Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR731398
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR731398/1
Beleidsregel opritten en uitwegen binnen de gemeente Moerdijk
Geldend van 25-12-2024 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel opritten en uitwegen binnen de gemeente MoerdijkHet college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van 19 november 2024.
Overwegende dat,
- –
Het gewenst is om beleidsregels vast te stellen omtrent: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Moerdijk (APV) Artikel 2:11 “(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg” en 2:12 “Maken of veranderen van een uitweg".
- –
Het college van burgemeester en wethouders bevoegd is op een aanvraag op grond van artikel 2:12 A.P.V. te beschikken;
- –
Artikel 2:12 A.P.V. vier weigeringsgronden kent en het gewenst is om in het kader van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en uitvoerbaarheid deze weigeringsgronden nader uit te werken;
- –
Vaste inrichtingsprincipes van uitwegen/uitritten gewenst zijn t.b.v. de omgeving en ontwikkelingen van een gebied en de herkenbaarheid voor overige weggebruikers;
- –
Vaste inrichtingsprincipes van uitwegen/uitritten wenselijk zijn ten behoeve van prijsopgaven per inrit en zo het proces voor, en de verwachting van aanvragers te kunnen verbeteren;
Gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht; artikel 2:12 Algemene Plaatselijke Verordening.
Besluit vast te stellen de volgende beleidsregel[s]:
‘Beleidsregel opritten en uitwegen binnen de gemeente Moerdijk’
Artikel 1. Begripsbepaling
APV: |
Algemene Plaatselijke Verordening |
Parkeerdruk: |
De procentuele verhouding tussen aanwezige parkeerplaatsen binnen een gebied en het aantal voertuigen dat op deze plaatsen is geparkeerd. |
Parkeerplaats: |
Een openbaar toegankelijke locatie waar één motorvoertuig (auto) geparkeerd kan en mag worden. Dit betreft ook langsparkeren langs wegen waar dit is toegestaan en waar de vakken niet expliciet zijn weergegeven met markering. Wel moet worden voldaan aan Nederlandse wet- en regelgeving. |
Uitwegvergunning: |
Een omgevingsvergunning t.b.v. de realisatie van een uitrit, zoals bedoeld in artikel 2:12 APV van de gemeente Moerdijk. |
V.O.P: |
Voetgangersoversteekplaats. Ook wel zebrapad genoemd. |
VVE: |
Vereniging van eigenaren. |
Artikel 2. Wettelijk grondslag omgevingsvergunning
Deze beleidsregel behandelt de criteria voor vergunningverlening van de omgevingsvergunning, benodigd voor het realiseren van een uitweg/uitrit/oprit.
In de Algemene Plaatselijke Verordening van Moerdijk (hierna: A.P.V.) is opgenomen dat voor het maken en veranderen van een uitweg een vergunning nodig is.
Artikel 3. Behandeling aanvraag uitwegvergunning
-
1. De aanvraag dient te geschieden door middel van het daarvoor bestemde aanvraagformulier op https://omgevingswet.overheid.nl/home
-
2. Op de behandeling van een aanvraag uitwegvergunning is de omgevingswet van toepassing.
-
3. Het bestuursorgaan kan, voordat zij een beslissing neemt op de aanvraag, advies inwinnen bij de regiopolitie Zeeland – West-Brabant;
-
4. De vergunning is locatiegebonden;
-
5. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag dient de aanvrager akkoord te gaan met de daarbij behorende standaard overeenkomst.
Artikel 4. Criteria voor beoordeling uitwegvergunning.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke criteria worden gehanteerd bij het toepassen van de in artikel 2.12 A.P.V. genoemde mogelijke weigeringsgronden.
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
Gelet op het feit dat voldoende zicht moet zijn op het te betreden wegvak en op de uitweg, en er bovendien geen verwarring mag ontstaan door onduidelijke situaties, kan de aanvraag voor een uitweg worden geweigerd in het belang van veiligheid, indien:
- 1.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie binnen een afstand van 5 meter van een bocht;
- 2.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie in de binnenbocht waarbij de boogstraal kleiner is dan R=40m;
- 3.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie gelegen op, of binnen een afstand van 5 meter vanaf alle soorten kruispuntvormen;
- 4.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie gelegen tegenover een zijstraat;
- 5.
De aanvraag betrekking heeft op een uitweg kort gelegen bij een helling van de weg, waardoor onoverzichtelijke en/of onveilige situaties kunnen ontstaan;
- 6.
De aanvraag betrekking heeft op een uitweg gelegen binnen een afstand van 50 meter, of aansluiten op voorsorteerstroken van verkeerslichten of (turbo)rotondes;
- 7.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie waar de aanliggende rijbaan van de weg zodanig smal is dat de uitweg te beperkte manoeuvreerruimte heeft;
- 8.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie waar het te kruisen/betreden trottoir breder/langer is dan 2.40m;
- 9.
De inrichting van de inrit afwijkt van de standaard ontwerpeisen/richtlijnen (zie artikel 5);
- 10.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie waar voor de openbare verlichting conform het verlichtingsplan een lichtmast staat;
- 11.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie waar voor het afvoeren van regenwater een kolk of put aanwezig is;
- 12.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie waarbij de bestuurder van een gemotoriseerd voertuig op enig punt van de uitweg niet of nauwelijks zicht heeft of kan hebben op de weg, op trottoir, of op fiets- en/of voetpad;
- 13.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie waar belemmeringen ontstaan voor het in- en uitrijden met een gemotoriseerd voertuig van één of meer bestaande garages of opritten;
- 14.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie van op de aanliggende weg aangebrachte opstelstroken dan wel voorsorteervakken;
- 15.
De aanvraag betrekking heeft op een locatie waar de uitweg op een fiets- en/of voetpad uitkomt en dat pad moet worden bereden om de openbare weg te bereiken (zoals een achter woningen liggend pad of een V.O.P);
- 16.
De structuur van een verkeersgebied wordt aangetast, zoals het verdwijnen van het onderscheid tussen een verkeersluw- en een verkeersintensief gebied;
- 17.
De bij het ontwerpen van de wijkstructuur gemaakte afbakening tussen voetgangers- en autogebied wordt aangetast.
b. indien de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats
De aanvraag voor een uitweg kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van openbare parkeervoorzieningen in de omgeving indien:
- 1.
Het realiseren van een uitweg tot gevolg heeft dat de parkeermogelijkheden op de openbare weg worden beperkt, terwijl de parkeerdruk tussen 08.00 en 20.00 85% en/of tussen 20.00 en 08.00 90% overstijgt.
- 2.
De aanvraag de ruimtelijke mogelijkheid tot het realiseren van extra openbare parkeergelegenheden ontneemt in gebieden waar de parkeerdruk zodanig hoog is (85% tot 90% parkeerdruk) dat uitbreiding van de openbare parkeerplaatsen in de (nabije) toekomst wenselijk wordt geacht. Uitgangspunt is daarbij het bestemmingsplan functie ‘verkeer’ en de meest recente parkeerdrukmeting.
- 3.
Een inrit voor een nieuw te bouwen woning parkeerplaatsen ontneemt die zijn opgenomen in het definitief ontwerp van een gebiedsontwikkeling.
c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast
De aanvraag voor uitwegen naar bedrijven en woningen kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente, indien
- 1.
Beplantingsvakken doorkruist worden. Verwijderen groen t.b.v. een inrit is enkel mogelijk aan eindzijdes van een groenvak.
- 2.
Bomen moeten worden verwijderd voor realisatie van een uitweg;
- 3.
De aanvraag een moeras- en/of waterpartij met een breedte van meer dan 3 meter doorsnijdt;
d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Indien er al een uitweg is welke het perceel ontsluit, wordt bij een aanvraag voor een tweede uitrit scherper gelet op de in artikel 4b en 4c beschreven criteria en de noodzaak van de extra uitrit. Absolute noodzaak dient te worden aangetoond om goedkeuring te krijgen voor de aanvraag.
Artikel 5. Inrichtingseisen en weigeringsgronden t.b.v. inrichting
Zoals in Artikel 4a lid 9 is beschreven, dient de inrichting van een uitweg te voldoen aan een duidelijke inrichting om verwarring bij weggebruikers te voorkomen en de kans op gevaarlijke situaties te minimaliseren.
5.1 Voorschriften woningen
- 1.
Een enkelvoudige inrit heeft een inrijbreedte van 4,00m;
- 2.
Een gedeelde oprit voor twee woningen of garages heeft een inrijbreedte van 6,00m;
- 3.
Verbreding van een enkelvoudige inrit is in uitzonderlijke gevallen mogelijk tot een inrijbreedte van 6m;
- 4.
Inritten van buren mogen niet aan elkaar aansluiten als hiermee in inrijdbreedte van meer dan 6 meter ontstaat;
- 5.
Een uitweg voor een verzameling woningen/appartementen naar een algemene parkeerplaats heeft een inrijbreedte van 6m;
- 6.
De uitvoering van een inritconstructie mag geen nadelig effect hebben op de toegankelijkheid en veiligheid van mindervaliden. Dit houdt o.a. in:
- 6.1.
Een inritconstructie bestaat niet uit enkel een schuin aflopend trottoir.
- 6.2.
Een inritconstructie wordt niet toegepast als het begaanbare trottoir daarmee smaller wordt dan 90cm.
- 6.1.
- 7.
De verharding/constructie dient duidelijk te verschillen met de verharding aan de openbare weg. Zowel de privéuitstraling als de voorrangsituatie dienen uit de inrichting herkenbaar te zijn. Een uitweg mag in geen enkel opzicht de indruk wekken dat het een gelijkwaardig kruispunt betreft. Er dient een uitgebreide en duidelijke technische tekening en omschrijving te worden aangeleverd bij de vergunningaanvraag.
- 8.
Uitgangen over watergangen en sloten worden in het kader van duurzaamheid en onderhoudsgevoeligheid uitgevoerd als dam met duiker.
- 9.
De afwatering van de uitrit dient altijd direct naar de berm, de sloot of watergang plaats te vinden.
5.2. Voorschriften inritten bedrijven voor zwaar verkeer (>3 ton)
- 1.
Een inrit naar een bedrijf is minimaal 4,00m en maximaal 12,00m meter breed;
- 2.
Indien een bedrijf meerdere inritten wenst, kan er maximaal een 12 meter brede uitweg toegestaan worden per 50 meter frontbreedte van het bedrijvenperceel. De onderlinge afstand tussen de diverse uitwegen van 12 meter breed bedraagt ten minste 50 meter;
- 3.
Voor uitwegen van maximaal 6 meter breed geldt een onderlinge afstand van minimaal 6 meter.
- 4.
Indien het een inrit en uitrit (beide éénrichting) betreft, mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. In de uitvoering dient echter duidelijk naar voren te komen dat het twee aparte uitwegen zijn. De maximale breedte is 12 meter voor beide uitwegen samen;
- 5.
Er dient een duidelijk verschil te zijn tussen de uitstraling van de openbare weg, als de uitstraling van de particuliere-/bedrijf oprit. Een uitweg mag in geen enkel opzicht de indruk wekken dat het een gelijkwaardig kruispunt betreft. Er dient een uitgebreide en duidelijke technische tekening en/of omschrijving te worden aangeleverd ter toetsing van de inrichting/uitstraling.
- 6.
De uitvoering van een inritconstructie mag geen nadelig effect hebben op de toegankelijkheid van mindervaliden. Dit houdt o.a. in:
- 6.1
Een inritconstructie bestaat niet uit enkel een schuin aflopend trottoir.
- 6.2
Een inritconstructie wordt niet toegepast als het begaanbare trottoir daarmee smaller wordt dan 90cm.
- 6.1
Artikel 6. Uitvoering
-
1. Uitvoering vindt plaats door een aannemer in opdracht van de gemeente, tenzij anders wordt meegedeeld na beoordeling van de aanvraag;
-
2. Indien aanvrager zélf onder voorwaarden een inrit aan mag leggen, dient aanvrager en/of uitvoerder zorg te dragen voor een correcte afhandeling van de aanleg. Verantwoordelijkheden aan openbare infrastructuur (kabels en leidingen) liggen bij de aanvrager en/of uitvoerder.
-
3. De kosten voor het realiseren van de inrit (en/of herstel van daarbij ontstane schade als de aanvrager zelf een inrit plaatst) zijn ten alle tijden voor de aanvrager.
Artikel 7. Bestaande uitwegen/overgangsregeling
-
1. Bestaande uitwegen, dat wil zeggen, uitwegen die vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels en vanaf 2016 zijn gerealiseerd, die niet aan de in de artikelen 4 en 5 van deze beleidsnota voldoen, hoeven niet aangepast te worden.
-
2. Op uitritten die vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn gerealiseerd, maar niet zijn voorzien van een vergunning (met uitsluiting van inritten die in een vergunningvrije periode zijn gerealiseerd (voor 2016)), kan ook na inwerkingtreding van deze beleidsregels worden gehandhaafd.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend voor de datum waarop dit beleid is gepubliceerd, worden op dezelfde wijze getoetst als voorheen. Het voorliggende beleid is van toepassing op aanvragen die na de publicatie zijn aangevraagd.
Artikel 8. Voorschriften en beperkingen
De uitwegvergunning wordt gekoppeld aan een keurvergunning van het regerende Waterschap indien de aanvraag ook betrekking heeft op gronden in eigendom van het waterschap. Ook de regels die het Waterschap stelt, dienen te worden nageleefd.
Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.
-
2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregel uitwegen binnen de gemeente Moerdijk.
Ondertekening
Aldus vastgesteld door Het college van bestuur en wethouders van de gemeente Moerdijk in de vergadering van 19 november 2024.
De secretaris,
Drs. M.E. de Groot
De burgemeester,
A.J. Moerkerke
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl