Regeling vervallen per 19-03-2014

Verordening op het Stadsdeelfonds

Geldend van 02-04-2003 t/m 18-03-2014

Intitulé

Verordening op het Stadsdeelfonds

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Art. 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsjaar: het kalenderjaar waarover recht op uitkering bestaat;

  • b.

    Gemeentefonds: het Gemeentefonds als bedoeld in de Financiële-verhoudingswet 1997 (Staatsblad1996, nr. 576);

  • c.

    algemene middelen: de uitkering uit het Stadsdeelfonds en de eigen inkomsten die niet taakgerelateerd zijn;

  • d.

    uitkering Stadsdeelfonds: de algemene uitkering en de overige uitkeringen;

  • e.

    algemene uitkering: middelen verdeeld op basis van de verdeelmaatstaven;

  • f.

    overige uitkeringen: de parkeerstrook en de niet via de verdeelmaatstaven verdeelde middelen;

  • g.

    parkeerstrook: tijdelijk buiten de algemene uitkering om verdeelde middelen waarvan het de bedoeling is dat ze in de algemene uitkering worden ondergebracht;

  • h.

    verdeelmaatstaven: de voor alle stadsdelen geldende maatstaven waarmee de algemene uitkering wordt verdeeld;

  • i.

    uitkeringsbasis: de som van de producten per stadsdeel die wordt verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden van die maatstaf te vermenigvuldigen met het bij de maatstaf behorende bedrag per eenheid;

  • j.

    specifieke uitkeringen buiten het Stadsdeelfonds: buiten het Stadsdeelfonds om verstrekte uitkeringen;

  • k.

    College: het College van Burgemeester en Wethouders;

  • l.

    stadsdelen: de stadsdelen als genoemd in de Verordening op de stadsdelen;

  • m.

    centrale stad: de centrale stad als genoemd in de Verordening op de stadsdelen.

Art. 2 Algemene uitgangspunten financiële verhouding centrale stad – stadsdelen

  • 1. Voor de taken en bevoegdheden van de stadsdelen conform art. 28 van de Verordening op de stadsdelen beschikken de stadsdelen over financiële middelen. Uitgangspunt daarbij is dat deze middelen zoveel mogelijk in algemene zin, dat wil zeggen niet gebonden aan bepaalde taken en bevoegdheden, beschikbaar zijn. Tot de algemene middelen behoren de middelen uit het Stadsdeelfonds en bepaalde niet-taakgerelateerde eigen inkomsten van stadsdelen. Specifieke middelen die door anderen (rijk, provincie) voor bepaalde bestedingsdoelen aan de gemeente Amsterdam ter beschikking zijn gesteld, worden, indien het gaat om taken en bevoegdheden die door de stadsdelen worden vervuld, onder dezelfde condities aan de stadsdelen ter beschikking gesteld. Voorzover er aan het genereren van eigen (in het algemeen taakgerelateerde) inkomsten door de gemeente Amsterdam door anderen bepaalde (wettelijke) randvoorwaarden zijn gesteld, gelden deze ook voor de stadsdelen.

  • 2. Indien voornemens van het gemeentebestuur of het rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door stadsdelen, wordt in besluiten terzake aangegeven welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de stadsdelen zijn, alsmede het tijdstip van ingang van de wijziging, waarbij tevens wordt aangegeven op welke wijze de financiële gevolgen voor de stadsdelen worden geregeld.

  • 3. Ten aanzien van aan stadsdelen over te dragen taken geldt dat de voeding van het Stadsdeelfonds geschiedt op grond van het op het tijdstip van overdracht aanwezige voorzieningenniveau en dat verdeling uit het Stadsdeelfonds plaatsvindt op basis van de verdeelmaatstaven met de van toepassing zijnde kenmerken en onderscheidingen.

Art. 3 Stadsdeelfonds

  • 1. Op grond van art. 45 van de Verordening op de stadsdelen ontvangen de stadsdelen jaarlijks een uitkering uit het Stadsdeelfonds. De hoogte van de jaarlijkse uitkering wordt vastgesteld op grond van het bepaalde in deze verordening en de daarop berustende uitvoeringsvoorschriften. Het College beheert het Stadsdeelfonds.

  • 2. Het Stadsdeelfonds bevat de middelen die jaarlijks aan de stadsdelen worden uitgekeerd.

  • 3. Het Stadsdeelfonds bestaat in ieder geval uit het bedrag dat wordt verdeeld via de algemene uitkering.

  • 4. In het Stadsdeelfonds kunnen ook overige uitkeringen als verplichting worden opgenomen, om tijdelijk aan stadsdelen te worden uitgekeerd op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering.

  • 5. De uitgaven en inkomsten van het Stadsdeelfonds zijn aan elkaar gelijk.

Hoofdstuk II Voeding van het Stadsdeelfonds

Art. 4 Omvang en wijziging voeding

  • 1. De omvang van de voeding is historisch bepaald. In bijlage B bij deze verordening wordt de omvang van het Stadsdeelfonds per 1 januari 2002 gegeven.

  • 2. De omvang van het Stadsdeelfonds wijzigt jaarlijks met:

    • a.

      een evenredig aandeel in de verandering van de Amsterdamse uitkering uit het Gemeentefonds, als bedoeld in art. 5, met uitzondering van taaktoegespitste veranderingen, zowel wat betreft het lopende uitkeringsjaar als wat betreft het jaar voorafgaande aan het lopende uitkeringsjaar;

    • b.

      taaktoegespitste veranderingen in het Gemeentefonds. Deze hebben betrekking op taken en bevoegdheden die niet of uitsluitend tot het taken‑ en bevoegdhedenpakket van de stadsdelen behoren. Voor deze taaktoegespitste veranderingen wordt de aanpassing van het Stadsdeelfonds afgestemd op de taak‑ en bevoegdhedenverdeling tussen de centrale stad en de stadsdelen. Tot de taaktoegespitste veranderingen behoren ook de jaarlijkse uitzuivering van de bijstandscomponent in de algemene ontwikkeling van de Amsterdamse uitkering uit het Gemeentefonds en ontwikkelingen in de algemene uitkering van Amsterdam uit het Gemeentefonds die verband houden met bijstandsverlening/sociale dienst;

    • c.

      een evenredig aandeel, als bedoeld in art. 5, in de verandering van de areaalcomponent van de Amsterdamse onroerendezaakbelastingen (OZB) en de roerenderuimtebelasting (RRB), vermeerderd met de nominale ontwikkeling, als bedoeld in art. 6, zowel wat betreft het lopende uitkeringsjaar als wat betreft het jaar voorafgaande aan het lopende uitkeringsjaar. De areaalcomponent is als volgt gedefinieerd: de verandering in de opbrengst van de OZB ten opzichte van het voorgaande jaar als gevolg van bestandsmutaties in het areaal gewaardeerd tegen het dan geldende tarief, waarbij ook rekening wordt gehouden met mutaties in de kwijtscheldingen bij gelijkblijvende gemeentelijke regelgeving;

    • d.

      een evenredig aandeel, als bedoeld in art. 5, in de extra canoninkomsten bij herziening van de particuliere rechten bij einde tijdvak;

    • e.

      de nominale compensatie, als bedoeld in art. 6, voor het OZB-deel in de voeding van het Stadsdeelfonds, voorzover betrekking hebbend op de algemene uitkering en de parkeerstrook. Het OZB-deel wordt be-paald door de totale OZB-inkomsten van de gemeente Amsterdam in het totaal van de som van de OZB-inkomsten en de algemene uitkering uit het Gemeentefonds van de gemeente Amsterdam in het jaar voorafgaande aan het uitkeringsjaar;

    • f.

      de nominale compensatie, als bedoeld in art. 6, voor de overige uitkeringen, uitgezonderd de parkeerstrook;

    • g.

      de financiële consequenties in verband met eventuele overdracht van taken tussen de centrale stad en de stadsdelen, inclusief een nominale aanpassing, als bedoeld in art. 6, naar het jaar van overdracht;

    • h.

      de financiële consequenties in verband met het aandeel van het Stadsdeelfonds in de financiële gevolgen van majeure externe factoren, waarover door de Gemeenteraad separate besluitvorming plaatsvindt;

    • i.

      overige wijzigingen met structurele of tijdelijke financiële gevolgen voor de voeding van het Stadsdeelfonds, waartoe de Gemeenteraad in het kader van de jaarlijkse begrotingsbehandeling en de daarbij plaatsvindende politiek-bestuurlijke toets op de financiële verhouding centrale stad - stadsdelen kan besluiten.

Art. 5 Evenredige aandeel (koppelingspercentage)

Het in art. 4, lid 2, onder a, c en d, genoemde evenredige aandeel in de verandering van de Amsterdamse uitkering uit het Gemeentefonds (koppelingspercentage) bedraagt voor ieder uitkeringsjaar het op één decimaal afgeronde percentage van de omvang van het Stadsdeelfonds, exclusief de overige uitkeringen, uitgezonderd de middelen op de parkeerstrook die hier wel worden meegenomen, onder bijtelling van de in de omvang van de voeding verwerkte korting als gevolg van majeure externe factoren, als bedoeld in art. 4, lid 2, onder h, in relatie tot de som van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en van de opbrengsten van de onroerendezaakbelastingen en de roerenderuimtebelasting, uitgaande van het aan het uitkeringsjaar voorafgaande jaar.

Art. 6 Nominale compensatie

  • 1. De nominale compensatie als genoemd in art. 4, lid 2, onder c, e, f en g, wordt ontleend aan het gemiddelde van de nominale percentages voor loonkosten overheid (exclusief incidenteel) en prijzen netto materiële overheidsconsumptie, elk voor 50%, zoals opgenomen in de circulaires van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende het Gemeentefonds.

  • 2. Bijstellingen van deze percentages in nadere circulaires van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden in structurele zin, zowel wat betreft het lopende uitkeringsjaar als wat betreft het jaar voorafgaande aan het lopende uitkeringsjaar, doorberekend in de omvang van het Stadsdeelfonds van het lopende uitkeringsjaar.

Hoofdstuk III De algemene uitkering en de wijze van verdelen

Art. 7 Algemeen

  • 1. De stadsdelen hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op de middelen zoals die in art. 4 zijn bepaald.

  • 2. Een stadsdeel heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het Stadsdeelfonds.

  • 3. De uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van het stadsdeel.

Art. 8 Afstemming op verschillen

De verdeling over stadsdelen van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag wordt bepaald door de verschillen tussen de stadsdelen zoals die tot uiting komen door toepassing van de verdeelmaatstaven, welke in art. 9 nader zijn uitgewerkt.

Art. 9 Kenmerken, onderscheidingen en verdeelmaatstaven

  • 1. Ten behoeve van de verdeling van de algemene uitkering van het Stadsdeelfonds worden verdeel-maatstaven gehanteerd. De maatstaven hebben slechts betrekking op de kenmerken die zijn vermeld in de hiernavolgende tabel. Bij een kenmerk worden ten minste de in de tabel vermelde onderscheidingen aan-gebracht. De definities en bronnen van de verdeelmaatstaven, zoals gehanteerd binnen het Stadsdeelfonds per 1 januari 2002, zijn beschreven in bijlage A bij deze verordening.

    Tabel: kenmerken en onderscheidingen van de verdeelmaatstaven voor het Stadsdeelfonds

    kenmerken en onderscheidingen van de verdeelmaatstaven voor het Stadsdeelfonds

    Kenmerk

    Onderscheiding

    De inwoners van de stadsdelen

    Leeftijd

    Woonplaats

    Recht op uitkering

    Behoren tot een minderheidsgroep

    Woonduur

    Bevolkingsontwikkeling

    Het grondgebied van de stadsdelen

    Oppervlakte

    Grondoppervlakte bebouwing

    Oppervlakte openbare ruimte binnen en buiten de bebouwde kom

    Gebruiksintensiteit van de openbare ruimte

    Historische kern

    De bebouwing van de stadsdelen

    Woonruimten

    Ontwikkeling van het aantal woonruimten

    Vast bedrag

    Vast bedrag voor alle stadsdelen

    Herindeling

    Tijdelijke ondersteuning van stadsdelen in verband met herindeling

    Correcties takenpakket stadsdeel

    Tijdelijke of structurele correctie in verband met verschillen in taken- en bevoegdhedenpakket tussen stadsdelen

  • 2. De Gemeenteraad neemt een beslissing waarin wordt bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd.

  • 3. Het College is bevoegd nadere regels te stellen omtrent de uitwerking van de in bijlage A bij deze verordening gehanteerde begrippen en omtrent de telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf, voor- zover dit noodzakelijk is om de verdeelmaatstaven te kunnen toepassen.

Art. 10 Eenheden, bedragen per eenheid, uitkeringsbases en overgangsregeling

  • 1. Ten behoeve van de verdeling stelt het College over ieder uitkeringsjaar de bedragen per eenheid en, zo nodig, het aantal eenheden vast die behoren bij de verdeelmaatstaven. Voorzover in bijlage A bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kan het College het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.

  • 2. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een stadsdeel geschiedt naar de toestand op de peildatum, zoals die in bijlage A bij deze verordening is vermeld.

  • 3. Het College stelt over ieder uitkeringsjaar de algemene uitkering aan de stadsdelen vast. Het College verdeelt daartoe het voor de algemene uitkering in het Stadsdeelfonds beschikbare bedrag onder de stadsdelen naar rato van de uitkeringsbases.

  • 4. Het College kan beslissen een overgangsregeling in te stellen wanneer er aanzienlijke herverdeeleffecten binnen het Stadsdeelfonds optreden door de aanpassing van het verdeelstelsel.

Hoofdstuk IV De overige uitkeringen binnen het Stadsdeelfonds

Art. 11 Overige uitkeringen binnen het Stadsdeelfonds

  • 1. De verdeling van de in art. 3, lid 4, bedoelde bedragen voor overige uitkeringen wordt door middel van een beslissing van het College geregeld. De uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de stadsdelen.

  • 2. Periodiek, ten minste eens in de vier jaar, beslist het College, of de bedragen voor de overige uitkeringen onder de werking van de verdeelmaatstaven kunnen worden gebracht, met inachtneming van art. 10, lid 4.

Hoofdstuk V Specifieke uitkeringen buiten het Stadsdeelfonds

Art. 12 Aanleiding en vormgeving instelling specifieke uitkeringen

  • 1. Aan stadsdelen kunnen uit de middelen van de gemeente specifieke uitkeringen worden verstrekt voor de bestrijding van de in de regeling van de uitkering aangeduide kosten van stadsdelen.

  • 2. Specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens een beslissing van de Gemeenteraad. Tijdelijke specifieke uitkeringen voor de looptijd van één jaar worden geregeld door een beslissing van het College.

  • 3. Specifieke uitkeringen worden slechts verstrekt als deze wijze van bekostiging van stadsdeeltaken door de Gemeenteraad of het College als bijzonder aangewezen moet worden geacht.

Hoofdstuk VI Bekendmaking en betalingen

Art. 13 Bekendmaking

Vóór uiterlijk 30 september van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geeft het College aan de stads-deelbesturen kennis van de omvang en samenstelling van de uitkering uit het Stadsdeelfonds per stadsdeel, conform bijlage B bij deze verordening, onder voorbehoud van vaststelling van de begroting door de Gemeenteraad.

Art. 14 Betalingen en nacalculaties

  • 1. Het College doet betalingen uit het Stadsdeelfonds aan stadsdelen over het lopende uitkeringsjaar, zo nodig vooruitlopend op de vaststelling van de uitkeringen over het uitkeringsjaar, zoveel mogelijk in gelijke maandelijkse delen.

  • 2. Het College stelt voor ieder jaar een betalingsschema vast ten behoeve van de uitbetaling bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3. Indien de over enig uitkeringsjaar verrichte betalingen aan een stadsdeel hoger of lager zijn dan de over dat jaar voor het stadsdeel vastgestelde uitkeringen, wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald. Deze aanvullende terugvorderingen of uitbetalingen gedurende het uitkeringsjaar worden gevaluteerd per medio van het uitkeringsjaar.

Hoofdstuk VII Periodieke evaluatie

Art. 15 Periodieke evaluatie

  • 1. De financiële verhouding tussen de centrale stad en de stadsdelen in algemene zin en het Stadsdeelfonds in het bijzonder worden eenmaal in de vier jaar geëvalueerd.

  • 2. Het College bepaalt na overleg met de stadsdelen op welke wijze deze evaluatie wordt voorbereid.

  • 3. Het College geeft een preadvies bij de resultaten van de evaluatie, waarna de Gemeenteraad hierover een beslissing neemt.

Hoofdstuk VIII Slotbepaling

Art. 16 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een door het College te bepalen tijdstip.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op het Stadsdeelfonds.