Regeling vervallen per 01-01-2009

Parkeerverordening 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2008

Intitulé

Parkeerverordening 2007

Hoofdstuk 1

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    ambulante handelaar: hij die beroepsmatig ambulante handel uitoefent in de zin van de vigerende verordening op de straathandel;

  • b.

    bedrijf of beroep:

      • elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht;

      • de zelfstandige die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep;

      • een niet-commerciële organisatie die hieraan door het College van Burgemeester en Wethouders is gelijkgesteld;

  • met dien verstande dat bedrijven en beroepen worden beschouwd als één bedrijf en één beroep indien de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een (juridische) constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één bedrijf of beroep betreft, tenzij het tegendeel wordt aangetoond;

  • c.

    bedrijventerrein: een bedrijven- of kantorenterrein zoals vermeld in het Structuurplan, getiteld: Kiezen voor stedelijkheid 2003–2010;

  • d.

    belanghebbendenparkeerplaats: parkeerplaats die is aangeduid door bord E9 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990, al dan niet voorzien van een onderbord;

  • e.

    belanghebbendenvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 7, lid 3, onder b , waarvoor voor de afgifte leges kan worden geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorrijtuig te parkeren op een belanghebbendenparkeerplaats;

  • f.

    bewoner: inwoner van de gemeente Amsterdam die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en staat ingeschreven als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam op het adres dat hij bewoont als zelfstandige woning;

  • g.

    bloktijd: deel van het etmaal gedurende welke voor parkeren parkeerbelasting kan worden geheven;

  • h.

    code: een door het College van Burgemeester en Wethouders toegestane code die een unieke verbinding legt tussen de vergunning en de vergunninghouder aan wie die vergunning is verstrekt en die in plaats van het kenteken op de vergunning wordt vermeld;

  • i.

    eerste vergunning en tweede vergunning: bewonersvergunning die blijkens het volgnummer respectievelijk als eerste bewonersvergunning of als tweede bewoners vergunning is verleend;

  • j.

    experiment: tijdelijke proef met een vorm van parkeerregulering die buiten de bepalingen van deze verordening valt;

  • k.:
      • gebied I: het gebied waarvan de grenzen worden gevormd door: het midden van de vaargeul van het IJ, het midden van het verlengde van de Zoutkeetsgracht, het midden van de Zoutkeetsgracht, het midden van het Westerkanaal, het midden van de Singelgracht, het midden van het lozingskanaal, het midden van de onderdoorgang Funenkade-Zeeburgerpad, het midden van de Nieuwevaart, het midden van het Oosterdok, het midden van de Oosterdoksdoorgang, het midden van het verlengde van de Oosterdoksdoorgang en het midden van de vaargeul van het IJ;

      • gebied II: het gebied waarvan de buitengrenzen worden gevormd door de ringweg met uitsluiting van gebied I, alsmede omvat gebied II IJburg en tevens het gebied waarvan de grenzen worden gevormd door: het midden van de Europaboulevard tussen de A10 en de De Boelelaan, de zuidzijde van de De Boelelaan, de rijweg tot aan de gevellijn, tussen de Europaboulevard en de Asingaborg, de oostzijde van de Asingaborg tot aan de fysieke afscheiding van de Groningenstraat, de zuidzijde van de Groningenstraat tot het hart van de Buitenveldertselaan, het hart van de Buitenveldertselaan zuidelijk tot aan de noordzijde van de Arent Janszoon Ernstraat, de noordzijde van de Arent Janszoon Ernststraat met aan de noordkant als grens de terreinen van de Vrije Universiteit/het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit, het verlengde van de Overijsselweg tot aan de Amstelveenseweg, het hart van de Amstelveenseweg tot aan de Jachthavenweg; de westzijde van de Jachthavenweg tot aan het Jollenpad en naar het westen via de zuidzijde van de Jollenpad; naar het noorden via de westzijde van het Punterspad tot aan de A10;

      • gebied III: het gebied waarvan de grenzen worden gevormd door de gemeentegrenzen van Amsterdam met uitsluiting van de gebieden I en II;

  • l.

    gehandicaptenparkeerplaats: parkeerplaats die is aangeduid door bord E6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990, al dan niet voorzien van een onderbord;

  • m.

    houder van een motorrijtuig: degene die beschikt over een op zijn naam gesteld kentekenbewijs van het desbetreffende motorrijtuig, met dien verstande dat degene die blijkens een leaseovereenkomst gebruikmaakt van een leaseauto, of degene die – gelet op de inhoud en de strekking van de arbeidsovereenkomst tussen de aanvrager en zijn werkgever, en een verklaring van de werkgever van de aanvrager, waaruit de exclusieve terbeschikkingstelling blijkt ten aanzien van het gebruik – gebruikmaakt van een door de werkgever beschikbaar gestelde auto, geacht wordt over een op zijn naam gesteld kentekenbewijs te beschikken. Als kentekenbewijs wordt mede aangemerkt: een op naam afgegeven verzekeringsbewijs van een niet-kentekenplichtig motorrijtuig;

  • n.

    hulpverlener: hij die, anders dan bij wijze van woonwerkverkeer, beroepsmatig gebruikmaakt van een motorrijtuig vanwege werkzaamheden vanuit een professionele zorg- of hulpverlenerinstelling, als bedoeld in artikel 15, en in overwegende mate zorg of hulp verleent in delen van de stad waar betaald parkeren is ingevoerd;

  • o.

    kenteken: de aanduiding waarmee een motorrijtuig wordt geregistreerd krachtens de Wegenverkeerswet 1994;

  • p.

    mantelzorg: het met regelmaat niet-beroepsmatig zorg verlenen binnen de kring van familie, vrienden of kennissen;

  • q.

    motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van bromfietsen;

  • r.

    overloopgebied: vergunninggebied dat als zodanig is aangewezen voor aanvragers van een bewonersvergunning of een bedrijfsvergunning die voor hun eigen vergunninggebied op de wachtlijst staan;

  • s.

    overloopvergunning: een bewoners- of bedrijfsvergunning, krachtens welke het is toegestaan een motor-rijtuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats, in een overloopgebied;

  • t.

    parkeren: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorrijtuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • u.

    parkeerkaart: kaart waarmee parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorrijtuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats;

  • v.

    parkeerplaats: plaats op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop parkeren niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • w.

    parkeerapparatuurplaats: parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven;

  • x.

    parkeerapparatuur: apparaat waarmee bij aanvang van het parkeren terzake van het parkeren van een voertuig de parkeerbelasting kan worden voldaan;

  • ij.

    parkeervergunning: vergunning als bedoeld in artikel 7, lid 2, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorrijtuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats;

  • z.

    RVV 1990: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • aa.

    stallingsplaats: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorrijtuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk;

  • ab.

    tariefgebied: gebied waar krachtens de vigerende Verordening Parkeerbelastingen voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting wordt geheven;

  • ac.

    toeristenkaart: parkeerkaart die ter beschikking wordt gesteld aan hoteleigenaren en organisaties ten behoeve van hotelgasten;

  • ad.

    vergunning: een parkeervergunning of een bijzondere vergunning als bedoeld in artikel 7;

  • ae.

    vergunninghouder: natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • af.

    vergunninggebied: gebied waarbinnen parkeervergunningen kunnen worden verleend indien en voorzover in dat gebied voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven;

  • ag.

    vergunningenplafond: aantal bewoners- en bedrijfsvergunningen dat maximaal wordt verleend binnen een vergunninggebied;

  • ah.

    volcontinu bedrijfsproces: proces waarin 24 uur per dag en zeven dagen per week  op basis van arbeidsregelingen, werkzaamheden in ploegen-, wissel- en/of nachtdiensten worden verricht;

  • ai.

    werknemer: persoon, werkzaam in een bedrijf voor minimaal 36 uur per week; werknemers in deeltijd worden herleid tot voltijdse equivalenten;

  • aj.

    zelfstandige woning: woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning; voor deze verordening wordt onder woning mede verstaan: woonwagen op een daartoe aangewezen centrum en woonboot op een reguliere of gedoogde ligplaats;

    ak. zorginstelling: instellingen in de curatieve zorg die beschikken over een erkenning van het College van Ziekenhuisvoorzieningen (CvZ), sectoren Verpleging en Verzorging, de geestelijke en gezondheidszorg (ggz) en gehandicaptenzorg volgens de Awbz-zorg, alsmede Amsterdam Thuiszorg en Astress (kraamzorgbureaus) en instellingen die door het CvZ zijn toegelaten tot het leveren van een of meer Awbz-zorgfuncties (tenzij dit alleen de enkele functie ‘huishoudelijke verzorging’ betreft) en die instellingen een bewijs kunnen overleggen dat zij voor het desbetreffende jaar productieafspraken hebben gemaakt met het zorgkantoor Amsterdam.

Artikel 2 Regulering parkeren

  • 1. Regulering van het gebruik van parkeerplaatsen geschiedt op basis van of krachtens deze verordening door middel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen en parkeerkaarten.

  • 2. Indien tot enige vorm van regulering van het gebruik van parkeerplaatsen wordt besloten, geschiedt dit met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde regelingen.

  • 3. Indien ter regulering van het gebruik van parkeerplaatsen een parkeerschijfzone is ingevoerd, kan in datzelfde gebied voor het parkeren geen parkeerbelasting worden geheven.

Artikel 3 Bloktijden

  • 1. Indien voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven, geschiedt dit in ieder geval voor de periode van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 19.00 uur.

  • 2. De bloktijden zijn van 00.00 tot 09.00 uur, van 9.00 tot 12.00 uur, van 12.00 tot 19.00 uur en van 19.00 tot 24.00 uur.

  • 3. Gedurende de bloktijd van 19.00 tot 24.00 uur en de bloktijd van 00.00 tot 09.00 uur kan ook voor een gedeelte van de bloktijd parkeerbelasting worden geheven, mits het desbetreffende aan te wijzen gedeelte aansluit aan een voorafgaand of daaropvolgend blok.

Hoofdstuk 2 Nadere regels

Artikel 4 Vergunninggebieden en aantal vergunningen

  • 1. Burgemeester en Wethouders stellen, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, regels vast aangaande:

    • a.

      de indeling in vergunninggebieden en de grenzen daarvan;

    • b.

      het vergunningenplafond per vergunninggebied;

    • c.

      gedurende welke bloktijden er voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven;

    • d.

      het eventuele gebruik van het instrument van overloopgebieden bij het ontstaan van wachtlijsten, alsmede het aanwijzen van die gebieden;

    • e.

      het aantal te verlenen vergunningen op basis van artikel 9, leden 2 en 4, en artikel 10, leden 2, 4 en 7.

  • 2. Bij het vaststellen van het vergunningenplafond en het aantal te verlenen vergunningen wordt in ieder geval rekening gehouden met minimaal 10% noodzakelijke leegstand overdag per vergunninggebied.

Artikel 5 Vergunningen en codes

  • 1. Burgemeester en Wethouders stellen tevens, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, regels vast aangaande het al dan niet verlenen van:

    • a.

      de volkstuinvergunning als bedoeld in artikel 14;

    • b.

      de maatschappelijke vergunning, als bedoeld in artikel 16;

  • 2. Burgemeester en Wethouders regelen voorts het al dan niet verlenen op code van:

    • a.

      de bedrijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 10 en 11;

    • b.

      de sportverenigingvergunning, als bedoeld in artikel 13;

    • c.

      de volkstuinvergunning als bedoeld in artikel 14;

    • d.

      de maatschappelijke vergunning, als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de autodeelvergunning als bedoeld in artikel 17;

    • f.

      de belanghebbendenvergunning, als bedoeld in artikel 21.

Artikel 6 Overige zaken

  • 1. Burgemeester en Wethouders stellen voor het overige, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, regels vast omtrent:

    • a.

      het al dan niet van toepassing zijn van de extra voorwaarde, genoemd in artikel 10, lid 8;

    • b.

      het al dan niet beperken van het aantal sportverenigingvergunningen tot maximaal tien per sportorganisatie als bedoeld in artikel 13, lid 3;

    • c.

      het al dan niet beperken van de geldigheid van een parkeervergunning als bedoeld in artikel 24, lid 4;

    • d.

      de ingangsdatum van parkeervergunningen en bijzondere vergunningen indien deze anders is dan de eerste van de maand;

    • e.

      het al dan niet instellen van een parkeerduurbeperking als bedoeld in artikel 27.

  • 2. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, nadere regels vast met betrekking tot de overige in deze verordening daartoe aangewezen onderwerpen.

Hoofdstuk 3 Vergunningen en kaarten

Paragraaf 1 Algemene bepalingen inzake de vergunningen

Artikel 7 Soorten vergunningen

  • 1. Op basis van deze verordening en de nadere regels, bedoeld in hoofdstuk 2, worden parkeervergunningen en bijzondere vergunningen verleend.

  • 2. De op basis van deze verordening te verlenen parkeervergunningen betreffen uitsluitend:

    • a.

      de bewonersvergunning als bedoeld in artikel 9;

    • b.

      de bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel 10;

    • c.

      de overloopvergunning als bedoeld in artikel 12;

    • d.

      de sportverenigingvergunning als bedoeld in artikel 13;

    • e.

      de volkstuinvergunning als bedoeld in artikel 14;

    • f.

      de hulpverlenervergunning als bedoeld in artikel 15;

    • g.

      de maatschappelijke vergunning als bedoeld in artikel 16;

    • h.

      de autodeelvergunning als bedoeld in artikel 17;

    • i.

      de mantelzorgvergunning, als bedoeld in artikel 18;

    • j.

      de gehandicaptenvergunning, als bedoeld in artikel 19.

  • 3. De op basis van deze verordening te verlenen bijzondere vergunningen betreffen uitsluitend:

    • a.

      de kraskaartvergunning als bedoeld in artikel 20;

    • b.

      de belanghebbendenvergunning als bedoeld in artikel 21.

  • 4. Parkeervergunningen en belanghebbendenvergunningen worden verleend op kenteken, tenzij in of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 5. Indien de in het vierde lid bedoelde vergunningen op code worden verleend, stellen Burgemeester en Wethouders, gehoord de stadsdelen, de te hanteren codes vast.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1. Aanvragen worden behandeld in volgorde van datum van binnenkomst.

  • 2. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, het formulier vast waarop de aanvraag voor een vergunning wordt ingediend.

Paragraaf 2 Parkeervergunningen

Artikel 9 De bewonersvergunning

  • 1. Een bewonersvergunning wordt verleend aan de houder van een motorrijtuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats of een belanghebbendenparkeerplaats.

  • 2. Per zelfstandige woning kunnen maximaal twee bewonersvergunningen worden verleend.

  • 3. Indien binnen een vergunninggebied twee bewonersvergunningen per zelfstandige woning kunnen worden verleend, wordt aan de houder van een motorrijtuig:

    • a.

      één bewonersvergunning verleend indien een bewoner van die zelfstandige woning beschikt of kan beschikken over één stallingsplaats of één belanghebbendenparkeerplaats;

    • b.

      geen bewonersvergunning verleend indien een bewoner van die zelfstandige woning beschikt of kan beschikken over meer dan één stallingsplaats of over meer dan één belanghebbendenparkeerplaats.

  • 4. Het aantal te verlenen bewonersvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende bedrijfsvergunningen indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

Artikel 10 De bedrijfsvergunning

  • 1. Een bedrijfsvergunning wordt verleend aan een bedrijf dat gelegen is in een vergunninggebied.

  • 2. Het aantal vergunningen per bedrijf is afhankelijk van het aantal in het bedrijf daadwerkelijke gestationeerde werknemers en kan maximaal bedragen:

    • a.

      één per 50 werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied I;

    • b.

      één per tien werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied II;

    • c.

      één per vijf werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied III.

  • 3. Indien een bedrijf gelegen is op een bedrijventerrein, wordt het maximale aantal te verlenen vergunningen bepaald overeenkomstig de normen van het locatiebeleid.

  • 4. Aan een bedrijf met 15 of minder werknemers in dienstverband kunnen additioneel maximaal drie bedrijfsvergunningen worden verleend indien het bedrijfswagens met een grijs kenteken betreft.

  • 5. Het aantal op basis van dit artikel te verlenen vergunningen wordt verminderd met het aantal bij het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende stallingsplaatsen of belanghebbendenparkeerplaatsen.

  • 6. Het aantal op basis van dit artikel te verlenen bedrijfsvergunningen wordt verminderd met het aantal verleende bedrijfsvergunningen op code en het aantal verleende hulpverlenervergunningen.

  • 7. Het aantal op basis van dit artikel te verlenen bedrijfsvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende bewonersvergunningen indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

  • 8. Aan een ambulante handelaar kan als extra voorwaarde voor vergunningverlening worden gesteld dat hij minimaal drie dagen per week werkzaam is in het betrokken vergunninggebied, indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

Artikel 11 De bedrijfsvergunning op code

  • 1. Een bedrijfsvergunning wordt op verzoek van de aanvrager op code verleend aan een bedrijf dat gelegen is in een vergunninggebied indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald en de verlening op code nodig is vanwege de bedrijfsvoering omdat:

    • a.

      het bedrijf een volcontinu bedrijfsproces heeft of

    • b.

      naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders sprake is van een voortdurend en onvermijdelijk wisselend bestand aan auto’s.

  • 2. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, de te hanteren codes vast.

  • 3. Het aantal op basis van dit artikel te verlenen vergunningen wordt verminderd met het aantal verleende bedrijfsvergunningen op kenteken en het aantal verleende hulpverlenervergunningen.

  • 4. De bepalingen van artikel 10, de leden 2 tot en met 5, 7 en 8, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 De overloopvergunning

  • 1. Een overloopvergunning wordt verleend, indien:

    • a.

      Burgemeester en Wethouders een vergunninggebied als overloopgebied hebben aangewezen en

    • b.

      de aanvrager op de in artikel 30 bedoelde wachtlijst is geplaatst vanwege de weigering van een bewonersvergunning of een bedrijfsvergunning.

  • 2. De aanvragen om een overloopvergunning worden toegewezen in de volgorde waarin men op de wachtlijst staat

Artikel 13 De sportverenigingvergunning

  • 1. Een sportverenigingvergunning wordt verleend aan een niet-commerciële sportorganisatie die gevestigd is in een vergunninggebied en aangesloten is bij een door het NOC*NSF erkende sportbond.

  • 2. Het aantal vergunningen per sportorganisatie is afhankelijk van het aantal leden, te weten:

    • a.

      één per 50 leden indien de sportorganisatie gevestigd is in gebied I;

    • b.

      één per tien leden indien de sportorganisatie gevestigd is in gebied II;

    • c.

      één per vijf leden indien de sportorganisatie gevestigd is in gebied III.

  • 3. Het aantal te verlenen sportverenigingvergunningen kan worden beperkt tot maximaal tien per sportorganisatie, indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

  • 4. Een sportverenigingvergunning wordt op verzoek van de aanvrager op code verleend, indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

Artikel 14 De volkstuinvergunning

  • 1. Indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald, wordt een volkstuinvergunning verleend aan een rechtspersoon die blijkens zijn statuten tot doel heeft een volkstuincomplex te beheren en tevens ook over een volkstuincomplex beschikt in een vergunninggebied.

  • 2. Het aantal vergunningen per volkstuin is afhankelijk van het aantal percelen grond in het volkstuincomplex en kan maximaal bedragen:

    • a.

      één per 50 percelen indien het volkstuincomplex gelegen is in gebied I;

    • b.

      één per drie percelen indien het volkstuincomplex gelegen is in gebied II of gebied III.

  • 3. Een volkstuinvergunning wordt op verzoek van de aanvrager op code verleend indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

Artikel 15 De hulpverlenervergunning

  • 1. Een hulpverlenervergunning wordt verleend aan de huisarts of verloskundige, indien:

    • a.

      voor de uitoefening van de praktijk gebruik wordt gemaakt van een motorrijtuig, en

    • b.

      de meerderheid van de patiënten van de praktijk woonachtig is in een gebied in Amsterdam waar betaald parkeren is ingevoerd.

  • 2. Een hulpverlenervergunning wordt tevens verleend aan een professionele zorg- of hulpverlenings-instelling ten behoeve van een aldaar werkzame hulpverlener indien:

    • a.

      de professionele zorg- of hulpverleningsinstelling is vermeld op de in lid 4 genoemde lijst, en

    • b.

      het motorrijtuig nodig is vanwege het geregeld met spoed of met groot materieel zorg of hulp verlenen aan personen of dieren op wisselende plaatsen in een gebied waar betaald parkeren is ingevoerd.

  • 3. Met betrekking tot de verlening van vergunningen, bedoeld in lid 2, wordt één hulpverlenervergunning per vijf werknemers verleend, met dien verstande dat maximaal 15 hulpverlenervergunningen per professionele zorg- of hulpverleningsinstelling worden verleend.

  • 4. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, een lijst samen van de professionele zorg- of hulpverleningsinstellingen die in aanmerking kunnen komen voor een hulpverlenervergunning.

  • 5. Een hulpverlenervergunning wordt op verzoek van de aanvrager op code verleend.

Artikel 16 De maatschappelijke vergunning

  • 1. Indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald, wordt een maatschappelijke vergunning verleend aan:

    • a.

      een zorginstelling of

    • b.

      een onderwijsinstelling behorende tot het basisonderwijs dan wel behorende tot het voortgezet onderwijs of

    • c.

      aan een bureau van de Politie Amsterdam–Amstelland.

  • 2. Het aantal maatschappelijke vergunningen per zorg- of onderwijsinstelling of per bureau van politie bedraagt maximaal het aantal bedrijfsvergunningen waarop de zorg- of onderwijsinstelling of het bureau van politie recht heeft op basis van artikel 10.

  • 3. Een maatschappelijke vergunning wordt op verzoek van de aanvrager op code verleend indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

Artikel 17 De autodeelvergunning

  • 1. Een autodeelvergunning wordt verleend aan de autodeelorganisatie voor een motorrijtuig waarvan de organisatie de houder is en die organisatie een belanghebbendenplaats is toegekend in het vergunninggebied.

  • 2. Een autodeelvergunning wordt op verzoek van de aanvrager op code verleend indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

  • 3. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, nadere regels vast inzake de aan de autodeelorganisatie te stellen voorwaarden.

Artikel 18 De mantelzorgvergunning

  • 1. Een mantelzorgvergunning wordt verleend aan een bewoner die mantelzorg behoeft, indien de noodzaak tot mantelzorg op objectieve wijze is aangetoond.

  • 2. Een mantelzorgvergunning wordt verleend voor een motorrijtuig van degene die mantelzorg verleent en die blijkens de gemeentelijke basisadministratie woonachtig is buiten het vergunninggebied van de bewoner die mantelzorg behoeft.

  • 3. Per zelfstandige woning kan slechts één mantelzorgvergunning worden verleend, met dien verstande dat op de vergunning drie kentekens kunnen worden vermeld.

Artikel 19 De gehandicaptenvergunning

Een gehandicaptenvergunning wordt verleend aan een bewoner die in het bezit is van gehandicaptenparkeerkaart.

Paragraaf 3 Bijzondere vergunningen

Artikel 20 De kraskaartvergunning

  • 1. Een kraskaartvergunning wordt verleend aan een gehandicapte bewoner die blijkens een medische indicatie aangewezen is op vervoer door derden.

  • 2. Een kraskaartvergunning wordt verleend aan een bewoner van 65 jaar of ouder.

  • 3. De kraskaartvergunning geeft per kwartaal recht op de aanschaf van drie boekjes met elk twaalf kraskaarten.

  • 4. Per bewoner wordt één kraskaartvergunning verleend.

Artikel 21 De belanghebbendenvergunning

  • 1. Een belanghebbendenvergunning wordt verleend aan de belanghebbende, vermeld op de in lid 4 genoemde lijst.

  • 2. Een belanghebbendenvergunning geeft recht op het parkeren op de in de vergunning omschreven belanghebbendenparkeerplaats of belanghebbendenparkeerplaatsen.

  • 3. Een belanghebbendenvergunning wordt op verzoek van de aanvrager op code verleend indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

  • 4. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, een lijst samen van de houders van motorrijtuigen en bedrijven en categorieën van houders van motorrijtuigen en categorieën bedrijven die belanghebbende zijn in de zin van deze verordening.

  • 5. Indien een belanghebbendenvergunning op kenteken dan wel op code wordt verleend en recht geeft op het parkeren op één in de vergunning omschreven parkeerplaats, wordt onder het bij die parkeerplaats behorende verkeersbord E 9 een onderbord aangebracht met vermelding van het kenteken of de code.

  • 6. Aan het verkeersbord E 9 kunnen tevens de onderborden worden aangebracht ter aanduiding van de werkingstijden, de wijze van parkeren, de dagen of uren waarop parkeren verboden is, het vergunninggebied en de vergunningcategorie waarvoor de belanghebbendenparkeerplaatsen zijn bestemd.

  • 7. Voor één belanghebbendenparkeerplaats kan meer dan één belanghebbendenvergunning worden verleend.

Paragraaf 4 Parkeerkaarten

Artikel 22 Soorten parkeerkaarten

  • 1. De parkeerkaarten betreffen:

    • a.

      minuten-, dag-, dagdeel-, avond -, week- of maandkaarten;

    • b.

      kraskaarten;

    • c.

      toeristenkaarten.

  • 2. Kraskaarten worden slechts uitgegeven ten behoeve van het bezoek van de houders van een kraskaartvergunning.

  • 3. Toeristenkaarten worden slechts uitgegeven ten behoeve van de in de gemeente verblijvende hotel-gasten.

Paragraaf 5 Geldigheid vergunningen en parkeerkaarten

Artikel 23 Geldigheidsduur vergunningen

  • 1. De geldigheid van parkeervergunningen en bijzondere vergunningen gaat in op de eerste dag van de maand, tenzij in de nadere regels, bedoeld in hoofdstuk 2, de ingang van de geldigheid anders is geregeld.

  • 2. De parkeervergunningen vermeld in artikel 7, lid 2, onder a tot en met i , zijn steeds geldig voor een periode van zes maanden, met dien verstande dat de overloopvergunning onmiddellijk eindigt indien de houder niet langer staat op de in artikel 30 bedoelde wachtlijst.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de geldigheid van de parkeervergunningen, vermeld in artikel 7, lid 2, onder a tot en met i , korter zijn dan zes maanden, indien:

    • a.

      dat nodig is om de afloop aan te sluiten aan de periodieke verlenging als bedoeld in lid 5;

    • b.

      de vergunninghouder verhuist naar een ander vergunninggebied.

  • 4. De gehandicaptenvergunning, de belanghebbendenvergunning en de kraskaartvergunning, verleend op basis van artikel 20, lid 1, zijn geldig voor een periode van twee jaar, met dien verstande dat de geldigheid korter kan zijn indien het recht op de gehandicaptenvergunning, de belanghebbendenvergunning of de kraskaartvergunning, eerder komt te vervallen.

  • 5. Behoudens het bepaalde in lid 6 wordt de geldigheid van de in het tweede lid bedoelde parkeervergunningen en de kraskaartvergunning, verleend op basis van artikel 20, lid 2, steeds stilzwijgend verlengd voor een periode van zes maanden, zolang is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening en de verschuldigde parkeerbelasting tijdig is voldaan.

  • 6. De geldigheid van de mantelzorgvergunning wordt eenmalig stilzwijgend verlengd, mits is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening en de verschuldigde parkeerbelasting tijdig is voldaan.

Artikel 24 Plaats van geldigheid van de vergunningen

  • 1. De bewonersvergunning, de bedrijfsvergunning, de overloopvergunning, de sportverenigingvergunning, de volkstuinvergunning, de maatschappelijke vergunning, de autodeelvergunning, de mantelzorgvergunning en de kraskaartvergunning zijn geldig in het vergunninggebied waarvoor ze zijn verleend, tenzij de geldigheid is beperkt ingevolge het vierde lid of ingevolge het vijfde lid van artikel 27.

  • 2. De belanghebbendenvergunning is geldig op de in de vergunning aangegeven plaats of plaatsen.

  • 3. De hulpverlenervergunning en de gehandicaptenvergunning zijn geldig in alle vergunninggebieden.

  • 4. De geldigheid van de parkeervergunningen kan binnen een vergunninggebied naar plaats gedurende bepaalde tijden worden beperkt indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing op de hulpverlenervergunning en de gehandicaptenvergunning.

Artikel 25 Geldigheidsduur parkeerkaarten

  • 1. Een minutenkaart is geldig tot de op de kaart aangegeven datum en tijd.

  • 2. Een dagkaart is geldig voor maximaal 24 uur gedurende op de kaart aangegeven datum, dan wel data en bloktijden.

  • 3. Een dagdeelkaart is geldig voor één ochtend of één middag gedurende de op de kaart aangegeven datum en bloktijden.

  • 4. Een avondkaart is geldig voor één avond gedurende de op de kaart aangegeven datum en bloktijden.

  • 5. Een weekkaart en een maandkaart zijn geldig voor één week of één maand gedurende de op de kaart aangegeven data en bloktijden.

  • 6. Een toeristenkaart is geldig voor één dag of drie opeenvolgende dagen gedurende de op de kaart aangegeven datum, respectievelijk data en bloktijden.

  • 7. Een kraskaart is geldig gedurende twee uur.

Artikel 26 Plaats van geldigheid van de parkeerkaarten

  • 1. Een minuten-, dag-, dagdeel-, avond-, week- of maandkaart is geldig in het tariefgebied dat overeenkomt met of lager is dan de tariefaanduiding op de parkeerkaart, tenzij de geldigheid is beperkt ingevolge het vijfde lid van artikel 27.

  • 2. Een toeristenkaart is geldig in het tariefgebied dat overeenkomt met of lager is dan de tariefaanduiding op de parkeerkaart, tenzij de geldigheid is beperkt ingevolge het vijfde lid van artikel 27.

  • 3. Een kraskaart is geldig in het vergunninggebied waarvoor de kraskaartvergunning is verleend, tenzij de geldigheid is beperkt ingevolge het vijfde lid van artikel 27.

Artikel 27 Parkeerduurbeperking

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen binnen een vergunninggebied een parkeerduurbeperking instellen indien dat in de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels is bepaald.

  • 2. Een parkeerduurbeperking kan slechts ingesteld worden:

    • a.

      in een winkelstraat;

    • b.bij

      een begraafplaats;

    • c.

      bij een sportvoorziening.

  • 3. Een parkeerduurbeperking betreft per etmaal:

    • a.

      maximaal de openingstijden van de winkels in een winkelstraat;

    • b.

      maximaal de openingstijden van de begraafplaats;

    • c.

      maximaal de openingstijden van de sportvoorziening.

  • 4. Gedurende een parkeerduurbeperking wordt slechts parkeerbelasting geheven voor blokken van:

    • a.

      60 minuten;

    • b.

      120 minuten;

    • c.

      180 minuten;

    • d.

      240 minuten,

  • met dien verstande dat in een winkelstraat gedurende de parkeerduurbeperking alleen parkeerbelasting wordt geheven voor blokken van 60 minuten.

  • 5. Indien burgemeester en wethouders toepassing hebben gegeven aan het eerste lid dan is, in afwijking van artikel 24, eerste lid, en artikel 26 een parkeervergunning, vermeld in artikel 7, tweede lid, onder a tot en met e, en g tot en met i, respectievelijk een parkeerkaart vermeld in artikel 21, niet geldig.

Paragraaf 6 Overige regelingen ten aanzien van vergunningen voor parkeerplaatsen

Artikel 28 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Een bewonersvergunning, een overloopvergunning, een bedrijfsvergunning en een volkstuinvergunning wordt tevens geweigerd indien het vergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt.

Artikel 29 Voormalige houders van een bewonersvergunning

In afwijking van artikel 28, lid 2, geldt het vergunningenplafond niet als weigeringgrond, indien:

  • a.

    het een aanvraag betreft om een bewonersvergunning en de aanvrager in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag, houder was van een bewonersvergunning voor hetzelfde adres, en

  • b.

    de bewonersvergunning op verzoek van de houder is ingetrokken omdat hij aantoonbaar gebruik was gaan maken van een autodeelorganisatie of van het openbaar vervoer.

Artikel 30 Plaatsing wachtlijst

  • 1. Indien een bewonersvergunning, een bedrijfsvergunning of een volkstuinvergunning is geweigerd op grond van het feit dat het vergunningenplafond van het betrokken vergunninggebied is bereikt, wordt de aanvrager op een wachtlijst geplaatst, behoudens het vijfde lid.

  • 2. De volgorde waarin de aanvrager op de wachtlijst wordt geplaatst, is de volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 3. Indien een bewoner verhuist naar een ander vergunninggebied en direct voorafgaande aan de verhuizing over een bewonersvergunning beschikte of al op een wachtlijst staat, is voor de volgorde tevens bepalend de datum waarop de vorige bewonersvergunning is verleend of de datum van eerdere plaatsing op de wachtlijst.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing in het geval een bedrijf verhuist.

  • 5. Aanvragers voor een tweede bewonersvergunning worden niet op de wachtlijst geplaatst.

Artikel 31 Verwijdering wachtlijst

De aanvrager wordt van de wachtlijst verwijderd, indien:

  • a.

    de aanvrager daarom verzoekt;

  • b.

    de aanvrager een bewoners- of bedrijfsvergunning wordt verleend in het eigen vergunninggebied;

  • c.

    blijkt dat bij de aanvraag om de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens niet tot plaatsing op de wachtlijst zou hebben geleid;

  • d.

    niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de aangevraagde vergunning, gesteld bij of krachtens deze verordening.

Artikel 32 Gegevens en voorschriften

  • 1. Een vergunning bevat – voorzover van toepassing – in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de tijden waarvoor de vergunning geldt;

    • d.

      het kenteken of kentekens van het motorrijtuig of van de motorrijtuigen waarvoor de vergunning is verleend, of een door Burgemeester en Wethouders toegestane code.

  • 2. Aan een vergunning worden – voorzover van toepassing – in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      de vergunning is uitsluitend geldig voor het parkeren van het motorrijtuig waarvan het kenteken, respectievelijk de code, aan de voorzijde van de vergunning is vermeld;

    • b.

      tijdens het parkeren moet de vergunning van aanvang aan in het motorvoertuig aanwezig zijn en te allen tijde goed zichtbaar in de linkerbenedenhoek achter de achterruit zijn aangebracht, zodanig dat de voorzijde van de vergunning duidelijk ten genoegen van de parkeercontrole is te lezen, tenzij de vergunning elektronisch is verleend;

    • c.

      de vergunninghouder levert de vergunning in zodra deze is ingetrokken of op andere wijze is komen te vervallen.

  • 3. Een parkeervergunning geldt voor het parkeren van één motorrijtuig op één parkeerapparatuurplaats.

Artikel 33 Intrekken van vergunningen

  • 1. Burgemeester en Wethouders trekken een vergunning in, indien:

    • a.

      de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • b.

      blijkt dat bij de aanvraag om de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag om de vergunning zou hebben geleid;

    • c.

      niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting;

    • d.

      de vergunningverlening onjuist was en de vergunninghouder dit wist of behoorde te weten.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen een vergunning voor het overige intrekken of wijzigen, indien:

    • a.

      de vergunninghouder verhuist naar een ander vergunninggebied;

    • b.

      zich een wijziging voordoet in de omstandigheden voorzover die gewijzigde omstandigheden zich verzetten tegen instandlating van de verleende vergunning;

    • c.

      de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • d.

      op een adres twee bewonersvergunningen zijn verleend en het vergunningenplafond binnen het des-betreffende vergunninggebied inmiddels is bereikt;

    • e.

      de vergunninghouder de vergunning gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de vergunning is verleend.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen een overloopvergunning tevens intrekken indien het vergunningen-plafond binnen het vergunninggebied dat als overloopgebied is aangewezen, inmiddels is bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan lid 2, onder d , wordt de houder(s) van de vergunningen de keuze gelaten, of de eerste vergunning dan wel de tweede vergunning wordt ingetrokken.

  • 5. De houder van de vergunning levert de vergunning in zodra deze is ingetrokken.

Artikel 34 Vervallen van vergunningen

  • 1. Onverminderd artikel 23 vervalt een vergunning door het verstrijken van de geldigheidsduur.

  • 2. De houder van de vergunning levert een vergunning in zodra deze is vervallen.

Paragraaf 7 Overige bepalingen

Artikel 35 Parkeerplaatsen niet zijnde parkeerapparatuurplaatsen

Een parkeerplaats geldt niet als een parkeerapparatuurplaats, indien:

  • a.

    het een belanghebbendenparkeerplaats betreft;

  • b.

    het een gehandicaptenparkeerplaats betreft.

Artikel 36 Hardheidsclausule

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 4 Verbodsbepalingen en strafbepaling

Artikel 37

  • 1. Het is verboden, enig voorwerp, niet-zijnde een motorrijtuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenparkeerplaats;

    • c.

      op een gehandicaptenparkeerplaats.

  • 2. Het is verboden, een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor het gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het is verboden, parkeerapparatuur met andere middelen of met andere munten dan die welke in de kennisgeving op of bij de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 38

Het is verboden, gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan belanghebbendenvergunninghouders is toegestaan, aldaar een motorrijtuig te parkeren of geparkeerd te houden:

  • a.

    zonder belanghebbendenvergunning;

  • b.

    in strijd met de aan de belanghebbendenvergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

Artikel 39

Overtreding van het bepaalde in de artikelen 33, lid 5, 34, lid 2, 37 en 38 van deze verordening, alsmede het handelen in strijd met de aan de vergunningen verbonden voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 40

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen, overgangsrecht en citeertitel

Artikel 41 Experimenten 

  • 1. Het dagelijks bestuur van een stadsdeel kan voor een gebied waar parkeerregulering op grond van deze verordening is ingevoerd bij Burgemeester en Wethouders een verzoek indienen om goedkeuring van een te houden experiment.

  • 2. Ten aanzien van de goedkeuringsprocedure van een experiment zijn de bepalingen uit de Verordening op het Centraal Mobiliteitsfonds Amsterdam 2001 van toepassing.

  • 3. Indien een verzoek als bedoeld in lid 1 door Burgemeester en Wethouders wordt goedgekeurd, kunnen zij, voor de duur van het te houden experiment, de werking van bepaalde artikelen voor een bepaald gebied, buiten toepassing stellen.

  • 4. Indien naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders een experiment als vast onderdeel van parkeerregulering in deze verordening kan worden opgenomen, doen Burgemeester en Wethouders daartoe een voorstel aan de Gemeenteraad.

Artikel 42 Intrekking

De Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (Parkeerverordening 2005), vastgesteld bij raadsbesluit van (Gemeenteblad 2004, afd. 3A nr. 270-732), wordt ingetrokken.

Artikel 43 Overgangsbepalingen

  • 1. Aanvragen waarop op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen, worden behandeld met inachtneming van de bepalingen van de Parkeerverordening 2005, tenzij toepassing van deze verordening voor de aanvrager gunstiger is.

  • 2. Bewonersvergunningen, bedrijfsvergunningen en belanghebbendenvergunningen, verleend krachtens de Parkeerverordening 1996, worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 3. Parkeervergunningen en bijzondere vergunningen, verleend krachtens de Parkeerverordening 2002, worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 4. Bezwaarschriften, ingediend tegen beslissingen krachtens de Parkeerverordening 2005, worden behandeld met inachtneming van de Parkeerverordening 2005, tenzij toepassing van deze verordening voor de bezwaarde gunstiger is.

  • 5. Wachtlijsten als bedoeld in artikel 9 van de Parkeerverordening 1996 en als bedoeld in artikel 23 van de Parkeerverordening 2002 en als bedoeld in artikel 29 van de Parkeerverordening 2005, gelden als wachtlijst in de zin van artikel 30, eerste lid, van de deze verordening.

Artikel 44 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Artikel 45 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Parkeerverordening 2007.