Verordening op de heffing en invordering van verblijfsbelasting 2025

Geldend van 25-12-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van verblijfsbelasting 2025

Gelet op artikel 224 van de Gemeentewet:

Besluit

  • 1.

    Per 1 april 2025 verblijfsbelasting in te voeren in de gemeente Nieuwkoop.

  • 2.

    De “Verordening op de heffing en invordering verblijfsbelasting 2025” vast te stellen.

  • 3.

    De Verordening op de heffing en invordering van verblijfsbelasting 2025 na twee volle jaren (d.w.z. vóór november 2027) te evalueren op specifiek de volgende aspecten: het heffen van verblijfsbelasting bij het huisvesten van arbeidsmigranten, de keuze voor één tarief (per persoon per overnachting) zonder het heffen van een forfaitair bedrag, de besteding van geinde verblijfsbelasting en de administratieve lastendruk voor belastingplichtige ondernemers.

  • 4.

    het resultaat van deze evaluatie vóór de vaststellen van de belastingenverordeningen en tarieven 2028 aan de gemeenteraad aan te bieden voor beraadslaging.

“Verordening op de heffing en invordering van verblijfsbelasting 2025”

Artikel 1 Belastbaar feit

Onder de naam ‘verblijfsbelasting’, ook bekendstaand als toeristenbelasting, wordt belasting geheven voor:

  • a.

    het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven;

  • b.

    het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, indien deze personen gedurende hun verblijf beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten voor of in opdracht van anderen.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1.

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 1.

  • 3. Als er geen persoon is aan te wijzen die gelegenheid biedt tot verblijf, is degene belastingplichtig die verblijf houdt als bedoeld in artikel 1.

Artikel 3 Vrijstelling

De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:

  • a.

    van degene die verblijft in een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet Toelating Zorginstellingen;

  • b.

    van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 , die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt als bedoeld in artikel 1 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers;

  • c.

    van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd;

  • d.

    op vaartuigen;

  • e.

    van groepen van meer dan 10 personen die in een groepsaccommodatie verblijven, mits het groepen betreft met deelnemers onder de 18 jaar van:

    • -

      scholen voor basis of voortgezet (beroeps)onderwijs; of

    • -

      niet-commerciële organisaties.

  • De groepsbegeleiders vallen niet onder de vrijstelling.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar.

Artikel 5 Belastingtarief

Het tarief bedraagt per overnachting, per persoon vanaf 1 april 2025 € 1,50

Het tarief bedraagt per overnachting, per persoon voor 2026 € 2,00

Het tarief voor de opvolgende jaren wordt telkens in de jaarlijkse tariefverordening van de gemeente Nieuwkoop vastgesteld met dien verstande dat steeds het tarief bekend wordt gemaakt voor het tweede opvolgende jaar.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar met uitzondering van het invoeringsjaar 2025. De verordening is vanaf 1 april 2025 van kracht.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Aanslaggrens

Een belastingaanslag wordt niet opgelegd als het aantal overnachtingen, waartoe gelegenheid wordt of is gegeven, tijdens het belastingjaar minder dan tien zal of heeft belopen.

Artikel 9 Voorlopige aanslag

Na de aanvang van het belastingjaar doch niet vóór 1 mei kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald uiterlijk drie maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van verblijfsbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks binnen 14 dagen schriftelijk te melden aan het college.

Artikel 13 Registratieplicht

  • 1. De belastingplichtige bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gehouden degenen die verblijf houden, te registreren in een daarvoor bestemd nachtverblijfregister.

  • 2. Het nachtverblijfregister bevat met betrekking tot ieder aan wie gelegenheid tot overnachten wordt verschaft gegevens over tenminste: naam en woonplaats; datum van aankomst en datum van vertrek; het aantal personen en het aantal overnachtingen ter zake waarvan belasting verschuldigd is.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de inrichting en gebruik van het nachtverblijfregister.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 april 2025.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Verblijfsbelasting 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 12 december 2024, nummer 2024-111.

Edzard van Holthe

griffier

Toelichting op de Verordening

Algemene toelichting

Art. 224 Gemeentewet maakt het mogelijk om een toeristenbelasting te heffen voor het houden van verblijf door niet-ingezetenen. Het gaat hier om een algemene belasting waarvan de opbrengsten toevloeien aan de algemene middelen van de gemeente. Dat laat onverlet dat tegenover de opbrengsten ook aanzienlijke investeringen staan die direct of indirect ten goede komen aan de recreatief-toeristische sector.

Hoewel de Gemeentewet daartoe niet verplicht, beperkt de verordening het belastbaar feit tot een verblijf met betaalde overnachting. Deze beperking is aangebracht uit een oogpunt van uitvoerbaarheid. Zonder deze nadere beperking zou bijvoorbeeld ook de logeerpartij bij familie tot belastingheffing moeten leiden. Dit is in de praktijk niet te controleren en te handhaven. Met de keuze voor overnachtingen tegen een vergoeding in welke vorm ook, sluit de verordening aan bij een in de praktijk bestaand afrekenmoment. Degene die gelegenheid biedt tot overnachting zal immers ervoor zorgdragen dat hij de afgesproken vergoeding ontvangt. Daarnaast zal de ontvangen vergoeding in de (financiële) administratie worden verantwoord. De heffing van de verblijfsbelasting sluit daarmee aan bij een al bestaande wettelijke plicht tot het voeren van een administratie. Dit maakt de controle en handhaving uitvoerbaar.

Voor het verblijf van arbeidsmigranten is de betaling soms voor de gemeente niet goed te herleiden. De betaling kan immers bestaan uit het ontvangen van minder loon of er wordt gewerkt met constructies via het buitenland. Om problemen in het bewijs hiervan te vermijden en zeker te stellen dat ook in die gevallen verblijfsbelasting kan worden geheven, is opgenomen dat het verblijf van arbeidsmigranten ook zonder vergoeding wordt belast.

Hoewel de naam 'verblijfsbelasting' niet in de Gemeentewet is opgenomen, wordt deze naam wel gehanteerd in Nieuwkoop. Dit is omdat de naam toeristenbelasting, die ook wel wordt gehanteerd in Nederland, de lading van de belastingheffing op grond van deze verordening niet volledig dekt. Ook zakelijke overnachtingen worden immers belast. In navolging van de Gemeentewet stelt deze verordening aan de overnachting geen eisen van toeristische of recreatieve aard. Ook in de jurisprudentie is al meermalen bevestigd dat ook betaald verblijf met overnachting zonder toeristische of recreatieve aanleiding, tot belastingplicht leidt.

Een neutraal belastbaar feit

Voor een goede spreiding van lasten is het wenselijk dat het belastbaar feit niet onnodig wordt ingeperkt. Doel is alle overnachtingen waarvoor de verblijfhouder een vergoeding in welke vorm dan ook verschuldigd is, in de heffing te betrekken. Alleen dan kan het tarief per overnachting zo laag mogelijk worden gehouden. Daarom is het belastbaar feit in de verordening neutraal geformuleerd. Het maakt niet uit in wat voor soort accommodatie wordt overnacht. Hierdoor wordt voorkomen dat nieuwe benamingen die voor nieuwe en bestaande verblijfsaccommodaties worden geïntroduceerd, zonder aanpassingen in de verordening aan de verblijfsbelasting zijn onderworpen.

Toelichting per artikel

Artikel 1. Belastbaar feit

Ter voorkoming van discussies is het belastbaar feit neutraal geformuleerd. Zie de uitleg bovenstaand.

Artikel 3. Vrijstelling

De Gemeentewet schrijft geen verplichte vrijstellingen voor. Desondanks is ervoor gekozen enkele bijzondere verblijfsvormen vrij te stellen. Het gaat hierbij om verblijfsvormen waarbij de verblijfhouder doorgaans geen vrije keuze heeft. Naast verzorgden en verpleegden in verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen is daarbij in een regeling voorzien voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers zijn gehuisvest.

Voor de vrijstelling voor verzorgden en verpleegden is aansluiting gezocht bij de Wet Toelating Zorginstellingen.

In Nieuwkoop worden veel gemeubileerde woonruimten (bijvoorbeeld bij een stacaravan of een standplaats) als tweede woning gebruikt. In dat geval doet zich ook het belastbaar feit van de forensenbelasting (90 dagen of meer beschikken over een gemeubileerde woning) voor. Om te voorkomen dat voor dezelfde overnachting zowel verblijfsbelasting als forensenbelasting moet worden betaald, is een vrijstelling in de verordening verblijfsbelasting opgenomen. Hierdoor betalen de eigenaren van een gemeubileerde woning wel forensenbelasting maar geen verblijfsbelasting. Als de eigenaar de gemeubileerde woning weer doorverhuurt (voor enkele dagen of voor langere tijd) dan moet over die overnachtingen wel verblijfsbelasting worden betaald.

In de verordening is ook een vrijstelling opgenomen voor jeugdgroepen met deelnemers onder de 18 jaar. Het betreft schoolgroepen, maar ook andere niet commerciële verbanden (verenigingen of stichtingen) die groepsreizen organiseren voor de jeugd. De begeleiders (van boven de 18 jaar) zijn van de vrijstelling uitgesloten.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

De maatstaf van heffing voor de verblijfsbelasting is het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Een overnachting is de keer dat een niet-ingezetene overnacht. Bij een gezin van 4 personen dat een week in een stacaravan op een park verblijft, is dus sprake van 28 (4 x 7) overnachtingen.

Artikel 5. Belastingtarief

De gemeente hanteert een vast tarief per persoon, per overnachting.

Artikel 6. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Hieraan doet niet af dat het onderkomen waar wordt overnacht, maar een gedeelte van het jaar is opengesteld. Een eventuele beperkte openstelling komt tot uitdrukking in de berekening van het (lagere) aantal overnachtingen.

Artikel 7. Wijze van heffing

De verblijfsbelasting wordt bij wege van aanslag geheven. Doordat de belastingschuld pas aan het einde van het jaar kan worden vastgesteld, vindt de aanslagregeling in het volgende kalenderjaar plaats. Daarop vooruitlopend mag de gemeente in de loop van het belastingjaar voorlopige aanslagen toeristenbelasting opleggen.

Artikel 8. Aanslaggrens

Om belastingaanslagen in te vorderen, moet de gemeente kosten maken. Om te voorkomen dat dat de gemeente kleine bedragen moet incasseren die niet in verhouding staan tot de kosten van de incasso, is een aanslaggrens opgenomen in de verordening.

Artikel 10. Termijnen van betaling

Deze artikelen geven enkele aanwijzingen voor de aanslagregeling. Aangesloten is bij de gebruikelijke betalingstermijnen voor belastingen in Nieuwkoop. Betaling moet dus binnen 3 maanden geschieden. Voor de verblijfsbelasting is geen betaling in termijnen mogelijk.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt op welk moment de verordening in werking treedt en vanaf welk moment de belasting volgens de nieuwe verordening wordt geheven. Op basis van deze bepaling gaan de wijzigingen in op 1 april 2025.

Artikel 15. Citeertitel

Dit artikel geeft aan met welke verkorte naam de verordening kan worden aangehaald: “Verordening Verblijfsbelasting Nieuwkoop 2025”

Toelichting

A. Algemeen

1. Wettelijke basis

De Model Verordening toeristenbelasting is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet zoals die luidt sinds 6 januari 2014. Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model. Dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen in de modelverordening.

2. Nadere regels, uitvoeringsregels en beleidsregels

Een toelichting op het vaststellen van nadere regels, uitvoeringsregels en beleidsregels is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Nadere regels, uitvoeringsregels en beleidsregels.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Belastbaar feit

Zie ook de Toelichting op het raadsbesluit voor meer informatie.

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan alleen toeristenbelasting worden geheven als voldaan is aan de volgende eisen:

  • a.

    er moet binnen de gemeente verblijf worden gehouden;

  • b.

    door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

De heffing van toeristenbelasting is niet beperkt tot het verblijf door ‘toeristen’. Het gaat niet om een taalkundige uitleg van de verordening toeristenbelasting. Ook het verblijf door bijvoorbeeld arbeidsmigranten die niet als ingezetene met een adres in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, kwalificeert als belastbaar verblijf. Het is vaste jurisprudentie dat de wetgever welbewust aan de gemeenten de mogelijkheid heeft geboden om onder de naam toeristenbelasting verblijfsbelastingen van uiteenlopende aard te heffen, waaraan alle niet-ingezetenen die enigszins duurzaam in de gemeente verblijven, kunnen worden onderworpen, zonder dat vereist is dat het verblijf in die gemeente voor toeristische doeleinden plaatsvindt (Hoge Raad 22 april 1988, ECLI:NL:HR:1988:AA2435). (Hof ’s-Hertogenbosch 16 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:682; cassatieberoep op grond van artikel 81, eerste lid, Wet op de rechterlijke organisatie verworpen (Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2398).

Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein.

Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het 'houden van verblijf met overnachten'.

Ook zijn de woorden 'tegen betaling van een vergoeding' opgenomen om te voorkomen dat ook het logeren bij bijvoorbeeld familie of bekenden belast is. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden 'in welke vorm dan ook' zijn opgenomen om ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen overeen is gekomen. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van een naturistenvereniging via de contributie voor hun verblijf betalen (Hoge Raad 7 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD3600, Belastingblad 2002, blz. 889 (Hengelo -Gld-).

Wij wijzen erop dat door de woorden ‘tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook’ er geen toeristenbelasting verschuldigd is als in het geheel geen vergoeding hoeft te worden betaald. Zo mocht een gemeente geen toeristenbelasting heffen voor het verblijf van kinderen onder de zes jaar, omdat dat verblijf van deze kinderen op de camping gratis was en de camping ook geen gezinstarief kende (Hoge Raad 25 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS7919 (Schouwen-Duiveland)).

In de modelverordening is ervan afgezien om uitsluitend de overnachtingen door toeristen belastbaar te stellen. Het is immers praktisch ondoenlijk om de toeristen te scheiden van hen die om andere redenen binnen de gemeente tegen vergoeding overnachten. Het begrip 'verblijf houden' veronderstelt een verblijf van enige duur.

De beperking dat de belasting alleen geheven kan worden indien verblijf wordt gehouden door personen die volgens de basisregistratie personen niet met een adres in de gemeente zijn ingeschreven, maakt de toepassing van de toeristenbelasting in andere gevallen dan die waarin sprake is van het houden van nachtverblijf niet eenvoudig. Het is namelijk praktisch nauwelijks uitvoerbaar om van bijvoorbeeld de bezoekers van een ontspanningscentrum, te verlangen dat zij aantonen dat zij in het persoonsregister van de gemeente staan ingeschreven. Om die reden is er in deze modelverordening van afgezien om ook andere verblijfsmogelijkheden in de belastingheffing te betrekken. Hoewel ook heffing van een dagtoeristenbelasting mogelijk is, is in de modelverordening de heffing van toeristenbelasting gekoppeld aan het houden van verblijf met overnachten.

Aan de heffing van dagtoeristenbelasting zijn door de jurisprudentie overigens beperkingen gesteld. Uit het arrest van de Hoge Raad inzake de watertoeristenbelasting van Amsterdam (Hoge Raad 30 maart 1983, nr. 21.535, BNB 1983/191, Belastingblad 1983, blz. 289) blijkt dat de gemeente met de toeristenbelasting niet in de voetsporen mag treden van de oude vermakelijkhedenbelasting. Doordat de gemeente Amsterdam (dag)verblijf aan boord van rondvaartboten in de heffing betrok, was de Hoge Raad van oordeel dat daarmee het houden van verblijf in een inrichting tot het geven van vermakelijkheid werd belast.

In dergelijke gevallen kan de gemeente wel een vermakelijkhedenretributie heffen in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) geldt niet langer dat de vermakelijkhedenretributie maximaal kostendekkend is. Dit betekent dat de mogelijkheden voor gemeenten tot het heffen van een vermakelijkhedenretributie zijn verruimd.

De toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

Artikel 2. Belastingplicht

Eerste lid

De belasting wordt geheven van ieder die gelegenheid tot overnachting biedt en dit doet tegen de ontvangst van een vergoeding.

In het vervolg van de verordening wordt deze persoon steeds aangeduid als 'de belastingplichtige'.

De belastingplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn. Onder de laatstgenoemde categorie valt ook de gemeente zelf voor de door haar geëxploiteerde ondernemingen. Degene die tegen vergoeding gelegenheid tot overnachten biedt, maar die zijn gasten elders onderbrengt omdat zijn eigen bedrijf volgeboekt is en hiervoor een vergoeding ontvangt, wordt eveneens als belastingplichtige aangemerkt. Uit de tekst blijkt dat iemand die verschillende verblijfsaccommodaties beheert voor het totaal aantal overnachtingen belastingplichtig is.

Onder 'hem ter beschikking staande ruimten of terreinen' vallen ook ruimten of terreinen bij derden waarover hij op afroep beschikking kan krijgen. Ook deze staan hem ter beschikking.

Wij zijn van mening dat zich bij het aanwijzen van de belastingplichtige geen keuzesituatie kan voordoen, zodat het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig is. Zie ook aantekening 4 van de algemene toelichting op de modelbeleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie.

Tweede lid

Ingevolge artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan zijn gasten en wel als een extra bedrag dat boven de normale verblijfskosten in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook Hoge Raad 8 oktober 1993, nr. 15101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien er geen belastingplichtige is aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

Artikel 3. Vrijstelling

Zie ook de Toelichting op het raadsbesluit voor meer informatie.

Algemeen

Voor zover daarvoor motieven aanwezig zijn, kunnen naast de genoemde vrijstellingen ook andere vrijstellingen worden opgenomen in de verordening. Daarbij is wel vereist dat deze vrijstellingen niet in strijd zijn met het karakter van de toeristenbelasting en artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet (zie de toelichting op artikel 5).

Eerste lid

Voor de vrijstelling voor verzorgden en verpleegden is aansluiting gezocht bij de Wet toetreding zorgaanbieders.

Tweede lid

De vrijstelling in het tweede lid heeft tot doel verblijf van asielzoekers onbelast te laten als zij niet als ingezetenen met een adres in de gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen) heffing mogelijk is ter zake van het verblijf van asielzoekers, achtte de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken een terughoudend beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde Kamervragen (Kamerstukken II 1993/1994, Aanhangsel, nrs. 293 en 377).

Derde lid

De vrijstelling in het derde lid voorkomt cumulatie van forensenbelasting en toeristenbelasting. Deze cumulatie doet zich in de specifieke situatie voor dat een gemeubileerde woonruimte voor meer dan 90 dagen wordt gehuurd tegen een vergoeding in welke vorm ook. Door deze vrijstelling wordt voor het verblijf van de huurder wel forensenbelasting betaald, maar geen toeristenbelasting. Om ongewenste verstoringen te voorkomen, is het raadzaam de tarieven van de forensenbelasting en de toeristenbelasting enigszins op elkaar af te stemmen. Hoewel volgens de uitspraak Hof 's-Gravenhage 1 oktober 1975, nr. 63/1975, BNB 1976/83 (Wissenkerke) deze cumulatie niet in strijd is met de wet, lijkt het billijk deze anticumulatiebepaling op te nemen.

De gemeente kan er ook voor kiezen om die vrijstelling in de forensenbelasting op te nemen. In dat geval moet de ondernemer wel de toeristenbelasting afdragen. Hoewel dat op het eerste oog belastend lijkt, vermindert daardoor toch de administratieve lastendruk. De ondernemer hoeft zich namelijk niet af te vragen of er forensenbelasting wordt betaald zodat de heffing van toeristenbelasting achterwege kan blijven. Ook hoeft hij voor de aanslagregeling van de forensenbelasting geen inlichtingen te verstrekken over de huurders.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

Voor een toelichting wordt verwezen naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Maatstaf van heffing. Meer specifiek merken wij met betrekking tot de toeristenbelasting nog het volgende op. Als mogelijke maatstaven van heffing voor de toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad 3 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6974, Belastingblad 2003, blz. 1238 (Haarlemmermeer)).

Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot.

Toch is voor de gemeenten enige voorzichtigheid bij de keuze van een heffingsmaatstaf op zijn plaats. Het is namelijk onzeker hoe belastingrechters zullen oordelen over de heffingsmaatstaven en of zij zullen afwijken van de tot dusver gevolgde lijn in de jurisprudentie. Toekomstige jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen.

Door de aard van de toeristenbelasting als verblijfsbelasting, ligt het volgens ons voor de hand dat de te betalen toeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook Hoge Raad 21 juli 1987, nr. 24.516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629). Dit is in de artikelen 4 en 5 van de modelverordening het geval.

De maatstaf van heffing gaat uit van de formule:

aantal overnachtende personen x het aantal nachten dat zij verblijf hielden = het aantal overnachtingen.

Uitgangspunt daarbij is het werkelijke aantal personen en het werkelijke aantal nachten.

Artikel 5. Belastingtarief

De toeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het toerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

Voor de mogelijkheden om de tarieven te differentiëren verwijzen wij naar de toelichting op artikel 4.

Artikel 6. Belastingjaar

Hier is gekozen voor een belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. Het belastingjaar kan hiervan ook afwijken. Het is ook mogelijk om de belasting niet over het gehele jaar maar alleen gedurende een aantal maanden te heffen. In dat geval dient de redactie als volgt te zijn:

'Het belastingtijdvak loopt van ... tot en met ...'.

In dat geval moet in de overige artikelen van de verordening het woord 'belastingjaar' worden vervangen door 'belastingtijdvak'.

Zoals in de toelichting op artikel 5 reeds is opgemerkt, kan onder omstandigheden ook het aantal tellingen worden aangepast aan de duur van het gekozen belastingtijdvak.

De betekenis van het belastingjaar of het belastingtijdvak is dat hiermee wordt aangegeven de periode waarover de aanslag wordt opgelegd. Door middel van de aanslag wordt namelijk de belasting die reeds gedurende die periode ter zake van het overnachten door de in artikel 2 bedoelde personen verschuldigd is geworden, geheven van degene die het nachtverblijf heeft geboden.

Door het belastingtijdvak eerder dan het kalenderjaar te laten eindigen, kan het aangiftebiljet eerder worden uitgereikt en de belasting eerder definitief worden vastgesteld. De heffing kan niet plaatsvinden als de omvang van de materiële belastingschuld nog niet vaststaat, bijvoorbeeld als het kan gaan om het werkelijke aantal overnachtingen per jaar in plaats van het forfait (Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4170, Belastingblad 2002, blz. 890).

Voorts wijzen wij nog op de mogelijkheid verschillende tijdvakken vast te stellen ter zake van het verblijf in verschillende categorieën onderkomens waarop een forfait van toepassing kan zijn.

Hieraan kan met name behoefte bestaan als niet in alle onderkomens-categorieën gedurende dezelfde tijdvakken verblijf wordt gehouden of verblijf mag worden gehouden. Bijvoorbeeld op campings mag van 1 april tot 1 november verblijf worden gehouden, terwijl in particulier verhuurde woningen het hele jaar verblijf mogelijk is.

Artikel 7. Wijze van heffing

Op grond van artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de modelverordening hebben wij gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. Voor een toelichting wordt verwezen naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Wijzen van heffing, onder Heffing bij wege van aanslag.

Artikel 8. Aanslaggrens

Variant 1

Teneinde de administratie zo eenvoudig mogelijk en de perceptiekosten zo laag mogelijk te houden, is bepaald dat er geen aanslag wordt opgelegd als er sprake is van minder dan bijvoorbeeld tien overnachtingen. Degene die dus een hoogst enkele keer, bijvoorbeeld als op zogenaamde piekdagen door de VVV een beroep op hem wordt gedaan, gelegenheid tot overnachten verschaft, is geen belasting verschuldigd.

Variant 2

Het is ook mogelijk een minimumbedrag met betrekking tot de heffing op te nemen. Indien het belastingbedrag minder beloopt dan het in dit artikel ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Hier is sprake van een efficiency-bepaling.

Artikel 10. Termijnen van betaling

Voor een toelichting wordt verwezen naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Termijnen van betaling. In het onderhavige geval hebben wij de mogelijkheden 1 tot en met 4a opgenomen.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Inwerkingtreding.

Artikel 15. Citeertitel

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Citeertitel.