Regeling vervalt per 30-04-2025

Openstellingsbesluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland houdende GLB | NSP openstelling en vaststelling subsidieplafond Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling Zeeland 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 19-02-2025 t/m 29-04-2025

Intitulé

Openstellingsbesluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland houdende GLB | NSP openstelling en vaststelling subsidieplafond Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling Zeeland 2025

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 17 december 2024, kenmerk 570343, houdende openstelling en vaststelling subsidieplafond Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling Zeeland 2025;

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

  • Overwegende dat voor verstrekking van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 6 ‘Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland een openstellingsperiode en een subsidieplafond dient te worden vastgesteld en nadere regels kunnen worden gesteld;

  • Gelet op hoofdstuk 1, artikel 1.2 en hoofdstuk 2, paragraaf 6 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland;

Besluiten:

  • I.

    Vast te stellen dat aanvragen voor het verstrekken van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 6 ‘Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland (hierna: de Verordening) kunnen worden ingediend met ingang van 19 februari 2025, 09.00 uur, tot en met 30 april 2025, 17.00 uur;

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode bedoeld onder I. vast te stellen op € 5.000.000,- welk bedrag voor 100% bestaat uit Europese middelen (ELFPO);

  • III.

    De volgende nadere regels vast te stellen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aansluiting op artikel 1 van de Verordening wordt in dit openstellingsbesluit verstaan onder:

  • a.

    Bedrijfsmiddelen: Bedrijfsmiddelen zijn zaken die worden gebruikt in een onderneming en die niet bestemd zijn voor verkoop. Deze zijn benodigd om producten te kunnen maken of diensten te kunnen verlenen. Bij bedrijfsmiddelen moet worden gedacht aan machines, transportmiddelen, gereedschappen, inventaris en dergelijke;

  • b.

    Duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

  • c.

    EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van Verordening 2021/2115;

  • d.

    Kennisinstelling:

    • I.

      In onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

    • II.

      Andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • III.

      Geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • a)

        Openbare instelling Openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

      • b)

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • IV.

      Onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

  • e.

    Ketenpartij: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

  • f.

    Landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd, of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

  • g.

    Operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van een EIP, die bestaan uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt en is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

  • h.

    Penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als de indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

  • i.

    Samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten. In het kader van dit openstellingsbesluit wordt daarbij bedoelt; samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid;

  • I.

    waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • j.

    Verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit.

  • k.

    Verordening: Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland.

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.6.1, eerste lid, en op basis van artikel 1,2, derde lid onder a van de Verordening kan subsidie alleen worden verstrekt voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan.

  • 2.

    Conform artikel 2.6.1, tweede lid, wordt subsidie uitsluitend verstrekt als het project betrekking heeft op ten minste één van de volgende doelen:

    • a.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • b.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • c.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen.

Artikel 3 Integraal gebiedsplan

Conform 2.6.2 van de Verordening bestaat een integraal gebiedsplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit openstellingsbesluit, uit minimaal één van de volgende activiteiten:

  • a.

    productieve investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2 van de Verordening;

  • b.

    niet productieve investeringen landbouw als bedoeld in artikel 2.3.1 van de Verordening;

  • c.

    niet productieve investeringen niet landbouw als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Verordening;

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisoverdracht als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a van de Verordening;

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.5.2 van de Verordening dienend aan de doelen van het gebiedsplan, of

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten.

Artikel 4 Aanvrager

Conform artikel 2.6.3, tweede lid van de Verordening wordt subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid van dit openstellingsbesluit verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

Artikel 5 Samenwerkingsverband

Conform artikel 2.6.4 van de Verordening bestaat een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4 van dit openstellingsbesluit tenminste uit twee actoren waarvan tenminste één actieve landbouwer.

Indien bijeenkomsten voor kennisoverdracht onderdeel uitmaken van het gebiedsplan, bestaat het samenwerkingsverband in aanvulling op het eerste lid ook uit tenminste één kennisaanbieder als bedoeld in artikel 2.10.2 van de Verordening.

Artikel 6 Aanvraagvereisten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 van de Verordening bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit openstellingsbesluit, conform artikel 2.6.5, tweede lid, van de Verordening een integraal gebiedsplan met:

  • a.

    Een beschrijving van de afbakening, analyse en uitdagingen van het gebied;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd;

  • c.

    aangetoond draagvlak uit het gebied;

  • d.

    een beschrijving van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het integrale gebiedsplan;

  • e.

    een beschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband;

  • f.

    een beschrijving van belanghebbenden en de relatie met de belanghebbenden bij het gebiedsplan;

  • g.

    een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang plaatsvindt gedurende het project;

  • h.

    een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten wordt gerapporteerd.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 van de Verordening wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit openstellingsbesluit, geweigerd indien:

  • a.

    de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaande samenwerking, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor de reeds bestaande samenwerking;

  • b.

    Indien de te beschikken subsidie bij verlening van het project lager is dan € 125.000,-.

Artikel 8 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Conform artikel 2.6.7 van de Verordening worden subsidiabele kosten, als bedoeld in artikel 1.8 van de Verordening, berekend op basis van artikel 1.9a van de Verordening.

  • 2.

    De loonkosten worden berekend op de wijze als aangegeven in het eerste lid, onder a, van artikel 1.9a van de Verordening.

Artikel 9 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 van de Verordening en conform artikel 2.6.8 van de Verordening komen kosten van investeringen van € 2.000.000,- of meer voor de aanleg of verbetering van infrastructuur, met uitzondering van investeringen in het watersysteem die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren, niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 10 Hoogte subsidie

  • 1.

    Conform artikel 2.6.9, tweede lid van de Verordening bedraagt de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit openstellingsbesluit:

    • a.

      40% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 3, onder a, van dit openstellingsbesluit;

    • b.

      100% van de kosten van investeringen, niet gericht op het watersysteem, als bedoeld in artikel 3, onder b, van dit openstellingsbesluit;

    • c.

      70% van de kosten voor investeringen, gericht op het watersysteem, als bedoeld in artikel 3, onder b, van dit openstellingsbesluit;

    • d.

      70% van de kosten voor investeringen, die alleen bijdragen aan waterkwantiteit, als bedoeld in artikel 3, onder c, van dit openstellingsbesluit;

    • e.

      100% van de kosten voor investeringen, die niet alleen bijdragen aan waterkwantiteit, als bedoeld in artikel 3, onder c, van dit openstellingsbesluit;

    • f.

      80% van de kosten voor kennisoverdrachtsactiviteiten als bedoeld in artikel 3, onder d, van dit openstellingsbesluit;

    • g.

      100% van de kosten voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling als bedoeld in artikel 3, onder e, van dit openstellingsbesluit;

    • h.

      100% van de kosten voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 3, onder f, van dit openstellingsbesluit;

    • i.

      100% van de kosten voor draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 3, onder g, van dit openstellingsbesluit.

  • 2.

    Conform artikel 2.6.9, derde lid van de Verordening bedraagt de subsidie voor de kosten, genoemd in het eerste lid, onder f tot en met i, maximaal 25% van de totale verstrekte subsidie.

Artikel 11 Arrangement

Op de subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit openstellingsbesluit zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Verordening van toepassing.

Artikel 12 Selectiecriteria

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit openstellingsbesluit, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, worden overeenkomstig artikel 2.6.10, tweede lid van de Verordening door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening beoordeeld en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

  • 1.

    Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen;

  • 2.

    Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen;

  • 3.

    Draagvlak voor het gebiedsplan;

  • 4.

    Effectiviteit van de activiteit;

  • 5.

    Efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

  • 6.

    Haalbaarheid van de activiteit;

  • 7.

    Mate van urgentie van de activiteit.

1. Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen;

De ambitie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Is het passend binnen provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies, -plannen en (beleids)programma’s en die van Waterschappen; denk aan bossenstrategie, PPLG, provinciale stikstofaanpak.

  • 2.

    Worden alle relevante (beleids)doelen meegenomen, welke wel en niet en is dit onderbouwd met data voor de verschillende indicatoren op de gebiedskaart? Denk aan: alleen of alle drie de doelen, biodiversiteit, milieu en/of klimaat; en wordt ook gekeken naar gezondheid, dierenwelzijn, sociaaleconomische versterking.

  • 3.

    Zijn er nieuwe elementen in de gebiedsprocessen en extra opbrengst?

  • 4.

    Wat zijn de ambities van de betrokken landbouwers? Het gebiedsplan moet de continuïteit van de landbouw borgen. Uit individuele bedrijfsplannen van landbouwers moet blijken dat voor het bedrijf een toekomstperspectief wordt gezien.

Score:

0 punten

zeer geringe ambitie. Is niet passend binnen het provinciale en/of gemeentelijke beleid.

1 punt

geringe ambitie. Het raakt één van de drie beleidsdoelen, maar de onderbouwing ontbreekt.

2 punten

matige ambitie. Het raakt één van de drie beleidsdoelen en dit is onderbouwd.

3 punten

voldoende ambitie. Het raakt twee van de drie beleidsdoelen en deze zijn voldoende onderbouwd.

4 punten

goede ambitie. Het raakt alle drie de beleidsdoelen en deze zijn goed onderbouwd.

5 punten

zeer goede ambitie. Er is zeer goed gekeken naar de diverse omgevingsvisies, - plannen en programma’s van overheden. Alle relevante (beleids)doelen zijn hierin meegenomen en onderbouwd met data. Daarbij zijn nieuwe elementen in de gebiedsprocessen benoemd. De ambitie van de betrokken landbouwer(s) is ook zeer goed onderbouwd.

2. Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen;

De diversiteit wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Nemen, naast landbouwers zelf, alle relevante gebiedspartijen deel zoals, overheden, natuur- en landschapsorganisaties en andere initiatieven? Denk aan een groep boeren in een gebied, boerenorganisatie, ZLTO of agrarisch collectief, Ketenpartners: erfbetreders, adviseurs, toeleveranciers, afnemers; Burgers met burgerinitiatieven.

  • 2.

    Steunen de overheden het gebiedsplan (ook financieel)? Is het gebiedsplan afgestemd met een betrokken gemeente en/of waterschap?

Score:

0 punten

zeer geringe diversiteit. Er wordt niet gescoord op bovengenoemde aspecten.

1 punt

geringe diversiteit. De diversiteit van partijen is gering. Er zijn twee verschillende soorten gebiedspartijen betrokkenen. Het gebiedsplan is niet afgestemd met overheden.

2 punten

Matige diversiteit. Er zijn drie verschillende soorten gebiedspartijen betrokkenen. Het gebiedsplan is niet afgestemd met overheden.

3 punten

voldoende diversiteit. Er zijn minimaal drie verschillende soorten gebiedspartijen betrokkenen en het gebiedsplan is voldoende afgestemd met overheden.

4 punten

goede diversiteit. Er zijn minimaal vier verschillende soorten gebiedspartijen betrokkenen en het gebiedsplan is voldoende afgestemd met overheden.

5 punten

zeer goede diversiteit. Naast landbouwers nemen alle relevante gebiedspartijen deel in de samenwerking. Er is steun vanuit alle relevante overheden voor het gebiedsplan.

3. Draagvlak voor het gebiedsplan;

Het draagvlak wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Zijn er in het gebied voldoende landbouwers die mee willen met het plan?

  • 2.

    Zijn er voldoende partijen die financieel bijdragen en zijn de financiële lasten evenredig verdeeld?

  • 3.

    Is draagvlak aangetoond door bijvoorbeeld intentieverklaringen?

Score:

0 punten

zeer gering draagvlak voor het gebiedsplan. Er is geen draagvlak voor het gebiedsplan

1 punt

gering draagvlak voor het gebiedsplan. Er is een beperkt aantal landbouwers wat deelneemt aan het gebiedsplan. Het draagvlak is niet aangetoond.

2 punten

matig draagvlak voor het gebiedsplan. Er is een beperkt aantal landbouwers wat deelneemt aan het gebiedsplan. Het draagvlak is niet voldoende aangetoond.

3 punten

voldoende draagvlak voor het gebiedsplan. Er zijn voldoende aantal landbouwers wat deelneemt aan het gebiedsplan. Het draagvlak is voldoende aangetoond.

4 punten

goed draagvlak voor het gebiedsplan. Er zijn voldoende aantal landbouwers wat deelneemt aan het gebiedsplan. Het draagvlak is voldoende aangetoond. De lasten worden financieel niet evenredig verdeeld.

5 punten

Heel veel draagvlak voor het gebiedsplan. Alle relevante partijen en voldoende landbouwers zijn betrokken. De lasten worden financieel evenredig verdeeld.

4. Effectiviteit van de activiteit;

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).

Een project dat bijdraagt aan zowel klimaat, water en biodiversiteit, zal hoger scoren dan een project dat enkel bijdraagt aan klimaat.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Zijn doelen voldoende concreet uitgedrukt?

  • 2.

    Zijn de gebiedsdoelen op de juiste wijze uitgewerkt naar activiteiten zoals investeringen, kennisoverdracht en bewustwording en samenwerking voor innovatie?

Score:

0 punten

zeer gering. Het effect van het project heeft geen effect op de doelen. En de activiteiten dragen niet bij aan het doel.

1 punt

gering. Het effect van het project heeft effect op slechts één van de doelen. En de activiteiten dragen beperkt bij aan het doel.

2 punten

matig. Het effect van het project heeft effect op slechts één van de doelen. En de activiteiten dragen voldoende bij aan het doel.

3 punten

voldoende. Het effect van het project heeft effect op twee van de doelen. En de activiteiten dragen voldoende bij aan de doelen.

4 punten

goed. Het effect van het project heeft effect op drie van de doelen. En de activiteiten dragen voldoende bij aan de doelen.

5 punten

zeer goed. Het effect van het project heeft effect op drie van de doelen. En de activiteiten dragen zeer goed bij aan de doelen.

5. Efficiëntie van de uitvoering van de activiteit

Gekeken wordt naar de input (geld, kennis, kunde, overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Heeft de penvoerder voldoende inhoudelijke en financiële expertise, draagvlak in het gebied en financiële draagkracht (of kan hij daar anderszins over beschikken)?

  • 2.

    Staan de kosten in de juiste verhouding tot de opbrengsten waaronder de proceskosten?

Score:

0 punten

zeer gering. Er wordt niet gescoord op bovengenoemde aspecten.

1 punt

gering. Het is niet bekend of de penvoerder voldoende inhoudelijke, financiële expertise, draagvlak in het gebied en financiële draagkracht heeft. De kosten staan niet in de juiste verhouding tot de opbrengsten.

2 punten

matig. De penvoerder heeft voldoende inhoudelijke en financiële expertise. Het draagvlak in het gebied en financiële draagkracht is niet aangetoond. De kosten staan niet in de juiste verhouding tot de opbrengsten.

3 punten

voldoende. De penvoerder heeft voldoende inhoudelijke en financiële expertise, draagvlak in het gebied en financiële draagkracht. De kosten staan niet voldoende in verhouding met de opbrengsten.

4 punten

goed. De penvoerder heeft voldoende inhoudelijke en financiële expertise. Het draagvlak in het gebied en financiële draagkracht is niet aangetoond. De kosten staan in de juiste verhouding tot de opbrengsten.

5 punten

zeer goed. De penvoerder heeft voldoende inhoudelijke en financiële expertise, draagvlak in het gebied en financiële draagkracht. De kosten staan in de juiste verhouding tot de opbrengsten.

6. Haalbaarheid van de activiteit

De haalbaarheid wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Is de samenwerking georganiseerd met een bestuurlijke stuurgroep voor de doelsturing en een uitvoeringsorganisatie met daarin tenminste zij die gebruikt gaan maken van de GLB-subsidie?

  • 2.

    Is er voorzien in de nodige flexibiliteit voor aanpassingen in de plannen, wat, waar, wie, hoeveel, wanneer?

  • 3.

    Is er voldoende ruimte voor een lerende aanpak?

  • 4.

    Wordt er gewerkt met risicoanalyses?

  • 5.

    Is er een plan voor structurele inbedding van de resultaten na afloop (waaronder beheer- en exploitatiekosten)?

  • 6.

    Worden, indien nodig, benodigde vergunningen verleend en past alles in de ruimtelijke ordening van het gebied?

Score:

0 punten

zeer gering. Er wordt niet gescoord op bovengenoemde aspecten.

1 punt

gering. Bij matige score op minimaal één van deze bovengenoemde aspecten.

2 punten

matig. Bij zwakke score op minimaal twee van deze bovengenoemde aspecten.

3 punten

voldoende. Bij een voldoende score op minimaal drie van de bovengenoemde aspecten.

4 punten

goed. Bij een goede score op minimaal vier van deze bovengenoemde aspecten.

5 punten

zeer goed. Bij een zeer goede score op alle bovengenoemde aspecten. Alle randvoorwaarden zijn in beeld gebracht en vertaald naar (beheer)maatregelen van een hoge kwaliteit, het samenwerkingsverband is goed en past in de ruimtelijke ordening van het gebied.

7. Mate van urgentie van de activiteit

De urgentie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar het volgende aspect:

  • 1.

    Is in de regio, het gebied sprake van een noodzakelijke opgave voor de doelen klimaat, water en biodiversiteit, die voor een zekere termijn opgepakt moet worden.

Score:

0 punten

zeer gering. Indien er sprake is van een opgave die op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijk is, maar die op grond van die plannen pas op zeer lange termijn aangepakt hoeft te worden, dat wil zeggen na 2030

1 punt

gering. Indien er sprake is van een opgave die op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijk is, maar die op grond van die plannen pas op langere termijn aangepakt hoeft te worden, dat wil zeggen in 2030.

2 punten

matig. Indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen en die op grond van die plannen binnen afzienbare termijn aangepakt moet worden, dat wil zeggen in 2029.

3 punten

voldoende. Indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen en die op grond van die plannen op relatief korte termijn aangepakt moet worden, dat wil zeggen in 2028.

4 punten

hoog. Indien er sprake is van een op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen snel aangepakt moet worden, dat wil zeggen in 2027.

5 punten

zeer hoog. Indien er sprake is van een op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijk opgave, die op grond van die plannen onmiddellijk aangepakt moet worden, docht uiterlijk 2026.

Artikel 13 Wegingsfactoren en rangschikking

Na sluiting van de openstellingstermijn worden aanvragen beoordeeld op basis van de in artikel 12, van dit openstellingsbesluit, genoemde selectiecriteria en gerangschikt op volgorde van het aantal toegekende punten, waarbij:

  • 1.

    Het puntentotaal per project samengesteld wordt uit de te behalen punten op basis van deze methodiek:

    • I.

      Het criterium bedoeld in artikel 12, eerste lid (ambitie) heeft een wegingsfactor 2.

    • II.

      Het criterium bedoeld in artikel 12, tweede lid (diversiteit) heeft een wegingsfactor 2.

    • III.

      Het criterium bedoeld in artikel 12, derde lid (draagvlak) heeft een wegingsfactor 2.

    • IV.

      Het criterium bedoeld in artikel 12 vierde lid (effectiviteit) heeft een wegingsfactor 2.

    • V.

      Het criterium bedoeld in artikel 12, vijfde lid (efficiëntie) heeft een wegingsfactor 1.

    • VI.

      Het criterium bedoeld in artikel 12, zesde lid (haalbaarheid) heeft een wegingsfactor 1.

    • VII.

      Het criterium bedoeld in artikel 12, zevende lid (urgentie) heeft een wegingsfactor 1.

  • 2.

    Er maximaal 55 punten behaald kunnen worden:

    Criterium

    Punten (max)

    Weging

    TOTAAL

    Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen

    5

    2

    10

    Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen

    5

    2

    10

    Draagvlak voor het gebiedsplan

    5

    2

    10

    Effectiviteit van de activiteit

    5

    2

    10

    Efficiëntie van uitvoering van de activiteit

    5

    1

    5

    Haalbaarheid van de activiteit

    5

    1

    5

    Mate van urgentie van de activiteit

    5

    1

    5

    TOTAAL

     
     

    55

  • 3.

    Een aanvraag voor subsidie in aanmerking komt indien deze aanvraag minimaal 60% (33 punten) van het totaal aantal te behalen punten behaalt.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten het subsidieplafond verdelen op de volgorde van de rangschikking als bedoeld artikel 1.12, eerste lid, onder b van de Verordening.

Artikel 14 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt voor 30 juni 2028 uit te voeren.

  • 2.

    Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij tot uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2028.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste en derde lid is de subsidieontvanger verplicht om binnen 13 weken na einddatum van het project zoals genoemd in de subsidiebeschikking de vaststelling in te dienen doch uiterlijk 1 april 2029.

  • 4.

    Indien de periode van de uitvoering van het project meer dan 12 maanden bedraagt is de aanvrager verplicht één keer per jaar een voortgangsverslag over te leggen.

  • 5.

    Conform artikel 2.6.12 van de Verordening bevat een voortgangsverslag, deelbetalingsverzoek of inhoudelijk verslag, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18, 1.20 en 1.21 van de Verordening, tevens een opgave van de gerealiseerde resultaten.

  • 6.

    Onverminderd artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger conform artikel 2.6.11 van de Verordening verplicht om de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115 en andere geëigende netwerken.

Artikel 15 Bevoorschotting, voortgangsverslagen en deelbetalingen

  • 1.

    Overeenkomstig artikel 1.17 van de Verordening wordt bij verlening van de subsidie ambtshalve een voorschot verstrekt ter hoogte van 50% van de verleende subsidie.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vierde lid, van de Verordening kan een aanvraag om een deelbetaling worden gedaan indien deze betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de Verordening kan een subsidieontvanger maximaal 1 keer per jaar een verzoek tot deelbetaling indienen.

  • 4.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vijfde lid, van de Verordening kunnen voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 van de Verordening en deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18 eerste lid van de Verordening tezamen niet meer bedragen dan 90% van de verleende subsidie.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 17 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB | NSP Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling Zeeland 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland in de vergadering van 17 december 2024.

H.M. de Jonge, voorzitter

Drs. M.C.J. Franken, secretaris

Bijlage 1 Toelichting bij het Openstellingsbesluit ‘Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling Zeeland 2025’

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Zeeland.

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 6 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de interventie Samenwerking integrale gebiedsaanpak – opengesteld. De artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.12 van paragraaf 6 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene bepalingen uit hoofdstuk 1 en slotbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening ook van toepassing op een aanvraag.

Algemeen

Met deze maatregel worden agrariërs en andere gebiedspartners uitgenodigd en gefaciliteerd om met elkaar een integraal gebiedsplan uit te voeren, ter versterking van de doelen op het gebied van klimaat, water en biodiversiteit. De verwachting is dat door de partners in het gebied zelf aan het roer te zetten in de versterking van hun gebied op de doelen klimaat, water en biodiversiteit, sneller verbetering in het gebied wordt gerealiseerd dan wanneer individuele gebiedspartners afzonderlijk acties aanvragen en uitvoeren, of wanneer van bovenaf regels worden opgelegd. Door deze aanpak worden agrarisch ondernemers en andere gebiedspartijen uitgedaagd om de kansen in hun gebied echt in kaart te brengen en vervolgens gezamenlijk acties te bedenken en uit te voeren om het te versterken.

Een samenwerkingsverband in een afgebakend gebied kan van deze provinciale GLB-interventie gebruik maken. Met als partijen in elk geval landbouwers, maar voor de hand liggen voorts overheden als gemeente en waterschap, natuur- en landschapsorganisaties en andere organisaties en personen.

Doelen

In artikel 2 van dit openstellingsbesluit is bepaald dat het project een bijdrage moet leveren aan één van de volgende doelen:

  • a.

    bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

  • b.

    bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

  • c.

    bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen.

De NSP-adviescommissie beoordeeld als uitwerking van de in artikel 2, onder 2, van dit openstellingsbesluit genoemde doelen in welke mate het project bijdraagt aan de doelen uit hoofdstuk 3.1 t/m 3.4 van het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030 van de Provincie Zeeland.

  • Het bevorderen van de transitie naar een volhoudbare landbouw (hoofdstuk 3.1);

  • het bevorderen van de biodiversiteit (hoofdstuk 3.2);

  • Het realiseren van de klimaatopgave uit het klimaatakkoord voor landbouw, landgebruik en natuur (hoofdstuk 3.3);

  • Samen het verschil maken in het landelijk gebied (hoofdstuk 3.4).

Netwerkregisseurs Provincie Zeeland

In een aantal gebieden in de provincie Zeeland is er een netwerkregisseur. De netwerkregisseur kent het gebied goed en begeleid gebiedspartijen bij samenwerking. Als het gebiedsplan betrekking heeft op één van onderstaande gebieden is het advies om contact op te nemen met de netwerkregisseur.

afbeelding binnen de regeling

Gebied

Naam

Contactgegevens

Noordwest Walcheren

Nathalie de Visser

E-mail: njg.de.visser@zeeland.nl

Telefoonnr.: +31 6 25726687

Schouwen-West

Korine Hengst

E-mail: k.hengst@zeeland.nl

Telefoonnr.: +31 6 55484513

Veerse Meer gebied

Stella van Uffelen

E-mail: sp.van.uffelen@zeeland.nl

Telefoonnr.: +31 6 52756222

Grenspark Groot Saeftinghe

Richard Rozemeijer

E-mail: rj.rozemeijer@zeeland.nl

Telefoonnr.: +31 6 52401409

North Sea Port District

Lea Krijger

E-mail: lf.krijger@zeeland.nl

Telefoonnr.: +31 6 55484459

Aanvraagprocedureenbenodigdedocumenten

Om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van dit openstellingsbesluit moet er een subsidie aanvraag worden ingediend via het online portal van RVO. De link naar het online aanvraagportal wordt enkele dagen voor de openstelling bekend gemaakt via de website van de provincie Zeeland. Om uw aanvraag te kunnen doen is E-herkenning 3 benodigd.

Bij de aanvraag moeten verschillende verplichte bijlagen worden meegestuurd, waaronder het volledig ingevulde format projectplan, een volledig ingevuld format begroting en een onderbouwing van de kosten. Daarnaast kunnen er één of meerdere bijlagen verplicht zijn in uw situatie, zoals een volledig ingevulde MKB-verklaring, een de-minimis steunverklaring of een vergunning, indien deze noodzakelijk is voor het uitvoeren van het project.

Indien de uitvoering van uw project langer duurt dan één jaar is het verplicht om een jaarlijks voortgangsverslag in te dienen. Daarbij geldt de verplichting om te rapporteren over het gerealiseerde en eventueel nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren en indien van toepassing; het gerealiseerde en eventueel nog te verwachten aandeel GVE’s vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn. Daarnaast is het ook mogelijk om maximaal één deelbetalingsverzoek per jaar in te dienen. Na afronding van het project is er 13 weken de tijd om een vaststellingsverzoek in te dienen in het online portal, welke eisen daaraan worden gesteld is afhankelijk van het toegekende subsidiebedrag. De mogelijke arrangementen staan in de toelichting van artikel 11 uitgewerkt.

Artikel 2 Subsidiabeleactiviteit

Subsidie is beschikbaar voor de uitvoering van het gebiedsplan. Een gebiedsplan is primair gericht op de volgende drie Europese doelen:

Doel

Beschrijving

SO4

Klimaat: Lagere broeikasgasemissies en grotere koolstofvastlegging; Lagere ecologische, economische schade en waterkwantiteit (klimaatadaptatie).

SO5

Natuurlijke hulpbronnen: Betere chemische en biologische waterkwaliteit; Landbouwbodems (bodemkwaliteit): naar een sterkere natuurlijke weerbaarheid en waterleverend vermogen van de bodem; Betere luchtkwaliteit (terugdringen emissies van stikstof, geurstoffen en fijnstof)

SO6

Biodiversiteit en cultuurhistorisch landschap: Meer en herstel biodiversiteit (soorten en habitatten en daarmee ook landschappen) in landbouwgebieden, door middel van verandering in bedrijfsvoering; Landbouw zo ingericht dat ecosysteemdiensten (producerende en regulerende) geleverd kunnen worden; Instandhouding en herstel van (cultuur)landschappen.

Een gebiedsplan kan vrij worden ingevuld binnen de kaders van dit openstellingsbesluit. Elk gebied kan een eigen plan op maat maken. Deze regeling Samenwerking Integrale Gebiedsontwikkeling biedt gebieden de mogelijkheid van een budget waar allerlei verschillende activiteiten uit betaald kunnen worden. Het subsidieaandeel mag niet meer zijn dan 25% van de totaal verstrekte subsidie voor de uitvoering, het proces, van het gebiedsplan. De Europese Commissie stelt dat tenminste 75% naar investeringen moet gaan.

Voorop staat dat in gebiedsplannen de gebiedskoers zich integraal richt op de Europese doelen voor klimaat, water en bodem en biodiversiteit natuur, verduurzaming van de landbouw en aansluit bij het beleid van provincie, waterschap en gemeenten, rekening houdend met Nationale programma’s zoals het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Daarom zullen desbetreffende overheden direct betrokken zijn bij de gebiedskoers, de doelen van het gebiedsplan en mogelijk zelf partner zijn in het samenwerkingsverband in het specifieke gebied.

Het integrale gebiedsplan hoeft zich ook niet te beperken tot het GLB. Voorstelbaar is dat er een groter gebiedsplan is waarbij het GLB-aandeel één van de onderdelen is in de instrumentenkoffer en in de dekking van de kosten. Plannen die provincies, waterschappen, gemeenten, boerenorganisaties hebben buiten het GLB gebruikmakend van andere regelingen en financieringsbronnen zoals omgevingsplannen, NPLG, DAW kunnen in samenhang met het GLB worden ingezet. Stapeling, paraplu financiering behoort tot de mogelijkheden zolang er niet twee of meermalen subsidie wordt verstrekt voor dezelfde activiteit. Zorgvuldigheid is hierbij van belang.

Deze regeling Uitvoering van Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling is een breed samenbindend instrument met subsidie voor investeringen en open van opzet. Het gebiedsplan kan allesomvattend zijn maar hoeft niet. Tegelijk gaat het om focus en wat realistisch haalbaar is met het oog op de beschikbare subsidiabele investeringsmogelijkheden bij uitvoering van het gebiedsplan.

Artikel 3 Integraalgebiedsplan

De uitvoering van het gebiedsplan kan bestaan uit de volgende subsidiabele activiteiten:

Investeringen voor de uitvoering van het gebiedsplan waaronder:

Management voor de uitvoering van het gebiedsplan, waaronder:

  • a.

    productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn met 40% steunpercentage

  • b.

    niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven met 100% steunpercentage t.b.v. het watersysteem geldt 70% steunpercentage

  • c.

    niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven met 100% steunpercentage t.b.v. het watersysteem geldt 70% steunpercentage

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisoverdracht met 80% steunpercentage

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling met 100% steunpercentage;

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties met 100% steunpercentage;

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten met 100% steunpercentage

Voorbeelden van subsidiabele kosten per onderdeel zoals hierboven genoemd:

  • a.

    Productieveinvesteringengroen- blauwendierenwelzijn

    investeringen in bedrijfsmiddelen met een effect op de economische bedrijfsvoering en gericht op de doelen water, biodiversiteit en biologische bestrijding, energie en klimaat, veehouderij en precisielandbouw. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regelbare drainage, agroforestry, elektrische machines of werktuigen, vergistingsinstallaties en mestverwerkingssystemen, emissiearme vloeren of precisiebemesting.

  • b.

    Nietproductieveinvesteringen op landbouwbedrijven

    investeringen op landbouwgrond die geen invloed hebben op de economische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld op het gebied van watergebruik/beheer, investeringen voor het aanleggen van een bloemrijke rand, de aanleg van voorzieningen (o.a. plas-dras) voor weidevogelbeheer, de aanleg van landschapselementen, de aanleg van kruidenrijk grasland, de aanleg van greppels ten behoeve van waterkwaliteit of natuurvriendelijke oevers en plasdras sloten. Meer concreet kan hierbij gedacht worden aan herstel en aanleg singels, houtwallen, heggen, hagen, bosjes, solitaire bomen, pingo’s, dobben en drenkpoelen, herstel en aanleg van akkerranden, struweelranden, vogelakkers, natuurvriendelijke oevers en herstel beplanting agrarische erven. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet-productieve investeringen landbouw niet per definitie onder de beheerkosten via het ANLb gaan vallen. Daarnaast kunnen de investeringen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.

  • c.

    Nietproductieveinvesteringen op niet-landbouwbedrijven

    investeringen buiten landbouwgrond die geen invloed hebben op de economische bedrijfsvoering en gericht zijn op het uitvoeren van herstelmaatregelen en (grootschalige) inrichting van gebieden die bijdragen aan verbetering van de waterhuishouding, natuur, klimaatmitigatie en -adaptatie en biodiversiteit, investeringen in waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon, herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers.

De onderdelen a t/m c bedragen minimaal 75% van de totale subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan.

  • d.

    Kennisoverdracht

    activiteiten voor het delen van kennis en ervaring met groepen landbouwers, dit kunnen trainingen, workshops, coachingsactiviteiten, voorlichtingsacties of demonstraties zijn. Hierbij kan verder gedacht worden aan bewustwording en educatie over kringlooplandbouw en toekomstig boeren. Bijeenkomsten om te leren samenwerken met alle partijen in het gebied vanuit de gedachten doelsturing en gezamenlijk eigenaarschap, wat zijn de doelen en opgaven in het eigen gebied en hoe kan draagvlak vergroot worden? Leren wat datagedreven werken is en participatieve monitoring met bijvoorbeeld citizen science sensoring.

  • e.

    Voorbereidingenuitvoering van ruilverkaveling

    voor kavelruil/ruilverkaveling geldt dat kosten voor de voorbereiding (analyse) en kosten voor de uitvoering (transactie, bijvoorbeeld notariskosten) voor subsidie in aanmerking komen.

  • f.

    Ontwikkelenenbeproeven van innovaties

    activiteiten voor het ontwikkelen, doorontwikkelen, beproeven of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten dienend aan de doelen van het gebiedsplan. Hierbij kan gedacht worden aan het sluiten van kringlopen met een groep van landbouwbedrijven, ketenbenadering waaronder korte ketens, de omslag naar produceren voor biobased bouwen en promoten van de boer-burger dialoog.

  • g.

    Draagvlakontwikkelingensamenwerkingsactiviteiten

    activiteiten voor het vinden van partners en gezamenlijk opzetten en voeren van het gebiedsproces waarbij overleg en afstemming onderdeel kan zijn; proces- en projectmanagement.

Onderdelen d t/m g bedragen maximaal 25% van de totale subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan. Tezamen vormen deze onderdelen het management voor de uitvoering van het gebiedsplan. Daarbij kan meer algemeen gedacht worden aan kosten voor de penvoerder, inzet van personeel, om de samenwerking en administratie te organiseren. De penvoerder zou een gemeente kunnen zijn maar ook een waterschap, een krachtig agrarisch collectief of een grote natuur of landschapsorganisatie. Of elk andere organisatie of entiteit.

Artikel 4 Aanvrager

De subsidie voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan kan worden aangevraagd door de penvoerder van het samenwerkingsverband dat het gebiedsplan gaat uitvoeren. De penvoerder moet gemachtigd zijn door alle deelnemers om het plan uit te voeren. Alle partners in het samenwerkingsverband zijn medebegunstigden van de subsidie.

Artikel 5 Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband kan bestaan uit meerdere partijen waarin minimaal één landbouwer vertegenwoordigd is en minimaal één van de volgende partijen:

  • grondeigenaren,

  • grondgebruikers,

  • landbouworganisaties,

  • natuur- en landschapsorganisaties,

  • provincies,

  • waterschappen,

  • gemeenten, en

  • overige natuurlijke- of rechtspersonen.

In gebieden kunnen processen lopen die echter niet altijd het kenmerk van gezamenlijk eigenaarschap dragen. Soms zijn niet alle overheden aan boord, soms ontbreekt het aan een groep boeren die zich betrokken voelen. Plannen van natuur- en landschapsorganisaties en burgerinitiatieven zijn af en toe in uitvoering zonder betrokkenheid van boeren of overheid.

Optreden als één overheid is belangrijk om het vertrouwen van burgers en bedrijven in de overheid voldoende sterk te maken. Overheidspartijen kunnen deelnemer zijn van het samenwerkingsverband of ervoor kiezen om de rol van toezicht houden op de doelen en resultaten van het gebiedsplan op zich te nemen. Het is goed voorstelbaar dat een gemeente of waterschap de penvoerdersrol neemt. Het staat een gebied vrij om voor een andere penvoerder te kiezen.

Voor boeren is het toekomstperspectief dat na het doen van de investeringen het beheer uiteindelijk terecht komt in de nieuwe ANLb contracten in de volgende GLB-programmaperiode. Verbreding van doelen, verzwaring van bepaald beheer en meer areaal.

Governance van het samenwerkingsverband

Wat in de praktijk goed blijkt te werken is een governance met een stuurgroep en uitvoeringsorganisatie waarbij de penvoerder faciliteert en regisseert. In stappen kan gewerkt worden van een intentieverklaring, naar een samenwerkingsovereenkomst, uitvoeringsorganisatie en programmabegroting. Elke stap heeft een eigen doorlooptijd nodig.

Deze regeling gaat uit van een penvoerder die juridisch de eindverantwoordelijkheid kan dragen voor het samenwerkingsverband met de verschillende partijen. Omdat de penvoerder zorg draagt voor uitvoering van de afspraken die de stuurgroep van het samenwerkingsverband maakt, welke doelen, welke middelen, wie krijgt wat, ontzorgt de penvoerder het gehele gezelschap waarvan de partners anders ieder voor zich een aanvraag doen, niet weten of ze succes hebben en zelf de projectadministratie moet doen.

Artikel 6 Aanvraagvereisten

Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een gebiedsplan bevat als bijlage een integraal gebiedsplan met:

  • 1.

    Een beschrijving van het gebied zoals afbakening, analyse en de uitdagingen. Uit de analyse moet in ieder geval blijken dat de samenwerking op gebiedsniveau en het integraal oppakken van de gebiedsuitdagingen meerwaarde biedt t.o.v. losstaande projecten;

  • 2.

    Een uitwerking van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd en hoe die bijdragen aan de doelen klimaat, milieu en biodiversiteit en aan de in het plan beschreven uitdagingen in het gebied;

  • 3.

    Aangetoonde draagvlak uit het gebied (bijvoorbeeld door een financiële bijdrage);

  • 4.

    Een beschrijving van de stakeholders en de relatie met in ieder geval de provincie en waterschappen.

  • 5.

    Een beschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband (met interne procedures) dat hieraan effectief uitvoering kan geven, zoals taken, interne procedures en de inbreng van de deelnemers met hun kwaliteiten.

  • 6.

    Een beschrijving van in hoeverre de verschillende belangen uit het gebied goed zijn vertegenwoordigd.

  • 7.

    Een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang plaatsvindt gedurende het project;

  • 8.

    Een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten wordt gerapporteerd.

De aanvraag bevat als bijlage tevens een samenwerkingsovereenkomst (bij voorbereiding van het gebiedsplan en samenwerking gaat het om intentieverklaringen van beoogde partijen):

  • de rolverdeling en juridische verantwoordelijkheden tussen de gebiedspartners vastgelegd.

  • welke gebiedspartner namens alle partijen zal optreden als aanvrager (leadpartner). De leadpartner treedt op als contactorganisatie richting de subsidieverstrekker en de bevoegde controleautoriteiten. De leadpartner is tevens verantwoordelijk voor de inrichting van de projectadministratie en het rapporteren over de voortgang van het project conform de voorwaarden zoals gesteld door subsidieverstrekker. Controle van deze projectadministratie zal worden uitgevoerd door de bevoegde controleautoriteiten.

De aanvraag bevat als bijlage een begroting op basis van een ingevuld rekenformulier in Excel (zie format op website)

  • De begroting en financiering van de activiteiten, waaronder de kosten die verband houden met investeringen en alle aspecten van de samenwerking.

Artikel 7 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden zoals beschreven in artikel 1.5 en 2.5.8 van de Verordening zijn hier van toepassing en onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in provincie Zeeland, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van provincie Zeeland, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Zeeland dienen;

  • d.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • j.

    De aanvraag wordt gedaan door een reeds bestand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Artikel 8 Subsidiabelekosten

Kosten zijn subsidiabel wanneer deze bestaan uit:

  • Loonkosten

  • Kosten eigen arbeid

  • Bijdragen in natura

  • Afschrijvingskosten

  • Overige kosten (kosten derden)

Kosten die voor subsidie in aanmerking komen zijn berekend volgens de methode voor werkelijke kosten, zie hiervoor artikel 1.9a, onder 1, sub a, van de Verordening.

Artikel 10 Hoogtesubsidie

Voor de uitvoering van gebiedsplannen kan per opgenomen activiteit een ander subsidiepercentage van toepassing zijn.

De subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan kan bestaan uit:

  • Productieve investeringen waarvoor 40% subsidie geldt, en

  • Niet productieve investeringen waarvoor 100% subsidie geldt.

    Als niet productieve investeringen betrekking hebben op het watersysteem en gedaan worden door landbouwers of wanneer deze alleen betrekking hebben op waterkwantiteit, geldt 70% subsidie.

Bovenvermelde onderdelen maken tezamen minimaal 75% van de subsidie uit.

Verder kan een gebiedsplan voor maximaal 25% bestaan uit management:

  • Kennisoverdrachtactiviteiten waarvoor 80% subsidie geldt;

  • 100% subsidie voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • 100% subsidie voor het uitwerken en testen van innovatieve concepten, en

  • 100% subsidie voor draagvlakontwikkeling en het proces van samenwerking.

Bovenvermelde onderdelen maken tezamen maximaal 25% van de subsidie uit.

Artikel 11 Arrangementen

Voor de verantwoording van de subsidie voor de uitvoering van een gebiedsplan geldt dat alle kosten waarvoor subsidie is verleend verantwoord moeten worden aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag conform arrangement 3 uit de Verordening. In feite vindt de verantwoording van de subsidie plaats op basis van daadwerkelijk gerealiseerde kosten.

Artikel 12 Selectiecriteria

Criteria voor het selecteren van subsidieaanvragen voor de uitvoering van een gebiedsplan:

  • 1.

    Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen;

  • 2.

    Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen;

  • 3.

    Draagvlak voor het gebiedsplan;

  • 4.

    Effectiviteit van de activiteit;

  • 5.

    Efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

  • 6.

    Haalbaarheid van de activiteit;

  • 7.

    Mate van urgentie van de activiteit.

Een gebiedsplan komt tot stand door integraal te werken, dat is de kerngedachte van deze maatregel Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling. Hiermee wordt bedoeld dat de aanpak integraal moet zijn waarbij de mate van integraliteit toe kan nemen wanneer de diversiteit aan doelen waar het gebiedsplan over gaat hoger is, wanneer de diversiteit aan gebiedspartners betrokken bij het gebiedsplan hoger is en wanneer de diversiteit aan voorgenomen en begrote maatregelen en activiteiten in het gebiedsplan hoger is. De integraliteit wordt getoetst aan de hand van bovenstaande criteria over ambitie, diversiteit van betrokken partijen en effectiviteit van activiteiten.

Een gebiedspartij kan een individu zijn of een groep met dezelfde bedrijfsvoering. Als er meerdere landbouwers betrokken zijn wordt dit gezien als één soort gebiedspartij.

Artikel 13 WegingsfactorenenRangschikking

Voor de rangschikking van alle aanvragen geldt dat een individuele aanvraag minimaal 60% van de maximaal te behalen score moet halen.

Er is sprake van een tender binnen deze openstelling. Voor de selectie van de gebiedsplannen die voor subsidie in aanmerking komen, is een adviescommissie samengesteld. Aanvragen worden gescoord aan de hand van selectiecriteria en vervolgens gerangschikt. Alleen de aanvragen met de minimumscore of hoger komen voor subsidie in aanmerking, voor zover het binnen het opengestelde plafond past.

De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de adviescommissie aan de aanvraag toekent. Voor elke aanvraag geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van de maximum aantal te behalen punten). Indien een aanvraag minder dan 33 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle aanvragen onderling te vergelijken en de beste aanvragen uit het totaalaanbod te kunnen selecteren. Puntenscores worden niet afgerond.

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde:

  • 1.

    Effectiviteit van de activiteit;

  • 2.

    Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen;

  • 3.

    Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen;

  • 4.

    Draagvlak voor het gebiedsplan;

  • 5.

    Efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

  • 6.

    Haalbaarheid van de activiteit;

  • 7.

    Mate van urgentie van de activiteit.

Als van de twee gelijk scorende aanvragen aanvraag 1 bijvoorbeeld 4 punten op effectiviteit heeft gescoord en aanvraag 2 3 punten, dan wordt de aanvraag 1 hoger gerankt dan aanvraag 2, ondanks de overall gelijke score van aanvraag 1 en 2.

Indien de aanvragen in het geheel een gelijk aantal punten hebben behaald, dus ook op de afzonderlijke selectiecriteria, dan wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening.

Artikel 14 Verplichtingen

Naast de verplichtingen die in artikel 14 worden genoemd, gelden ook de algemene verplichtingen uit artikel 1.15 van de Verordening. Dit betreft de navolgende verplichtingen:

  • 1.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten zodra aannemelijk is dat:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b.

      niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3.

    De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het materiaal, bedoeld in bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van Gedeputeerde Staten ter beschikking te stellen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129;

    • c.

      in geval van investeringen in roerende en onroerende zaken de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling ten minste gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, bij Gedeputeerde Staten te melden:

      • I.

        vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt, of

      • II.

        vervreemding van grond waarop activiteiten betrekking hebben waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 4.

    De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder, voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a.

      de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten in het project zijn gemaakt en betaald; en

    • d.

      indien loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5.

    De administratie wordt ten minste vijf jaar na de subsidievaststelling bewaard.

  • 6.

    In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Communicatieverplichting

Aansluiting op het Nationale (Netwerk platteland) en Europese EIP netwerk draagt ertoe bij dat samenwerkingsverbanden gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt effectievere en innovatieve gebiedsplannen in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen.

De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken. Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

  • Groen Kennisnet*

  • EIP-netwerk ** als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr. 2021/2115.

Artikel 15 Bevoorschotting, voortgangsverslagenendeelbetalingen

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling (in geval van subsidie voor de uitvoering van gebiedsplannen) gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het gebiedsplan en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

Mogelijketoepassing BIBOB-onderzoek

Wanneer u subsidie aanvraagt kan de Provincie Zeeland gebruik maken van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (Bibob). Deze wet dient te voorkomen dat de provincie criminele activiteit(en) faciliteert door subsidie te verlenen.

Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd. Het onderzoek bestaat uit een uitgebreide vragenlijst die u moet invullen.

https://www.zeeland.nl/bestuur/beleid-en-regelgeving/ondermijning

Op wie is het Bibob-onderzoek van toepassing?

Vraagt u een omgevingsvergunning of een subsidie aan, doet u mee met een overheidsopdracht, of sluit u een vastgoedtransactie met de Provincie Zeeland? Dan kan de Provincie Zeeland gebruikmaken van de Wet Bibob. Op de pagina Bibob beleid staat een lijst van activiteiten waarop wij vaak een Bibob-onderzoek toepassen. Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd.


Noot
*

Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector in Nederland, is een speciale samenwerking aangegaan. Groen Kennisnet maakt voor elk Nederlands project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.

Noot
**

Het Europees Innovatienetwerk voor de Landbouw (EIP-AGRI) werkt aan de bevordering van concurrerende en duurzame land- en bosbouw in Europa. Het EIP-AGRI-netwerk is onderdeel van het CAP Network van de EU. Elk project wordt gemeld aan dit Europese EIP netwerk.