Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR731607
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR731607/1
Erfgoedverordening Nijmegen
Geldend van 24-12-2024 t/m heden
Intitulé
Erfgoedverordening NijmegenDe raad van de gemeente Nijmegen, bijeen in zijn vergadering van 18 december 2024;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15-10-2024;
Gelet op artikel 3.16 van de Erfgoedwet 38 van de Monumentenwet 1988
Besluit vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening Nijmegen
§ 1. Algemeen
Artikel 1. Definities
In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
- 1.
gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;
- 2.
gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;
- 3.
gemeentelijk beschermd monument:
- a.
een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet
- b.
een archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet
- c.
een bouwhistorie monument als bedoeld onder “monument” in artikel 1.1 van de Erfgoedwet: onroerende zaak die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als bouwhistorie monument. De bescherming betreft de bouwhistorische waarde of verwachte bouwhistorische waarde zoals vermeld in de redengevende omschrijving;
- d.
een beeldbepalend pand als bedoeld onder “monument” in artikel 1.1 van de Erfgoedwet: onroerende zaak waarvan de straatbeeldbepalende gevels, straatbeeldbepalende dakvlakken en de beeldbepalende elementen zijn beschermd;
- e.
een stadsbeeldobject, zijnde een bouwwerk dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als stadsbeeldobject. Het betreft bouwwerken
- i.
die zijn gelegen binnen een overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen stadsbeeld (beschermde stads- en/of dorpsgezicht);
- ii.
die van beeldbepalend belang zijn voor het beschermde stadsbeeld en
- iii.
waarvan de straatbeeldbepalende gevels, straatbeeldbepalende dakvlakken en de beeldbepalende elementen zoals opgenomen in de Atlas zijn beschermd;
- i.
- f.
een identiteitsbepalend object: een onroerend object dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als identiteitsbepalend object. De bescherming betreft de identiteitsbepalende waarden die van belang zijn op het niveau van de buurt, de wijk of de stad, zoals omschreven in de redengevende omschrijving;
- a.
-
dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.
- 4.
Stadsbeeld (ook wel gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht): groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke zich één of meer stadsbeeldobjecten bevinden;
- 5.
atlas: boekwerk dat onderdeel uitmaakt van besluiten tot aanwijzing van stadsbeelden en waarin een beschrijving en waardering van het beschermde stadsbeeld, van de stadsbeeldobjecten en van de stadsbeeldbepalende elementen zijn opgenomen.
- 6.
redengevende omschrijving: document dat onderdeel moet uitmaken van besluiten tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument met daarin tenminste gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;
- 7.
gemeentelijke adviescommissie: als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet.
- 8.
omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk beschermd monument of een gemeentelijk beschermd stadsbeeld.
- 9.
minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
-
1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.
-
2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed. Het betreft het adres, soort monument, datum raadsbesluit en redengevende omschrijving;
§ 2. Aanwijzing van gemeentelijk beschermd cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzameling
Artikel 3. Aanwijzing gemeentelijk beschermde cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
-
1. De gemeenteraad kan besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.
-
2. De gemeenteraad kan besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.
-
3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.
-
4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
-
5. Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
Door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en
- b.
cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
-
6. Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling
-
1. De gemeenteraad kan, eventueel op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
-
2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:
- a.
door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of
- b.
beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
-
3. Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 3. Aanwijzing
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand
-
1. De gemeenteraad kan besluiten een monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
rijksmonumenten, en
- b.
monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
- a.
-
3. Stadsbeeldobjecten, bouwhistorie monumenten, beeldbepalende panden en identiteitsbepalende objecten die na aanwijzing als stadsbeeldobject, bouwhistorie monument, beeldbepalend pand of identiteitsbepalend object worden aangewezen als gemeentelijk monument op basis van artikel 5 lid 1 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als stadsbeeldobject, bouwhistorie monument, beeldbepalend pand of identiteitsbepalend object.
-
4. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
-
1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet. Daarnaast wordt het voornemen gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen.
-
2. Voordat een religieus monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar over de wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in het monument.
Artikel 7. Voorbescherming
-
1. De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bekendgemaakt.
-
2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of als de raad binnen 26 weken na de datum van bekendmaken van het voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, geen besluit heeft genomen.
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
-
1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening adviescommissie omgevingskwaliteit Nijmegen.
-
2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.
Artikel 9. Inhoud aanwijzingsbesluit
-
1. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument, beeldbepalend.
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
-
1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
-
2. Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 11. Voorlopige aanwijzing
-
1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig archeologisch monument, voorlopig bouwhistorie monument of voorlopig beeldbepalend pand. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig archeologisch monument, voorlopig bouwhistorie monument of voorlopig beeldbepalend pand.
-
2. Een aanwijzing als bedoeld in lid 1 vervalt na 26 weken of zoveel eerder als de gemeenteraad een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
-
3. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing als bedoeld in lid 1. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
-
1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van een gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand en als het om een voorlopige aanwijzing gaat wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.
-
2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
-
3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument, beeldbepalend pand of identiteitsbepalend object waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 4. Bescherming gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument en beeldbepalend pand
Artikel 13. Instandhoudingsplicht
Het is verboden een gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 14. Omgevingsvergunning
-
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand:
- a.
te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of
- b.
te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
- a.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of
- b.
alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
- c.
het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:
- 1°.
plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;
- 2°.
doen van begravingen of asbijzettingen, of
- 3°.
ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.
- 1°.
- d.
het vervangen van bestaande dakpannen door zonneceldakpannen mits voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1°.
De zonneceldakpannen dienen hetzelfde type dakpan (vorm en kleur) te zijn als de historische dakpannen die zij vervangen en;
- 2°.
De historische dakpannen dienen onbeschadigd en controleerbaar te worden opgeslagen op een veilige plek voor eventuele teruglegging op een later moment.
- 1°.
- a.
-
3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 15. Weigeringsgronden
-
1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14 kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
-
2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14 voor een religieus monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.
§ 5. Bescherming identiteitsbepalende objecten
Artikel 16. Omgevingsvergunning identiteitsbepalende objecten
-
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een beschermd identiteitsbepalend object geheel of gedeeltelijk af te breken of te verplaatsen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.
-
2. Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in lid 1 moet vergezeld gaan van een schriftelijke rapportage waaruit blijkt dat de mogelijkheden tot herbestemming op adequate wijze zijn onderzocht.
-
3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien:
- a.
het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet.
- b.
de schriftelijke rapportage als bedoeld in lid 2, niet of in onvoldoende mate aantoont dat herbestemming redelijkerwijs onmogelijk is,
- c.
naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
- a.
§ 6. Gemeentelijke stadbeelden met stadsbeeldobjecten
Artikel 17. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stadsbeeld met stadsbeeldobjecten (stads- of dorpsgezicht)
-
1. De gemeenteraad besluit over aanwijzing als beschermd stadsbeeld en over aanwijzing van daarin gelegen stadsbeeldobjecten. Het besluit tot aanwijzing als beschermd stadsbeeld moet gebaseerd zijn op een Atlas.
-
2. Burgemeester en wethouders kunnen, gehoord hebbende de gemeentelijke adviescommissie (art. 8), een voorstel aan de raad doen als bedoeld in het eerste lid. Het voorstel wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen.
-
3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.
-
4. Een aangewezen gemeentelijk stadsbeeld wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.
-
5. De gemeenteraad neemt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stadsbeeld dit stadsbeeld op in het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stadsbeeld (stads of dorpsgezicht) kan hiertoe een termijn worden gesteld.
-
6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijke beschermd stadsbeeld wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.
-
7. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- en of dorpsgezichten dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 18. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stadsbeeld met stadsbeeldobjecten (stads- of dorpsgezicht)
-
1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stadsbeeld (stads- en dorpsgezicht) waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
-
2. Objecten die zijn aangewezen als gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument, beeldbepalend pand of identiteitsbepalend object worden door de raad niet aangewezen als beschermd stadsbeeldobject.
-
3. Stadsbeeldobjecten die na aanwijzing als stadsbeeldobject worden aangewezen als gemeentelijk monument, archeologisch monument, bouwhistorie monument of beeldbepalend pand worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject.
-
4. Stadsbeeldobjecten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 Monumentenwet worden door de raad niet aangewezen als beschermd stadsbeeldobject.
-
5. Stadsbeeldobjecten die na aanwijzing als beschermd stadsbeeldobject worden ingeschreven in het monumentenregister bedoeld in artikel 3.3 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject.
-
6. Bij aanwijzing door de minister van een beschermd stads- of dorpsgezicht, gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsbeeld, komt de aanwijzing beschermd stadsbeeld niet te vervallen.
Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
-
1. Het is verboden in een gemeentelijk beschermd stadsbeeld zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning stadsbeeldobjecten alsmede stadsbeeldbepalende erfafscheidingen en erfinrichtingen:
- a.
geheel of gedeeltelijk af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen;
- b.
te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor deze worden ontsierd of in gevaar gebracht, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.
- a.
-
2. Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt,
-
3. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
- a.
als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd;
- b.
het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet;
- a.
-
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
§ 7. Handhaving en toezicht
Artikel 20. Strafbepaling
Degene die handelt in strijd met artikel 13 of met het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Artikel 21. Toezichthouders
-
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.
-
2. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
§ 8. Slotbepalingen
Artikel 22. Overgangsrecht
-
1. Een krachtens de Erfgoedverordening Nijmegen 2021 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, bouwhistorie monument, identiteitsbepalend object of stadbeeldobject, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.
-
2. Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening 2021.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de verordening Erfgoedverordening 2021 Nijmegen.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Nijmegen.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 18 december 2024
De raadsgriffier,
Drs. S.J. Ruta
De voorzitter,
Drs. H.M.F. Bruls
Artikelsgewijze toelichting
ALGEMEEN DEEL
Inleiding
Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening voor 1 juli 2016zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Ow, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.
De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.
In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Omgevingswet.
Reikwijdte
De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit , de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow.
In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads-en dorpsgezichten)) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).
Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moesten ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.
Wettelijke grondslag
De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029.
Artikel 1. Definities
Het begrip ‘gemeentelijk beschermd monument’ is toegevoegd, als overkoepelend begrip voor diverse gemeentelijke beschermingscategorieën. De aanwijzingsprocedures voor deze verschillende beschermingscategorieën wordt nader uiteengezet verderop in de verordening. Deze overkoepelende is gekozen zodat artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken leefomgeving én artikel 22.28 van de bruidschat in het Omgevingsplan van toepassing zijn op alle categorieën die onder deze noemer vallen, te weten gemeentelijke monumenten, archeologische monumenten, bouwhistorie monumenten, beeldbepalende panden, identiteitsbepalende objecten én stadsbeeldobjecten.
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘stadsbeeld’ (gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht), ‘gemeentelijk beschermde verzameling’ “gemeentelijk monument”, “minister” en “omgevingsvergunning” waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn voorts:
- -
archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;
- -
archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;
- -
beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:
- a.
als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid[, van de Erfgoedwet];
- b.
voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid[, van de Erfgoedwet]; of
- c.
in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, [van de Erfgoedwet] zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;
- a.
- -
beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid[, van de Erfgoedwet];
- -
cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
- -
cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- -
religieus monument: monument dat eigendom is van een religieus genootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin religieuze genootschappen zijn verenigd en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;
- -
monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- -
normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;
- -
rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;
- -
rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3[, van de Erfgoedwet];
- -
verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, cultuurgoederen of verzamelingen.
Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).
Na de inwerkingtreding van de Ow is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Ow.
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling
Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijke beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.
De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.
Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijke beschermdcultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument, bouwhistorie monument, beeldbepalend pand of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor deze monumenten.
Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van voor 1 juli 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Voor de termijn in artikel 5 lid 4 is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).”
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
Eerste lid
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of een (groen) aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
Tweede lid
De aanwijzing van religieuze monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een religieus genootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het religieuze monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Artikel 7. Voorbescherming
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1januari 2023.
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Ow. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.”. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Ow gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Ow zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.
Onder de Ow zal op basis van (artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening adviescommissie omgevingskwaliteit Nijmegen
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Eerste lid
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door de gemeenteraad is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
Tweede lid
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.
Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.
Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).
Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd..
Artikel 15. Weigeringsgronden
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Ow, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft
Artikel 16. Omgevingsvergunning identiteitsbepalende objecten
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.
Artikel 17. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stadsbeeld met stadsbeeldobjecten
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stadsbeelden met stadsbeeldobjecten (stads- en dorpsgezichten) aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen.
Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.
Artikel 18. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stadsbeeld met stadsbeeldobjecten
In artikel 18, zesde lid, wordt bepaald dat bij de aanwijzing als stadsgezicht door het rijk van een gebied dat reeds beschermd is als gemeentelijk stadsbeeld de gemeentelijke bescherming niet komt te vervallen. De gemeentelijke bescherming met stadsbeeldobjecten reikt namelijk verder dan de rijks bescherming. Om deze reden kunnen beide beschermingen naast elkaar bestaan.
Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningsplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.
Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.
Artikel 20. Strafbepaling
De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.
Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.
Artikel 20 verwijst naar de artikelen 13 en 14, derde lid. Artikel 13 bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 14, derde lid, geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.
Artikel 21. Toezichthouders
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.
Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl