • k.

      jeugd-ggz: hulp en zorg aan jeugdigen met een psychische stoornis die dusdanig ernstig is dat zij daardoor in hun ontwikkeling worden bedreigd. De hulp en zorg is gericht op het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of leren omgaan met de gevolgen van een psychische stoornis;

    • l.

      noodzakelijk vervoer van de jeugdige van of naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid;

    • m.

      persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • n.

      pleegzorg: vorm van hulp waarbij een jeugdige (tijdelijk) deel uitmaakt van een pleeggezin. De jeugdige wordt door de pleegouders verzorgd en opgevoed;

    • o.

      kortdurend verblijf : logeeropvang aan jeugdigen waarbij ontwikkelingsgerichte begeleiding wordt geboden, toezicht en/of zorg 24 uur per dag noodzakelijk is;

    • p.

      vaktherapie: non-verbale behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Onder vaktherapie vallen de volgende behandelvormen: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, psychomotorische (kinder)therapie en speltherapie.

  • 3. Het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden maakt op www.sbjh.nl bekend welke aanbieders individuele voorzieningen in welke categorie uitvoeren.

  • 4. Het college kan beleidsregels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het tweede lid beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 3. PROCEDUREREGELS

Artikel 3.1 Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hen gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid dit plan te overhandigen.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening en legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 3.2 Cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdigen en ouders het uitgangspunt is.

Artikel 3.3 Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige, de gezinssituatie en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      of sprake is van opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

      • 1°.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • 2°.

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • 3°.

        of en in hoeverre de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders toereikend is om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • 4°.

        voor zover de eigen kracht van ouders of de jeugdige ontoereikend is, de mogelijkheden om met inzet van hulp van personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en zijn ouders, de inzet van een andere voorziening, overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      hoe, als de jeugdige of zijn ouders dat wenst, bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • d.

      indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • e.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoording wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Het onderzoek als bedoeld in het vorige lid wordt uitgevoerd door medewerkers van het Kernteam van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze medewerkers:

    • a.

      staan ingeschreven in het register van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ-register), het register van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO-register) of het register van de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG-register) voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp, of

    • b.

      staan onder supervisie van medewerkers die staan ingeschreven in het SKJ-register, NVO-register of BIG-register voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3. Als de jeugdige of zijn ouders een persoonlijk plan aan het college hebben overhandigd, betrekt het college dit plan bij het onderzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De jeugdige, ouders en de relevante huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Daarnaast verlenen zij medewerking aan het uitvoeren van het onderzoek.

  • 5. Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 6. Het college informeert de jeugdige en zijn ouders over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 3.4 Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 3.5 Gezinsplan

  • 1. Het college verstrekt de jeugdige of zijn ouders een gezinsplan met daarin de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 2. De jeugdige en/of zijn ouders tekent het gezinsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan het college. De ondertekening van het gezinsplan kan zowel met een fysieke handtekening als met een akkoord per e-mail plaatsvinden.

  • 3. Als getekend wordt voor gezien, dan kan daarbij ook aangegeven worden wat de reden is waarom niet akkoord gegaan is met de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het gezinsplan toegevoegd.

Artikel 3.6 Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college merkt de volgende documenten ook aan als aanvraag voor een individuele voorziening:

    • a.

      een door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend gezinsplan;

    • b.

      ingeval een pgb: een door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend gezinsplan plus een ondertekend bestedingsplan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 3.7 Inhoud beschikking

  • 1. Het college kan -mits sprake is van een door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend gezinsplan- beslissen dat dit gezinsplan wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. In dat geval zendt het college het gezinsplan toe onder vermelding van de mogelijkheid tot bezwaar.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid leidt tot uitzondering:

    • a.

      bij weigering van een gevraagde individuele voorziening;

    • b.

      als de individuele voorziening bestaat uit de toekenning van een pgb.

  • 3. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura vermeldt het gezinsplan dan wel de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de individuele voorziening verstrekt;

    • d.

      het moment en de wijze waarop de resultaten en de voortgang van de jeugdhulp met de jeugdige en/of zijn ouders, het kernteam en de jeugdhulpaanbieder besproken en geëvalueerd worden, en indien van toepassing, en

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb, en

    • f.

      eventuele andere verplichtingen die verbonden zijn aan het pgb.

HOOFDSTUK 4. TOEGANG JEUGDHULP VIA DE GEMEENTE

Artikel 4.1 Criteria voor een individuele voorziening

  • 1. Jeugdigen en ouders komen in aanmerking voor een individuele voorziening voor zover in het onderzoek wordt vastgesteld dat zij geen oplossing voor de hulpvraag kunnen vinden:

    • a.

      op eigen kracht, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • gebruikelijke- en bovengebruikelijke hulp van ouders;

      • hulp van andere personen uit het sociaal netwerk;

      • het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten;

    • b.

      door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

    • c.

      door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst, passende, dichtstbijzijnde en tijdig beschikbare voorziening. Als de ouders of jeugdige toch een duurdere voorziening willen die ook passend is, komen de meerkosten voor rekening van de ouders.

  • 3. Kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouders voorafgaand aan de melding als bedoeld in artikel 3.1 heeft gemaakt, worden niet door het college vergoed.

  • 4. Het college kan beleidsregels opstellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in dit artikel.

Artikel 4.2 Gebruikelijke hulp

  • 1. Het college verstrekt geen individuele voorziening als sprake is van gebruikelijke hulp door ouders.

  • 2. Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de verplichting van ouders om hun minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen te houden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft. Deze zorg- en opvoedplicht van ouders strekt zich uit tot:

    • a.

      het bieden van zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid, ongeacht de leeftijd van het kind;

    • b.

      het bieden van een veilige woonomgeving aan hun kinderen waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd;

    • c.

      het bieden van een passend pedagogisch klimaat;

    • d.

      het leren omgaan met de beperkingen en aandoeningen;

    • e.

      het aanleren van sociale vaardigheden;

    • f.

      het bieden van ouderlijk toezicht;

    • g.

      het bieden van structuur;

    • h.

      het bieden van begeleiding in het maatschappelijk verkeer, zoals bezoek aan familie, vrienden, school, sport etc., en

    • i.

      het begeleiden naar de huisarts, ziekenhuis of therapie.

  • 3. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder, al dan niet naast fulltime (vrijwilligers)werk of opleiding, de gebruikelijke hulp over. De zorg- en opvoedplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindiging van de relatie.

  • 4. Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp wordt de ‘Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel’ gehanteerd, welke opgenomen is als bijlage van de verordening. De richtlijn bevat een omschrijving van de hulp en zorg die elk kind bij het opgroeien van zijn ouder(s) nodig heeft tijdens de verschillende ontwikkelfasen. Bij de beoordeling welke hulp hier substantieel bovenuit gaat, betrekt het college de volgende 4 factoren:

    • a.

      leeftijd van de jeugdige. Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Het bieden van hulp is eerder bovengebruikelijk wanneer de kalenderleeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige meer dan gemiddeld van elkaar afwijken;

    • b.

      aard van de hulp. Gebruikelijke hulp bij jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden. Als de benodigde hulp uitzonderlijk is en bovenop (niet in plaats van) andere zorghandelingen komt, dan kan sprake zijn van bovengebruikelijke hulp. Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, wordt geen hulp toegekend;

    • c.

      frequentie en patroon van de hulp. Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een jeugdige worden als gebruikelijke hulp aangemerkt. Als de zorghandelingen in frequentie en patroon afwijken van het ‘normale patroon’ van dagelijkse zorg voor een jeugdige, dan kan sprake zijn van bovengebruikelijke hulp, en

    • d.

      tijdsomvang en planbaarheid van de hulp.

  • 5. Gebruikelijke hulp is niet of in mindere mate van toepassing als uit onderzoek blijkt dat de ouders niet in staat zijn om (een aantal) taken over te nemen vanwege:

    • a.

      langdurige fysieke afwezigheid;

    • b.

      een beperking van de ouders en beperkte leerbaarheid van ouders, of

    • c.

      (dreigende) overbelasting, waarbij het evenwicht tussen draagkracht en draaglast onder spanning staat.

  • 6. Het college kan beleidsregels opstellen ter verdere uitwerking van de criteria als bedoeld in dit artikel.

Artikel 4.3 Bovengebruikelijke hulp

  • 1. Bij bovengebruikelijke hulp gaat het om hulp en zorg die intensiever is dan de gebruikelijke hulp die ouders verplicht zijn aan hun kinderen te bieden als bedoeld in het vorige artikel.

  • 2. Ook als sprake is van bovengebruikelijke hulp voor een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking zijn ouders verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen te houden. Bij bovengebruikelijke hulp wordt van ouders verwacht dat zij vergaande aanpassingen doen om hun kind gezond en veilig te laten opgroeien.

  • 3. Bij de beoordeling of ouders in staat zijn tot het bieden van bovengebruikelijke stelt het college vast of:

    • a.

      ouders bekwaam zijn om de noodzakelijke hulp te bieden. Uit onderzoek moet blijken dat ouders daadwerkelijk in staat zijn om de noodzakelijke hulp te bieden aan hun kind en over de benodigde vaardigheden beschikken om adequaat en zorgvuldig te handelen;

    • b.

      ouders beschikbaar zijn om de noodzakelijke hulp te bieden. Uit onderzoek moet blijken dat ouders daadwerkelijk beschikbaar zijn om de benodigde hulp te kunnen bieden, en

    • c.

      ouders niet overbelast zijn of dreigen te raken door het bieden van de noodzakelijke hulp, hiervoor geldt het volgende:

      • bij het onderzoek wordt de draaglast en draagkracht van de ouders beoordeeld. Hierbij wordt ook gekeken naar de gezinssituatie. Onderzocht wordt of ouders naast hun werk en de te verlenen gebruikelijke hulp fysiek en psychisch nog in staat zijn de bovengebruikelijke hulp te verlenen. Hiervoor kan het college extern medisch advies inwinnen;

      • er moet een aannemelijk verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp die ouders aan de jeugdige bieden. Bij overbelasting door aantoonbare externe factoren, zal hiervoor door ouders een oplossing moeten worden gezocht;

      • als sprake is van (dreigende) overbelasting, dan kan het college een voorziening verstrekken. In eerste instantie is deze voorziening van korte duur om aan ouders de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

  • 4. Het college verstrekt een individuele voorziening als uit het beoordelingskader volgens het vorige lid blijkt dat ouder(s) niet in staat kunnen worden geacht tot het bieden van bovengebruikelijke hulp aan hun kind.

  • 5. Het college kan beleidsregels opstellen ter verdere uitwerking van de criteria als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 4.4 Afbakening Jeugdwet met andere wetten

Het college treft geen individuele voorziening als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek van de jeugdige en/of ouders een recht of een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, zoals de Wet passend onderwijs, de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet. Deze wetten gaan in rangorde vóór op de Jeugdwet.

Artikel 4.5 Afbakening Jeugdwet en Wet passend onderwijs

  • 1. Ondersteuning die primair gericht is op het volgen van onderwijs, het doorlopen van het onderwijsprogramma en gericht is op het leerproces valt onder de zorgplicht van de Wet passend onderwijs. Hiervoor wordt geen individuele voorziening ingezet.

  • 2. In aanvulling op het vorige lid vergoedt het college geen individuele voorziening gericht op:

    • a.

      het aanpakken van leerproblemen en leerstoornissen;

    • b.

      huiswerkbegeleiding;

    • c.

      intelligentietest ten behoeve van onderwijs waarbij onderzoek een ander doel dient dan diagnostiek;

    • d.

      het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken);

    • e.

      remedial teaching, ondersteuning bij het aanleren van schoolse vaardigheden;

    • f.

      begeleiding bij dyslexie, niet zijnde ernstige dyslexie;

    • g.

      dyscalculie;

    • h.

      sociale vaardigheidstraining;

    • i.

      cogmed, training ten behoeve van het vergroten van het werkgeheugen en het concentratievermogen;

    • j.

      kindcoaching, en

    • k.

      begeleiding bij ernstige taal- en spraakmoeilijkheden in onderwijs.

Artikel 4.6 Afbakening Jeugdwet en Wet langdurige zorg (Wlz)

  • 1. Als de jeugdige recht heeft op een Wlz-indicatie, dan weigert het college een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.

  • 2. Wanneer een jeugdige of zijn ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit op grond van de Wlz terwijl er gegronde redenen zijn die aannemelijk maken dat de jeugdige recht heeft op een Wlz-indicatie, dan weigert het college een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.

  • 3. Als de jeugdige een Wlz-indicatie heeft en daarnaast een behandeling nodig heeft voor een psychische stoornis, valt deze behandeling, voor zover aan de voorwaarden voor toekenning wordt voldaan, onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet, tenzij de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de geboden behandeling vanuit de Wlz.

Artikel 4.7 Afbakening Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet (Zvw)

  • 1. Persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot 18 jaar kan zowel onder de Jeugdwet vallen als onder de Zvw. Daarbij geldt:

    • a.

      persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt onder de Zvw;

    • b.

      persoonlijke verzorging die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen valt onder de Jeugdwet.

  • 2. Verblijf voor jeugdigen tot 18 jaar kan zowel onder de Jeugdwet als onder de Zvw vallen. Daarbij geldt:

    • a.

      verblijf valt onder de Zvw als het een medisch noodzakelijk verblijf is vanwege geneeskundige zorg;

    • b.

      verblijf valt onder de Jeugdwet als het een verblijf van de jeugdige buiten de thuissituatie betreft, niet zijnde een ziekenhuisverblijf.

Artikel 4.8 Criteria voor vaktherapie

Het college zorgt voor de inzet van vaktherapie als:

  • a.

    de hoofd- of regiebehandelaar van de jeugdige heeft vastgesteld dat de vaktherapie ondersteunend en/of onderdeel is van een individuele voorziening voor jeugd-ggz of begeleiding, en

  • b.

    de vaktherapeut is geregistreerd in het Register Vaktherapie.

Artikel 4.9 Criteria voor behandeling scheidingsproblematiek

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van een behandeling van echtscheidingsproblematiek als sprake is van complexe scheidingsproblematiek, met als gevolg dat de ontwikkeling van de tot de gezin behorende minderjarige kind(eren) dusdanig belemmerd wordt dat er sprake is van psychische problematiek bij de kind(eren) of een aanmerkelijke kans daarop.

  • 2. De behandeling scheidingsproblematiek wordt geboden op basis van een methodisch programma dat landelijk is erkend, zoals Ouderschap Blijft of Kinderen uit de Knel.

  • 3. De behandeling scheidingsproblematiek is niet bedoeld als omgangsbemiddeling tussen de ouders, maar is gericht op het oplossen of verminderen van de ontwikkelingsproblematiek van het kind die primair ontstaan is door de complexe scheidingsproblematiek. Het verbeteren van de omgang tussen ouders kan hier onderdeel van zijn, maar mag niet het hoofddoel zijn van de behandeling.

  • 4. De rechtbank kan, in afstemming met en met toestemming van ouders of jeugdigen en betrokken zorgaanbieders, het college middels een proces-verbaal verzoeken tot de inzet van een behandeling van echtscheidingsproblematiek. Alleen wanneer ouders en/of de jeugdigen hiermee instemmen en als het college van oordeel is dat het een passende voorziening betreft, dan verstrekt het college een individuele voorziening voor de behandeling van echtscheidingsproblematiek.

4.10 Criteria voor diagnostiek en behandeling van ernstige dyslexie

  • 1. Er is sprake van ernstige dyslexie als volgens het meest actuele Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling een diagnose is gesteld en er geen andere oorzaken zijn gevonden die een ernstige stagnatie in de lees- en eventueel in de spellingsontwikkeling en ernstige woordleesproblemen kunnen verklaren.

  • 2. Het college zorgt voor de inzet van diagnostisch onderzoek of behandeling van ernstige dyslexie na verwijzing door de school naar een jeugdhulpaanbieder als:

    • a.

      het vermoeden van ernstige dyslexie blijkt uit een compleet leerlingdossier van de basisschool;

    • b.

      de jeugdige is minimaal 7 jaar en volgt basisonderwijs;

    • c.

      de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige dyslexie nodig is;

    • d.

      de basisschool en de jeugdhulpaanbieder waarnaar verwezen is hebben gehandeld volgens het meest actuele Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling, en

    • e.

      de jeugdhulpaanbieder is aangesloten bij het Nederlands Kwaliteitsinstituut voor Dyslexiebehandeling.

  • 3. Als uit het dyslexieonderzoek blijkt dat er toch geen sprake is van ernstige dyslexie, dan worden de diagnosekosten wel door het college vergoed, maar de kosten van een eventuele behandeling niet.

Artikel 4.11 Aanvullende criteria kortdurend verblijf

  • 1. Kortdurend verblijf kan ter ontlasting van ouders worden ingezet als de jeugdige:

    • a.

      de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

    • b.

      is aangewezen is op permanent toezicht, en

    • c.

      begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging ontvangt.

  • 2. Het kortdurend verblijf omvat maximaal 3 etmalen per week.

4.12 Criteria voor vervoer

  • 1. Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zijn de jeugdige of zijn ouders in beginsel zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder en kent het college geen vervoersvoorziening toe.

  • 2. Een vervoersvoorziening van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder wordt alleen toegekend als:

    • a.

      de jeugdige is aangewezen op een individuele voorziening voor jeugdhulp;

    • b.

      de jeugdige niet zelfstandig of onder begeleiding met het openbaar vervoer, auto, fiets of ander vervoersmiddel van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder kan reizen vanwege een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid;

    • c.

      er sprake is van bovengebruikelijke hulp als bedoeld in artikel 4.3 waardoor ouders de jeugdige niet kunnen vervoeren of met de jeugdige mee kunnen reizen;

    • d.

      personen uit het sociaal netwerk de jeugdige niet kunnen vervoeren of met de jeugdige kunnen meereizen, en

    • e.

      de jeugdige zonder vervoersvoorziening geen toegang heeft tot de aangewezen individuele voorziening voor jeugdhulp.

  • 3. Vervoer van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder is alleen mogelijk als de afstand van een enkele reis tussen het woon- of verblijfadres van de jeugdige en de locatie van de jeugdhulpaanbieder meer dan zes kilometer bedraagt. De route wordt berekend volgens de ANWB-routeplanner voor de kortste, veilige route, ongeacht het vervoersmiddel of de route die feitelijk wordt gebruikt.

  • 4. Er is sprake van een medische noodzaak voor vervoer als bedoeld in lid 2 onderdeel b als:

    • a.

      sprake is van medisch vervoer (ziekenvervoer) dat redelijkerwijs niet door ouders of het sociaal netwerk kan worden geboden omdat zij niet beschikken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden;

    • b.

      een medische noodzaak kan vastgesteld worden middels een medische verklaring van een arts of medisch specialist.

  • 5. Onder beperkingen in de zelfredzaamheid als bedoeld in lid 2 onderdeel b wordt verstaan dat:

    • a.

      de jeugdige jonger is dan 12 jaar en ouders aannemelijk hebben gemaakt dat de jeugdige niet zelfstandig met het openbaar vervoer, fiets of ander vervoersmiddel kan reizen;

    • b.

      de jeugdige ernstige gedrags- of psychosociale problemen heeft waardoor zelfstandig of onder begeleiding reizen met het openbaar vervoer, fiets, auto of ander vervoersmiddel onmogelijk is, of

    • c.

      de jeugdige ernstige gedrags- of psychosociale problemen heeft welke het vervoeren in de auto voor de ouders of andere personen uit het sociale netwerk onmogelijk maakt;

    • d.

      het niet kunnen betalen van vervoer kan niet worden aangemerkt als een beperking in de zelfredzaamheid.

  • 6. In de volgende gevallen is het reizen met het openbaar vervoer in ieder geval niet mogelijk:

    • a.

      bij het ontbreken van een verbinding met het openbaar vervoer, en

    • b.

      bij een reistijd van meer dan anderhalf uur voor een enkele reis tussen de woon- of verblijfsplaats van de jeugdige en de jeugdhulplocatie.

  • 7. Er wordt geen vervoersvoorziening toegekend voor:

    • a.

      ouders;

    • b.

      andere locaties dan de locatie waar de reeds toegekende jeugdhulp wordt geboden.

  • 8. Als de jeugdige en/of zijn ouders ervoor kiezen de jeugdhulp in te zetten bij een aanbieder die de hulp verder weg biedt dan de meest passende en dichtstbijzijnde hulp, dan komen de meerkosten hiervan, de (hogere) vervoerskosten, voor eigen rekening.

HOOFDSTUK 5. TOEGANG JEUGDHULP VIA HUISARTS, MEDISCH SPECIALIST OF JEUGDARTS

Artikel 5.1 Doorverwijzing naar een gecontracteerde aanbieder

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. De jeugdhulpaanbieder dient zich bij het beoordelen van de jeugdhulpvraag na een verwijzing te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie en met de regels die daarover zijn neergelegd in deze verordening.

  • 2. Als na verwijzing naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder als bedoeld in het eerste lid blijkt dat de casusregie bij een gecertificeerde instelling of het college ligt, dan is de gecontracteerde jeugdhulpaanbieder verplicht contact op te nemen met de betreffende casusregisseur voor afstemming over de inzet van jeugdhulp.

  • 3. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.

Artikel 5.2 Doorverwijzing naar niet-gecontracteerde aanbieder

  • 1. Als verwijzing plaatsvindt naar een niet-gecontracteerde aanbieder onder wie begrepen een aanbieder die weliswaar is gecontracteerd maar niet voor de individuele voorziening waarvoor verwijzing plaatsvindt, is deze aanbieder gehouden om onverwijld, in ieder geval voor de start van de zorginzet contact te leggen met het college middels een verzoek tot toewijzing.

  • 2. Het verzoek tot toewijzing aan een niet-gecontracteerde aanbieder zoals genoemd in het eerste lid zal door het college worden gedaan als het college van oordeel is dat:

    • a.

      het zorgaanbod van de niet-gecontracteerde aanbieder in het individuele geval passender is dan het reeds bestaande gecontracteerde aanbod, en

    • b.

      alsnog overeenstemming wordt bereikt over een te sluiten overeenkomst zorg in natura gelijk aan de reeds bestaande gecontracteerde aanbieders bij een soortgelijk zorgaanbod.

  • 3. Als geen contractering plaatsvindt, als bedoeld in het tweede lid, komt geen opdracht tot het verlenen van zorg tot stand en accepteert het college vervolgens geen declaratie van de betreffende aanbieder.

HOOFDSTUK 6 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Regels pgb

  • 1. Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Een aanvraag voor een pgb wordt bij het college ingediend door middel van een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend bestedingsplan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b.

  • 3. Conform artikel 8.1.1, tweede lid, van de wet verstrekt het college de jeugdige of zijn ouders een pgb, als:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders pgb-vaardig is. Dat wil zeggen dat de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders motiveren dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder niet passend achten, en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 4. Voor het pgb geldt het volgende:

    • a.

      het is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld bestedingsplan;

    • b.

      het is toereikend om veilige, effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

    • c.

      het bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende individuele voorziening in natura;

    • d.

      als de kosten hoger zijn dan de kostprijs van de naar het oordeel van het college passende individuele voorziening in natura is er de mogelijkheid dat de jeugdige of zijn ouders het verschil tussen de kosten en de kostprijs naar het oordeel van het college zelf bekostigen;

    • e.

      de aan een pgb verbonden taken als bedoeld in het derde lid, sub a worden niet uitgevoerd door een zorgverlener die tevens uitvoerder is van de ondersteuning die de jeugdige of ouders met het pgb hebben ingekocht.

  • 5. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor een feestdagenuitkering;

    • f.

      een eenmalige uitkering, en

    • g.

      reis- en parkeerkosten.

  • 6. Er bestaat geen recht op een pgb voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent.

  • 7. De jeugdige of zijn ouders aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      het inhuren van personen uit het sociaal netwerk leidt tot effectieve en doelmatige hulp;

    • b.

      de hulp leidt niet tot overbelasting van de persoon uit het sociaal netwerk;

    • c.

      het betreft geen ggz-behandeling, en

    • d.

      inhuren van personen uit het sociaal netwerk gebeurt op basis van een lager tarief dan het vastgestelde tarief voor professionele jeugdhulp.

  • 8. Het college kan beleidsregels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 6.2 Onderscheid professionele en niet-professionele jeugdhulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele jeugdhulp.

  • 2. Van professionele jeugdhulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken en staan ingeschreven in het SKJ-register of BIG-register voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp, of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken en staan ingeschreven in het SKJ-register of BIG-register voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3. Van niet-professionele jeugdhulp is sprake als:

    • a.

      de jeugdhulp wordt geboden door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in het eerste lid;

    • b.

      de jeugdhulp wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in het eerste lid, maar tot het sociaal netwerk van de jeugdige, ouders of budgethouder behoren, of

    • c.

      de jeugdhulp wordt geboden door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de jeugdige, ouders of budgethouder.

Artikel 6.3 Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor professionele jeugdhulp bedraagt 80% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ingediende bestedingsplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2. Als het pgb als bedoeld in het eerste lid in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 3. De hoogte van het pgb voor niet-professionele jeugdhulp is gelijk aan het wettelijk minimum bruto uurloon voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 4. De hoogte van het pgb voor niet-professionele jeugdhulp bij kortdurend verblijf en dagbesteding wordt per individueel geval vastgesteld op basis van het daarvoor geldende tarief als bedoeld in het derde lid. Hierbij wordt uitgegaan van het aantal uren individuele begeleiding en/of persoonlijke verzorging dat per etmaal kortdurend verblijf of per dagdeel dagbesteding noodzakelijk is. Het pgb bedraagt ten hoogste het pgb voor professionele jeugdhulp als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Bij jeugdhulp die wordt verleend op grond van een verklaring wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een symbolische tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab, eerste lid, van de Regeling Jeugdwet. De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt maximaal 6 uur per kalendermaand niet-professionele jeugdhulp op basis van een uurtarief dat gelijk is aan het wettelijk minimum bruto uurloon voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek, tenzij op grond van de verklaring kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 6. Het college stelt de concrete bedragen van de pgb tarieven als bedoeld in het eerste, derde en vijfde lid, vast in nadere regels.

HOOFDSTUK 7. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING

Artikel 7.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen de jeugdige en zijn ouders aan het college op verzoek of onmiddellijk uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing over een individuele voorziening beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor deze is bestemd.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onderdeel a, d of e heeft herzien of ingetrokken, kan het college van de jeugdige of zijn ouders, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

Artikel 7.2 Opschorting betaling pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige of zijn ouders een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 7.1 tweede lid, onderdeel a, d en e van deze verordening.

  • 2. Als de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Zvw kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname.

  • 3. Het college stelt de jeugdige en ouders schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 7.3 Onderzoek rechtmatigheid gebruik voorzieningen

  • 1. Het college onderzoekt al dan niet periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van voorzieningen in natura en de besteding van pgb’s met het oog op de beoordeling van de rechtmatigheid daarvan en stelt hierover nadere regels.

  • 2. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van een rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de wet.

HOOFDSTUK 8. KWALITEIT

Artikel 8.1 Verhouding prijs en kwaliteit van voorzieningen geleverd door derden

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de kosten van beroepskrachten op basis van de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten, en

  • e.

    kosten voor indexering. Indexering vindt plaats op de wijze die is vastgelegd in de inkoopdocumenten van de betreffende voorziening.

HOOFDSTUK 9. AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 9.1 Afstemming met gezondheidszorg

  • 1. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, sub e van de wet en artikel 5.1, eerste lid, van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zvw of Wlz komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3. Het college draagt zorg dat jeugdigen en ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wlz.

Artikel 9.2 Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1 van de verordening en de gecertificeerde instellingen.

  • 2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van de wet;

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een pgb kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders, en

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5, derde lid van de wet.

Artikel 9.3 Afstemming met het justitiedomein

  • 1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b van de wet.

  • 2. Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol als bedoeld artikel 3.1, vijfde lid van de wet.

Artikel 9.4 Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1. Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het Kernteam van de gemeente.

  • 2. Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in het eerste lid genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3. Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het gezinsplan van de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 9.5 Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar overige en individuele voorzieningen.

Artikel 9.6 Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 9.7 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het Kernteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10.1 Klachtregeling

De klachtregeling van de gemeente is van toepassing op de afhandeling van klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 10.2 Vertrouwenspersoon

  • 1. Jeugdigen of ouders kunnen een beroep doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen of ouders op de mogelijkheid van een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 10.3 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt jeugdigen, ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van jeugdigen en ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Intrekking oude verordening

De Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020 wordt ingetrokken per 1 januari 2025.

Artikel 11.3 Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

  • 2. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020 wordt beslist met inachtneming van die verordening waarop het besluit is gebaseerd, tenzij de toepassing van deze verordening gunstiger is voor de cliënt.

  • 3. Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020 in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen met toepassing van deze verordening.

Artikel 11.4 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2025.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2024.

Arjen van der Lugt

griffier

Bjorn Lugthart

voorzitter

Bijlage 1. Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel als bedoeld in artikel 4.2, vierde lid

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend;

  • pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben bgeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben t/m 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.