Verordening op de heffing en de invordering van riool- en waterzorgheffing 2025

Geldend van 22-12-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van riool- en waterzorgheffing 2025

De raad van de gemeente Neder-Betuwe

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op het bepaalde in artikel 226 van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van riool- en waterzorgheffing 2025

Artikel 1 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van:

    • a.

      de persoon die bij het begin van het belastingjaar van een perceel het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarendeel, en

    • b.

      de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water, niet zijnde hemelwater, direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt de persoon die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat deze persoon op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld;

    • d.

      onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van water, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van een perceel dat uitsluitend bestaat uit:

  • a.

    een onroerende zaak, die niet geheel of gedeeltelijk dient tot bewoning en een horizontaal geprojecteerd dakoppervlak heeft van maximaal 24m2;

  • b.

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • c.

    waterverdedigings - en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • d.

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 5 Maatstaf van de heffing

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.

  • 2. De belasting voor het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel en de belasting voor het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd.

  • 3. Het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4. Als gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enig andere wettelijke bepaling.

  • 5. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 6. Als de gegevens bedoeld in het derde lid voor een perceel niet bekend zijn, wordt het aantal kubieke meters water voor dat perceel door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het watergebruik van vergelijkbare percelen.

Artikel 6 Belastingtarief

  • 1. Eigenarendeel: het tarief voor het eigenarendeel bedraagt:

    • a.

      een vast bedrag van € 208,56 voor een perceel uitsluitend in gebruik als woning.

    • b.

      een vast bedrag van € 212,41 voor een perceel, niet of niet uitsluitend in gebruik als woning.

  • 2. Gebruikersdeel: het tarief voor het gebruikersdeel bedraagt:

    • a.

      voor een perceel, geheel in gebruik als woning, ongeacht het aantal kubieke meters afgevoerd water: € 0,00.

    • b.

      voor een perceel, geheel of gedeeltelijk niet in gebruik als woning, bij een afvoer van:

      • 1.

        Gebruik minder dan 500 m³ € 0,00.

      • 2.

        Gebruik tussen 500 m³ en 1.000 m³ € 1,13 voor elke volle eenheid van 1 m³, die boven de hoeveelheid van 500 m³ wordt afgevoerd.

      • 3.

        Gebruik tussen 1.000 m³ en 2.000 m³ € 565,81, vermeerderd met € 0,90 voor elke volle eenheid van 1 m³, die boven de hoeveelheid van 1.000 m³ wordt afgevoerd.

      • 4.

        Gebruik tussen 2.000 m³ en 5.000 m³ € 1.465,81, vermeerderd met € 0,77 voor elke volle eenheid van 1 m³, die boven de hoeveelheid van 2.000 m³ wordt afgevoerd.

      • 5.

        Gebruik tussen 5.000 m³ en 10.000 m³ € 3.770,97, vermeerderd met € 0,64 voor elke volle eenheid van 1 m³, die boven de hoeveelheid van 5.000 m³ wordt afgevoerd.

      • 6.

        Gebruik tussen 10.000 m³ en 50.000 m³ € 6.954,84, vermeerderd met € 0,51 voor elke volle eenheid van 1 m³, die boven de hoeveelheid van 10.000 m³ wordt afgevoerd.

      • 7.

        Gebruik boven 50.000 m³ € 27.161,28, vermeerderd met € 0,37 voor elke volle eenheid van 1 m³, die boven de hoeveelheid van 50.000 m³ wordt afgevoerd.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht voor het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht voor het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00.

  • 4. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen riool- en waterzorgheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer dan € 45,-- doch minder dan € 2.200,-- dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 3. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 45,--, doch minder is dan € 2.200,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand vermeld in de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “Verordening riool- en waterzorgheffing 2024” van 7 december 2023 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 12 derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening riool- en waterzorgheffing 2025’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadvergadering van 12 december 2024

de griffier,

Erwin van der Neut

de voorzitter,

Jan Kottelenberg