Regeling vervallen per 25-05-2017

Verordening, regelende de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst te Amsterdam

Geldend van 04-05-1949 t/m 24-05-2017

Intitulé

Verordening, regelende de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst te Amsterdam

Inhoud

§1 Aard en omvang van de werkzaamheden van de dienst

Art. 1

Aan de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst is opgedragen:

de zorg voor alle van gemeentewege te verstrekken geneeskundige hulp, met uitzondering van hetgeen op de inwendige dienst van de Gemeenteziekenhuizen betrekking heeft.

Art. 2

Burgemeester en Wethouders worden in het beheer van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst bijgestaan door een commissie, als bedoeld in art. 54, lid 2, van de gemeentewet.

De werkzaamheden van deze commissie worden bij een afzonderlijke verordening geregeld.

Art. 3

De door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst te verlenen hulp bestaat uit:

  • a.

    het geven van genees-, heel- en verloskundige raad en bijstand buiten de ziekenhuizen;

  • b.

    het verstrekken van de hierbij gevorderde genees- en verbandmiddelen, verplegingsartikelen en instrumenten;

  • c.

    het geneeskundig verzorgen en verplegen van de zieken in hun woningen en de bevordering van hun gezondheidsbelangen, mede in verband met de maatschappelijke omstandigheden, waarin zij verkeren;

  • d.

    de zorg voor de opneming van zieken in ziekenhuizen en, voor zover deze niet tot de gemeenteziekenhuizen behoren, het houden van toezicht op de verpleging aldaar;

  • e.

    de zorg voor de opneming van krankzinnigen in krankzinnigengestichten;

  • f.

    de zorg voor de opneming van en het toezicht op lichamelijk en geestelijk gebrekkigen in gestichten en gezinnen;

  • g.

    het vervoer van daarvoor in aanmerking komende zieken.

Art. 4

De hulp van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst wordt verleend:

  • a.

    aan hen die het recht daarop door de Gemeenteraad is toegekend op grond van de dienstbetrekking, waarin zij zelf of het hoofd van het gezin, waartoe zij behoren, tot de gemeente staan;

  • b.

    aan hen die, op grond van hun maatschappelijke toestand, voor het verkrijgen daarvan door of namens het Burgerlijk Armbestuur zijn aangewezen;

  • c.

    aan hen die aan die hulp onmiddellijk behoefte hebben.

§2 Personeel van de dienst

Art. 5

Aan het hoofd van de dienst staat en directeur die generlei geneeskundige praktijk uitoefent.

De werkzaamheden van het personeel van de dienst worden, voor zover niet hieromtrent bij deze verordening andere bepalingen zijn gemaakt, door hem geregeld.

Zijn benoeming, zijn ontslag en de vaststelling van zijn bezoldiging en instructie geschieden door de Raad.

Hij kan door Burgemeester en Wethouders in zijn betrekking worden geschorst. Burgemeester en Wethouders geven van die schorsing zo spoedig mogelijk bericht aan de Raad.

Art. 6

Het personeel van de dienst bestaat verder uit een psychiatrisch-neurologisch adviseur, gemeenteartsen, vroedvrouwen, een verpleger, chef van het meldings-bureau, ziekenverplegers en -verpleegsters, een hoofdverpleegster in het Armenhuis, schoolverpleegsters, hoofdklerken, klerken en schrijvers, een kassier, opzichters, magazijnmeesters, een werkmeester aan de werkplaats, een werkmeester-chauffeur, een instrumentenmaker bij de Röntgeninrichting, chauffeurs, bedienden, telefonisten, een werkman-orthopaedist aan de werkplaats, werklieden aan de werkplaats, een bekleedster.

Voorts zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd, aspirant-klerken en losse schrijvers in tijdelijke dienst aan te stellen.

Voor zover de omvang van dit personeel in het eerste en het tweede lid niet is bepaald, wordt deze afhankelijk gesteld van de jaarlijks op de begroting uit te trekken gelden.

De benoeming, de schorsing en het ontslag van het personeel geschieden door Burgemeester en Wethouders.

De vaststelling van de instructies van het in dit artikel vermelde personeel geschiedt door Burgemeester en Wethouders.

Art. 7

Burgemeester en Wethouders stellen zo nodig gemeenteartsen in tijdelijke dienst aan. Voor zover overigens de omvang van de werkzaamheden de aanstelling van personeel in tijdelijke dienst noodzakelijk maakt, geschiedt deze aanstelling, alsmede de schorsing en het ontslag van dat personeel, door de directeur met inachtneming van de voorschriften, hieromtrent door de Gemeenteraad of door Burgemeester en Wethouders gegeven.

Indien bij ziekte of ontstentenis van een gemeentearts met het oog op de belangen van de dienst niet wenselijk is, kan de directeur die vervanging opdragen aan een niet tot het personeel van de dienst behorende genees-kundige, die dan aan de bepalingen van de instructie van de gemeenteartsen zal zijn onderworpen en wiens diensten naar een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld tarief worden gehonoreerd.

Art. 8

Aan iedere gemeentearts wordt door Burgemeester en Wethouders de vervulling van een of meer van de volgende functies opgedragen:

  • a.

    het in art. 3d bedoelde toezicht;

  • b.

    het onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van personen, die in aanmerking komen voor verpleging van gemeentewege in gestichten voor krankzinnigen of maatschappelijk ongeschikten;

  • c.

    het onderzoek naar en het toezicht op de gezondheidstoestand van gemeenteambtenaren, -beambten en -werklieden bij hun indiensttreding en bij tijdelijke of voortdurende ongeschiktheid tot dienstvervulling;

  • d.

    het toezicht op de gezondheidstoestand van de schoolbevolking;

  • e.

    het verlenen van de in art. 4, sub a, b of c, bedoelde hulp.

Voor gemeenteartsen, aan wie door Burgemeester en Wethouders het verrichten van doodschouw, overeenkomstig art. 4 van de Wet van 10 april 1869 (Staatsblad nr. 65), mocht worden opgedragen, wordt ook deze functie beschouwd als te behoren tot hun ambtsbezigheden.

Art. 9

De behandeling van bijzondere ziekten of gebreken en het desgevraagd verstrekken van advies daaromtrent aan de leden van het geneeskundig personeel van de dienst kan door Burgemeester en Wethouders of krachtens hun machtiging door de directeur aan niet tot het personeel van de dienst behorende deskundigen worden opgedragen.

Aan deze deskundigen kan door Burgemeester en Wethouders, met inachtneming van door de Raad hieromtrent te stellen regelen, een jaarwedde of een honorarium volgens tarief voor verrichte werkzaamheden worden toegekend.

In welke mate en op welke wijze de in verband met het hoger onderwijs gehouden poliklinieken kunnen worden dienstbaar gemaakt aan het onderzoek en de behandeling, in dit artikel bedoeld, wordt bij afzonderlijke verordening geregeld.

Art. 10

De gemeenteartsen aanvaarden geen andere bezoldigde betrekking zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders.

De gemeenteartsen die de uitoefening van niet tot hun dienstwerkzaamheden behorende geneeskundige praktijk is toegestaan, nemen daarbij de door Burgemeester en Wethouders in het belang van de dienst opgelegde beperkende voorwaarden in acht, doch onthouden zich geheel van praktijk ten behoeve van ziekenfondsen.

De bepalingen van dit artikel zijn op tijdelijk werkzaam gestelde gemeente-artsen slechts van toepassing, voor zover Burgemeester en Wethouders dit nodig achten.

Art. 11

Met het oog op het verlenen van de in art. 4a en b bedoelde hulp wordt de gemeente door Burgemeester en Wethouders verdeeld in afdelingen.

In elk van die afdelingen is het verlenen van die hulp opgedragen aan één of meer gemeenteartsen die binnen hun afdeling moeten wonen, tenzij hun door Burgemeester en Wethouders in bijzondere gevallen schriftelijk vergunning is verleend van deze bepaling af te wijken.

Art. 12

In een afdeling, waarin de werkzaamheden, in het vorige artikel bedoeld, aan meer dan één gemeentearts zijn opgedragen, wordt een van dezen belast met de administratie en de regeling van alle werkzaamheden, die overleg en samen- werking van de in die afdeling werkzame personen onderling eisen.

Door de directeur wordt aan de gemeenteartsen het deel van de afdeling aangewezen, dat aan hun zorg is opgedragen.

Art. 13

De werkzaamheden van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst, waarbij andere takken van gemeentedienst of gemeenteinstellingen van weldadigheid zijn betrokken, worden door de directeur geregeld in overleg met de hoofden van die diensten of de besturen van die instellingen.

Art. 14

De vroedvrouwen verlenen aan de haar hiervoor, overeenkomstig art. 21, aangewezen vrouwen, onder toezicht en, zo nodig, onder medewerking van de gemeentearts, die met de behandeling van deze vrouwen is belast, haar hulp. Zij roepen hierbij, zo dikwijls als dit nodig is, diens hulp in.

Art. 14a

De schoolverpleegsters staan de gemeenteartsen, aan wie het toezicht op de gezondheidstoestand van de schoolbevolking is opgedragen, in de uitoefening van hun functie bij.

§3 Wijze, waarop de hulp van de dienst wordt aangevraagd en verleend

Art. 15

De namen en woonplaatsen van de personen, aan wie, overeenkomstig art. 4a, het recht op hulp van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst is toegekend, worden op de door Burgemeester en Wethouders te bepalen wijze door de hoofden van de betrokken diensten aan de directeur van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst medegedeeld en door deze ter kennis gebracht van de gemeenteartsen, aan wie hun behandeling is opgedragen.

Art. 16

Op grond van art. 4b wordt hulp verleend aan de verpleegden in de Gemeenteinstellingen van Weldadigheid buiten de Gasthuizen en verder aan de personen die een door het Burgerlijk Armbestuur afgegeven bewijs overleggen, waaruit blijkt, dat zij:

  • a.

    geacht worden, doorlopend buiten staat te zijn in hun onderhoud te voorzien;

  • b.

    behoren tot de bedeelden bij een kerkelijk armbestuur, met hetwelk door Burgemeester en Wethouders een overeenkomst betreffende de geneeskundige behandeling van zijn bedeelden is aangegaan;

  • c.

    geacht worden, buiten staat te zijn de kosten, aan het lidmaatschap van een ziekenfonds verbonden, te dragen;

  • d.

    geacht worden niet langs andere weg de door hen gevraagde hulp te kunnen verkrijgen. Wanneer door het Burgerlijk Armbestuur aan de noodzakelijkheid van deze hulp wordt getwijfeld, wordt dit bewijs slechts afgegeven, wanneer de aanvrager een door of namens de directeur afgegeven verklaring overlegt, waaruit blijkt, dat de gevraagde hulp noodzakelijk is.

De bewijzen, onder a, b en c bedoeld, zijn geldig tot een jaarlijks voor alle vast te stellen datum, doch ten hoogste gedurende één jaar. Zij geven aan-spraak op kosteloos genot van de hulp van de Geneeskundige en Gezondheids-dienst, zoals die in art. 3 is omschreven in haar volle omvang.

De bewijzen, onder d bedoeld, zijn geldig gedurende een daarop aangegeven tijdsverloop, doch niet langer dan voor drie maanden. Zij geven aanspraak op de hulp van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst in zodanige omvang als daarop zal zijn aangegeven, tegen vooruitbetaling van een door het Burgerlijk Armbestuur voor elk geval vast te stellen bijdrage van ten minste 50 cent.

In bijzondere gevallen kan door het Burgerlijk Armbestuur van de betaling van deze bijdrage vrijstelling worden verleend.

Art. 17

Op grond van art. 4c wordt hulp verleend aan zieken, niet behorende tot de bevolking van deze gemeente, aan wie door de directeur een bewijs is uit-gereikt, waaruit blijkt, dat zij geacht worden, ogenblikkelijk niet langs andere weg geneeskundige hulp te kunnen verkrijgen.

Duur en omvang van deze hulp worden begrensd door de gelegenheid om de hulpverlening aan de wettelijke verzorgers van de hulpbehoevende op te dragen.

Art. 18

Door de dienst kan hulp worden verleend aan personen die zich in de gemeente bevinden en wegens plotselinge ziekte of wegens een ongeval behoefte hebben aan geneeskundige raad en bijstand, of voor wie deswege vervoer naar een ziekenhuis of naar hun woning noodzakelijk wordt geacht. Deze hulp moet van het meldingsbureau van de dienst worden ingeroepen, en wel op de door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen plaatsen.

De directeur of de daarvoor aangewezen gemeentearts beslist volgens regelen door Burgemeester en Wethouders vast te stellen, of er aanleiding bestaat hulp te verlenen, en zo ja, op welke wijze dit zal geschieden.

Het bedrag, verschuldigd als vergoeding voor de verstrekte hulp, door hen, die daartoe door Burgemeester en Wethouders in staat worden geacht, wordt bij afzonderlijke verordening bepaald.

De dienst beperkt zich tot het verlenen van de eerste nodige hulp, tenzij de zieke of gewonde behoort tot hen, die op kosteloze behandeling door de dienst recht hebben, en er grond bestaat hem ook verdere hulp vanwege de dienst te verschaffen.

Niet tot het personeel van de dienst behorende geneeskundigen of vroed-vrouwen, die aan personen als in dit artikel bedoeld, of door of namens de directeur gedane uitnodiging hulp hebben verleend, kunnen hiervoor, naar een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld tarief, worden gehonoreerd.

Art. 18a

De dienst is belast met het vervoer van lijders aan een besmettelijke ziekte, als bedoeld bij art. 1 van de wet van 4 december 1872 (Staatsblad nr. 134) of bij de algemene maatregel van bestuur, in dat wetsartikel vermeld. Door de dienst kunnen ook andere zieken vervoerd worden.

Aanvragen voor vervoer moeten worden gericht tot het meldingsbureau van de dienst.

Het vervoer van de in het eerste lid bedoelde lijders aan een besmettelijke ziekte geschiedt kosteloos. Het bedrag, verschuldigd als vergoeding voor het vervoer van andere zieken, wordt bij afzonderlijke verordening bepaald.

Art. 19

De gemeenteartsen, belast met de behandeling van de in art. 15 bedoelde personen, zijn op de daarvoor door de directeur vastgestelde uren en plaatsen te consulteren voor lopende zieken. Huiszittende zieken worden door hen in hun woningen bezocht. Uitnodigingen hiertoe worden zoveel mogelijk vóór 9 uur 's morgens ter kennis van de arts gebracht.

Art. 20

De gemeenteartsen, belast met de behandeling van de in art. 16a, b, c en d bedoelde personen, zijn in de daartoe door Burgemeester en Wethouders voor elke afdeling aangewezen zittinglokalen op de door de directeur daarvoor vastgestelde uren te consulteren voor de in hun afdeling woonachtige zieken die zich aldaar aanmelden, voorzien van een van de in vermeld artikel bedoelde bewijzen.

Voor zieken wier toestand huisbezoek noodzakelijk maakt, wordt dit, onder overlegging van het in het vorige lid bedoelde bewijs, aangevraagd bij voorkeur aan het zittinglokaal op het morgenspreekuur van de gemeenteartsen.

Art. 21

Aan zwangeren, behorende tot de personen, bedoeld in art. 4a, art. 16a, b en c, en tot die in art. 16d bedoeld, voor zover haar door het Burgerlijk Armbestuur aanspraak op kosteloze verloskundige hulp is toegekend, wordt op haar verzoek aan het Centraal Bureau van de dienst een vroedvrouw toegewezen.

Art. 22

De in het eerste lid van art. 9 bedoelde deskundigen en de psychiatrisch-neurologische adviseur zijn op de daarvoor met hen overeengekomen uren en plaatsen te consulteren voor de personen die door een van de leden van het geneeskundig personeel van de dienst naar hen zijn verwezen. Zij dienen deze laatsten desgevraagd van advies over de resultaten van hun onderzoek en nemen zo nodig de behandeling van die personen op zich.

§4 Verstrekking van genees- en verbandmiddelen, verplegingsartikelen en instrumenten

Art. 23

Burgemeester en Wethouders wijzen de apotheken aan, waar de geneesmiddelen ten behoeve van de door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst behandelde zieken worden bereid en afgeleverd. Zij stellen de voorwaarden vast, waaronder de aflevering plaatsheeft, benevens het tarief, waarnaar - voor zover de aflevering niet uit Gemeenteapotheken geschiedt - de diensten van de apothekers en de geleverde geneesmiddelen worden vergoed.

Art. 24

De nodige verbandmiddelen en verplegingsartikelen worden aan de door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst behandelde zieken afgeleverd of in bruikleen afgestaan aan de zittinglokalen van de afdelingen, op voorschrift van een van de leden van het geneeskundig personeel van de dienst.

Art. 25

Instrumenten, die de door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst behandelde zieken tot herstel van of ter tegemoetkoming in enig lichamelijk gebrek behoeven, of daaraan te verrichten reparaties worden door de leden van het geneeskundig personeel van de dienst of de in art. 9 bedoelde deskundigen aangevraagd bij de directeur, die bij het nemen van een beslissing op deze aanvragen rekening houdt met hetgeen door het Burgerlijk Armbestuur, ingevolge art. 16, laatste alinea, omtrent de vooruitbetaling een bijdrage in de kosten mocht zijn bepaald.

Art. 26

Wanneer bij ziektegevallen van personen, als bedoeld in art. 4b, de verstrekking van voedingsmiddelen ter wille van de behandeling noodzakelijk blijkt, is de gemeentearts tot deze verstrekking ten laste van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst bevoegd. Van elke zodanige verstrekking wordt aanstonds kennis gegeven aan het Burgerlijk Armbestuur, dat beslist, of termen aanwezig zijn om deze ondersteuning voort te zetten. Acht dit hiertoe termen aanwezig, dan komt de ondersteuning verder ten laste van vermeld bestuur, aan hetwelk de kosten daarvan door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst worden in rekening gebracht; is dit niet het geval, dan neemt de verstrekking een einde.

§5 Ziekenverpleging

Art. 27

De werkzaamheden van de ziekenverplegers en -verpleegsters bestaan uit:

  • het verlenen van hulp bij de spreekuren, door de gemeenteartsen in de zittinglokalen gehouden;

  • het verplegen van de hun aangewezen zieken aan huis of in ziekenzalen van het Armenhuis;

  • het verlenen van eerste hulp bij spoedeisende gevallen van verwonding of ziekte;

  • het verlenen van hulp bij het vervoer van zieken of gewonden.

De directeur bepaalt, welke van deze werkzaamheden aan ieder van hen zullen worden opgedragen en op welke wijze op het verrichten daarvan toezicht zal worden gehouden.

Art. 28

Particuliere verenigingen voor wijkverpleging die zich bereid verklaren, onder door Burgemeester en Wethouders gestelde voorwaarden, de zorg voor de verpleging van zieken aan huis op zich te nemen, kunnen door dit college tot het verlenen van die hulp worden toegelaten en worden dan door de gemeente- artsen hiertoe in de gelegenheid gesteld.

§6 Ziekenhuisverpleging

Art. 29

Voor zieken, wier herstel door ziekenhuisverpleging kan worden bevorderd, of die op andere gronden niet doelmatig in hun woning kunnen worden verpleegd, kan door de gemeentearts die krachtens deze verordening met hun behandeling is belast, ziekenhuisverpleging worden aangevraagd bij het meldingsbureau van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst. In deze aanvragen zijn de gronden, waarop zij geschiedt, vermeld.

Oordeelt de directeur of de daarvoor aangewezen gemeentearts ziekenhuis-verpleging noodzakelijk, dan verwijst de directeur of die gemeentearts de zieke ter verpleging naar een van de gemeenteziekenhuizen of een ander ingevolge besluit van de Gemeenteraad hiervoor aangewezen ziekenhuis, onder inacht-neming van het bepaalde in sub a van de bij besluit van de Gemeenteraad van

8 mei 1918, nr. 288, vastgestelde voorwaarden, welke in overeenkomsten betreffende de verpleging van deze zieken in particuliere ziekenhuizen zijn op te nemen.

Art. 30

Voor zieken, behorende tot de bevolking van de gemeente, wier behandeling niet aan de Geneeskundige en Gezondheidsdienst is opgedragen, kan onder omstandigheden als vermeld in het voorgaande artikel, zo zij tot volledige vergoeding van de verpleegkosten niet in staat worden geacht, door de geneesheer, die hen behandelt, ziekenhuisverpleging worden aangevraagd bij het meldingsbureau van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst. In deze aanvrage zijn de gronden, waarop zij geschiedt, vermeld.

Oordeelt de directeur of de daarvoor aangewezen gemeentearts ziekenhuis-verpleging noodzakelijk, dan verwijst de directeur of die gemeentearts de zieke, onder inachtneming van het bepaalde in sub a van de in het voorgaande artikel vermelde voorwaarden, naar een van de aldaar bedoelde ziekenhuizen.

Het Burgerlijk Armbestuur beslist, nadat van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst bericht is ingekomen, dat opneming in een ziekenhuis noodzakelijk of reeds is geschied, of de verpleging geheel of gedeeltelijk voor rekening van de gemeente kan plaatshebben.

Art. 31

De directeur of de gemeentearts, die hem vervangt, is bevoegd ook andere dan de in de artikelen 29 en 30 bedoelde personen, wier toestand voor hen ziekenhuisverpleging noodzakelijk maakt, onder inachtneming van het bepaalde in sub a van de in art. 29 vermelde voorwaarden, naar een van de aldaar bedoelde ziekenhuizen te verwijzen. De beslissing omtrent de van deze personen te heffen bijdragen in de verpleegkosten wordt door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst aan het Burgerlijk Armbestuur gevraagd.

Art. 31a

Indien de in de voorgaande artikelen bedoelde verwijzing naar een ziekenhuis betreft een lijder aan een besmettelijke ziekte, als bedoeld bij art. 1 van de wet van 4 december 1872 (Staatsblad nr. 134) of bij de algemene maatregel van bestuur, in dat wetsartikel vermeld, zal door de directeur of de gemeentearts, die hem vervangt, daarvan terstond kennis worden gegeven aan de Geneeskundige en Gezondheidsdienst.

Art. 32

Ten behoeve van krankzinnigen, die behoren tot de in art. 4 bedoelde personen, of die tot betaling van de kosten van hun verpleging in een krankzinnigengesticht buiten staat zijn of in het belang van de openbare orde in bewaring moeten worden gesteld, kan de medewerking van de dienst worden ingeroepen, ter verkrijging van de voor hun plaatsing in een krankzinnigen-gesticht of voor hun inbewaringstelling gevorderde machtiging.

Aanvragen hiertoe moeten gericht worden tot de directeur en moeten vergezeld zijn van een geneeskundige verklaring omtrent de toestand van de te plaatsen persoon.

§6a Verpleging van lichamelijk en geestelijk gebrekkigen in gestichten of gezinnen

Art. 32a

De directeur van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst is bevoegd inwoners van de gemeente die op grond van hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid tijdelijk of blijvend verzorging in gestichten of gezinnen behoeven, zonder dat zij nochtans in een inrichting voor krankzinningen behoeven te worden opgenomen, indien zij niet in staat zijn de volle kosten hunner verpleging te betalen, in daarvoor aangewezen gestichten en gezinnen te doen opnemen.

Tot het bekomen van inlichtingen betreffende de maatschappelijke omstandig-heden van de aanvragers om opneming wendt de directeur van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst zich tot de commissie uit het Burgerlijk Armbestuur voor de Huiszittende Armen.

§7 Overgangsbepalingen

Art. 33

De regeling van de in verband met het Hoger Onderwijs gehouden polikli-nieken blijft onveranderd, totdat de in het laatste lid van art. 9 bedoelde afzonderlijke verordening in werking treedt.

Art. 34

De regeling van de hulp wegens plotselinge ziekte of wegens een ongeval, zoals die in art. 18 is omschreven, treedt in werking op een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen datum.