Verordening sociaal domein gemeente Horst aan de Maas

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening sociaal domein gemeente Horst aan de Maas

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2024, gemeentebladnummer 2024.095;

gelet op

de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

de artikelen 8, 8a, eerste en tweede lid, 8b, 10b, vijfde en zevende lid, 41, derde lid, en 47 van de Participatiewet;

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; artikel 4a van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; en

de artikelen 121, 122, 147 en 150 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de

Verordening sociaal domein gemeente Horst aan de Maas

1. Waarom een omgekeerde verordening?

Eind september 2023 heeft het college het Transformatieplan Gezonde en Gelukkige Inwoners in Vitale Kernen aangeboden aan de raad. Dat transformatieplan beschrijft onze focus op een sterke sociale basis en preventie. Dat doen we omdat we geloven in de kracht van onze inwoners en onze gemeenschappen en we daar dagelijks het bewijs van zien. Het past bij de verantwoordelijkheid die ieder heeft voor zijn eigen leven, bij onze gemeenschapszin en ‘handen uit de mouwen’ mentaliteit en bij het omzien naar en zorg(en) voor elkaar.

We zijn ervan overtuigd dat mensen het gezondst en gelukkigst blijven door actief bij te dragen aan de samenleving, zich onderdeel te voelen van de gemeenschap en zo lang mogelijk in de eigen omgeving te kunnen wonen en elkaar daarbij helpen. We zien ook een noodzaak onder meer door vergrijzing en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Als we passende zorg en (inkomens)ondersteuning toegankelijk willen houden voor de inwoners die het echt nodig hebben, is een verschuiving nodig; van zorg naar gezondheid en van professionele ondersteuning (maatwerkvoorzieningen) naar een sterke, sociale basis en vitale kernen.

Met het transformatieplan zetten we in op een verandering, op een ‘beweging naar de voorkant’. We willen kansen bieden vanuit de bedoeling van de wet. We willen inwoners ruimte geven om die kansen te pakken.

We gaan ervan uit dat zij die kansen ook pakken en helpen hen daarbij waar nodig. Dat betekent dat we anders willen kijken naar (hulp)vragen van onze inwoners, dat we kijken naar ‘de mens in zijn/haar context’ dus naar het hele familiesysteem en netwerk. We gaan uit van vertrouwen, werken vanuit de bedoeling en nemen ruimte binnen de regels om passende oplossingen mogelijk te maken. We sluiten hiermee aan bij het gedachtegoed en de werkwijze van IN! Horst aan de Maas en de stabiliteitsaanpak. Om dat mogelijk te maken, kijken we ook kritisch naar onze eigen regels, werkwijzen en systemen, te beginnen bij de verordeningen en beleidsregels.

We stellen de (vraag van de) inwoner centraal, nemen de tijd om de ‘mens in zijn/haar context’ te leren kennen en kijken samen welke mogelijkheden in de eigen omgeving en daarbuiten kunnen bijdragen aan de oplossing. Die mogelijkheden verbinden we aan elkaar, laten we op elkaar aansluiten en elkaar aanvullen om zo samen tot het best passende, duurzame antwoord op de (hulp)vraag van de inwoner te komen. Een belangrijke stap zetten we met dit document. We bundelen de verschillende verordeningen die we hebben en zetten de inwoner en de andere manier van kijken en werken centraal. Omdat we dat zoveel mogelijk doen vanuit het perspectief van de inwoner en in begrijpelijke taal noemen we het de ‘omgekeerde verordening’ of ‘omgekeerde toets’.

2. Waar gaat deze verordening over?

2.1 Doelen

We vinden het als gemeente belangrijk dat:

  • -

    inwoners actief meedoen aan het maatschappelijk leven en naar vermogen (blijven) werken;

  • -

    inwoners een eigen huishouding voeren en voor zichzelf zorgen;

  • -

    inwoners een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zelfstandig en veilig wonen;

  • -

    inwoners een inkomen hebben waarmee ze rondkomen en hun financiën op orde hebben;

  • -

    jeugdigen gezond en veilig opgroeien en zich zo goed mogelijk ontwikkelen op en buiten school.

2.2 Waarom deze regels?

Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. Die taak ligt vast in een aantal wetten. Het gaat onder meer om de:

  • -

    Participatiewet (Pw);

  • -

    Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

  • -

    Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers (IOAW);

  • -

    Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • -

    Wet inburgering 2021 (Wib 2021);

  • -

    Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz);

  • -

    Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

  • -

    Jeugdwet;

  • -

    Wet kinderopvang (Wko);

  • -

    Wet op het primair onderwijs (Wpo);

  • -

    Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (Wvo);

  • -

    Wet op de expertisecentra (Wec);

  • -

    Gemeentewet;

  • -

    Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In deze verordening geven we gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • -

    Werken, meedoen en geldzaken;

  • -

    Wonen en opgroeien in een veilige en gezonde omgeving.

De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Ze zijn bedoeld om inwoners meer duidelijkheid te geven wat ze van de gemeente kunnen verwachten en wat er van hen verwacht wordt. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Het college van burgemeester en wethouders (B&W) kan zulke uitvoeringsregels maken. Die regels staan niet in deze verordening, maar in andere (nadere) regelingen en beleidsregels.

2.3. Uitgangspunten

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:

  • 1.

    zijn bedoeld om de bovengenoemde doelen te realiseren;

  • 2.

    zijn bedoeld knelpunten van inwoners op te lossen;

  • 3.

    zijn goed leesbaar;

  • 4.

    regelen niet meer dan nodig is;

  • 5.

    houden de administratieve lasten van gemeente en inwoners zo laag mogelijk;

  • 6.

    kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;

  • 7.

    zijn onderling afgestemd op elkaar;

  • 8.

    respecteren de wetten, maar wijken daar soms vanaf als dat nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren, om de stabiliteit van inwoners te bevorderen of om belangrijke internationale regels na te komen.

2.4. Kernwaarden

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening gaat de gemeente uit van de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit voldoet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de genoemde doelen;

  • 2.

    Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken;

  • 3.

    De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners en hun sociale netwerk om vanuit gezamenlijke verantwoordelijkheid oplossingen te vinden voor problemen.

De kernwaarden in deze paragraaf gelden voor alle hoofdstukken. Daarnaast kan elk hoofdstuk nog bijzondere kernwaarden hebben. De begrippen die in de verordening worden gebruikt, worden toegelicht in de begrippenlijst die onderdeel is van deze verordening.

2.5 Regel en wet

Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 2.2 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de regels in deze verordening. Maar niet voor alle regels geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per regel. Daarom is per regel aangegeven op welke wetten die regel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (artikel 121 Gemeentewet). Bij een aantal regels wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op die regel van toepassing zijn.

3. Hulpvraag en proces

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, wat daarbij komt kijken en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Ook staat in dit hoofdstuk hoe de hulpvraag wordt behandeld en hoe de gemeente tot een besluit komt. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en in samenhang bekeken worden. Daarom is er één procedure. Dit is de standaardprocedure. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. Die wordt dan apart in dit hoofdstuk genoemd. Hoe de gemeente omgaat met signalen en hulpvragen van personen over andere inwoners die hulp nodig hebben, wordt hier niet beschreven.

3.1 Indienen hulpvraag

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs )

Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:

  • -

    schriftelijk;

  • -

    mondeling/telefonisch;

  • -

    digitaal.

3.2 Procedure melding

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs )

  • 1.

    Na de melding neemt de gemeente de hulpvraag van de inwoner in behandeling.

  • 2.

    De gemeente bevestigt de melding binnen 5 dagen (automatische bevestiging) per brief of e­mail aan de inwoner en nodigt de inwoner uit voor een gesprek met de gemeente.

  • 3.

    In die uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan.

  • 4.

    De gemeente geeft informatie over de mogelijkheid om iemand (bijvoorbeeld een familielid) aanwezig te laten zijn bij het gesprek of om gratis hulp te krijgen van een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner).

  • 5.

    De gemeente licht de mogelijkheid toe dat voor de Wmo en Jeugd de inwoner zelf een plan opstelt waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan). Dit plan mag de inwoner nog inleveren binnen 7 dagen na melding.

  • 6.

    Het gesprek wordt gevoerd daar waar de inwoner zich het prettigste voelt. Dit kan bij de inwoner thuis, in het gemeentehuis of telefonisch plaatsvinden als dit voldoende is voor het beoordelen van de hulpvraag. Soms is een onderzoek van alle toegestuurde stukken voldoende en is een gesprek niet nodig.

3.3 Directe aanvraag

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko l Awb )

  • 1.

    Voor sommige vormen van hulp kan de inwoner direct een aanvraag doen. De inwoner hoeft zich dan niet eerst te melden. De inwoner kan in ieder geval direct een aanvraag doen voor de volgende vormen van hulp:

    • a.

      een bijstandsuitkering voor levensonderhoud, voor inwoners van 27 jaar of ouder;

    • b.

      een IOAW- of IOAZ-uitkering;

    • c.

      een Bbz-uitkering;

    • d.

      bepaalde (lokale) inkomensvoorzieningen;

    • e.

      jeugdhulp;

    • f.

      leerlingenvervoer.

  • 2.

    In regel 3.8 staat hoe een aanvraag kan worden gedaan.

3.4 Gegevens

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko l Awb )

De gemeente verzamelt met de inwoner alle gegevens die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente in de uitnodiging aan de inwoner om die gegevens 14 dagen voor het gesprek op te sturen.

3.5 Doel en procedure gesprek

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs )

  • 1.

    Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag en te bespreken en onderzoeken of er hulp nodig is en hoe deze het beste kan worden vormgegeven.

  • 2.

    Het gesprek vindt zo snel mogelijk plaats na de melding. Voor de Wmo geldt een termijn van maximaal 6 weken. Voor de Wgs geldt een termijn van maximaal 4 weken.

  • 3.

    De inwoner laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is niet nodig als de gemeente al eerder de identiteit heeft vastgesteld. Voor de Jeugdwet is het genoeg het Burgerservicenummer te controleren. Dit kan met een document waar dit op staat of met een check in de Basisregistratie Personen.

  • 4.

    Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de gemeente dit bij het gesprek.

3.6 Gesprek en onderzoek

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs )

  • 1.

    De gemeente bespreekt met de inwoner de hulpvraag en welk effect hij wil bereiken. De gemeente onderzoekt dit op de volgende manier:

    • I.

      De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.

    • II.

      De gemeente stelt hierna vast welke problemen, beperkingen en (on)mogelijkheden er precies zijn die belangrijk zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

    • III.

      De gemeente brengt in kaart welke hulp nodig is.

    • IV.

      De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, met hulp van anderen uit het sociale netwerk of van andere organisaties, of met andere voorzieningen.

    • V.

      De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.

  • 2.

    De gemeente informeert de inwoner over de mogelijkheden van de gemeente om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren. Het kan zijn dat er meer dan één gesprek nodig is om de situatie van de inwoner helemaal duidelijk te krijgen.

3.7 Verslag

(Jeugdwet l Wmo )

  • 1.

    In geval van Wmo hulp stuurt de gemeente de inwoner binnen 6 weken na het onderzoek zoals beschreven in regel 3.6 een verslag (leefzorgplan) van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2.

    In geval van jeugdhulp stuurt de gemeente de inwoner zo snel mogelijk na melding of ontvangst aanvraag een verslag (leefzorgplan) van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Als de gemeente meer informatie nodig heeft voor het onderzoek, waardoor het leefzorgplan niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan worden toegestuurd, dan ontvangt de inwoner hierover schriftelijk bericht.

  • 4.

    Uit het leefzorgplan blijkt welk effect de inwoner wil bereiken en hoe dat kan worden gerealiseerd. Daarbij wordt gekeken naar de korte en naar de lange termijn.

  • 5.

    Als de inwoner het eens is met het leefzorgplan dan ondertekent hij het leefzorgplan en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het leefzorgplan, kan hij dat daarop aangeven en het voor gezien ondertekenen.

3.8 Aanvraag en beoordeling

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko l Awb )

  • 1.

    De inwoner kan, uitgezonderd de hulpvragen zoals bedoeld in regel 3.3, na de melding en het gesprek met de gemeente, een aanvraag indienen volgens de wettelijke regels die daarvoor gelden.

  • 2.

    Een Wmo-aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek als bedoeld in regel 3.6 is afgerond, maar in ieder geval vanaf 6 weken nadat de inwoner de melding heeft gedaan.

  • 3.

    Als de inwoner hulp-­op-­maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag (leefzorgplan). De gemeente ziet het verslag (leefzorgplan) dan als een aanvraag voor hulp-op-maat.

  • 4.

    Een aanvraag kan ingediend worden via de kanalen die de gemeente daarvoor beschikbaar heeft gesteld, waaronder schriftelijk en in sommige gevallen digitaal. Het formulier voor de aanvraag is op te vragen bij de gemeente of via de website. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp gaat verlenen en welke vorm die hulp dan heeft.

  • 5.

    De gemeente kan besluiten dat ook voor bepaalde andere vormen van hulp melding en aanvraag op hetzelfde moment kan worden gedaan. Inwoners kunnen dan bij de melding direct een aanvraag indienen.

  • 6.

    De gemeente zorgt er bij een aanvraag Participatiewet voor dat voorzieningen die per maand of per jaar worden verstrekt, na afloop van die periode niet opnieuw aangevraagd hoeven te worden of op een eenvoudige manier opnieuw aangevraagd kunnen worden.

  • 7.

    Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente de stappen zoals vermeld in regel 3.6, onder 1. Als deze onderzoeksstappen al voor de aanvraag zijn doorlopen dan volgt in deze fase het besluit op de aanvraag op basis van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 8.

    Bij het behandelen van een aanvraag voor bijstand kan de gemeente afwegen of er redenen zijn om met terugwerkende kracht (maximaal 3 maanden terug) inkomensgegevens te beoordelen.

  • 9.

    Als een inwoner binnen 12 maanden na beëindiging van de voorziening bijstand een nieuwe aanvraag wil indienen, dan geldt daarvoor een verkorte procedure.

  • 10.

    Voor jongeren tot 27 jaar geldt een wettelijke zoektermijn naar werk en/of opleiding bij de aanvraag om een bijstandsuitkering. De gemeente kan besluiten om de zoektermijn niet te hanteren als daar redenen voor zijn.

3.9 Voorwaarden en weigeringsgronden voor hulp-op-maat

(Jeugdwet l Wmo l Pw l Wgs )

  • 1.

    Vraagt de inwoner hulp­-op-­maat, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      de hulp is noodzakelijk om (één van) de doelen van de in 2.2 genoemde wetten te bereiken;

    • b.

      de inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere (algemene) voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of organisaties, en;

    • c.

      de hulp past bij het gewenste effect en de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2.

    Voor sommige vormen van hulp zijn er in de wet of in deze verordening extra voorwaarden en weigeringsgronden gesteld.

  • 3.

    De hulp-­op-­maat is niet duurder dan nodig en duurt niet langer dan nodig. De gemeente kiest daarom voor de goedkoopste voorziening die passend is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen.

  • 4.

    Als er sprake is van een levenslange beperking of aandoening en er geen zicht op verbetering is, wordt de afweging gemaakt of hulp-op-maat (Wmo; zowel persoonsgebonden budget als Zorg in Natura) voor onbepaalde tijd passend is. De gemeente onderzoekt periodiek of de hulp-op-maat nog passend is. Tussentijdse wijzigingen in omstandigheden en/of beleid kunnen van invloed zijn op de hulp-op-maat.

  • 5.

    De gemeente kan hulp-­op-­maat weigeren als:

    • a.

      de inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij deze had kunnen voorzien of voorkomen (verwijtbaar gedrag);

    • b.

      de inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft voor datum melding;

    • c.

      de inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft tussen datum melding en voordat gemeente een besluit heeft genomen. Deze regel geldt niet als de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening achteraf nog te beoordelen is;

    • d.

      de gemeente de noodzaak van de gevraagde hulp niet kan vaststellen;

    • e.

      de gevraagde voorziening al eerder van de gemeente is ontvangen en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening is nog niet verstreken. Dit geldt niet als de voorziening verloren is gegaan terwijl dit niet de schuld van de inwoner is;

    • f.

      de voorziening niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding.

3.10 Eigen kracht, probleemoplossend vermogen en gebruikelijke hulp

( Wmo l Jeugdwet)

  • 1.

    De inwoner, jeugdigen of ouders komen pas in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      gebruikelijke hulp van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • b.

      bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan;

    • c.

      de ondersteuning vanuit het sociale netwerk;

    • d.

      het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.

  • 2.

    Gebruikelijke hulp is hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. Onder gebruikelijke hulp kan ook gebruikelijke zorg vallen. Gebruikelijke zorg is de zorg die gezinsleden normaal aan elkaar geven binnen het huishouden, omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor dat huishouden. Ouders zijn verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.

  • 3.

    Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt de gemeente of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die de inwoner of een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. De gemeente houdt hierbij rekening met de volgende zaken:

    • a.

      de leeftijd van de inwoner of jeugdige;

    • b.

      de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een inwoner of jeugdige van die leeftijd nodig heeft;

    • c.

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de inwoner of jeugdige;

    • d.

      de mate van planbaarheid van de hulp;

    • e.

      de behoeften en mogelijkheden van de inwoner of jeugdige.

  • 4.

    Als er sprake is van gebruikelijke hulp verleent de gemeente geen maatwerkvoorziening. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp.

  • 5.

    Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. De gemeente beoordeelt dan of verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals onder 1 staat beschreven. De gemeente maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:

    • a.

      kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner of jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar;

    • b.

      langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de maatwerkvoorziening langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.

  • 6.

    De gemeente verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of zij door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de inwoner of de jeugdige.

  • 7.

    Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt de gemeente rekening met de volgende zaken:

    • a.

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de inwoner of jeugdige;

    • b.

      de mate van planbaarheid van de hulp;

    • c.

      het lichamelijk en geestelijk welzijn van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • d.

      de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige;

    • e.

      de vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond);

    • f.

      of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden;

    • g.

      welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen;

    • h.

      het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen;

    • i.

      de woonsituatie;

    • j.

      de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet);

    • k.

      of er een sociaal netwerk is en zo ja, wat de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk zijn om de inwoner of zijn ouders te ondersteunen;

    • l.

      overige individuele omstandigheden die door de inwoner en ouders worden ingebracht.

  • 8.

    Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp, bij de beschikbaarheid voor het verlenen van de hulp, bij de belasting en bij de financiële situatie wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. De gemeente verleent dan geen maatwerkvoorziening.

  • 9.

    Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:

    • a.

      er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg.

    • b.

      als de overbelasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg om, moet eerst een oplossing gezocht worden in de oorzaak van die spanningen.

    • c.

      bij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening bekijkt de gemeente wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.

    • d.

      als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst verwacht.

    • e.

      het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.

    • f.

      een pgb voor het verlenen van hulp aan een inwoner of jeugdige wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.

  • 10.

    Als de inwoner of ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. De gemeente verleent hiervoor geen maatwerkvoorziening.

  • 11.

    Als de inwoner, jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van hen verwacht dat zij deze aanspreken. De gemeente verleent dan geen maatwerkvoorziening of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.

3.11 Advisering

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Awb )

De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die hiervoor nodig is. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.

3.12 Beslistermijn

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Awb )

  • 1.

    De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen. In bepaalde gevallen gelden afwijkende termijnen:

    • a.

      gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist de gemeente binnen 2 weken nadat de aanvraag is ontvangen;

    • b.

      gaat het om een aanvraag in het kader van de Bbz dan beslist de gemeente binnen 13 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschoven als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt.

  • 3.

    Als de gemeente een besluit niet binnen de vastgestelde termijn kan nemen, dan noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

3.13 Inhoud besluit

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Awb )

  • 1.

    De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is en stuurt deze brief naar de inwoner. Als de inwoner een vertegenwoordiger heeft, dan wordt de brief naar die persoon gestuurd. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), in geld, of op een andere manier wordt gegeven. Bij jeugdhulp en Wmo-hulp maakt het leefzorgplan deel uit van het besluit.

  • 2.

    Geeft de gemeente de hulp in natura (een product of een dienst), dan staat in het besluit in ieder geval:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en wat het doel van de hulp is;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

    • c.

      hoe en door wie de hulp wordt gegeven. Bij Wmo en jeugdhulp maakt de zorgaanbieder samen met de inwoner een ondersteuningsplan waarin wordt aangegeven welke ondersteuning wordt geboden om de afgesproken resultaten te behalen; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden.

  • 3.

    Geeft de gemeente de hulp in de vorm van een pgb, dan staat in het besluit in ieder geval:

    • a.

      voor welke hulp het pgb bedoeld is;

    • b.

      welke doelen er behaald moeten worden met de ingezette hulp;

    • c.

      hoe hoog het pgb is en hoe dat berekend is;

    • d.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

    • f.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor het pgb gelden.

  • 4.

    Geeft de gemeente de hulp in de vorm van geld, dan staat in het besluit in ieder geval:

    • a.

      hoe hoog het bedrag is dat betaald wordt;

    • b.

      voor welk doel het geld wordt gegeven;

    • c.

      wanneer het geld wordt betaald;

    • d.

      hoe vaak het geld wordt betaald; en

    • e.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden voor het ontvangen en uitgeven van geld.

  • 5.

    De gemeente informeert de inwoner in het besluit ook over een eventuele bijdrage in de kosten. Dit is de eigen bijdrage zoals uitgelegd in regel 4.4.

3.14 Toegang tot jeugdhulp niet via de gemeente

(Jeugdwet l Awb )

  • 1.

    De gemeente draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    De gemeente draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 3.

    De in het eerste en tweede punt genoemde instellingen en functionarissen laten de gemeente weten dat ze hebben verwezen naar een maatwerkvoorziening als bedoeld in regel 6.2.1.

  • 4.

    De huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts kan alleen verwijzen naar een jeugdhulpaanbieder die een contract of subsidierelatie met de gemeente heeft.

  • 5.

    Bij een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts moet de jeugdhulpaanbieder, als en voor zover deze van oordeel is dat de inzet van jeugdhulp nodig is, in contact treden met de gemeente over de in te zetten jeugdhulp.

  • 6.

    Het in het vijfde punt genoemde is ook van toepassing bij jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 7.

    De gemeente kan een protocol opstellen waarin voorwaarden worden opgenomen over de (afstemming over) door de jeugdhulpaanbieder in te zetten jeugdhulp en de daarmee te behalen doelen.

  • 8.

    Uitvoering van de jeugdhulp als bedoeld in het zesde punt vindt plaats door een jeugdhulpaanbieder die een contract of subsidierelatie met de gemeente heeft.

  • 9.

    De jeugdhulpaanbieder voorkomt alle (schijn van) belangenverstrengeling rondom verwijzingen en hulpverlening. Daaronder worden in elk geval verstaan zelfverwijzingen en intercollegiale verwijzingen. De jeugdhulpaanbieder moet in die gevallen in contact treden met de gemeente over de in te zetten jeugdhulp.

  • 10.

    Bij verwijzing naar een organisatie/partij/persoon die geen contract of subsidierelatie met de gemeente heeft, is de gemeente niet verplicht de jeugdhulp te vergoeden.

3.15 Terugwerkende kracht

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko )

De gemeente kent een aanvraag niet met terugwerkende kracht toe. Dit geldt niet als de wet of deze verordening dat wel mogelijk maakt.

3.16 Spoedeisende gevallen

(Jeugdwet l Wmo l Pw l Wgs l Llv )

In spoedeisende gevallen kan de gemeente afwijken van de normale procedure om er voor te zorgen dat de inwoner tijdig de hulp krijgt die nodig is.

4. Vorm van hulp

De hulp die de gemeente geeft is meestal ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (bijvoorbeeld bij een bijstandsuitkering) of als een persoonsgebonden budget (pgb). In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage van de inwoner kan vragen.

4.1 Hulp in natura

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Gemeentewet)

  • 1.

    De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt de hulp in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Gaat het om een product, dan wordt dit in bruikleen, huur of eigendom verstrekt.

  • 2.

    De gemeente ziet erop toe dat de aanbieder of leverancier de inwoner informeert over alles wat van belang is om te weten over de dienst of het product.

4.2 Hulp in geld

( Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Gemeentewet l Awb )

  • 1.

    De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Hulp in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden (‘om niet’). Alleen als in de wet, in deze verordening of in andere gemeentelijke regels anders is bepaald, dan moet het geld wel worden terugbetaald.

  • 2.

    De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen op een andere manier kan worden bereikt. Dan kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm of aan een andere persoon/organisatie betalen. Bijvoorbeeld een betaling aan een leverancier of een betaling in contant geld, als de inwoner geen bankrekening heeft.

  • 3.

    De gemeente kan beslissen om het geld niet te betalen, maar te verrekenen met een bedrag dat de inwoner moet terugbetalen (vordering), als dit volgens de wettelijke regels kan. Het moet gaan om een vordering op grond van een van de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. De gemeente toetst daarbij of dit verantwoord kan en de hulpbehoefte van de inwoner niet vergroot.

  • 4.

    De gemeente kan een besluit nemen om betalingen te doen, zonder dat de inwoner daar met een brief over wordt geïnformeerd. De gemeente stelt de inwoner dan persoonlijk, telefonisch of via de mail op de hoogte van het betalingsbesluit.

4.3 Persoonsgebonden budget

(Jeugdwet l Wmo )

4.3.1 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    In plaats van hulp in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als het om Wmo­ of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo of de Jeugdwet stellen en de voorwaarden die in deze paragraaf staan.

  • 2.

    De gemeente kent een pgb pas toe als zij vindt dat de inwoner (of zijn vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De inwoner moet de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren. De inwoner moet voldoen aan de pgb-vaardigheden zoals deze landelijk zijn vastgesteld.

  • 3.

    De inwoner maakt de gemeente duidelijk waarom hij een pgb wil ontvangen. Gaat het om jeugdhulp, dan moet de inwoner motiveren waarom hulp-op-maat door een aanbieder van de gemeente niet passend is.

  • 4.

    De hulp die de inwoner met het pgb wil betalen, is van goede kwaliteit. De hulp moet veilig en doeltreffend zijn en op de inwoner gericht. Dit moet duidelijk worden uit het pgb-budgetplan van de inwoner.

  • 5.

    Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt uitgegaan van de regionaal gestelde kwaliteitseisen voor zorg in natura zoals staan in het programma van eisen van de meest recente inkoop. Voor pgb sociaal netwerk geldt dat er niet voldaan hoeft te worden aan de regionaal gestelde kwaliteitseisen.

  • 6.

    Het pgb is bedoeld voor hulp, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het pgb mag niet besteed worden aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      het voeren van en ondersteuning bij het aanvragen en besteden van een pgb-­administratie;

    • c.

      reiskosten van de hulpverlener;

    • d.

      kosten voor een eenmalige uitkering of feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s).

  • 7.

    De gemeente verstrekt geen pgb in de volgende situaties:

    • a.

      als het gaat om kosten voor vervoer, maar de inwoner gebruik kan maken van het collectief taxivervoer;

    • b.

      uit het door de inwoner ingediende pgb-budgetplan blijkt dat de kwaliteit van de hulp niet voldoende gewaarborgd is;

    • c.

      de inwoner kan het pgb niet zelf beheren en er is geen vertegenwoordiger die beheer kan voeren;

    • d.

      de beoogde pgb-­beheerder is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener.

  • 8.

    Soms is zelf ingekochte zorg duurder dan zorg in natura. Dat is geen reden om het pgb te weigeren. De gemeente beslist dat de inwoner alleen het bedrag krijgt dat de zorg in natura zou kosten. De meerkosten betaalt de inwoner dan zelf.

4.3.2 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk

  • 1.

    De persoon die hulp geeft mag iemand uit het sociale netwerk van de inwoner zijn als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de inwoner heeft met goede argumenten aangegeven dat de hulp door het eigen netwerk doelmatiger en efficiënter is en tot effectievere ondersteuning leidt. De persoon die hulp geeft is in staat om kwalitatief goede hulp te bieden en planmatig te werken. Hij mag door het geven van hulp niet overbelast raken;

    • b.

      deze persoon is op basis van opleiding en/of ervaring in staat de in de individuele situatie vereiste hulp te realiseren;

    • c.

      voor jeugdhulp geldt dat deze persoon uit het sociaal netwerk beschikt over een verklaring omtrent het gedrag (een ‘verklaring omtrent gedrag natuurlijke personen (VOG)’, specifiek screeningsprofiel 45, ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’) tenzij de persoon een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is. De verklaring mag niet ouder zijn dan 3 maanden voor de datum van de aanvraag.

  • 2.

    Hulp door een bloed-­ of aanverwant in de eerste of tweede graad, wordt altijd als hulp door iemand uit het sociale netwerk gezien.

4.3.3 Hoogte en tarief pgb

  • 1.

    De inwoner maakt een plan voor de besteding van het pgb. Dit is het pgb-­budgetplan. Hierin staat welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. De gemeente moet het plan goedkeuren en zal daarna het pgb vaststellen.

  • 2.

    De gemeente baseert de hoogte van het pgb op de offerte van de aanbieder uit het goedgekeurde pgb-budgetplan of op tarieven die de gemeente heeft vastgesteld. In deze offerte moet staan hoe hoog de kosten van de dienst of het product zijn (kostprijs). Met deze kostprijs moet de inwoner veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp kunnen inkopen. De gemeente kan meerdere offertes opvragen. Dan wordt het pgb gebaseerd op de offerte met de laagste kostprijs.

  • 3.

    De kostprijs mag niet hoger zijn dan wat gebruikelijk is voor die dienst of dat product. De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de kosten in het pgb-budgetplan. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de hulp die nodig is (hulp in natura­tarief).

  • 4.

    Gaat het om een product, dan houdt de gemeente bij de hoogte van het pgb rekening met een reële termijn voor de technische afschrijving en met de onderhouds-­ en verzekeringskosten.

  • 5.

    Als hulp wordt gegeven door iemand uit het sociale netwerk dan is de hoogte van het pgb:

    • a.

      voor Wmo en beschermd wonen gebaseerd op de uurlonen van de passende CAO;

    • b.

      voor Jeugd gebaseerd op het wettelijk minimumloon zoals dat geldt op het moment van de pgb verstrekking. Bij een wijziging van het wettelijk minimumloon, wijzigt het pgb tarief.

  • 6.

    Als hulp gegeven wordt door gediplomeerde ZZP’er dan is de hoogte voor een pgb voor beschermd wonen maximaal 90% van de goedkoopst adequate voorziening in natura.

4.3.4 Verantwoording pgb

  • 1.

    De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken:

    • a.

      hoe het pgb is besteed;

    • b.

      welke vorm van hulp geleverd werd;

    • c.

      welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad.

  • 2.

    Als een inwoner hulp-­op-­maat in de vorm van een pgb krijgt, wordt alleen de hulp uitbetaald die feitelijk geleverd is.

4.3.5 Opschorten pgb

  • 1.

    De gemeente kan aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente;

    • b.

      de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die bij een pgb horen;

    • c.

      de inwoner het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt;

    • d.

      de inwoner in een instelling verblijft als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet; of

    • e.

      de inwoner een modulair pakket thuis of volledig pakket thuis ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg.

4.4 Eigen bijdrage

( Wmo )

  • 1.

    De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo ­hulp-­op­-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). Het CAK berekent ook de eigen bijdrage. De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het landelijk vastgestelde bedrag.

  • 2.

    De kostprijs van hulp­-op-­maat in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3.

    Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft toegewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) en voor degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.

  • 4.

    De gemeente vraagt geen bijdrage voor een rolstoel.

  • 5.

    De bijdrage voor collectief vraagafhankelijk vervoer is vastgesteld in het vervoersreglement vraagafhankelijk vervoer Limburg.

  • 6.

    De eigen bijdrage voor beschermd wonen is gebaseerd op het maximumbedrag dat op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is toegestaan.

  • 7.

    De eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang wordt bepaald op grond van artikel 3.20 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 8.

    De eigen bijdrage voor winteropvang en acute opvang wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor de winteropvang betaalt de inwoner tijdens de winter- en/of kouderegeling geen eigen bijdrage;

    • b.

      voor de acute opvang betaalt de inwoner gedurende de onderzoeksperiode (van maximaal 2 weken) geen eigen bijdrage. Dit geldt ook als deze onderzoeksperiode verlengd wordt;

    • c.

      voor de maaltijden kan een eigen bijdrage worden gevraagd. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan het gemiddelde voedingskosten volgens het NIBUD.

5. Werk, participatie, inkomen en schulden

Meedoen in de maatschappij en financiële stabiliteit zijn basisvoorwaarden voor een gelukkig en gezond bestaan. Niet voor elke inwoner is dat vanzelfsprekend. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners worden geholpen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. De hulpmiddelen die worden ingezet heten voorzieningen. Daar waar de inwoner het niet zelf lukt, helpt de gemeente mee naar een passende oplossing.

Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en ook andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. Dat wordt in dit hoofdstuk geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.

5.1 Wat wil de gemeente?

  • 1.

    De gemeente wil dat inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen en kunnen meedoen aan de samenleving. Dit doen we door zoveel mogelijk persoonlijk contact te zoeken met de inwoner.

  • 2.

    De gemeente biedt inwoners die moeite hebben om rond te komen of schulden hebben hulp aan bij het op orde krijgen van hun financiën. Het doel van die hulp is dat inwoners blijvend een gezonde financiële huishouding krijgen.

  • 3.

    De gemeente gaat uit van vertrouwen en vindt het belangrijk om een persoonlijk gesprek te hebben met een inwoner. De standaard is het goede gesprek met de inwoner waarmee we verwachten dat de inwoner zelf meer in beweging komt. We verwachten als gemeente dat alle informatie naar voren komt in het persoonlijke gesprek. Formele brieven sturen wij alleen wanneer dat nodig is.

  • 4.

    De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties. De gemeente stimuleert initiatieven die zijn gericht op het bestrijden van armoede en het voorkomen en tegengaan van schulden.

  • 5.

    De gemeente richt het armoedebeleid zo in, dat inwoners met geldzorgen voldoende ondersteund worden en dat het krijgen van betaald werk voor inwoners met een gemeentelijke uitkering niet leidt tot een armoedeval.

5.2 Doelgroep

( Pw l IOAW l IOAZ)

De gemeente helpt de volgende inwoners op weg naar werk:

  • 1.

    Inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht en met de hulp van het sociale netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden.

  • 2.

    Inwoners die geen hulp kunnen krijgen van andere instanties (Niet Uitkeringsgerechtigden (NUG-ers)), zoals UWV, SVB of werkgevers. Per geval beoordeelt de gemeente hoe er hulp wordt gegeven.

  • 3.

    Jongeren die geen startkwalificatie hebben (werk, havo of vwo-diploma of mbo-diploma vanaf niveau 2 hebben). De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden, of leidt hen naar hulpverlening of zorg.

5.3 Samenwerking

( Pw l IOAW l IOAZ)

  • 1.

    De gemeente gaat uit van vertrouwen en vindt het belangrijk om haar inwoners te kennen door een persoonlijk gesprek te hebben.

  • 2.

    De gemeente werkt samen met UWV, arbeidsmarktregio Noord-Limburg en andere organisaties om inwoners te helpen passend werk te vinden.

  • 3.

    De gemeente zorgt ervoor dat werkgevers ondersteund worden als zij inwoners die onder de doelgroep van de gemeente vallen, werk willen aanbieden.

5.4 Voorzieningen – werk

( Pw l IOAW l IOAZ)

  • 1.

    De gemeente bekijkt per inwoner welke hulp nodig is. De gemeente zet passende voorzieningen in, afgestemd op de positie op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    De gemeente biedt hulp aan in de vorm van voorzieningen. Het doel daarvan is het vinden of behouden van passend werk.

  • 3.

    Voorzieningen die in ieder geval kunnen worden ingezet voor mensen met een grote kans op betaald werk zijn:

    • a.

      een proefplaatsing;

    • b.

      een detacheringsbaan.

  • 4.

    Voorzieningen die in ieder geval kunnen worden ingezet voor mensen met een kleine kans op betaald werk zijn:

    • a.

      sociale activering;

    • b.

      een werk(taal)stage;

    • c.

      een werkervaringsplaats;

    • d.

      een participatieplaats;

    • e.

      beschut werk;

    • f.

      hulp op de werkplek;

    • g.

      loonkostensubsidie.

  • 5.

    Voorzieningen voor alle doelgroepen:

    • a.

      scholing.

5.5 Voorzieningen gericht op het vinden of behouden van passend werk

( Pw l IOAW l IOAZ | WKO)

5.5.1 Proefplaatsing

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner bij wijze van proef tijdelijk en met behoud van uitkering laten werken bij een werkgever.

  • 2.

    Het doel van de proefplaatsing is om werkgevers te helpen een beeld te krijgen van de geschiktheid van de inwoner voor het werk.

  • 3.

    Een voorwaarde is dat de proefplaatsing leidt tot een dienstverband als de inwoner geschikt blijkt te zijn voor het werk.

  • 4.

    De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de werkzoekende goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Bij de start van een proefplaatsing worden er afspraken gemaakt tussen de werkgever en de werkzoekende over bijvoorbeeld de duur, de vorm, het te verwachten resultaat en evaluatiemomenten. Als de proefplaatsing niet wordt omgezet in een dienstverband gaan we hierover in gesprek.

  • 5.

    De proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden.

5.5.2 Detacheringsbaan

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner via een andere organisatie laten werken bij een werkgever. Dit heet detachering. Die detachering wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever, de andere organisatie en de inwoner.

  • 2.

    Het doel van een detacheringsbaan is om na afloop de inwoner betaald werk aan te bieden onder dezelfde voorwaarden als aan een werknemer die in dienst is van de werkgever.

  • 3.

    Een voorwaarde is dat de detacheringsbaan niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

5.5.3 Sociale Activering

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die er nog niet aan toe is om te werken, activiteiten aanbieden die de inwoner dichter bij werk brengen. De nadruk ligt op meedoen in de samenleving, het voorkomen van eenzaamheid en/of het ontlasten van mantelzorgers.

  • 2.

    Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen weer grip op hun leven te krijgen, sociale contacten op te bouwen en moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen. In het kort: maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Sociale activering kenmerkt zich door de volgende opsomming:

    • a.

      deelname aan activiteiten met behoud van bijstandsuitkering;

    • b.

      het ontbreken van werk- en/of prestatiedruk;

    • c.

      op een plek waarbij het doel is om samen te komen met anderen.

  • 4.

    Sociale activering is mogelijk gedurende de periode dat het noodzakelijk is voor verdere ontwikkeling van de inwoner. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

5.5.4 Werk(taal)stage

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner een werk(taal)stage aanbieden. De werk(taal)stage wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.

  • 2.

    Het doel van een werk(taal)stage is om inwoners met behoud van uitkering op een werkplek werkervaring op te laten doen.

  • 3.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

  • 4.

    De werk(taal)stage is alleen mogelijk als de werkgever de stagiair goed begeleidt tijdens de werk(taal)stage. De werkgever zorgt ervoor dat de stagiair meer vaardigheden of kennis van het vakgebied opdoet.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werk(taal)stage; en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    Een werk(taal)stage duurt maximaal zes maanden met de mogelijkheid om zo nodig te verlengen naar een periode van maximaal nog eens zes maanden. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

5.5.5 Werkervaringsplaats

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die een kleine kans heeft op betaald werk en voorlopig niet aan het werk kan, een werkervaringsplaats aanbieden.

  • 2.

    Een werkervaringsplaats heeft tot doel de inwoner kansen te geven om te oefenen en te leren in het werk. Zo doet deze algemene kennis en/of vaardigheden op binnen een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De werkervaringsplaats kenmerkt zich door de volgende opsomming:

    • a.

      met behoud van bijstandsuitkering;

    • b.

      bij een publiek/privaat bedrijf of instelling;

    • c.

      betreft werkzaamheden die passend zijn en speciaal op de inwoner zijn afgestemd.

  • 4.

    Een werkervaringsplaats duurt in beginsel maximaal 2 jaar. Dit kan met 2 keer 1 jaar worden verlengd als daardoor de arbeidskansen groter worden. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.

5.5.6 Participatieplaats

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die algemene bijstand ontvangt en voorlopig niet aan het werk kan, een participatieplaats aanbieden. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is om de kans op betaald werk te vergroten. De inwoner kan langdurig met behoud van uitkering op een bepaalde werkplek werken en doet zo werkervaring op. Het moet gaan om werkzaamheden die passend zijn en speciaal voor de inwoner zijn bedacht.

  • 3.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

5.5.7 Beschut werk

  • 1.

    Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

  • 2.

    De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

  • 3.

    De gemeente zet zich ervoor in dat het aantal beschutte werkplekken dat de gemeente volgens het rijk jaarlijks moet realiseren, ten minste gerealiseerd wordt.

  • 4.

    De gemeente werkt niet met een wachtlijst en biedt het instrument beschut werk actief aan.

  • 5.

    De gemeente biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

    • a.

      aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in het werktempo, de arbeidsduur of de werkbegeleiding.

5.5.8 Hulp op de werkplek van een jobcoach

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner een jobcoach aanbieden of de werkgever daarvoor een vergoeding geven als de inwoner extra begeleiding nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.

  • 2.

    Het doel van de jobcoach is om de werknemer te helpen zijn werk goed te doen.

  • 3.

    De gemeente spreekt met de werkgever af hoe de jobcoach wordt ingezet en legt dit vast in een overeenkomst met de werkgever.

5.5.9 Wettelijke loonkostensubsidie

  • 1.

    De gemeente en/of de inwoner kan een verzoek doen om vast te stellen of er sprake is van een verminderde loonwaarde voor het ontvangen van wettelijke loonkostensubsidie. Hiervoor gelden vanuit artikel 10c en 10d van de Participatiewet specifieke voorwaarden.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en productieverlies te vergoeden.

  • 3.

    De gemeente stelt binnen 6 maanden na het begin van het (1e) dienstverband vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek is (welke loonwaarde hij heeft), past de gemeente de landelijke toolkit preferent proces loonkostensubsidie toe. Dit kan vastgesteld worden aan het begin van het dienstverband en opnieuw tijdens het dienstverband. Dit laatste kan enkel als de datum loonwaarde meting vóór datum indiensttreding ligt.

  • 4.

    Als het dienstverband al is gestart bij de aanvraag, kan de gemeente de werkgever maximaal 6 maanden een vaste maandelijkse loonkostensubsidie toekennen van 50% van het wettelijk minimumloon, in afwachting van vaststelling van de loonwaarde.

  • 5.

    De loonkostensubsidie aan de werkgever hangt af van de loonwaarde. Er wordt maximaal 70% vergoed aan loonkostensubsidie (ook bij een loonwaarde lager dan 30%). Dit is inclusief werkgeverslasten én vakantiegeld, exclusief overwerk.

5.5.10 Scholing

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner van 27 jaar of ouder kortdurende scholing aanbieden, als die scholing nodig is om de stap te zetten naar passend werk voor een langere periode. De scholing kan niet voltijds zijn en duurt niet langer dan nodig is.

  • 2.

    De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de scholing.

5.5.11 Opstapsubsidie

  • 1.

    De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt een opstapsubsidie geven.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een kleine kans op werk in dienst te nemen en extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners te vergoeden.

  • 3.

    De opstapsubsidie is maximaal 40% van de loonkosten en duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

5.5.11 Nazorg

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die aan het werk gaat, gedurende een termijn van 6 maanden nadat de uitkering is beëindigd, ondersteund en begeleid wordt als dit nodig is om het werk te kunnen doen.

5.5.12 Tegenprestatie

De gemeente kan een inwoner met een gemeentelijke uitkering een passende tegenprestatie vragen.

5.5.13 Tegemoetkoming kosten kinderopvang

  • 1.

    Inwoners kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming kinderopvang:

    • a.

      als de inwoner meedoet aan een activiteit die nodig is om dichterbij de arbeidsmarkt te komen of om aan het werk te gaan; of

    • b.

      een inwoner die op grond van een sociaal medische indicatie kinderopvang nodig heeft; en

    • c.

      opvang niet mogelijk is binnen het sociale netwerk van de inwoner.

  • 2.

    De bijdrage aan de kosten van kinderopvang wordt berekend op het bedrag dat de inwoner zelf zal moeten betalen. De inwoner moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de kinderopvangtoeslag wordt zoveel mogelijk benut; en

    • b.

      de kinderopvang vindt plaats in een geregistreerd kindercentrum of via een gastouderbureau; en

    • c.

      de inwoner heeft een gemeentelijke uitkering of een Anw-uitkering.

  • 3.

    Er is sprake van een van onderstaande voorzieningen:

    • a.

      de kinderopvang is nodig om mee te kunnen doen aan een activiteit van de gemeente die de inwoner dichter bij werk brengt; of

    • b.

      de kinderopvang is nodig om een inburgeringscursus te volgen bij een gecertificeerde instelling; of

    • c.

      de inwoner volgt voltijds mbo-, hbo- of universitair onderwijs, voortgezet onderwijs of vavo-onderwijs.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage wordt bepaald door het aantal uren dat kinderopvang noodzakelijk is gedurende de voorziening en kan na afloop van de voorziening tot maximaal één jaar worden voortgezet. Dit ter voorkoming van de armoedeval.

5.6 Bijzondere bijstand

( Pw )

Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt.

5.6.1 Vangnet

  • 1.

    De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet voor inwoners die geen beroep kunnen doen op eigen mogelijkheden of op andere voorzieningen. Bijzondere bijstand is ervoor bedoeld dat inwoners met een laag inkomen en zonder financiële buffer:

    • a.

      extra noodzakelijke uitgaven kunnen betalen. Het gaat dan om uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald; en

    • b.

      voldoende mogelijkheden hebben om mee te doen aan maatschappelijke activiteiten.

  • 2.

    Bij het beoordelen van een aanvraag voor bijzondere bijstand betrekt de gemeente de kernwaarden en de doelen van het gemeentelijke armoedebeleid.

5.7 Studietoeslag

( Pw )

Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studie­toeslag is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.

5.7.1 Doelgroep

  • 1.

    De studietoeslag is bedoeld voor de student die:

    • a.

      een MBO­ HBO­ of WO­ opleiding volgt; en

    • b.

      een tegemoetkoming in de schoolkosten of studiefinanciering van DUO krijgt of kan krijgen; en

    • c.

      wel kan werken, maar door een beperking of chronische ziekte niet het wettelijk minimumloon kan verdienen.

5.7.2 Vaststellen beperking

Nadat de student een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de beperking van de student zo groot is dat hij niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.

5.7.3 Hoogte en duur van de toeslag

  • 1.

    De hoogte van de studietoeslag is vastgesteld door de wet en wordt elke maand uitbetaald.

  • 2.

    Als de student niet meer aan de voorwaarden voldoet, wordt de studietoeslag beëindigd.

5.8 Individuele inkomenstoeslag

( Pw )

Voor inwoners die al 24 maanden moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Deze toeslag kan jaarlijks worden aangevraagd.

5.8.1 Doelgroep

  • 1.

    De inkomenstoeslag is bedoeld voor:

    • a.

      een inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW leeftijd; en

    • b.

      in een ononderbroken periode van 24 maanden voorafgaande aan de aanvraag, een inkomen heeft gehad dat lager is dan 130% van de bijstandsnorm; en

    • c.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft.

  • 2.

    Als het een verzoek van gehuwden/samenwonenden betreft, moeten beide partners voldoen aan de vereisten zoals gesteld in lid 1.

  • 3.

    De kostendelersnorm wordt toegepast vanaf 27 jaar.

5.8.2 Hoogte van de toeslag

  • 1.

    De inkomenstoeslag is per kalenderjaar:

    • a.

      voor een alleenstaande: 28% van de gehuwdennorm;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: 36% van de gehuwdennorm;

    • c.

      voor gehuwden of samenwonenden: 40% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    Dit bedrag ronden we af op hele euro’s.

  • 3.

    Bij gehuwden en samenwonenden geldt dat als één van de partners op de aanvraagdatum een niet rechthebbende partner is in het kader van de Participatiewet, krijgt de partner die wel recht heeft op de individuele inkomenstoeslag het bedrag van een alleenstaande (ouder). Het gaat om situaties, waarbij de niet rechthebbende partner uitgesloten is van recht op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de participatiewet, en wel voldoet aan de vereisten zoals gesteld in lid 5.8.1.

  • 4.

    De gemeente bekijkt elk jaar of de inkomenstoeslag verhoogd moet worden. Die verhoging gaat dan in per 1 januari van het jaar erna.

5.8.3 Geen zicht op inkomensverbetering

Onder 'geen zicht op inkomensverbetering' wordt in ieder geval verstaan dat belanghebbende:

  • a.

    duurzaam en (nagenoeg) volledig arbeidsongeschikt is verklaard door het UWV;

  • b.

    een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft; of

  • c.

    duurzaam in een inrichting als bedoeld in de Participatiewet verblijft.

5.9 Zorgkosten

  • 1.

    Voor inwoners die moeten rondkomen van een laag inkomen, kan de gemeente met een zorgverzekeraar een zorgverzekering afspreken die:

    • a.

      extra vergoedingen voor bepaalde zorgkosten biedt;

    • b.

      in aanmerking komt voor een gemeentelijke tegemoetkoming.

  • 2.

    De gemeente communiceert jaarlijks eind november/begin december de manier waarop de gemeente aan deze regel voldoet.

5.10 Schuldhulpverlening

( Wgs )

De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.

5.10.1 Samenwerking en toegang

  • 1.

    De gemeente werkt samen met andere organisaties om te voorkomen dat inwoners problematische schulden opbouwen.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners op een eenvoudige manier om hulp kunnen vragen bij het vinden van een oplossing voor schulden.

  • 3.

    De gemeente informeert inwoners over de hulp die zij kan aanbieden en zorgt ervoor dat die hulp ook echt beschikbaar is.

  • 4.

    De gemeente sluit geen enkele inwoner bij voorbaat uit van hulp. Een uitzondering op deze regel is de inwoner die geen geldige verblijfstitel heeft.

6. Wonen en opgroeien in een veilige en gezonde omgeving (inclusief mobiliteit)

Jeugdigen groeien in onze gemeente gezond en veilig op. Inwoners wonen zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving, zijn in staat om voor zichzelf te zorgen en mee te doen in de maatschappij. Dat is in de eerste plaats aan inwoners en hun netwerk zelf. Om inwoners daarbij te helpen, investeert de gemeente in preventie en een sterke sociale basis. Het doel is om de eigen mogelijkheden te versterken en het probleemoplossend vermogen van de inwoner en zijn sociale netwerk te vergroten. Als inwoners daarbij hulp nodig hebben, dan bekijkt de gemeente samen met de inwoner welke ondersteuning vanuit algemene voorzieningen daarbij kan helpen. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die ondersteuning, dan wordt hulp-op-maat ingezet.

6.1 Preventie en algemene voorzieningen

De gemeente zorgt dat de belangrijke voorzieningen vrij toegankelijk zijn. Daarvoor is geen verwijzing of besluit nodig. Het gaat in ieder geval om:

  • a.

    ontmoetingsplekken in de kern of wijk;

  • b.

    dorpsondersteuners, dorpsverbinders of naoberzorgpunten;

  • c.

    maaltijdvoorzieningen;

  • d.

    lokale vervoersinitiatieven;

  • e.

    cliëntondersteuning;

  • f.

    hulp bij het huishouden voor mantelzorgers;

  • g.

    welzijns- en jongerenwerk;

  • h.

    bibliotheek;

  • i.

    jeugdgezondheidszorg (GGD: consultatiebureau, schoolarts);

  • j.

    gebiedsteams (Wmo-consulenten & gezinscoaches);

  • k.

    de kindertelefoon;

  • l.

    de luisterlijn;

  • m.

    Meldpunt Signaal;

  • n.

    een vertrouwenspersoon;

  • o.

    Veilig Thuis;

  • p.

    crisisdienst voor spoedeisende jeugdhulp.

6.2 Hulp-op-maat

(Jeugdwet l Wmo )

6.2.1 Hulp-op-maat voor jeugdigen

  • 1.

    De gemeente kan in ieder geval de volgende hulp-op-maat voor jeugdigen aanbieden:

    • a.

      ambulante alternatieven voor verblijf en behandeling met verblijf;

    • b.

      woonvoorzieningen;

    • c.

      dagbesteding en dagbehandeling;

    • d.

      ambulante hulp;

    • e.

      jeugdbescherming;

    • f.

      jeugdreclassering;

    • g.

      jeugdzorgplus;

    • h.

      beschermd wonen (17+);

    • i.

      vervoer van de jongere van en naar school of een plek waar jeugdzorg wordt aangeboden.

  • 2.

    Deze hulp-op-maat is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een verwijzing door een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts nodig of een bepaling van een gecertificeerde instelling nodig, of een besluit van de gemeente. Zie hoofdstuk 3.

6.2.2 Hulp-op-maat en 18 jaar

Als jeugdigen hulp-op-maat ontvangen en 18 jaar worden, maakt de gemeente of de gecertificeerde instelling samen met de jeugdige, de ouders, het netwerk en de betrokken professionals minimaal een half jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, een plan voor de overgang van 18- naar 18+. Dat plan besteedt aandacht aan de belangrijke leefgebieden, beschrijft welke hulp-op-maat vanaf 18 jaar nodig is en hoe deze wordt ingezet. Als nodig kan de lopende jeugdhulp worden voortgezet tot de jeugdige 23 jaar wordt. Pleegzorg kan doorlopen tot de jeugdige 21 jaar wordt.

6.2.3 Hulp-op-maat voor inwoners

  • 1.

    De gemeente kan in ieder geval de volgende hulp-op-maat voor inwoners aanbieden:

    • a.

      beschermd wonen;

    • b.

      maatschappelijke opvang;

    • c.

      traject volwassenen met een complexe en meervoudige ondersteuningsvraag (individuele begeleiding en dagbesteding);

    • d.

      traject volwassenen met een kortdurende en enkelvoudige ondersteuningsvraag (individuele begeleiding);

    • e.

      traject volwassenen met een langdurige ondersteuningsvraag (individuele begeleiding en dagbesteding);

    • f.

      traject volwassenen met ouderdomsproblematiek (individuele begeleiding en dagbesteding);

    • g.

      traject hulp in het huishouden;

    • h.

      logeren;

    • i.

      hulpmiddelen;

    • j.

      woningaanpassingen;

    • k.

      collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 2.

    Deze hulp-op-maat is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een besluit van de gemeente nodig.

6.3 Zelfstandig en veilig wonen

(Jeugdwet l Wmo )

6.3.1 Geschikte woning

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-­op-­maat kan krijgen als het normale gebruik van zijn woning als gevolg van een beperking niet mogelijk is.

  • 2.

    De gemeente verstrekt niet altijd hulp­-op-­maat in de vorm van een woonvoorziening. De gemeente geeft geen hulp­-op-­maat in de volgende situaties:

    • a.

      de beperkingen van de inwoner zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt;

    • b.

      de inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerswoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning, een ADL­clusterwoning of een woonruimte waarvoor de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen;

    • c.

      de inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals elektrische bijvoorbeeld deuropeners;

    • d.

      het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten meegenomen kunnen worden;

    • e.

      de inwoner is zonder dringende reden verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning;

    • f.

      de inwoner heeft een indicatie voor verhuizing naar een zorginstelling op grond van de Wet langdurige zorg;

    • g.

      de inwoner is verhuisd naar een woning die niet de meest geschikte woning is om de beperkingen van de inwoner te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente daar toestemming voor heeft verleend.

  • 3.

    Een woonvoorziening die een eerder verstrekte woonvoorziening vervangt, kan alleen worden verstrekt, als:

    • a.

      de eerder verstrekte woonvoorziening technisch is afge schreven;

    • b.

      de eerder verstrekte woonvoorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om; of als

    • c.

      de woonvoorziening geen oplossing meer is voor de woonproblemen van de inwoner.

6.4 Mantelzorg

( Wmo )

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg geven, hulp¬-op-maat kunnen krijgen als zij niet meer in staat zijn om de mantelzorg vol te houden of om te voorkomen dat zij overbelast raken.

  • 2.

    De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners. Daarom stelt het college jaarlijks een mantelzorgwaardering vast.

6.5 Afstemming met andere vormen van hulp

(Jeugdwet l Wmo )

De gemeente draagt eraan bij dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de inwoner wordt gegeven. De aansluiting van deze hulp-op-maat is maatwerk. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties.

6.6 Uitgangspunten leerlingenvervoer

( Wpo , Wec , Wvo )

Ouders zijn er zelf verantwoordelijk voor dat het kind naar school gaat. De gemeente beoordeelt op aanvraag van de ouders of zij hulp van de gemeente kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. De hulp van de gemeente heet een ‘vervoersvoorziening’. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op de (speciale) basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage.

6.7 Onderzoek leerlingenvervoer

( Wpo , Wec , Wvo )

  • 1.

    Na een aanvraag onderzoekt de gemeente of ouders een vervoersvoorziening kunnen krijgen. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook onderzoekt de gemeente of er begeleiding nodig is bij het reizen.

  • 2.

    Voor het bepalen van de route naar school maakt de gemeente gebruik van de actuele routeplanner van de ANWB. De gemeente berekent wat de afstand van de woning of opstapplaats van het kind is tot de dichtstbijzijnde school die bij het kind past en waar plaats is voor het kind.

  • 3.

    De gemeente betrekt bij het onderzoek de verklaring van school of het kind in staat is zelfstandig te reizen.

  • 4.

    Wanneer het kind minimaal tien jaar is, kan er in overleg met de ouders en school, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan worden opgesteld.

  • 5.

    Als het kind naar de (speciale) basisschool, dan onderzoekt de gemeente ook hoe hoog het inkomen van de ouders is. Dat is nodig om te bepalen of de ouders een eigen bijdrage moeten betalen.

6.8 Voorwaarden leerlingenvervoer

( Wpo , Wec , Wvo )

6.8.1 Verstrekking vervoersvoorziening

  • 1.

    De gemeente verstrekt aan ouders een vervoersvoorziening, als het kind:

    • a.

      op 1 augustus van het schooljaar vier jaar oud is, of minimaal drie jaar oud is als het om een doof of slechthorend kind gaat dat speciaal onderwijs volgt;

    • b.

      in de gemeente Horst aan de Maas woont;

    • c.

      ingeschreven staat op een school en daar onderwijs volgt; en

    • d.

      vanwege een langdurige beperking niet zelfstandig met het OV of met de fiets kan reizen, maar begeleiding of aangepast vervoer nodig heeft.

  • 2.

    De gemeente verstrekt aan ouders ook een vervoersvoorziening, als het kind:

    • a.

      op 1 augustus van het schooljaar vier jaar oud is;

    • b.

      naar de basisschool gaat of speciaal onderwijs volgt; en

    • c.

      de dichtstbijzijnde school die bij het kind past en waar plaats is voor het kind, meer dan vijf kilometer van de woning of de opstapplaats van het kind afligt; of

    • d.

      naar een school gaat die verder weg is gelegen dan die dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool en de ouders in een brief aangeven dat ze ernstige bezwaren hebben tegen de richting van die dichter bij gelegen school; of

    • e.

      de dichtstbijzijnde toegankelijke school heeft in een verklaring aangegeven niet te kunnen voldoen aan het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod.

  • 3.

    Ouders krijgen geen vergoeding voor het vervoer van hun kind, als het kind meereist met een andere ouder.

  • 4.

    De gemeente geeft aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als hun kind begeleiding nodig heeft bij het vervoer naar school en de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen.

  • 5.

    De gemeente kan een opstapplaats aanwijzen. De ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat het kind naar de opstapplaats begeleid wordt.

  • 6.

    De gemeente verstrekt een vervoersvoorziening op standaard schooltijden en schooldagen zoals vermeld in de schoolgids.

  • 7.

    De gemeente kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening aanvullende voorwaarden verbinden.

6.8.2 Bijzondere regeling voor weekend- en vakantievervoer

  • 1.

    De gemeente geeft aan ouders die een vervoersvoorziening krijgen voor een kind dat speciaal onderwijs volgt en in een internaat of pleeggezin verblijft, ook een vervoersvoorziening voor:

    • a.

      het weekendvervoer van het kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, behalve als de weekenden vallen in een schoolvakantie;

    • b.

      het vakantievervoer van het kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer. De schoolvakantie moet in de schoolgids van de school worden genoemd.

  • 2.

    De regels uit de andere bepalingen van dit hoofdstuk gelden ook voor het weekend-­ en vakantievervoer, behalve regel 6.9.1 punt 2, onderdeel a.

6.8.3 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

  • 1.

    De gemeente kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een kind, dat als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;

    • b.

      de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de gemeente Horst aan de Maas.

6.8.4 Vervoer naar stageadres

  • 1.

    De vervoersvoorziening naar een stageadres voor voortgezet (special) onderwijs wordt toegekend als er wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:

    • a.

      er moet al een vervoersvoorziening aanwezig zijn;

    • b.

      de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;

    • c.

      de stage vindt plaats op één stageadres.

6.9 Vorm en hoogte leerlingenvervoer

( Wpo , Wec , Wvo )

6.9.1 Vervoersvoorziening

  • 1.

    De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan kunnen de ouders een kilometervergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer (OV). Ouders kunnen gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Maar ouders kunnen er in dat geval ook voor kiezen om het kind zelf te vervoeren. Dan hebben zij recht op een vergoeding die gebaseerd is op de kosten van vervoer met eigen auto. Gaat het kind naar de basisschool, dan betalen de ouders de reiskosten soms zelf (zie regel 6.9.2).

  • 2.

    Aangepast vervoer is nodig in de volgende situaties:

    • a.

      het kind is met het OV meer dan anderhalf uur onderweg en de reistijd wordt met aangepast vervoer teruggebracht tot 50% van de reistijd met het OV;

    • b.

      OV naar school ontbreekt en het kind kan niet met de fiets naar school (ook niet met begeleiding);

    • c.

      het kind kan niet begeleid worden door de ouders of anderen, of begeleiding heeft grote nadelen voor het gezin en een andere oplossing is niet mogelijk;

    • d.

      het kind heeft langdurige beperkingen waardoor hij niet met het OV kan reizen (ook niet met begeleiding).

  • 3.

    Als een begeleider meerdere kinderen begeleidt, dan beperkt de gemeente de vergoeding tot de reiskosten van één begeleider.

  • 4.

    De hoogte van een vergoeding van de gemeente is afhankelijk van de reisafstand naar de dichtstbijzijnde school die bij het kind past en waar plaats is voor het kind, via de kortste veilige route op basis van de routeplanner van de ANWB.

  • 5.

    De vergoeding van de gemeente voor het gebruik van een eigen vervoermiddel wordt berekend op basis van een kilometervergoeding voor dat vervoermiddel, afgeleid van de ‘Reisregeling binnenland’.

  • 6.

    Als ouders meerdere kinderen tegelijk met de auto vervoeren, dan verstrekt de gemeente eenmaal de kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de ‘Reisregeling binnenland’.

6.9.2 Bijzondere regeling vervoer naar (speciale) basisschool

  • 1.

    Van ouders van leerlingen die een school voor (speciaal) basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd.

  • 2.

    Als het jaarinkomen van ouders boven een bepaalde grens uitkomt, trekt de gemeente per kind een bedrag van de vergoeding aan ouders af (drempelbedrag). Voor de berekening van dit bedrag worden de kosten voor de eerste vijf kilometer met het OV geteld. Het gaat om de kosten die in het geval van het gebruik van een OV­chipkaart of een andere OV­betaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider zouden worden gemaakt voor de eerste 5 kilometer. Ook als er geen OV beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het OV, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage). Eigen bijdrage is niet van toepassing bij een fietsvergoeding.

  • 3.

    Als de reisafstand meer dan 20 kilometer is, dan betalen ouders per kind de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar.

  • 4.

    De gemeente stopt de vervoersvoorziening als ouders de eigen bijdrage niet (langer) betalen aan de gemeente.

  • 5.

    De gemeente past de bedragen van de inkomensgrenzen in het eerste en tweede punt, het drempelbedrag in het eerste punt en de hoogte van de eigen bijdragen in het tweede punt, jaarlijks aan (indexering). De gemeente volgt daarbij de basisnormbedragen leerlingenvervoer, zoals jaarlijks gepubliceerd door de VNG.

  • 6.

    Als peiljaar voor het inkomen geldt het tweede kalanderjaar voorafgaand aan het kalanderjaar waarin het schooljaar waarvoor een vervoersvoorziening wordt gevraagd begint. Dit is voor het schooljaar 2024-2025 het jaar 2022.

  • 7.

    Voor ouders van kinderen die vanwege langdurige beperkingen (meer dan 3 maanden) niet zelfstandig met het OV kunnen reizen geldt de regeling in dit regel niet. Zij betalen geen eigen bijdrage.

6.10 Ingangsdatum en duur van het leerlingenvervoer

( Wpo , Wec , Wvo )

Een vervoersvoorziening gaat in op de door de ouders aangegeven datum. De gemeente moet voor deze datum de aanvraag ontvangen. Voor aangepast vervoer geldt dat de vervoersvoorziening zo snel mogelijk na het besluit van de gemeente ingaat.

7. Afspraken tussen inwoner en gemeente

7.1 Hoe gaan we met elkaar om? De rol van de inwoner en gemeente

(Jeugdwet, Wmo , Pw , IOAW, IOAZ, Wgs , Llv , Gemeentewet, Awb )

  • 1.

    De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      voor de inwoner is het duidelijk wie er namens de gemeente contact met hem onderhoudt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk;

    • b.

      de inwoner heeft, om zijn probleem te bespreken, altijd recht op een gesprek met de gemeente;

    • c.

      de gemeente helpt de inwoner om zijn probleem bij een andere organisatie te bespreken, als het bieden van hulp bij dit probleem een taak is voor die organisatie;

    • d.

      de websites van de gemeente voldoen aan erkende kwaliteitseisen;

    • e.

      de gemeente streeft naar eenvoudige aanvraagformulieren. Daarmee kan de inwoner een uitkering of voorziening aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn;

    • f.

      de gemeente informeert de inwoner over procedures die worden gevolgd. De gemeente zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn;

    • g.

      de gemeente respecteert zoveel mogelijk de privacy van de inwoner. De gemeente maakt binnen de wettelijke mogelijkheden gebruik van gegevens die al binnen de gemeente aanwezig zijn zoals identiteitsgegevens. De gemeente vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag. De gegevens vragen we zoveel mogelijk op tijdens het persoonlijk gesprek met de inwoner. Als nodig kunnen achteraf aanvullende gegevens opgevraagd worden;

    • h.

      de gemeente wijst de inwoner op cliëntondersteuning.

  • 2.

    De gemeente reageert op een professionele manier op ontoelaatbaar gedrag van de inwoner. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      de inwoner wordt op tijd geïnformeerd over:

      • -

        rechten en plichten;

      • -

        wat er van de inwoner wordt verwacht;

      • -

        welk gedrag niet deugt;

      • -

        wat de reactie van de gemeente is op gedrag dat niet deugt; en

      • -

        waarom de gemeente tegen het gedrag optreedt;

    • b.

      de gemeente zorgt ervoor dat de inwoner voldoende geïnformeerd blijft over deze punten;

    • c.

      de gemeente geeft de inwoner de kans om zijn mening te geven vóórdat de gemeente beslist om op het gedrag van de inwoner te reageren door een maatregel te nemen;

    • d.

      de reactie van de gemeente op ontoelaatbaar gedrag past bij:

      • i.

        de ernst van het gedrag;

      • ii.

        de mate waarin dat de inwoner verweten kan worden; en

      • iii.

        de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 3.

    De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen.

  • 4.

    De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier de inwoner het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).

7.3 Afspraken en verplichtingen over uitkeringen

( Pw l IOAW l IOAZ l Awb )

De Participatiewet kent naast rechten ook verplichtingen. Als een bijstandsgerechtigde zich niet aan deze verplichtingen houdt, kunnen er sancties volgen. Als regels niet worden nageleefd is een passende reactie op zijn plaats. Maar hoe belangrijk die naleving van regels ook is, de regels zelf moeten niet het belangrijkst worden. De regels zijn er voor mensen en niet andersom. Alleen op die manier ervaren mensen een lokale overheid die niet uitgaat van wantrouwen, maar van vertrouwen.

7.3.1 Afstemming op houding en gedrag van de inwoner

De gemeente verlaagt een uitkering niet als het gedrag de inwoner niet te verwijten is.

7.3.2 Wanneer wordt de bijstandsuitkering verlaagd?

  • 1.

    De gemeente verlaagt een bijstandsuitkering als dat volgens de regels van de wet en deze verordening past bij de houding of het gedrag van de inwoner.

  • 2.

    Als de gemeente besluit om de bijstandsuitkering te verlagen, houdt de gemeente rekening met:

    • a.

      de ernst van het gedrag dat tot het verlagen van de bijstandsuitkering heeft geleid;

    • b.

      de mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden; en

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 3.

    Voordat een bijstandsuitkering wordt verlaagd, geeft de gemeente de inwoner de kans om zijn mening te geven. De inwoner kan dat doen met een brief of in een persoonlijk gesprek.

7.3.3 Afstemming verlaging

  • 1.

    De gemeente kan de verlaging op de bijstandsuitkering aanpassen als de gemeente daarvoor dringende redenen ziet. Dan wordt de inwoner op de hoogte gebracht.

  • 2.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering niet als:

    • a.

      het gedrag de inwoner niet te verwijten is;

    • b.

      er meer dan 1 jaar ligt tussen het gedrag van de inwoner en het moment waarop de gemeente dat gedrag heeft vastgesteld;

    • c.

      door een gedraging al een weigering van de bijstandsuitkering op grond van de IOAZ of IOAW heeft plaatsgevonden.

7.3.4 Het besluit om de uitkering te verlagen

  • 1.

    De gemeente stuurt de inwoner een brief als de bijstandsuitkering wordt verlaagd. In die brief staat in ieder geval:

    • a.

      waarom de bijstandsuitkering wordt verlaagd;

    • b.

      hoe hoog de verlaging is;

    • c.

      wanneer de verlaging ingaat;

    • d.

      hoe lang de verlaging duurt; en

    • e.

      waarom de gemeente afwijkt van de hoofdregels, als dat het geval is.

7.3.5 Ingangsdatum en periode verlaging

De verlaging gaat in vanaf de kalendermaand na de datum van dit besluit. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.

Als de bijstandsuitkering tijdens die periode wordt beëindigd, dan kan de verlaging niet volledig worden uitgevoerd. De gemeente legt dan het overgebleven deel van de verlaging alsnog op, als de inwoner binnen 12 maanden na de beëindiging opnieuw een bijstandsuitkering gaat ontvangen.

7.3.6 Berekening verlaging

  • 1.

    De bijstandsuitkering wordt verlaagd met een percentage van de uitkeringsnorm. De uitkeringsnorm is de bijstandsuitkering die de inwoner in zijn situatie maximaal kan krijgen. Krijgt de inwoner bijstand, dan gaat het om de bijstandsnorm, voor een inwoner in de leeftijd 18 tot en met 20 jaar gaat het ook om de aanvullende bijzondere bijstand. Krijgt de inwoner een IOAW- of IOAZ-uitkering, dan is het de grondslag uit de IOAW of IOAZ. Hieronder staat met welk percentage de uitkeringsnorm verlaagd wordt.

  • 2.

    De verlaging wordt berekend over de uitkeringsnorm die geldt in de maand(en) waarin de verlaging wordt toegepast.

  • 3.

    De verlaging kan ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, als de inwoner bijzondere bijstand ontvangt en het verwijtbare gedrag van de inwoner ziet op de bijzondere bijstand.

7.3.7 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen

De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering voor de duur van een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, 4e lid van de Participatiewet niet nakomt. Het gaat om bijzondere verplichtingen in verband met (onbetaald) werk. De verlaging kan over maximaal 3 maanden worden uitgesmeerd, dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner.

7.3.8 Niet nakomen andere verplichtingen in verband met werk en tegenprestatie

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 20% van de uitkeringsnorm, als de inwoner:

    • a.

      jonger is dan 27 jaar en niet of niet voldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van:

      • i.

        een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Participatiewet; of

      • ii.

        een werkplan waarin de stappen richting werk worden vastgelegd;

    • b.

      niet of niet voldoende meewerkt aan het afleggen van een taaltoets uit artikel 18b van de Participatiewet;

    • c.

      niet of niet voldoende een opgedragen tegenprestatie uitvoert; of

    • d.

      alleenstaande ouder is en niet wil meewerken aan activiteiten om dichter bij werk te komen; De gemeente heeft daarom de ontheffing van de arbeidsplicht uit artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet, ingetrokken.

  • 2.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner niet voldoende probeert werk te vinden.

  • 3.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 20% van de uitkeringsnorm als de inwoner:

    • a.

      niet of niet voldoende gebruikmaakt van een aangeboden voorziening. Dit gedrag heeft er niet toe geleid dat de voorziening niet doorging of te vroeg moest worden beëindigd;

    • b.

      niet of niet voldoende meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

    • c.

      niet of niet voldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een werkplan waarin de stappen richting werk worden vastgelegd;

    • d.

      door houding of gedrag moeilijker aan het werk komt;

    • e.

      niet of niet voldoende een door de gemeente opgedragen tegenprestatie uitvoert; of

    • f.

      alleenstaande ouder is en niet wil meewerken aan activiteiten om dichter bij werk te komen. De gemeente heeft daarom de ontheffing van de arbeidsplicht uit artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet, ingetrokken.

  • 4.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner:

    • a.

      niet voldoende probeert werk te vinden;

    • b.

      aangeboden werk niet accepteert;

    • c.

      door eigen schuld ontslagen wordt of ontslag neemt; of

    • d.

      niet of niet voldoende gebruikmaakt van een door de gemeente aangeboden voorziening en dit gedrag er toe geleid heeft dat de voorziening niet doorging of te vroeg is beëindigd.

  • 5.

    De gemeente kan besluiten de bijstandsuitkering niet te verlagen, als het de eerste keer is dat de inwoner zich niet aan de verplichtingen van deze regel houdt.

7.3.9 Te weinig besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die te weinig beseft dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. Door dat gedrag heeft de inwoner eerder, meer of langer uitkering nodig, dan als de inwoner zich verantwoordelijk had gedragen. De gemeente is daardoor benadeeld. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente meer of eerder heeft uitbetaald dan nodig was.

  • 2.

    De verlaging duurt een maand en is:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag tot € 1.000;

    • b.

      20% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000 tot € 2.000;

    • c.

      40% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000 tot € 4.000;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm, bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000;

    • e.

      20% van de uitkeringsnorm, als het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in punt 2 kan de verlaging als bedoeld in punt 1 worden vastgesteld op 100% gedurende 1 maand, als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 4.

    De bijzondere bijstand kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

7.3.10 Ontoelaatbaar gedrag (zeer ernstige misdragingen)

De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die zich ontoelaatbaar gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht op deze personen en instanties. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen deze personen.

7.3.11 Niet nakomen van andere verplichtingen

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering als de inwoner een opgelegde verplichting uit artikel 9 (anders dan het niet nakomen van geüniformeerde verplichtingen zoals genoemd in artikel 18 Participatiewet), 55 of 57 van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt. Het gaat om een verplichting die hieronder wordt genoemd. De verlaging duurt een maand en is:

    • a.

      20% van de uitkeringsnorm, als het gaat om verplichtingen die gericht zijn op het krijgen van werk of een verplichting in verband met bijstand die in een bepaalde vorm (bijvoorbeeld in natura) of voor een specifiek doel wordt verstrekt;

    • b.

      40% van de uitkeringsnorm, als het gaat om een verplichting die is gericht op vermindering van de bijstand;

    • c.

      100% van de uitkeringsnorm, als het gaat om een verplichting die is gericht op beëindiging van de bijstand.

7.3.12 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Gedrag waardoor de inwoner meerdere verplichtingen niet nakomt, leidt tot 1 verlaging. De bijstandsuitkering wordt dan verlaagd met het hoogste percentage dat voor het niet nakomen van 1 van de verplichtingen geldt.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat meerdere verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd. De gemeente stelt de verlaging naar beneden bij, als de gedragingen nauw met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gedragingen.

  • 3.

    Als voor het niet-nakomen van een of meerdere verplichtingen door 1 gedraging een bestuurlijke boete wordt opgelegd, wordt hiervoor geen verlaging opgelegd.

  • 4.

    Bij het niet-nakomen van een of meerdere verplichtingen voor meerdere gedragingen wordt per gedraging een bestuurlijke boete of verlaging opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

7.3.13 Herhaling (recidive)

  • 1.

    Als een inwoner zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in dat artikel, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden.

  • 2.

    De duur van de verlaging wordt telkens verdubbeld als de inwoner binnen 12 maanden na het verlagingsbesluit zich opnieuw zo gedraagt.

  • 3.

    Bij een herhaalde verlaging op grond van artikel 7.3.7 binnen 12 maanden na het verlagingsbesluit bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden

7.4 Terugvorderen uitkering

( Pw l IOAW l IOAZ)

  • 1.

    De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven en doet dat volgens de regels van de wet en de gemeentelijke beleidsregels terugvordering en verhaal.

  • 2.

    Bij de incasso zorgt de gemeente ervoor dat inwoners een inkomen blijven houden dat past bij hun persoonlijke situatie. Dit inkomen is in ieder geval gelijk aan de beslagvrije voet.

7.5 Beëindigen en terugvorderen voorziening

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko | Gemeentewet l Burgerlijk wetboek)

7.5.1 Beëindiging voorziening

  • 1.

    De gemeente kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de voorziening niet langer passend of nodig is;

    • b.

      de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

    • c.

      de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de inwoner;

    • d.

      de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • f.

      de inwoner niet binnen 6 maanden gebruik heeft gemaakt van de voorziening, tenzij hem dat niet te verwijten is.

  • 2.

    De voorziening kan met terugwerkende kracht worden beëindigd (ingetrokken).

7.5.2 Terugvordering voorziening

  • 1.

    De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen. Dat kan vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de redenen voor beëindiging die genoemd worden in regel 7.5.1.

  • 2.

    Wmo-­voorzieningen kunnen alleen worden teruggevorderd als die voorzieningen zijn ingetrokken omdat de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt.

7.6 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ)

7.6.1 Controle

  • 1.

    De gemeente controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een uitkering of voorziening en of hij de juiste uitkering of voorziening heeft aangevraagd of ontvangt. De gemeente kan daarvoor gebruik maken van:

    • a.

      huisbezoeken: medewerkers van de gemeente gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. De gemeente kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet;

    • b.

      heimelijke waarnemingen: medewerkers van de gemeente verzamelen gegevens over de inwoner zonder dat de inwoner hierover vooraf is geïnformeerd. Dat verzamelen gebeurt bijvoorbeeld door buurt­onderzoek;

    • c.

      bestandsvergelijkingen: de gemeente vergelijkt de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

    • d.

      signalen en tips van organisaties of particulieren;

    • e.

      andere passende onderzoeksmethoden.

  • 2.

    De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om:

    • a.

      de kwaliteit van de voorziening te beoordelen;

    • b.

      om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt; en/of

    • c.

      de in het verslag afgesproken resultaten in relatie tot de daartoe in te zetten maatwerkvoorzieningen worden bereikt.

  • 3.

    Bij de controle van uitkeringen en voorzieningen zorgt de gemeente ervoor dat de regels die horen bij de opsporing van strafbare feiten worden nageleefd.

  • 4.

    Bij beëindiging van de uitkering of voorziening op verzoek van de inwoner, onderzoekt de gemeente wat de reden is van de beëindiging. De gemeente gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

7.6.2 Voorkomen van fraude

De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke manier over rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen. Bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht kan de gemeente een waarschuwing geven of een boete opleggen. De gemeente heeft hiervoor beleidsregels opgesteld, die te vinden zijn op www.overheid.nl.

7.6.3 Privacy

  • 1.

    De gemeente stelt voor onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast richtlijnen op. Het gaat in ieder geval om richtlijnen voor de inzet van:

    • a.

      huisbezoeken;

    • b.

      buurtonderzoeken.

  • 2.

    De richtlijnen moeten ervoor zorgen dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privé­leven van inwoners plaatsvindt. De gemeente maakt de protocollen openbaar bekend.

  • 3.

    Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.

7.6.4 Toezichthouders

De gemeente kan een of meer ambtenaren aanwijzen die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd. Voor Wmo-hulp geldt dat de gemeente verplicht is toezichthouders aan te wijzen.

8. Klachten en bezwaar

De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.

8.1 Doelen klacht- en bezwaarprocedure

( Awb l Gemeentewet)

  • 1.

    De gemeente ziet een klacht of bezwaar als:

    • a.

      een stimulans om de hulpvraag van de inwoner nog eens te onderzoeken;

    • b.

      een middel voor de inwoner om zijn mening kenbaar te maken;

    • c.

      een mogelijkheid om de dienstverlening aan de inwoners te verbeteren;

    • d.

      een manier om een vertrouwensbreuk te herstellen; en

    • e.

      een middel om fouten bij de uitvoering van wettelijke taken te repareren.

  • 2.

    De inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend, krijgt de gelegenheid om zijn klacht of bezwaar mondeling toe te lichten. Dit gebeurt niet als het voor de gemeente overduidelijk is dat een mondelinge toelichting geen enkele zin heeft.

  • 3.

    De inwoner kan kritiek op de uitvoering van wettelijke taken door de gemeente uiten via een eenvoudige en effectieve klachten-­ en bezwaarprocedure.

  • 4.

    De gemeente zorgt ervoor dat klachten en bezwaren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijnen, worden afgehandeld.

  • 5.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend zich gehoord voelt.

8.2 Klachtenprocedure

( Awb l Gemeentewet)

  • 1.

    De inwoner kan een klacht indienen over:

    • a.

      het gedrag van bestuursorganen, bestuurders en medewerkers van de gemeente bij de uitvoering van hun taak;

    • b.

      over de manier waarop de gemeente meldingen en aanvragen heeft afgehandeld en waarop de gemeente voorzieningen en diensten heeft uitgevoerd.

  • 2.

    In de Awb, de klachtenregeling en de verordening die gaat over de behandeling van bezwaarschriften en klachten staan de regels die gelden voor het indienen van klachten.

8.3 Klachten over andere personen of organisaties

( Awb l Gemeentewet)

  • 1.

    De inwoner die een klacht heeft over het gedrag van een hulpverlenende persoon of organisatie die door de gemeente is ingehuurd, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld.

  • 2.

    De gemeente controleert of de klachtenregeling van hulpverlenende personen of organisaties die hulp verlenen op grond van een besluit van de gemeente, wordt nageleefd.

  • 3.

    Als de inwoner niet tevreden is over de manier waarop de klacht door de hulpverlenende persoon of organisatie is afgehandeld, kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente.

  • 4.

    De inwoner die geraakt is door geweld of ander strafbaar gedrag van personen of organisaties die die hulp verlenen op grond van een besluit van de gemeente, kan dit melden bij de gemeente. De gemeente bepaalt hoe die melding wordt behandeld.

8.4 Vertrouwenspersoon Jeugd

(Jeugdwet l Gemeentewet)

De inwoner die jeugdhulp krijgt kan voor een vertrouwenspersoon terecht bij het Advies- en Klachtbureau Jeugdzorg (AKJ). Deze vertrouwenspersoon kan de jongere, ouder of pleegouder op verzoek helpen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies­ en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).

8.5 Bezwaar

( Awb l Gemeentewet)

  • 1.

    Als de gemeente een besluit neemt, informeert de gemeente de inwoner over de manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen dat besluit.

  • 2.

    De inwoner die het niet eens is met een besluit dat is genomen op grond van de genoemde wetten en van deze verordening, kan daartegen binnen 6 weken bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de verordening die gaat over de behandeling van bezwaarschriften en klachten.

  • 3.

    Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt de gemeente telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De gemeente geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en kan leiden tot een heroverweging van het besluit.

9. Inwonerparticipatie

Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert, is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een cliëntenadviesraad is en is de taak van deze adviesraad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners met een beperking.

9.1 Inspraak van inwoners

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Gemeentewet)

  • 1.

    De gemeente kiest ervoor om inwoners inspraak te geven in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld. De regels van de Inspraakverordening gemeente Horst aan de Maas zijn daarop van toepassing, maar worden aangevuld met de regels in dit hoofdstuk.

  • 2.

    Inwoners kunnen inspraak hebben bij:

    • a.

      plannen voor beleid en regels;

    • b.

      de manier waarop de gemeente beleid en regels uitvoert.

  • 3.

    Inspraak houdt ook in het doen van voorstellen voor ander beleid, andere regels of een andere uitvoering.

  • 4.

    De gemeente kan inwoners op verschillende manieren inspraak geven:

    • a.

      via de cliëntenadviesraad;

    • b.

      door inwoners te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en bijeenkomsten;

    • c.

      door samen met inwoners een plan te ontwerpen;

    • d.

      op andere geschikte manieren.

  • 5.

    De gemeente kiest die vorm van inspraak die past bij het onderwerp en bij de groep waar het om gaat.

9.2 Cliëntenadviesraad

(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Gemeentewet)

9.2.1 Samenstelling en werkwijze

  • 1.

    De gemeente zet zich ervoor in dat er een cliëntenadviesraad is die een afspiegeling vormt van de verschillende groepen inwoners voor wie deze verordening iets regelt. Het doel van de gemeente om een cliëntenadviesraad in te stellen is om inwoners inspraak te geven in het beleid, de regels en de uitvoering daarvan.

  • 2.

    De leden van de cliëntenadviesraad kunnen kandidaten voordragen, deze mogen geen lid zijn van de gemeenteraad of raadscommissies van de gemeente Horst aan de Maas.

  • 3.

    De gemeente evalueert elk jaar ten minste één keer met de cliënten­adviesraad hoe de samenwerking gaat. Dan wordt ook besproken of de inspraak goed functioneert. De cliëntenadviesraad stuurt na afloop van dit overleg een verslag aan het college.

  • 4.

    De gemeente zorgt voor goede ondersteuning van de cliëntenadviesraad, bijvoorbeeld

    • a.

      een ambtelijk aanspreekpunt voor de cliëntenadviesraad te verzorgen.

    • b.

      een geschikte vergaderruimte;

    • c.

      voldoende informatie over plannen voor nieuw beleid;

    • d.

      voldoende tijd om advies over nieuw beleid te kunnen geven. De gemeente zorgt ervoor dat een plan voor nieuw beleid tijdig bij de cliëntenadviesraad ligt, zodat het gegeven advies nog van invloed kan zijn op het te nemen besluit;

    • e.

      Het college zorgt ervoor dat het standpunt van belanghebbenden in de beleidsontwikkeling zichtbaar wordt gemaakt en betrekt het advies van de cliëntenraad zichtbaar bij de besluitvorming. Als het college afwijkt van het advies van de cliëntenraad dan wordt dit bij het voorstel vermeld en een reden voor genoemd.

  • 5.

    De cliëntenadviesraad ontvangt een werkbudget in de vorm van een jaarlijkse subsidie. Om hiervoor in aanmerking te komen dienen zij (jaarlijks) een subsidieaanvraag in, waarbij voldaan moet worden aan de voorwaarden van de subsidieregeling Exploitatiesubsidie Ondersteuning & Zorg en het subsidiekader Samen werken aan Vitale Gemeenschappen.

9.2.2 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    De cliëntadviesraad geeft gevraagd en ongevraagd advies over plannen en beleid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad. De cliëntadviesraad kan ook advies geven over het geldende beleid.

  • 2.

    De cliëntadviesraad houdt zich niet bezig met individuele klachten en bezwaarschriften of met andere zaken over een bepaalde inwoner. Ook kan niet geadviseerd worden op het gebied van de gemeentelijke bedrijfsvoering en financiën.

9.3 Inspraak bij zorgaanbieders en leveranciers

(Jeugdwet l Wmo )

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten of producten, inspraak te geven en daarover regels te maken. Dat kan bijvoorbeeld door middel van een cliëntenraad of andere vormen van inspraak.

  • 2.

    De gemeente ziet erop toe dat de aanbieders van Wmo-hulp de regels over inspraak naleven. De gemeente overlegt regelmatig met deze aanbieders over de dienstverlening en onderzoekt jaarlijks hoe tevreden inwoners met de aanbieder zijn. Voor jeugdhulp is het toezicht op inspraak geregeld in de Jeugdwet. De Inspectie voor de Volksgezondheid ziet erop toe dat de aanbieder van jeugdhulp de regels uit de Jeugdwet naleeft.

10. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding

De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

10.1 Kwaliteit

(Jeugdwet l Wmo l Gemeentewet)

  • 1.

    Alle diensten en producten die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt moeten van dusdanige kwaliteit zijn, zodat het gewenste effect voor de inwoner wordt bereikt.

  • 2.

    De gemeente zorgt voor een goede prijs­kwaliteitverhouding door:

    • a.

      een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt dan voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder/leverancier; of

    • b.

      een reële prijs vast te stellen. Die geldt dan als ondergrens voor een inschrijving en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder/leverancier.

  • 3.

    De diensten en producten:

    • a.

      passen bij de behoefte van de inwoner;

    • b.

      zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

    • c.

      voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard;

    • d.

      worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd.

  • 4.

    De gemeente stelt de kwaliteitseisen vast en controleert of deze eisen door aanbieders en/of leveranciers worden nageleefd.

10.2 Inkoop en aanbesteding

(Jeugdwet l Wmo l Gemeentewet)

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening gegarandeerd is. Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij rekening houden met de voorwaarden uit regel 10.1 punt 2.

  • 2.

    Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij diensten en producten leveren tegen de door hen berekende kostprijs, zonder dat de kwaliteit en de levering in gevaar komen. Dit geldt ook als zij andere partijen inzetten voor het leveren van diensten en producten.

  • 3.

    De gemeente houdt zich bij het vaststellen van de prijzen aan de wettelijke regels met betrekking tot reële prijzen. Dat betekent dat de prijs voor een dienst ten minste wordt gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      kosten van beroepskrachten (cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden);

    • b.

      cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten;

    • c.

      overheadkosten; en

    • d.

      kosten voor indexering.

11. Van oud naar nieuw

In dit hoofdstuk wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.

11.1 Uitvoeringsregels

De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.

11.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

11.3 Intrekken oude verordeningen

  • 1.

    De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:

    • a.

      Verordening Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Horst aan de Maas;

    • b.

      Verordening cliëntenparticipatie Wmo, Wwb, Wsw en Wij;

    • c.

      Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas;

    • d.

      Verordening jeugdhulp gemeente Horst aan de Maas;

    • e.

      Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Horst aan de Maas;

    • f.

      Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2022 gemeente Horst aan de Maas;

    • g.

      Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2022 gemeente Horst aan de Maas;

    • h.

      Verordening Tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2022 gemeente Horst aan de Maas;

    • i.

      Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2022 gemeente Horst aan de Maas;

    • j.

      Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Horst aan de Maas.

  • 2.

    De volgende beleidsregels worden geacht te berusten op deze verordening:

    • a.

      Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • b.

      Beleidsregel inkomensondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • c.

      Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • d.

      Beleidsregel Parttime Ondernemen gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • e.

      Beleidsregel terug- en invordering gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • f.

      Beleidsregel verlagen uitkering in verband met woonsituatie en inkomsten uit commerciële verhuur Participatiewet gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • g.

      Beleidsregel voorzieningen Niet-uitkeringsgerechtigden gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • h.

      Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet Horst aan de Maas 2022;

    • i.

      Beleidsregels PeuterPlusProgramma en Voor- en Vroegschoolse Educatie gemeente Horst aan de Maas;

    • j.

      Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Horst aan de Maas;

    • k.

      Beleidsregels Wet inburgering 2021 gemeente Horst aan de Maas;

    • l.

      Beleidsplan schuldhulpverlening 2013 – 2016;

    • m.

      Beleidsregels Schuldhulpverlening 2013 -2016 Horst aan de Maas;

    • n.

      Beleidsplan handhaving Sociaal Domein gemeente Horst aan de Maas;

    • o.

      Besluit beschermd wonen en opvang gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • p.

      Beleidsregel landelijke toegankelijkheid beschermd wonen gemeente Horst aan de Maas 2022;

    • q.

      Beleidsregel landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang gemeente Horst aan de Maas 2022

11.4 Overgangsrecht

  • 1.

    Een voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na 1 januari 2025 doorlopen. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen.

  • 2.

    Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór 1 januari 2025 en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2025 geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van een van de in regel 11.3 genoemde ingetrokken verordeningen, past de gemeente die ingetrokken verordening toe. Maar als het besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.

11.5 Ingangsdatum en naam

  • 1.

    Deze verordening wordt genoemd: Verordening sociaal domein gemeente Horst aan de Maas.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2024.

De raad voornoemd,

De voorzitter,

drs. R.F.I. Palmen

De griffier,

mr. R.J.M. Poels

Begrippenlijst

Behorend bij de Verordening sociaal domein gemeente Horst aan de Maas.

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Deze begrippenlijst maakt in zijn geheel onderdeel uit van deze verordening.

Waarom deze begrippenlijst?

  • Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

  • Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, zodat hij zoveel mogelijk aansluit bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

  • Ook staan er voor de duidelijkheid enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

  • Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

Aanbieder(s): de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.

Aangepast vervoer: vervoer met een (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.

Aanvraag: een verzoek van een inwoner om een besluit te nemen.

Algemeen gebruikelijke voorziening(en): een voorziening die

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie; en

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Andere voorziening(en): een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of voorliggende voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.

Anw-uitkering: een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

Aow-leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.

Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in regel 9 van de Participatiewet, regel 37 van de IOAW en regel 37 van de IOAZ.

Armoedeval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.

Awb: Algemene wet bestuursrecht.

Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Basisschool: basisschool of school voor speciaal basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Benadelingsbedrag: netto bedrag dat ten onrechte aan bijstand is verstrekt of het bedrag dat belanghebbende onverantwoord heeft ingeteerd (te snel opmaken van eigen middelen) waardoor hij eerder een beroep dient te doen op bijstand.

Beperking(en): de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg dat er een belemmering is ontstaan in het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied. Bij leerlingenvervoer geldt dat de beperking het vervoer naar school belemmert.

Beslagvrije voet: het minimumbedrag dat moet overblijven om van te leven.

Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van regel 17, eerste lid, van de Participatiewet, regel 13, eerste lid, van de IOAW, regel 13, eerste lid, van de IOAZ, of regel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering, bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen (IOAZ). De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.

Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de eventuele aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).

Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een school voor speciaal basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere school voor speciaal basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.

DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.

Effect: het resultaat of doel.

Eigen kracht: eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.

Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij kan gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel zoals een deel-, leen- of lease-auto.

Financiële buffer: het vermogen boven de vermogensgrens uit artikel 34, lid 3 van de Participatiewet, dat past bij de leefsituatie. Vermogen is de waarde van geld en bezittingen.

Fraude: het (opzettelijk) verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Hierdoor wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.

Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. Onder gebruikelijke hulp kan ook gebruikelijke zorg vallen. Gebruikelijke zorg is de zorg die gezinsleden normaal aan elkaar geven binnen het huishouden, omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor dat huishouden.

Gedrag(en): het geheel van acties en reacties van een persoon.

Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas.

Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.

Geüniformeerde verplichtingen: de verplichtingen die een inwoner met een bijstandsuitkering heeft om werk te zoeken en te aanvaarden, of om mee te werken aan activiteiten om aan het werk te komen, zoals het volgen van een opleiding. Deze verplichtingen staan concreet opgesomd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Hulp:

  • -

    ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 36 van de IOAW en artikel 36 van de IOAZ;

  • -

    bijstand als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet;

  • -

    een uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ;

  • -

    inkomensondersteuning op grond van de artikelen 108, eerste lid, en 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

  • -

    maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo;

  • -

    jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • -

    schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; of

  • -

    een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school).

Hulp in natura: hulp of zorg die de gemeente voor de inwoner inzet.

Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.

  • -

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening (in natura of als Pgb).

  • -

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling die speciaal op de inwoner is afgestemd of bijzondere bijstand.

  • -

    Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.

  • -

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

Hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.

Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).

Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in regel 9.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.

Instelling(en): een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.

Inwoner(s): de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:

  • -

    Wmo-hulp, dan betreft het de ingezetene van de gemeente als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente meldt voor maatschappelijke opvang of hulp bij het (zelfstandig) wonen;

  • -

    jeugdhulp, dan betreft het de jeugdige die zijn woonplaats in de gemeente heeft op grond van artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • -

    schuldhulpverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente als ingezetene is ingeschreven.

  • -

    Voor de toepassing van de hoofdstukken 7 en 8 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Jeugdige: persoon die:

  • -

    de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

  • -

    de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

  • -

    de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan inwoners met een arbeidsbeperking, gericht op het vinden en behouden van werk.

Jongere(n): de minderjarige. Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.

Kind(eren): de minderjarige (0-18 jaar).

Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Als er meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.

Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.

Leverancier: de natuurlijke person of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.

Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

Mantelzorg : hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep

Mantelzorger(s): langdurig, vrijwillig en onbetaalde zorgverlening aan een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, (schoon)ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze zorg wordt niet-beroepsmatig verleend voor minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden.

Medewerker(s): de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.

Melding(en): het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.

Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de zorgaanbieder opstelt, waarin de afspraken staan over de invulling van de hulp die wordt gegeven. In het ondersteuningsplan wordt aangeven welke ondersteuning wordt geboden om de afgesproken resultaten te behalen

Oneigenlijk gebruik: gebruik maken van een voorziening, terwijl deze daar niet voor bedoeld is.

Openbaar Vervoer (ov): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.

Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.

Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.

Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.

Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd.

Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.

Pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp in kan kopen.

Pgb-budgetplan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het Pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.

PVT: het Participatieverklaringstraject als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering 2021;

Pw: Participatiewet.

Samenwerkingsverband:

  • 1.

    Voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of

  • 2.

    Voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Samenwonenden: degenen die een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

School: basisschool, school voor speciaal basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet (speciaal) onderwijs wordt gegeven.

School die bij het kind past: school voor openbaar of bijzonder onderwijs en die het soort onderwijs geeft dat het kind nodig heeft in verband met zijn geloof, talenten en mogelijkheden.

Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).

Speciaal onderwijs: onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Tegenprestatie: de activiteit zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Participatiewet en artikel 37 van de IOAW/IOAZ.

Uitkering(en): de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.

Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

UWV: Het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) is een Nederlandse overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van werknemersverzekeringen zoals de WW, WIA en Ziektewet.

Vaderschapsactie: een procedure die de biologische moeder van een kind instelt tegen een (vermoedelijke) vader, als een kind buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, en de biologische vader het kind niet heeft erkend. Deze procedure dient om alimentatie van de vader te kunnen ontvangen en schept geen familierechtelijke band tussen de vader en het kind.

Vergoeding(en): vergoeding van kosten. In het kader van leerlingenvervoer: de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.28 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.

Verslag: dit iseen document waarin de ondersteuningsbehoefte van volwassene, jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren. Het verslag wordt ook wel leefzorgplan genoemd voor Wmo en jeugdhulp.

Voorliggende voorziening(en): een algemene of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen. Het betreft een voorziening op grond van een andere regeling of van een andere organisatie. Gaat het om bijstand, dan wordt ermee bedoeld een voorziening als bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de Participatiewet.

Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs.

Voorziening(en): hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.

Werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie. Voor de Wsw doelgroep kan de inlener gezien worden als werkgever.

Werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever of waar de werkgever van plan is om een dienstverband aan te bieden.

Werkstage: persoonlijk verrichten van arbeid overwegend gericht op uitbreiden kennis en ervaring zonder geldelijke beloning.

Wet: de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet inburgering 2021, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Wet kinderopvang, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Gemeentewet of de Algemene wet bestuursrecht.

Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor personen jonger dan 21 jaar: het leeftijdsgebonden minimumloon op grond van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Wib: Wet inburgering 2021.

Wlz-instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6), dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.

Wvggz: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de normale dagelijkse activiteiten en het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.