Nadere regels Wonen met Ondersteuning

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Nadere regels Wonen met Ondersteuning

Zaaknummer: 2096595

Het college van Burgemeester en Wethouders;

  • gelezen het voorstel van team Zorg & Samenleving d.d. 17 december 2024;

  • gelet op artikelen van de:

1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 1.2.1 onder b en c, 1.2.2, 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.6

2. Jeugdwet 2015, 1.2 en 2.3

3. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2025

Besluit vast te stellen de:

Nadere regels Wonen met Ondersteuning

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hoofdstuk 2 Doelgroepen

Artikel 2 Algemene toegangscriteria voor Wonen met Ondersteuning

Hoofdstuk 3 Eerste opvang

Artikel 3 Eerste opvang binnen kantoortijden

Artikel 4 Eerste opvang buiten kantoortijden

Hoofdstuk 4 Melding ondersteuningsvraag en het onderzoek

Artikel 5 Melding en aanvraag

Artikel 6 Onderzoek, gesprek, perspectiefplan

Hoofdstuk 5 Afwegingskader

Artikel 7 Toegangscriteria specifiek voor Kortdurende Opvang

Artikel 8 Toegangscriteria specifiek voor een safehouse

Artikel 9 Toegangscriteria specifiek voor Beschermd Thuis

Artikel 10 Toegangscriteria specifiek voor Ondersteund Wonen

Artikel 11 Toegangscriteria specifiek voor Beschermd Wonen

Artikel 12 Toegangscriteria specifiek voor overbruggingszorg

Artikel 13 Afwijzings- en beëindigingscriteria Wonen met Ondersteuning

Artikel 14 Toewijzing en vervolg

Artikel 15 Herindicatie Wonen met Ondersteuning

Artikel 16 Stapeling Wonen met Ondersteuning

Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 17 Vereiste Pgb-vaardigheden

Artikel 18 Kwaliteit in te kopen ondersteuning bij verstrekkingsvorm Pgb

Artikel 19 Pgb-toetsgesprek en een (tussentijds) evaluatiegesprek

Artikel 20 Betalingen via een pgb

Artikel 21 Terug- en invordering

Artikel 22 Omvang van de eigen bijdrage

Artikel 23 Klachten

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 24 Hardheidsclausule

Artikel 25 Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel

Bijlage 1: Eigen bijdrage

Bijlage 2: Landelijke toegankelijkheid

Bijlage 3: Onderzoeksvragen in het kader van landelijke toegankelijkheid

INLEIDING

Wonen met Ondersteuning is bedoeld voor mensen met psychische kwetsbaarheden die een woon- en ondersteuningsbehoefte hebben. Binnen Wonen met Ondersteuning onderscheiden we vijf voorzieningen: Kortdurende Opvang, Ondersteund Wonen, Beschermd Wonen, Beschermd Thuis en Overbruggingszorg. Gemeente Hoorn is door de andere zes Westfriese gemeenten gemandateerd tot het behandelen van aanvragen en het nemen van besluiten op dit gebied en het vaststellen van nadere regels. De Regionale Toegang (RT) behandelt de aanvragen en neemt besluiten in dit kader.

KADER

  • -

    Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • -

    Toekomstvisie kwetsbare aanvragers 2024-2028+

  • -

    Samenwerkingsconvenant (psychisch) kwetsbare aanvragers Westfriesland 2022-2026

  • -

    Dienstverleningsovereenkomst gezamenlijke taken rond uitvoering Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang 2023/2026.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanvrager: In het kader van landelijke toegankelijkheid gebruiken we de term ‘aanvrager’. De persoon uit onze regio, die een aanvraag doet bij een andere gemeente dan de zeven Westfriese gemeenten in het kader van de landelijke toegankelijkheid. Of een persoon die bij de RT een aanvraag doet en uit een andere regio komt. De term ‘aanvrager’ werkt verwarrend in dit kader, wat maakt dat er is gekozen voor de term ‘aanvrager’.

  • b.

    Beschermd Thuis (BT): Wonen in een (huur)woning met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Er is sprake van een woonruimte waar de cliënt, ook nadat de ondersteuning stopt, kan blijven wonen. Er is sprake van 24 uurs bereikbaarheid en aanwezigheid binnen 30 minuten.

  • c.

    Beschermd Wonen (BW): wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Er is sprake van 24 uurs toezicht en nabijheid en aanwezigheid binnen 10 minuten.

  • d.

    budgetbeheerder: de vertegenwoordiger die ingesteld is door de budgethouder en het pgb beheert en toezicht houdt op de kwaliteit van de met een pgb ingekochte ondersteuning/hulp;

  • e.

    budgethouder: degene die ondersteuning vanuit de Wmo krijgt en dit in de vorm van een pgb ontvangt en dit budget zelf beheert;

  • f.

    crisis: Een cliënt(-systeem) is, zodanig kwetsbaar dat er een gevaar ontstaat voor de gezondheid van de cliënt(-systeem) of zijn/haar omgeving als cliënt(-systeem) geen Wonen met Ondersteuning incl. plaatsing wordt geboden.

  • g.

    Dagbesteding: Dagbesteding is een onderdeel van Wonen met Ondersteuning. Dagbesteding is bedoeld om structuur te bieden en een zinvolle invulling van de dag te geven

  • h.

    Eerste opvang: De gemeente waar iemand zich meldt, is verantwoordelijk voor het bieden van (eerste) opvang. Gemeente biedt altijd eerste opvang als het gaat om iemand in crisis.

  • i.

    Kortdurende Opvang (KO): de Kortdurende Opvang is een stabilisatie- en observatielocatie waar 24uurs toezicht aanwezig is en waar een aanvrager maximaal 3 maanden verbl. Kortdurende Opvang is een van de voorzieningen van Wonen met Ondersteuning.

  • j.

    Landelijke toegankelijkheid: In de wet is opgenomen dat een aanvrager van Nederland zich in alle gemeenten kan melden voor Wonen met Ondersteuning op het moment dat de aanvrager hier aanspraak op wil maken. De gemeente waar iemand zich meldt, doet onderzoek naar de hulpvraag en beoordeelt op basis van de vastgestelde criteria of er een succesvol traject gevolgd kan worden.

  • k.

    Maatschappelijke Opvang (MO): Onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie (onvrijwillig) hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, niet zijnde personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met acute risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • l.

    Ondersteund Wonen (OW): Een woonvoorziening van een aanbieder met veelal gedeelde voorzieningen waarbij ondersteuning op geplande en ongeplande momenten wordt geboden. Er is sprake van 24 uurs bereikbaarheid en aanwezigheid binnen 30 minuten. Ondersteund Wonen is een van de voorzieningen van Wonen met Ondersteuning.

  • m.

    Overbruggingszorg (OZ): Overbruggingszorg is resultaatgerichte planbare én onplanbare ondersteuning aan een cliënt met een indicatie Wonen met Ondersteuning, die reeds gestart wordt in de tussentijd dat cliënt wacht op plaatsing of begeleid wordt naar plaatsing.

  • n.

    Persoonsgebonden budget (pgb): Bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een budgethouder ontvangt.

  • o.

    Perspectiefplan: ondersteuningsplan zoals bedoeld in de wet, dat wil zeggen een document waarin de ondersteuningsbehoeften van de aanvrager zijn onderzocht en zijn vastgelegd samen met de resultaten waarin op verschillende leefgebieden de situatie in kaart is gebracht om een effectieve ondersteuning van de aanvrager mogelijk te maken.

  • p.

    Regionale Toegang (RT): de voor de zeven Westfriese gemeenten gemandateerde indicatiesteller tot de voorzieningen Wonen met Ondersteuning. De RT wordt uitgevoerd door 1.Hoorn dat onder gemeente Hoorn valt.

  • q.

    Safehouse: een safehouse is een specifieke vorm van Wonen met Ondersteuning. Een safehouse is een plek voor herstel na een (verslavings)behandeling en ter voorkoming van terugval.

  • r.

    Wonen met Ondersteuning: Wonen met Ondersteuning zijn voorzieningen met ondersteuning voor aanvragers met psychische kwetsbaarheden die 24 uurs toezicht en ondersteuning op geplande en ongeplande momenten nodig hebben. We onderscheiden vijf voorzieningen binnen Wonen met Ondersteuning: Kortdurende Opvang, Ondersteund Wonen, Beschermd Wonen, Overbruggingszorg en Beschermd Thuis. Binnen Wonen met Ondersteuning zijn de voorzieningen Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen ondergebracht.

  • s.

    Zelfredzaamheid: Het vermogen van mensen om zichzelf te redden met zo min mogelijk professionele ondersteuning en zorg. Zelfredzame aanvragers zijn in staat tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Ze kunnen zich handhaven al dan niet met sociaal netwerk op de volgende levensgebieden:

  • a.

    Zelfverzorging: kan zichzelf verzorgen op het gebied van persoonlijke verzorging, hygiëne, lichamelijke en geestelijke gezondheid (inclusief medicatie innemen) of ambulante zorg ondersteunt hierbij.

  • b.

    Financieel redzaam: kan weekbudget (laten) beheren, geld wordt besteed aan voeding of andere noodzakelijke kosten waardoor iemand toegang heeft tot primaire levensbehoeften.

  • c.

    Kan zelfstandig een oordeel vormen over essentiële zaken in het dagelijks bestaan en hiernaar handelen.

  • d.

    Kan een hulpvraag stellen indien hij/zij ondersteuning wenst.

  • e.

    Kan een hulpvraag uitstellen; bijvoorbeeld naar de volgende dag om het spreekuur te bezoeken/planbare zorg.

  • f.

    Sociaal redzaam: is in staat sociale contacten aan te gaan (ter voorkoming van vereenzaming) en te begrenzen (waardoor ernstig overlast voorkomen wordt).

  • t.

    Zorgtoewijzing: Ondersteuning wordt toegewezen via een bericht zorgtoewijzing (301-bericht). In de toewijzing wordt opgegeven welke ondersteuning is toegewezen en dus welk product kan worden gedeclareerd. Een toewijzing is geldig tot en met de einddatum die wordt ingegeven.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Doelgroepen

Artikel 2 Algemene toegangscriteria voor Wonen met Ondersteuning

  • 1.

    De aanvrager moet 18 jaar of ouder zijn om in aanmerking te komen voor Wonen met Ondersteuning. Voor cliënten onder de achttien jaar blijft de Jeugdwet inclusief de voorzieningen voorliggend, tenzij bij aanvang van het traject al blijkt dat overgang na de achttiende verjaardag naar een Wmo – voorziening de beste oplossing biedt. Onnodig verhuizen wordt op deze manier voorkomen.

  • 2.

    De aanvrager heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft als vreemdeling rechtmatig in Nederland als in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    De aanvrager is niet in staat om op eigen kracht en/of met behulp van sociaal netwerk ergens te verblijven en te participeren in de samenleving.

  • 4.

    De aanvrager is bereid om actief mee te werken aan een passend ondersteuningstraject uitgaande van de mogelijkheden van de aanvrager.

  • 5.

    De aanvrager heeft een psychiatrische, psychosociale en/of een lichtverstandelijke beperking.

  • 6.

    De aanvrager kan niet zelfstandig wonen met hulp van (in dezelfde woning wonende) familie en/of vrienden.

  • 7.

    Aanvrager kan niet zelfstandig wonen zonder 24 uur per dag de directe nabijheid van toezicht of (on)geplande ondersteuning.

  • 8.

    De aanvrager beschikt niet over alternatieven die de noodzaak voor Wonen met Ondersteuning op kunnen heffen en zal hier ook niet over beschikken binnen een redelijke termijn.

Hoofdstuk 3 Eerste opvang

Artikel 3 Eerste opvang binnen kantoortijden

  • 1.

    In crisissituaties waarin eerste opvang noodzakelijk is, beslist de RT direct tot verstrekking van een voorziening Wonen met Ondersteuning.

  • 2.

    Over de toewijzing van (eerste) opvang ontvangt de aanvrager een beschikking van de RT met een motivering van het toewijzende besluit en een einddatum.

  • 3.

    Over de afwijzing van de opvang ontvangt de aanvrager een beschikking met afwijzing van de RT met een motivering van het afwijzende besluit.

  • 4.

    Vervolgens wordt de aanmelding opgepakt als een melding, zoals in artikel 5 omschreven staat.

  • 5.

    De tijdelijke beschikking wordt verlengd totdat er een besluit is genomen op de aanvraag.

Artikel 4 Eerste opvang buiten kantoortijden

  • 1.

    In spoedeisende situaties buiten kantoortijden waarin eerste opvang direct noodzakelijk is, kan de aanvrager zich melden bij de aanbieder voor eerste opvang buiten kantoortijden.

  • 2.

    Indien de aanbieder vaststelt dat er een recht op eerste opvang is, dan wordt een beschikking afgegeven tot uiterlijk de eerstvolgende werkdag.

  • 3.

    Op eerstvolgende werkdag wordt het aanmeldingsformulier en de eerste opvang beschikking van de aanvrager overgedragen naar de RT.

  • 4.

    Vervolgens wordt de aanmelding opgepakt als een melding, zoals in artikel 5 omschreven staat.

  • 5.

    De tijdelijke beschikking wordt verlengd totdat er een besluit is genomen op de aanvraag.

Hoofdstuk 4 Melding ondersteuningsvraag en het onderzoek

Artikel 5 Melding en aanvraag

  • 1.

    Als een aanvrager een ondersteuningsvraag heeft voor Wonen met Ondersteuning, dan kan diegene een melding doen bij de RT. Een melding is vormvrij.

  • 2.

    De aanvrager kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een begeleider, vertrouwenspersoon of onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • 3.

    Het ingevulde en ondertekende perspectiefplan dat bij de RT wordt ingediend, wordt als een aanvraag gezien.

Artikel 6 Onderzoek, gesprek, perspectiefplan

  • 1.

    De RT verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de aanvrager en zijn situatie. De aanvrager geeft de gegevens af die nodig zijn om tot een oordeel te komen.

  • 2.

    De aanvrager verstrekt, indien mogelijk, een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de aanvrager voldoende bekend is bij de gemeente, kan de RT in overeenstemming met de aanvrager afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    De RT brengt de aanvrager op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 5.

    De RT stelt in een of meer gesprekken samen met de aanvrager vast:

  • a.

    wat de hulpvraag is en wat de situatie is of van invloed is op de verschillende leefgebieden, specifiek ook onderzoeken of er risico’s zijn ten aanzien van veiligheid voor de aanvrager zelf of zijn/haar omgeving;

  • b.

    welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

  • c.

    wat de aanvrager en het sociale netwerk zelf kunnen doen om de hulpvraag te beantwoorden;

  • d.

    of en welke ondersteuning nodig is vanuit voorliggende voorzieningen zoals algemene voorzieningen of vanuit voorliggende wetgeving zoals Wet Langdurige Zorg, Wet forensische zorg of Zorgverzekeringswet.

  • e.

    of en welke extra ondersteuning nodig is in de vorm van een maatwerkvoorziening;

  • f.

    op welke wijze de ondersteuning bedoeld onder c, d en e wordt afgestemd met andere voorzieningen;

  • g.

    wat de verwachte resultaten zijn van de ondersteuning;

  • h.

    wat de te betalen eigen bijdrage wordt en op welke wijze deze wordt geïnd.

  • i.

    gevraagd wordt of de aanvrager een pgb wenst.

  • 6.

    De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 8 van de wet wordt vastgelegd in een perspectiefplan.

  • 7.

    Wanneer Wonen met Ondersteuning wordt toegekend, maken de aanvrager en de zorgaanbieder binnen de kaders van het perspectiefplan op basis van de resultaten afspraken hoe de ondersteuning eruit gaat zien. De RT onderzoekt welk product en intensiteit passend is bij de ondersteuningsbehoefte. De onderbouwing hiervan wordt vastgelegd in het perspectiefplan.

  • 8.

    In het perspectiefplan worden, indien relevant, afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop het perspectiefplan wordt geëvalueerd tussen aanvrager, RT en zorgaanbieder.

  • 9.

    Het ingevulde perspectiefplan wordt door de aanvrager ondertekend. Het akkoord kan bij uitzondering ook mondeling gegeven worden. Het (ondertekende) perspectiefplan wordt door de RT, gedeeld met de betrokken aanbieder met inachtneming van de geldende privacyregelgeving.

  • 10.

    Het ondertekende perspectiefplan, dan wel de weergave ervan in een gespreksverslag, wordt door de RT gedeeld met de aanvrager en opgeslagen in de eigen administratie.

  • 11.

    De periode tussen de melding voor ondersteuning en het beoordelen van het perspectiefplan behelst maximaal zes weken. Deze termijn kan verlengd worden.

Hoofdstuk 5 Afwegingskader

Artikel 7 Toegangscriteria specifiek voor Kortdurende Opvang

  • 1.

    In de Kortdurende Opvang is zowel 12uurs opvang als 24uurs opvang beschikbaar. Voor de 24uurs opvang binnen de Kortdurende Opvang is het doel voor de aanvrager observatie en stabilisatie. De 12 uurs opvang kan gebruikt worden voor zorgmijders.

  • 2.

    In de 24uurs opvang is toezicht, nabijheid en onplanbare ondersteuning beschikbaar binnen 5 minuten.

  • 3.

    De 24uurs opvang is voor alle aanvragers die direct opvang nodig hebben, maar waarvoor niet direct een geschikte plek beschikbaar is.

  • 4.

    De 24uus opvang is voor alle aanvragers waarbij nog niet duidelijk is wat de ondersteuningsvraag is en welke plek passend is.

  • 5.

    Het streven is dat deze vorm van opvang maximaal 3 maanden duurt.

Artikel 8 Toegangscriteria specifiek voor een safehouse

  • 1.

    De aanvrager heeft na afronding van een traject in een verslavingskliniek een bepaalde mate van toezicht en ongeplande ondersteuning nodig binnen 30 minuten en 24/7 beschikbaar.

  • 2.

    De aanvrager kan zelf zijn ondersteuningsvraag formuleren.

Artikel 9 Toegangscriteria specifiek voor Beschermd Thuis

  • 1.

    De aanvrager heeft een woonruimte waar aanvrager, ook nadat de ondersteuning stopt, kan blijven wonen. Huurcontract staat zoveel mogelijk op eigen naam. Aanvrager kan ook inwonend zijn.

  • 2.

    De aanvrager heeft een bepaalde mate van toezicht en ongeplande ondersteuning nodig binnen 30 minuten en 24/7 beschikbaar.

  • 3.

    De aanvrager kan zelf zijn ondersteuningsvraag formuleren.

  • 4.

    Aanvrager kan (met ondersteuning) de huur van de woning betalen, het huis op orde houden en veroorzaakt geen overlast.

Artikel 10 Toegangscriteria specifiek voor Ondersteund Wonen

  • 1.

    De aanvrager kan eigen ondersteuningsvraag formuleren en tijdelijk uitstellen

  • 2.

    De aanvrager heeft een bepaalde mate van toezicht en ongeplande ondersteuning nodig binnen 30 minuten en 24/7 beschikbaar.

  • 3.

    De aanvrager heeft geen beschikking over eigen woonruimte.

Artikel 11 Toegangscriteria specifiek voor Beschermd Wonen

  • 1.

    De aanvrager is niet in staat een ondersteuningsvraag uit te stellen

  • 2.

    De aanvrager heeft toezicht, nabijheid en ongeplande ondersteuning nodig binnen 10 minuten en 24/7 beschikbaar.

  • 3.

    De aanvrager kan vaak geen eigen ondersteuningsvraag formuleren.

  • 4.

    De aanvrager heeft geen beschikking over eigen woonruimte.

Artikel 12 Toegangscriteria specifiek voor overbruggingszorg

  • 1.

    De aanvrager heeft een indicatie voor een voorziening Wonen met Ondersteuning.

  • 2.

    De aanvrager wacht op plaatsing binnen deze voorziening, of wordt begeleid richting plaatsing.

  • 3.

    De aanvrager heeft toezicht en ongeplande ondersteuning nodig binnen 30 minuten en 24/7 beschikbaar. Als planbare ondersteuning afdoende is, dan is de reguliere Wmo beschikbaar via het lokale team.

Artikel 13 Afwijzings- en beëindigingscriteria Wonen met Ondersteuning

  • 1.

    Er is noodzaak tot intramurale behandeling in plaats van Wonen met Ondersteuning bijvoorbeeld vanwege ernstige verslaving of acute psychiatrische problematiek waarvoor intramurale behandeling nodig is.

  • 2.

    De aanvrager heeft recht op een andere (verblijfs-)voorziening voortkomend uit de Wet langdurige zorg, Wet forensische zorg of Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    De aanvrager is voldoende zelfredzaam waardoor Wonen met Ondersteuning niet meer nodig is.

  • 4.

    Aanvrager weigert tijdens het traject mee te werken aan het passend ondersteuningstraject en maakt daarmee geen gebruik van de zorg.

  • 5.

    Aanvrager veroorzaakt onveilige situaties voor zichzelf, of anderen en is niet bij te sturen door het inzetten van veiligheids- of begeleidingsafspraken.

  • 6.

    Aanvrager weigert een eigen bijdrage te betalen, terwijl aanvrager wel financiële mogelijkheden heeft om deze te betalen.

  • 7.

    Aanvrager of zittende client weigert een sociale huurwoning, bijvoorbeeld vanuit de uitstroom-, urgentie- of spoedzoekersregeling.

  • 8.

    De aanvrager heeft recht op een andere voorziening voortkomend uit de Wmo die voldoende aansluit bij de ondersteuningsbehoefte.

  • 9.

    Aanvrager heeft medebewoners van wie geacht wordt te voorzien in de gebruikelijke zorg en die in voldoende mate voorziet in de ondersteuningsbehoefte.

Artikel 14 Toewijzing en vervolg

  • 1.

    Indien op basis van het onderzoek is gebleken dat een aanvrager recht heeft op Wonen met Ondersteuning, dan ontvangt de aanvrager een zorgtoewijzing in een vorm van een beschikking. De zorgaanbieder ontvangt een bericht zorgtoewijzing.

  • 2.

    De RT monitort, bewaakt en stuurt op de voortgang van de resultaten die zijn vastgelegd in het Perspectiefplan van een aanvrager die gebruik maakt van Wonen met Ondersteuning

  • 3.

    De RT maakt een afspraak met betrokken partijen voor de in het perspectiefplan geplande evaluatiemomenten en betrekt tijdig de lokale toegang in geval van naderende uitstroom. Bij het einde van de toewijzingsperiode vindt altijd een evaluatiegesprek plaats.

  • 4.

    De RT heeft de bevoegdheid en taak om waar nodig (bijvoorbeeld bij escalatie, conform AVE -methodiek) een aanvullend evaluatiemoment met aanvrager en betrokken partijen in te plannen om de voortgang te bespreken en nieuwe afspraken te maken. Dit kan ook gebeuren op verzoek van de procesregisseur, zorgaanbieder of de aanvrager.

  • 5.

    De RT beoordeelt bij evaluatiemomenten, na inbreng van de aanvrager en de betrokken zorgpartijen, of de ingezette voorzieningen effectief en efficiënt worden ingezet en of de resultaten (conform perspectiefplan) volledig of gedeeltelijk zijn behaald of dienen te worden aangepast.

  • 6.

    De RT wordt altijd betrokken bij uitstroom: vrijwillig (na geslaagd traject) of onvrijwillig (bij uitzetting bij aanbieder, gekeken wordt naar alternatieven). De RT ziet erop toe dat aanvullende informatie na een evaluatie met de aanvrager en de zorgaanbieder worden verwerkt in het perspectiefplan.

Artikel 15 Herindicatie Wonen met Ondersteuning

  • 1.

    Aanvrager dient, indien nodig met ondersteuning van begeleiding, acht weken voor de einddatum van de indicatie een verzoek in voor herindicatie bij de RT. Dit artikel is niet van toepassing op een indicatie voor eerste opvang. Voor eerste opvang geldt een afwijkende procedure (artikel 3 en 4).

  • 2.

    Na ontvangst van het verzoek tot herindicatie evalueert de RT de voortgang op de beoogde resultaten en de geleverde kwaliteit van de ondersteuning zoals vermeld in de beschikking.

  • 3.

    Bij een herindicatie onderzoekt de RT de actuele situatie van de aanvrager.

  • 4.

    In geval van een PGB, kan de aanvrager worden opgedragen een andere zorgverlener in te schakelen en/of het pgb kan worden beëindigd indien blijkt dat:

  • a.

    de geleverde ondersteuning onvoldoende aanvragergericht en/of doeltreffend is;

  • b.

    de activiteiten van de zorgverlener niet voldoende gericht zijn op het bereiken van de resultaten;

  • c.

    de kwaliteit onvoldoende geborgd is, zoals de wetgever dat heeft bedoeld;

  • 5.

    De RT zoekt in bovenstaande gevallen met aanvrager naar een passend alternatief.

  • 6.

    De aanvraag verloopt zoals omschreven in artikel 5 en 6 van deze nadere regels.

Artikel 16 Stapeling Wonen met Ondersteuning

  • 1.

    De producten Wonen met Ondersteuning kunnen niet gestapeld worden, er kan telkens slechts één product per aanvrager worden toegewezen. Hierop zijn enkele uitzonderingen.

  • 2.

    De inzet van dagbesteding is alleen toegestaan in combinatie met een ander Wonen met Ondersteuning product. De inzet van vervoer naar dagbesteding is alleen toegestaan in combinatie met het product dagbesteding.

  • 3.

    De inzet van de volgende Jeugdhulp mag gestapeld worden met een Wonen met Ondersteuning product: Segment B arrangement (alleen behandeling), Segment C (Hoog specialistische jeugdhulp, Forensische jeugdhulp, Eetstoornis) en overige producten Jeugdhulp Vervoer, Medicatiecontrole en Dyslexiezorg.

  • 4.

    De volgende Jeugdhulp mag niet gestapeld worden met een Wonen met Ondersteuning product: Dagbesteding, Begeleiding, Verblijf, Pleegzorg.

Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 17 Vereiste Pgb-vaardigheden

  • 1.

    In aanvulling op de verordening omvat Pgb-vaardigheid onder meer de volgende onderdelen:

  • a.

    Kwaliteit van het pgb-budgetplan

  • b.

    Financieel beheer

  • c.

    Zorginhoudelijk beheer

  • d.

    Werkgeverschap

a. Kwaliteit van het pgb-budgetplan

Een budgethouder is in staat om de doelstellingen en de resultaten, uit het perspectiefplan te kunnen vertalen in een pgb-budgetplan. De budgethouder zal voordat het pgb wordt toegekend een pgb-budgetplan moeten overleggen inclusief een daarbij horende zorgovereenkomst. Het invullen van het pgb-budgetplan en zorgovereenkomst vereist bepaalde vaardigheden. Deze vaardigheid brengt de volgende eisen mee die gesteld worden aan een budgethouder of budgetbeheerder:

  • Kennis van het doel van de Wmo 2015;

  • Kennis hebben van beperkingen en stoornissen/ de hulpvraag;

  • Kennis hebben om de juiste ondersteunende activiteiten in te zetten en hun omvang om de geformuleerde doelstellingen/resultaten te kunnen behalen;

  • Kennis hebben van kosten in relatie tot de inzet van activiteiten;

  • Zelf het pgb-plan/budgetplan hebben opgesteld/ingevuld;

  • Kennis over hoe de zorgverlening te organiseren om resultaatafspraken te behalen;

  • Beheersen van de Nederlandse taal in woord en geschrift.

b. Financieel beheer

Een budgethouder moet in staat zijn een administratie te kunnen voeren. Deze vaardigheid brengt de volgende eisen mee:

  • Kunnen ordenen;

  • Facturen/declaraties kunnen controleren (passend binnen de zorgovereenkomst), accorderen en insturen;

  • Inzicht hebben in het beschikbare en benodigde budget;

  • Het budget voor de juiste doeleinden kunnen inzetten;

  • Acties kunnen uitzetten bij externen indien iets verandert of niet correct loopt;

  • Digitaal vaardig zijn.

c. Zorginhoudelijk beheer

In staat zijn om de doelstellingen in het perspectiefplan te volgen en te bewaken. Deze vaardigheid brengt de volgende eisen mee:

  • Inzicht hebben in de activiteiten/ondersteuning die worden geleverd;

  • Opzetten van een werkrooster;

  • Inzicht hebben hoe deze ondersteuningsactiviteiten bijdragen aan de doelstellingen;

  • Acties kunnen uitzetten om bij te sturen dan wel in te grijpen;

  • In staat zijn om evaluatiegesprekken te voeren en de effecten te volgen en bij te sturen indien nodig;

  • In staat zijn om de juiste hulpverleners te kiezen passend bij de doelstellingen;

  • In staat zijn om afspraken te maken met de hulpverlener(s) en zorgovereenkomsten correct te kunnen invullen en afsluiten;

  • Aansturing en inwerken van de zorgverlener.

d. Werkgeverschap (3 dagen ondersteuning of meer)

De budgethouder moet in staat zijn de werkgeversverplichtingen voortkomend uit het pgb te kunnen vervullen (indien van toepassing). Deze vaardigheid brengt de volgende eisen mee:

  • Het juiste type zorgovereenkomst kunnen kiezen.

  • Het kunnen kiezen voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.

  • Het kunnen hanteren van wel/geen proeftijd.

  • Via het portaal SVB ziekmeldingen kunnen doen en de gemeente te informeren.

  • Doorbetalen van de hulpverlener bij ziekte.

  • Overeenkomen van een correct uurtarief conform het wettelijk minimumloon.

  • Correct hanteren van de opzegtermijn.

  • 2.

    Vereisten aan wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde als budgethouder:

Als de budgethouder niet zelf het pgb kan beheren is het mogelijk een vertegenwoordiger aan te stellen die het budget beheert. De vertegenwoordiger kan een wettelijk vertegenwoordiger zijn of een gemachtigde. Aan de budgetbeheerder stellen we de volgende eisen:

  • In de Wmo zijn de budgetbeheerder en de persoon die de ondersteuning levert niet dezelfde;

  • In uitzonderlijke gevallen kan de medewerker van de RT daar specifiek toestemming voor geven;

  • De budgetbeheerder moet over dezelfde pgb-vaardigheden beschikken als is genoemd in lid 1;

  • De budgetbeheerder toont aan dat ondanks de fysieke afstand van de budgethouder kan worden voldaan aan de taken een verantwoordelijkheden en woont op redelijke afstand;

  • Als een toekomstig budgethouder een wettelijk vertegenwoordiger heeft kan deze ook als budgetbeheerder worden aangewezen;

  • De budgetbeheerder van het pgb wordt niet uit het pgb betaald;

  • Het aanstellen van een budgetbeheerder is een vrijwillige en bewuste keuze van de aanvrager en is niet onder druk van de budgetbeheerder gebeurd;

  • De budgethouder heeft zelf de keuze gemaakt voor pgb i.p.v. zorg in natura en niet de budgetbeheerder;

  • De budgetbeheerder kennis heeft op het gebied van zowel financiën als zorgtaken;

  • De budgetbeheerder mag zelf niet onder bewind staan;

  • De budgetbeheerder mag niet meer dan 3 budgethouders bedienen.

Artikel 18 Kwaliteit in te kopen ondersteuning bij verstrekkingsvorm Pgb

De kwaliteit van de in te kopen of ingekochte ondersteuning is belangrijk om de doelen en resultaten die in het perspectiefplan zijn opgesteld effectief in te zetten en uiteindelijk tot een goed eindresultaat te leiden. In de wet is als basiseis geformuleerd dat de ondersteuning veilig, doeltreffend, doelmatig en aanvragergericht moet worden verstrekt. De eisen zoals geformuleerd in de wet behoeft vertaling naar werkbare eisen, waarover duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden. Om te kunnen spreken van goede kwaliteit van ondersteuning worden in aanvulling op artikel 9 van de verordening de volgende eisen gesteld:

Basiseisen:

  • a.

    Kan garanderen dat de ondersteuningscontinuïteit gewaarborgd is.

  • b.

    De ondersteuning is tijdig en conform afspraak.

  • c.

    De ondersteuning is afgestemd op de reële behoefte van de budgethouder en op andere vormen van zorg of hulp.

  • d.

    De ondersteuning wordt verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de budgethouder.

  • e.

    De zorgverlener, budgethouder of budgetbeheerder heeft een actieve signaleringsplicht richting de RT ten aanzien van veranderingen in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de budgethouder aan meer of andere zorg.

  • f.

    De te leveren ondersteuning is vastgesteld in het perspectiefplan.

  • g.

    De zorg of hulp leidt tot het behalen van de doelen en resultaten die beschreven staan in het perspectiefplan.

  • h.

    De zorgverlener spreekt de taal van de budgethouder en er is een gelijkwaardige, volwassen relatie.

  • i.

    De budgethouder heeft vertrouwen in de zorgverlener.

  • j.

    De budgethouder kan zijn verhaal goed kwijt, de zorgverlener luistert en sluit aan bij de behoeften van de budgethouder.

  • k.

    Er is ook oog voor alle levensgebieden, zoals de woon-, werk- en leefomgeving van de budgethouder.

  • l.

    De budgethouder kan zijn familie en mantelzorger betrekken in de zorg, de zorgverlener houdt daar rekening mee.

  • m.

    De budgethouder kan erop vertrouwen dat de zorgverlener de juiste expertise en ervaring heeft.

  • n.

    Iedere zorgverlener heeft een Verklaring omtrent gedrag (VOG).

Eisen voor niet-professionele ondersteuning:

  • a.

    De zorgverlener is op de hoogte van de omgevingsfactoren.

  • b.

    De zorgverlener voldoet aan de basiseisen.

  • c.

    De zorgverlener heeft de juiste inzet of deskundigheid die verlangd wordt bij de zorgvraag.

Eisen voor professionele ondersteuning:

  • a.

    De zorgverlener voldoet aan de basiseisen.

  • b.

    Is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in het zorgdomein.

  • c.

    Ondersteuning op HBO en WO niveau bij Wonen met Ondersteuning

  • d.

    De ondersteuning wordt geleverd met gekwalificeerd personeel, passend bij de behoeften en persoonskenmerken van de budgethouder.

  • e.

    De zorgverlener draagt zorg voor scholing om medewerkers over kwalitatief verantwoorde kennis en kunde kunnen (blijven) beschikken. In geval van een zzp-er draagt deze zelf de verantwoordelijkheid voor de hierboven geformuleerde eis.

  • f.

    Medewerkers, indien van toepassing, zijn geregistreerd volgens de geldende beroepsregistratie.

  • g.

    De zorgverlener draagt zorg voor het naleven van beroeps- en meldcodes door de medewerkers.

  • h.

    De zorgverlener heeft een systematische kwaliteitsbewaking.

  • i.

    De zorgverlener voldoet aan de landelijk geldende kwaliteitscriteria voor ingekochte zorg.

  • j.

    De zorgverlener heeft de meldplicht om calamiteiten en geweld te melden aan gemeenten of inspectie voor gezondheidszorg.

  • k.

    De zorgverlener heeft de verplichting om een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • l.

    Stelt via het perspectiefplan een plan van aanpak op hoe het resultaat gehaald gaat worden.

Artikel 19 Pgb-toetsgesprek en een (tussentijds) evaluatiegesprek

  • 1.

    Het pgb-toetsgesprek is een goed middel om vooraf te beoordelen of de budgethouder en/of budgetbeheerder pgb-vaardig zijn en of het pgb juist besteed gaat worden. Een toekomstig budgethouder kan zich door de RT laten informeren over de taken en verantwoordelijkheden als budgethouder. Alleen als de toekomstig budgethouder en de budgetbeheerder, als er sprake is van een vertegenwoordiger of gemachtigde, aanwezig zijn kan een pgb-toetsgesprek plaatsvinden. De eisen die gesteld worden voor een effectief pgb-toetsgesprek zijn:

  • a.

    De toekomstig budgethouder mag altijd een onafhankelijk cliëntondersteuner meenemen.

  • b.

    Voorafgaand aan het pgb-toetsgesprek ontvangt de toekomstig budgethouder of budgetbeheerder een checklist van de pgb-vaardigheden en van de kwaliteitseisen die gesteld worden aan de aanbieder.

  • c.

    Voorafgaand aan het pgb-toetsgesprek ontvangt de toekomstig budgethouder of budgetbeheerder een format voor een pgb-budgetplan om in aan te geven hoe het pgb budget ingezet gaat worden door vermelding van de activiteiten en resultaten.

  • d.

    Tijdens het pgb-toets gesprek neemt de toekomstig budgethouder een ingevulde zorgovereenkomst mee (model SVB).

  • e.

    Het pgb-toets gesprek wordt vastgelegd in het perspectiefplan.

  • f.

    De medewerker van de RT mag besluiten een pgb-toets gesprek te houden in aanwezigheid van een tweede collega of een toezichthouder.

  • 2.

    Een evaluatiegesprek is noodzakelijk om te onderzoeken hoe de budgethouder en de zorgverlener werken aan de doelstelling. Tijdens een evaluatiegesprek kunnen de doelen bijgesteld worden en zo ook het budget. Uitgaande van een indicatietermijn van één jaar zou op de helft van de termijn een evaluatiegesprek moeten plaatsvinden teneinde nog te kunnen bijsturen op de doelen die gesteld zijn.

  • 3.

    Als na het eerste jaar blijkt dat ondersteuning nog nodig is kan het pgb gecontinueerd worden. Dit kan pas als vastgesteld is dat het pgb effectief is ingezet, de zorgverlener de juiste activiteiten levert en er geen budgetoverschrijding is. Pas dan kan een tweede indicatietermijn worden afgegeven voor twee jaar. Voor alle termijnen geldt:

  • a.

    Op de helft van het indicatietermijn wordt door de RT een evaluatiegesprek afgesproken met de budgethouder/budgetbeheerder.

  • b.

    Aan het eind van de indicatietermijn wordt er een evaluatiegesprek gehouden om vast te stellen de geleverde ondersteuning voortgezet, afgeschaald, opgehoogd of stopgezet kan worden.

Artikel 20 Betalingen via een pgb

  • 1.

    De volgende uitgaven mogen worden betaald uit het pgb:

  • a.

    facturen voor de geleverde zorg;

  • b.

    uitbetaling van een zorgverlener woonachtig in Nederland, ingeschreven in de BRP;

  • c.

    doorbetaling in het buitenland is alleen mogelijk voor persoonlijke begeleiding (Wmo), mits dit is opgenomen in het perspectiefplan en toestemming is verkregen middels een beschikking;

  • d.

    eenmalige uitkering bij overlijden voor de periode van de dag van overlijden tot aan het einde van de desbetreffende maand.

  • 2.

    De volgende uitgaven mogen niet worden betaald uit het pgb (niet limitatief):

    • a.

      maandlonen, al dan niet automatisch uitgekeerd

    • b.

      reiskosten voor een hulpverlener

    • c.

      kosten voor bemiddeling

    • d.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie

    • e.

      kosten voor het aanvragen van een VOG

    • f.

      kosten voor het deelnemen aan overleggen in het kader van afstemmen en samenwerken met andere hulpverleners

    • g.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en/of beheren van het pgb.

    • h.

      kosten voor het lidmaatschap van Per Saldo

    • i.

      kosten voor het volgen van cursussen over het pgb

    • j.

      kosten voor het bestellen van informatiemateriaal

    • k.

      alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo valt

    • l.

      zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen

    • m.

      eigen bijdragen

    • n.

      consumentenbestedingen zoals toegangskaartjes voor de stoomtram, musea of een fiets

    • o.

      zorg die direct ingezet moet worden (crisishulp)

    • p.

      kosten gemaakt vooraf aan de beschikkingsperiode

    • q.

      zorg vanuit een algemene of een collectieve voorziening komt

    • r.

      ondersteuning die niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogd resultaat.

    • s.

      aanvullend Openbaar Vervoer (AOV)

    • t.

      onkosten zoals postzegels, cadeautjes, telefoonkosten

    • u.

      vrij besteedbaar c.q. verantwoordingsvrij bedrag

    • v.

      eenmalige uitkering

    • w.

      feestdagenvergoeding

Artikel 21 Terug- en invordering

  • 1.

    Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 11 van de verordening kan het college het bedrag wat de gemeente aan een voorziening in natura heeft vergoed of verstrekt terugvorderen.

  • 2.

    Het college houdt zich het recht voor terug te vorderen bij een budgethouder, zijn budgetbeheerder of de aanbieder in geval van schuld of mede-schuld bij oneigenlijk gebruik, onrechtmatige besteding, misbruik of fraude bij opzettelijke verwijtbaarheid van de zijde van de cliënt als de budgethouder, budgetbeheerder of aanbieder daaraan heeft meegewerkt.

  • 3.

    In geval van dringende redenen kan het college in individuele gevallen tijdelijk of geheel afzien van (verdere) terugvordering. Bij dringende redenen moet gedacht worden aan (niet limitatieve) situaties als: et hebben van een levensbedreigende ziekte, of het hebben van (grote) schulden.

  • 4.

    Het college kan afzien van (verdere) invordering: als de cliënt komt te overlijden en de vordering niet op de nalatenschap kan worden verhaald of op verzoek van de cliënt of van de schuldhulpverlener van de gemeente als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het tot stand laten komen van een schuldregeling.

  • 5.

    Is terugbetaling van de vordering in een keer niet mogelijk, dan vindt terugbetaling plaats in termijnen totdat het gehele verschuldigde bedrag is terugbetaald.

Artikel 22 Omvang van de eigen bijdrage

  • 1.

    Een aanvrager met een indicatie voor Wonen met Ondersteuning is een bijdrage in de kosten verschuldigd overeenkomstig met artikel 10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2025.

  • 2.

    Bij de Kortdurende Opvang en Ondersteund Wonen wordt de inning van de eigen bijdrage namens het college verricht door het de instellingen die hiervoor door het college worden gefinancierd.

  • 3.

    De tarieven van de eigen bijdrage voor Kortdurende Opvang en Ondersteund Wonen staan in Bijlage 1.

  • 4.

    De eigen bijdrage voor Beschermd Thuis en Overbruggingszorg is gebaseerd op het abonnementstarief en wordt geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

  • 5.

    De eigen bijdrage voor Beschermd Wonen is inkomensafhankelijk en wordt geïnd door het CAK. Client houdt minimaal zak- en kleedgeld over.

Artikel 23 Klachten

  • 1.

    Bij klachten van aanvragers over dienstverlening van de RT geldt de ‘Klachtenregeling en Klachtencommissie Sociaal Domein’.

  • 2.

    Als een aanvrager een klacht heeft over de geleverde dienst van een zorgaanbieder, dan legt deze in beginsel de klacht neer bij deze aanbieder en volgt daar de klachtenprocedure.

  • 3.

    Als een medewerker van de RT een klacht heeft over de geleverde dienst van een zorgaanbieder, dan levert de RT de klacht aan bij de accounthouder van de RT.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 24 Hardheidsclausule

De RT kan, indien er zeer dringende redenen zijn, in het voordeel van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze nadere regels, als toepassing van deze verordening tot bijzondere en onvoorziene nadelige gevolgen voor de aanvrager leidt.

Artikel 25 Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 januari 2025

  • 2.

    Gelijktijdig wordt 'Nadere regels toegang tot Maatschappelijke opvang, Beschermd Wonen en Beschermd Thuis Westfriesland' ingetrokken.

  • 3.

    De eigen bijdragen zoals opgenomen in bijlage 1 van de Nadere regels toegang tot Maatschappelijke opvang, Beschermd wonen en Beschermd Thuis Westfriesland blijven gelden voor nog lopende indicaties die afgegeven zijn voor 1 januari 2025.

  • 4.

    De datum van ingang van de heffing van de eigen bijdrage is gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze regels.

  • 5.

    De citeertitel van deze nadere regels is: Nadere regels Wonen met Ondersteuning Westfriesland 2025.

Hoorn, 17 december 2024

Het college van Burgemeester en Wethouders

de secretaris,                                 de burgemeester,

Bekendmaking:

  • via www.officielebekendmakingen.nl

  • door opname in het Gemeenteblad

Bijlage 1: Eigen bijdrage

Categorie

Eigen bijdrage per dag

Kortdurende Opvang Nachtopvang

€ 7,74

Kortdurende Opvang 24 uur

€ 12,98

Ondersteund Wonen Persoon zonder kinderen

€ 12,98

Ondersteund Wonen alleenstaand met een of meer kinderen

€ 17,88

Ondersteund Wonen tweeoudergezin met een of meer kinderen

€ 19,43

Bijlage 2: Landelijke toegankelijkheid

Leeswijzer:

  • a.

    Het verschil tussen gemeente A en gemeente B, is dat het altijd een gemeente buiten de zeven Westfriese gemeenten betreft.

  • b.

    Wanneer beschreven staat dat de gemeente van herkomst anders is dan de wensgemeente, dan betreft dit een gemeente buiten de zeven Westfriese gemeenten.

  • c.

    Als er ‘gemeenten’ staat, dan betreft dit de samenwerking tussen de RT en de gemeente waar de aanvrager naartoe gaat of vandaan komt.

Hoofdstuk 1 Nadere regels landelijke toegankelijkheid

Artikel 1. Melding

  • 1.

    Een aanvrager voor Wonen met Ondersteuning of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan zich, in het kader van landelijke toegankelijkheid, melden bij de RT.

  • 2.

    De aanvrager kan zich bij zijn aanvraag laten bijstaan of laten vertegenwoordigen. Bijvoorbeeld door een vertrouwenspersoon of een onafhankelijk cliëntondersteuner.

Artikel 2. Onderzoek

  • 1.

    Elke melding bij de RT wordt gevolgd door een onderzoek en een besluit door de gemeente waar de aanvrager zich wil vestigen. Dit is dus de wensgemeente – waar de aanvrager zich meldt – als die zich wil vestigen buiten de zeven Westfriese gemeenten.

  • 2.

    Indien een aanvrager zich meldt in één van de zeven Westfriese gemeenten, dan zal de RT het onderzoek uitvoeren als gemandateerde partij.

  • 3.

    Om vast te stellen waar de aanvrager het beste ondersteuning kan ontvangen, worden de volgende beoordelingscriteria toegepast door de RT. De RT zal de gemeente van herkomst (buiten de zeven Westfriese gemeenten) van de aanvrager betrekken bij het onderzoek en onderstaande criteria hanteren:

    • a.

      Aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden) om BW te voorkomen (inzet van andere vormen van beschermende woonvormen) en uitstroom naar vormen van zelfstandig wonen te bevorderen.

    • b.

      Voorwaarden voor succesvolle trajecten, zoals:

  • (reeds ingezette) actieve schuldhulpverlening;

  • een bestaande relatie met GGZ of andere hulpverlening;

  • al ingezette scholing, (vrijwilligers) werk, of passende dagbesteding;

  • eventueel aanwezige veiligheidsrisico’s op de huidige woonplek;

  • de behoefte aan een specifieke aanpak of een specifieke voorziening.

    • c.

      Gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van een aanvrager, anders dan de hierboven genoemde voorwaarden.

Artikel 3. Besluit en vervolg

  • 1.

    In het besluit van de RT worden in ieder geval de zorginhoudelijke argumenten genoemd. Dit is van belang voor een mogelijke bezwaarprocedure van de aanvrager en voor het voorleggen van een geschil tussen gemeenten, aan de geschillencommissie. Onderzoek en besluit worden binnen 6 weken door de RT afgerond.

  • 2.

    Indien er niet direct toegang is tot de gewenste plek, dan komt de aanvrager op een wachtlijst. Gemeenten zijn vanaf het moment dat met de aanvrager wordt gesproken over de plaatsing in een instelling, transparant over de wachtlijsten. De aanvrager weet dan waar hij of zij aan toe is.

  • 3.

    Als de wensgemeente positief besluit, maar de aanvrager op een wachtlijst plaatst, dan moet die gemeente besluiten of overbruggingszorg noodzakelijk is. Totdat de geschikte plek beschikbaar is, levert de instelling waar de aanvrager op dat moment verblijft de eventuele overbruggingszorg. De gemeente van herkomst is verantwoordelijk voor de financiering. Als een aanvrager in een behandelsetting (zorginstelling, forensische penitentiaire kliniek) verblijft vindt overleg plaats over de datum van uitstroom. Als de aanvrager al gebruik maakt van een plek in een voorziening voor Beschermd Wonen, blijft de bestaande situatie gehandhaafd tot de geschikte plek in de wensgemeente beschikbaar is.

  • 4.

    Het kan voorkomen dat een aanvrager uit gemeente A bewust tijdelijk in een instelling in een andere gemeente B verblijft. ‘Tijdelijk verblijf’ is verblijf korter dan een jaar, waarbij vanaf het begin de intentie aanwezig is om de aanvrager terug te laten keren naar een instelling van gemeente A. Of om uitstroom te realiseren. Gemeente A financiert in dit geval de plek voor de aanvrager in gemeente B. Dit maakt het tijdelijke verblijf mogelijk. Deze vorm van tijdelijk verblijf valt verder buiten de afwegingen van deze beleidsregels.

  • 5.

    Gemeenten dragen zorg voor een warme overdracht van aanvrager, maar ook instellingen hebben een verantwoordelijkheid om aan een warme overdracht mee te werken.

  • 6.

    Als uit het onderzoek bij de gemeente van aanmelding (gemeente A) volgt dat Wonen met Ondersteuning het beste in een andere wensgemeente B kan plaatsvinden of als een aanvrager zelf naar wensgemeente B gaat, neemt de aangewezen contactpersoon van gemeente A, na overleg met aanvrager, contact op met de aangewezen contactpersoon van de andere wensgemeente B:

    • a.

      de aanvrager meldt zich bij gemeente B;

    • b.

      gemeente B besluit op basis van eigen onderzoek of de aanvrager toegang tot een instelling krijgt of neemt het onderzoek van gemeente A over;

    • c.

      gemeente A en gemeente B maken afspraken over het organiseren van een (warme) overdracht.

  • 7.

    De overdracht vindt plaats onder regie van de gemeenten. Hierbij maken de betrokken instellingen in elk geval afspraken over:

    • a.

      de datum van overgang;

    • b.

      de instelling die de aanvrager opneemt;

    • c.

      de overdracht van de persoonlijke gegevens.

  • 8.

    Eventuele verhuiskosten van een BW plek naar een andere BW plek worden gedragen door de aanvrager.

Hoofdstuk 2. Nadere regels landelijke toegankelijkheid Eerste Opvang

Leeswijzer:

  • a.

    Wanneer beschreven staat ‘bepaalde gemeente of regio’, dan betreft dit een gemeente of regio buiten de zeven Westfriese gemeenten.

Artikel 1. Melding en (eerste) opvang

  • 1.

    Een behoefte aan Eerste Opvang in het kader van landelijke toegankelijkheid kan door of namens een aanvrager bij de RT worden gemeld.

  • 2.

    In die situaties waarin direct Eerste Opvang noodzakelijk is, beslist de RT meteen tot verstrekking van een voorziening Eerste Opvang in afwachting van de uitkomst van het in artikel 3 bedoelde onderzoek en de aanvraag.

  • 3.

    Indien de RT niet direct Eerste Opvang kan bieden waar dit wel meteen noodzakelijk is, treft de RT maatregelen om in een andere regio tijdig te voorzien in de behoefte van de aanvrager aan Eerste Opvang.

Artikel 2. Onderzoek

4. De RT onderzoekt met de aanvrager wat de woonplaats was van de aanvrager voor het ontstaan van dakloosheid.

5. Indien de RT vaststelt dat de aanvrager, voor het ontstaan van dakloosheid, woonachtig was in een bepaalde gemeente of regio en hierover overeenstemming heeft met de bepaalde gemeente of regio kan het college de uitvoering van het onderzoek overlaten aan de bepaalde gemeente of regio, waarbij bij overdracht van eventuele informatie artikel 4 lid 4 van toepassing is.

6. Indien de RT de woonplaats van de aanvrager voor het ontstaan van dakloosheid niet vaststelt of kan vaststellen, dan wel de uitvoering van het onderzoek niet wenst te laten uitvoeren door de gemeente of regio zoals bedoeld in lid 5 voert de RT het onderzoek uit. Dit geldt ook indien de RT niet tot overeenstemming komt met de in lid 5 bedoelde gemeente of regio.

7. Indien de RT het onderzoek zelf uitvoert, kan zij de in lid 5 bedoelde gemeente of regio verzoeken om informatie ten behoeve van het onderzoek aan te leveren.

8. De RT onderzoekt in welke gemeente of regio een traject in de Opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de aanvrager.

9. De RT betrekt bij dit onderzoek in elk geval de wens van de aanvrager. Verder dient de RT ook in elk geval bij het onderzoek te betrekken:

a. of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben;

b. of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager en/of actuele criminele activiteiten van de aanvrager en/of maatregelen die opgelegd zijn aan de aanvrager.

10. Indien, gedurende het onderzoek, blijkt dat een traject in de Opvang mogelijk of waarschijnlijk in een andere gemeente of regio de grootste kans van slagen heeft, dan betrekt de RT deze gemeente bij het onderzoek.

11. Het onderzoek, zoals bedoeld in lid 6, wordt zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen 2 weken uitgevoerd, tenzij er redenen zijn, buiten de invloed van de RT, die dit onmogelijk maken.

12. De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een onderzoeksverslag.

13. Indien de RT, conform lid 5, de uitvoering van het onderzoek overgedragen heeft aan een bepaalde gemeente of regio, dan vergewist de RT zich van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 3. Overdracht van aanvrager en aanvragergegevens

  • 1.

    Indien de RT, op grond van het in artikel 3 lid 7 bedoelde onderzoek, van oordeel is dat de kans van slagen van een traject groter is in een andere gemeente of regio, dan neemt de RT - in overleg met de aanvrager contact op met die andere gemeente of regio.

  • 2.

    Deelt de andere gemeente of regio het oordeel van de RT, zoals bedoeld in artikel 4 lid 14, dan vindt de overdracht van de gegevens én de aanvrager direct plaats. Dit tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject, dat deze overdracht later plaatsvindt.

  • 3.

    Tot aan het moment van daadwerkelijke overdracht van de aanvrager blijft de RT Eerste Opvang bieden, dan wel blijft de RT andere maatregelen treffen om op een andere wijze te voorzien in de behoefte van de aanvrager aan Eerste Opvang.

  • 4.

    De RT draagt bij de overdracht alle noodzakelijke informatie over de aanvrager, waaronder het onderzoeksverslag, over aan de andere gemeente of regio, in overleg met de aanvrager.

  • 5.

    De RT maakt met de andere gemeente of regio en de aanvrager concrete afspraken over:

  • a.

    de datum van overdracht;

  • b.

    welke aanbieder de aanvrager Eerste Opvang, dan wel andere ondersteuning die in de behoefte aan Eerste Opvang voorziet, zal bieden in de andere gemeente of regio;

  • c.

    hoe het vervoer van de aanvrager en eventuele reisbegeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    Indien de aanvrager weigert medewerking te verlenen aan de in lid 15 bedoelde overdracht, kan de RT overgaan tot weigering van de aanvraag tot een voorziening Eerste Opvang.

Artikel 4. Verschil van mening tussen gemeenten

  • 1.

    Bij verschil van mening tussen de RT en de andere gemeente of regio over de vraag welke gemeente of regio verantwoordelijk is voor het bieden van Eerste Opvang aan de aanvrager spant de RT zich maximaal in om tot een oplossing te komen.

  • 2.

    Indien de RT én de andere gemeente of regio niet tot een oplossing komen, kan de RT het geschil voorleggen aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid.

  • 3.

    In afwachting van het oordeel van de in het tweede lid genoemde commissie blijft de RT Eerste Opvang bieden, dan wel op andere wijze voorzien in de zorgbehoefte van de aanvrager.

Bijlage 3: Onderzoeksvragen in het kader van landelijke toegankelijkheid

Leeswijzer:

  • a.

    Wanneer beschreven staat ‘gemeente of regio’, dan betreft dit een gemeente of regio buiten de zeven Westfriese gemeenten.

De gemeente (of regio) die het onderzoek uitvoert, onderzoekt in welke gemeente (of regio) een traject in de Eerste Opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de aanvrager.

De volgende aspecten a t/m e dienen in elk geval daarbij aan de orde te komen. Daarbij is van belang dat de onderzoeksresultaten zoveel mogelijk gestaafd worden met feiten (waar mogelijk met schriftelijke bevestigingen) om tot een gemotiveerd besluit te komen.

a. Wens van de aanvrager

  • Heeft de aanvrager een wens waar (in welke gemeente of regio) hij opgevangen wil worden?

  • Welke argumenten heeft de aanvrager waarom een traject in de betreffende gemeente of regio van zijn of haar wens de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de aanvrager?

b. Sociaal netwerk

  • Wie behoren tot het sociale netwerk (zijnde personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de aanvrager een sociale relatie onderhoudt) en waar wonen zij?

  • In welke mate is er sprake van een sociaal netwerk, welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager (‘ondersteunend netwerk’)? Waaruit bestaat de ondersteuning, nu en in de toekomst? Draagt een traject in een bepaalde gemeente of regio eraan bij dat deze invloed in belangrijke mate wordt benut?

  • In welke mate is er sprake van een sociaal netwerk, welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager (‘negatief netwerk’)? Welke negatieve invloed heeft dit sociaal netwerk naar verwachting op de aanvrager en in welke mate? Draagt een traject in een bepaalde gemeente of regio er naar verwachting aan bij dat deze invloed wordt voorkomen of in belangrijke mate wordt beperkt?

c. Bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs

  • Is er sprake van bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs in een bepaalde gemeente of regio?

  • Zo ja, bij welke werkgever, aanbieder van dagbesteding of onderwijs is dit, en voor hoeveel dagen per week?

  • Per welke datum is de aanvrager hiermee gestart, en per wanneer eindigt contract, opleiding et cetera?

  • In welke mate draagt dit werk/dagbesteding/onderwijs naar verwachting bij aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de aanvrager en dient de continuïteit zoveel als mogelijk te worden gewaarborgd?

d. Lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten

  • Is er sprake van lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten?

  • Zo ja welke? Wanneer zijn deze trajecten gestart, en met welke frequentie is er contact?

  • Welke aanbieders of zorgverleners zijn daarbij betrokken?

  • Indien het gemeentelijke ondersteuning of hulp betreft: welke gemeente heeft hiertoe een toekenningsbeschikking verleend?

  • In welke mate draagt deze hulpverlening/ondersteuning naar verwachting bij aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de aanvrager en dient de continuïteit zoveel als mogelijk te worden gewaarborgd?

  • Wat is de visie van de huidige betrokken hulpverlening in welke gemeente een traject in de Maatschappelijke Opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de aanvrager?

e. Actuele criminele activiteiten en/of maatregelen

  • Is er sprake van actuele politie- of justitiecontacten in die zin dat er recent sprake was of is van criminele activiteiten? In hoeverre kan dit aangetoond worden? Is aanvrager bekend bij een Veiligheidshuis?

  • Draagt een traject in een bepaalde gemeente of regio naar verwachting eraan bij dat criminele activiteiten worden voorkomen of in belangrijke mate wordt beperkt?

  • Is er sprake van maatregelen die zijn opgelegd aan de aanvrager (justitieel, zoals contact- of gebiedsverboden waarmee rekening gehouden moet worden?

afbeelding binnen de regeling