Gemeenschappelijke regeling Reinigingsbedrijf Midden Nederland

Geldend van 21-12-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Reinigingsbedrijf Midden Nederland

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Baarn, Bunnik, IJsselstein, Nieuwegein, Soest en Zeist, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft:

overwegende,

Dat de gemeenten Baarn, Bunnik, IJsselstein, Nieuwegein, Soest en Zeist deelnemer zijn in de gemeenschappelijke regeling AVU, die onder andere tot taak heeft het aangaan van overeenkomsten voor be- en verwerken van huishoudelijke afvalstoffen;

Dat schaalvergroting op het terrein van het inzamelen en bewerken van afvalstoffen en het reinigen van de openbare ruimten en daarmee samenhangende taken noodzakelijk is;

Dat samenwerking ter behartiging van de belangen van het op milieuhygiënisch verantwoorde wijze inzamelen en bewerken van afvalstoffen gewenst is;

Dat de gemeenten Baarn, Bunnik, IJsselstein, Nieuwegein, Soest en Zeist met het oog daarop de gemeenschappelijke regeling RMN in stand houden;

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet;

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Baarn van 3 juli 2024

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Bunnik van

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van de gemeente IJsselstein van 13 juni 2024

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Nieuwegein van 12 september 2024

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Soest van 9 juli 2024

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Zeist van 9 juli 2024

Besluiten:

De hierna volgende gemeenschappelijke regeling genaamd: gemeenschappelijke regeling Reinigingsbedrijf Midden Nederland, handelend onder de naam RMN, te wijzigen en als volgt vast te stellen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

De regeling verstaat onder:

  • a.

    de regeling: de gemeenschappelijke regeling Reinigingsbedrijf Midden Nederland;

  • b.

    het lichaam: het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam RMN als bedoeld in artikel 2 van de regeling en artikel 8 van de wet;

  • c.

    gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht;

  • d.

    de deelnemers: de rechtspersonen achter de aan de regeling deelnemende bestuursorganen, te weten de gemeenten Baarn, Bunnik, IJsselstein, Nieuwegein, Soest en Zeist;

  • e.

    het gebied: het gebied gelegen binnen de gemeentegrenzen van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

  • f.

    uitvoeringsorganisatie: organisatie die belast is met de inzamelbewerkings-, reinigings- en transportactiviteiten en die hiervan de administratie verzorgt;

  • g.

    afvalstoffen: afvalstoffen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • h.

    de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr);

  • i.

    de colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

  • j.

    derde: een, niet aan de regeling deelnemend, overheidslichaam

  • k.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het lichaam;

  • l.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het lichaam; en

  • m.

    voorzitter: de voorzitter van het lichaam.

Artikel 2

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Reinigingsbedrijf Midden Nederland, hierna te noemen RMN.

  • 2. Het lichaam is een rechtspersoon en is gevestigd te Soest.

Het doel van het lichaam

Artikel 3

Het lichaam heeft tot doel het realiseren van een effectieve, efficiënte en kwalitatief hoogwaardig en klantvriendelijke uitvoering van afvalbeheer en beheer van de openbare ruimte, waaronder reinigingstaken voor haar deelnemers.

Taken van het lichaam

Artikel 4

  • 1. Het lichaam voert de taken voor de deelnemende gemeenten uit in de vorm van basistaken en additionele taken.

  • 2. Het lichaam voert de volgende basistaken uit voor alle deelnemende gemeenten:

    • a.

      afvalbeheer (inzameling huishoudelijk afval en grondstoffen en beheer recyclingstations);

    • b.

      straatreiniging (o.a. mechanisch vegen, handmatig vegen, verwijderen zwerfafval op verhardingen, onkruidbestrijding verhardingen, verwijderen hondenpoep op hondenuitlaat plekken, legen straatprullenbakken);

    • c.

      kolkenreiniging;

    • d.

      gladheidbestijding;

    • e.

      plaagdierbestrijding; en

    • f.

      beleidsadvisering en voorlichting.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid worden de op 1 juli 2015 bestaande uitzonderingen op de in het eerste lid genoemde basistaken, voor zover vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomst tussen het lichaam en de betreffende gemeente, gerespecteerd.

  • 4. Het lichaam kan onder meer de volgende additionele taken uitvoeren, waaronder, maar niet uitsluitend:

    • a.

      Kleinschalig groenbeheer (zwerfafval verwijderen in groen, schoffelen, graskanten steken)

    • b.

      klein civieltechnisch onderhoud (beheer en instandhouding van straatmeubilair, borden, herstel bestrating),

    • c.

      overige werkzaamheden in de openbare ruimte (o.a. beheer warenmarkten, verwijderen weesfietsen, verwijderen graffiti en kauwgom);

    • d.

      inzet op basis van oproep (o.a. evenementen, calamiteiten of bij verkiezingen).

Dienstverlening

Artikel 5

  • 1. Het algemeen bestuur legt de nadere uitwerking van de basistaken en de additionele taken, alsmede de uitgangspunten en voorwaarden voor de uitvoering en financiering van deze beide soorten taken vast in het dienstverleningshandvest.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt een model dienstverleningsovereenkomst vast met de concrete voorwaarden voor dienstverlening door het lichaam. In het model dienstverleningsovereenkomst wordt het dienstverleningshandvest, bedoeld in het eerste lid, van toepassing verklaard.

    Het lichaam sluit met elke deelnemende gemeente een dienstverleningsovereenkomst op basis van het model, bedoeld in het tweede lid, voor de basistaken en eventuele additionele taken, bedoeld in artikel 4, die de deelnemende gemeente afneemt.

  • 3. Het algemeen bestuur besluit op voorstel van het dagelijks bestuur over een verzoek van een derde om voor haar een (deel-)taak uit te voeren.

  • 4. Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat het lichaam zijn taken, als bedoeld in geldende wet en regelgeving, uitvoert voor de deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk 2 Inrichting, samenstelling en werkwijze bestuur

Bestuursorganen

Artikel 6

  • 1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam.

  • 3. De voorzitter is naast voorzitter van het algemeen bestuur tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

Het algemeen bestuur

Artikel 7

  • 1. De colleges van de deelnemende gemeenten benoemen elk uit hun midden één lid en één plaatsvervangend lid voor het algemeen bestuur.

  • 2. De leden worden benoemd voor een periode gelijk aan de zittingsduur van de leden van de colleges.

  • 3. De benoeming van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de vergadering van de colleges der deelnemende gemeenten, zo spoedig mogelijk na het van kracht worden van deze regeling.

  • 4. De leden van het algemeen bestuur treden tegelijk af op de dag waarop de leden van de colleges van de deelnemende gemeenten aftreden.

  • 5. In de plaatsen van leden die door ontslag, overlijden of om andere redenen openvallen wordt binnen drie maanden voorzien door het college van de betreffende gemeente.

  • 6. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede het college die hen heeft benoemd, schriftelijk op de hoogte.

  • 7. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra men ophoudt lid te zijn van het college van burgemeester en wethouders waardoor men krachtens het bepaalde in lid 1 is benoemd.

Artikel 8

  • 1. Op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur is het gestelde in artikel 22 van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar.

  • 3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 4. De deuren worden gesloten wanneer eenvijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of wanneer de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 5. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 6. Ten aanzien van het verhandelde in een besloten vergadering is artikel 23 van de wet van toepassing.

  • 7. Het algemeen bestuur mag niet beraadslagen, besluiten of stemmen, indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 8. Over de begroting en over de rekening kan het algemeen bestuur slechts beraadslagen en/of een besluit nemen in een openbare vergadering.

Artikel 9

  • 1. De deelnemers aan de Regeling beschikken over enkelvoudig stemrecht.

  • 2. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt, met uitzondering van het bepaalde in het derde lid van dit artikel, de volstrekte meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.

  • 3. De navolgende besluiten kunnen slechts worden genomen indien minimaal een tweederde meerderheid van het totaal aantal leden van het algemeen bestuur met het besluit instemt:

    • -

      besluiten tot het vaststellen van een financiële regeling verband houdende met het intreden in en het uittreden uit de regeling;

    • -

      besluiten tot het vaststellen van een procedure voor het aanstellen van een externe deskundige als bedoeld in artikel 34 van de Regeling;

    • -

      besluiten tot het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • -

      besluiten tot het vaststellen van de jaarrekening;

    • -

      besluiten tot het vaststellen en wijzigen van het beleidsplan;

    • -

      het vaststellen van een liquidatieplan in geval van beëindiging van de gemeenschappelijke regeling;

    • -

      besluiten inzake de toepassing van artikel 10a, lid 2, van de wet;

    • -

      Besluiten als bedoeld in artikel 18, 2e lid onder k.

Artikel 10

Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur een reglement van orde vast voor zijn werkzaamheden.

Het dagelijks bestuur

Artikel 11

  • 1. Het dagelijks bestuur wordt gevormd door de voorzitter alsmede tenminste twee overige leden, daarbij in acht nemend dat het aantal leden van het dagelijks bestuur nooit de meerderheid van het algemeen bestuur mag uitmaken.

  • 2. De leden zoals bedoeld in het eerste lid worden uit en door het algemeen bestuur benoemd.

  • 3. Het bestuur kan zich in het algemeen laten bijstaan door externe deskundigen.

Artikel 12

  • 1. De in artikel 11.2. bedoelde leden worden benoemd in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2. Zij treden af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

  • 3. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur van de in artikel 11.2. bedoelde leden loopt parallel met dat van de leden van het algemeen bestuur.

  • 4. Het lidmaatschap van de in artikel 11.2. bedoelde leden van het dagelijks bestuur eindigt indien men ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 5. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 6. Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien deze(n) niet meer het vertrouwen van de meerderheid van het algemeen bestuur genieten.

  • 7. Het benoemen van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die openvallen door ontslag, overlijden of om andere redenen, vindt plaats binnen twee maanden na dat openvallen.

  • 8. Een lid van het dagelijks bestuur kan ter verantwoording worden geroepen door het algemeen bestuur voor het door hem in het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 9. Op het lidmaatschap van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur zijn de bepalingen als bedoeld in artikel 20 van de wet overeenkomstig van toepassing.

Artikel 13

  • 1. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 2. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden besloten indien ten minste drie (inclusief de voorzitter) van het aantal zitting hebbende leden vertegenwoordig is.

    Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen.

  • 3. Ieder lid van het dagelijks bestuur heeft één stem.

  • 4. In afwijking van het derde lid heeft de voorzitter twee stemmen als na stemming blijkt dat de stemmen staken. De stem van de voorzitter is daarmee doorslaggevend.

De voorzitter

Artikel 14

  • 1. Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter ondertekent alle stukken die van het algemeen en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De voorzitter is gemandateerd voor het tekenen van overeenkomsten zoals bedoeld in artikel 20 lid 1 onder J.

  • 5. Hij draagt zorg voor de uitvoering van de besluiten van het dagelijks bestuur.

  • 6. Hij vertegenwoordigt het lichaam in alle rechtsgedingen en bij alle buitengerechtelijke rechtshandelingen; met betrekking tot de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde taken, kan hij de vertegenwoordiging aan een door hem gemachtigde opdragen.

  • 7. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter kunnen ter verantwoording worden geroepen door het algemeen bestuur voor het door hen gevoerde beleid.

  • 8. Bij staking der stemmen heeft de voorzitter een doorslaggevende stem (zoals in art. 13 lid 5).

Tussentijdse besluiten

Artikel 15

  • 1. In spoedeisende gevallen is er de mogelijkheid om in de tussenliggende periode tussen vergaderingen besluiten te nemen.

  • 2. Bestuursleden worden per e-mail verzocht hun mening kenbaar te maken en hun besluit mede te delen.

  • 3. Het aldus genomen besluit kan door de secretarisdirecteur in uitvoering worden gebracht.

  • 4. In de eerstvolgende vergadering wordt het genomen besluit opgenomen in het verslag.

De secretarisdirecteur

Artikel 16

  • 1. Het openbaar lichaam heeft een secretarisdirecteur.

  • 2. Het algemeen bestuur beslist over de benoeming en het ontslag van de secretarisdirecteur.

  • 3. Voor de benoeming van de secretarisdirecteur wordt door het dagelijks bestuur een voordracht opgemaakt.

  • 4. De voorzitter stelt de arbeidsvoorwaarden van de secretarisdirecteur vast.

  • 5. De voorzitter houdt jaarlijks functionerings- en/of beoordelingsgesprekken met de secretarisdirecteur.

Artikel 17

  • 1. De secretarisdirecteur heeft tot taak het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en eventuele commissies in hun opgedragen taken ter zijde te staan.

  • 2. Alle stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretarisdirecteur mede ondertekend.

  • 3. De secretarisdirecteur is belast met de dagelijkse leiding van de uitvoeringsorganisatie, waarvoor hij de verantwoording draagt.

  • 4. De secretarisdirecteur is verantwoordelijk voor het opmaken van de notulen van de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk 3 Taken en bevoegdheden van het lichaam

Bevoegdhedenverdeling

Artikel 18

  • 1. Met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 3 en 4 genoemde doelen en taken berust bij het dagelijks bestuur alle bevoegdheid die niet krachtens deze regeling aan het algemeen bestuur of aan de voorzitter is opgedragen.

  • 2. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot het:

    • a.

      vaststellen van de meerjaren- en jaarlijkse beleidsplannen;

    • b.

      vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • c.

      vaststellen van de jaarrekening,

    • d.

      vaststellen van de winstbestemming/verliesdekking;

    • e.

      vaststellen van de controleverordening;

    • f.

      vaststellen van het treasurystatuut;

    • g.

      vaststellen van het dienstverleningshandvest, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid;

    • h.

      vaststellen van de model dienstverleningsovereenkomst, bedoeld in artikel 5, derde lid;

    • i.

      opstellen van voorwaarden voor toetreding;

    • j.

      besluiten over toetreding en uittreding van (andere) deelnemers; en

    • k.

      oprichten van, het mede oprichten van en het deelnemen in bedrijven.

  • 3. Voor zover de bevoegdheid in het tweede lid, onder k, het oprichten van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen behelst, besluit het algemeen bestuur hiertoe indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen publiek belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Artikel 19

  • 1. Het algemeen bestuur kan, naast commissies van advies, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

  • 2. De instelling van commissies, de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling alsmede de vaststelling van andere nadere regelingen met betrekking tot het functioneren van commissies, geschieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 en 25 van de wet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan verordeningen vaststellen.

Artikel 20

  • 1. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het dagelijks bestuur onder meer belast met en bevoegd tot:

    • a.

      dagelijkse bestuursaangelegenheden, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

    • d.

      ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan, dit met uitzondering van de secretaris-directeur;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 17, derde lid, juncto 31a van de wet;

    • f.

      te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • g.

      het toezicht op het beheren van de financiën en eigendommen van het lichaam;

    • h.

      het opstellen/aanpassen van een instructie voor de secretaris-directeur; en

    • i.

      het voorstaan van de belangen van het lichaam bij andere overheden en andere instellingen, diensten en personen waarmee contact voor het lichaam van belang is;

    • j.

      het geven van opdrachten, het doen van aanbestedingen en van gunningen van leveringen en diensten en het aangaan van overeenkomsten, voor zover behorend tot de bij RMN belegde taken, met inbegrip van overeenkomsten met afval- en grond-verwerkers- en onderhoudsbedrijven

  • 2. Het dagelijks bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, alsmede de secretarisdirecteur, machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

Informatie, verantwoording en terugroeping

Artikel 21

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoeken, alle gevraagde inlichtingen.

  • 3. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in het tweede lid bepaalde.

  • 4. Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.

Artikel 22

Het college dat een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur heeft benoemd, heeft de bevoegdheid dit door hem benoemde lid te ontslaan indien dit lid het vertrouwen van het college niet meer bezit.

Artikel 23

  • 1. Het algemeen en het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken elk, voor zover het hun bevoegdheid betreft, aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen, die door een of meer leden van de colleges worden verlangd.

  • 2. Het algemeen en het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken elk, voor zover het hun bevoegdheid betreft, de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die de raden voor de uitoefening van hun taak nodig hebben.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft benoemd alle inlichtingen op de in de gemeente gebruikelijke wijze, die door dit orgaan of één of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan het college dat hem heeft benoemd, voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad van de deelnemende gemeente waar het betreffende lid vandaan komt.

  • 6. Het algemeen en het dagelijks bestuur en de voorzitter bepalen elk, voor zover het hun bevoegdheid betreft, welke informatie rechtstreeks aan de colleges respectievelijk rechtstreeks aan de raden wordt verstrekt;

  • 7. Er zijn geen besluiten van het Algemeen Bestuur, waarvoor aan de raden vooraf een zienswijze dient te worden gevraagd, zoals bedoeld in artikel 10, vijfde en zesde lid, Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 8. In afwijking van het voorgaande lid kan het algemeen bestuur besluiten voorafgaande definitieve besluitvorming de raden om een zienswijze te vragen.

  • 9. Er zijn geen besluiten van het Dagelijks Bestuur, waarvoor aan de raden vooraf een zienswijze dient te worden gevraagd, zoals bedoeld in artikel 10, vijfde en zesde lid, Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 24

Ingezetenen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van besluiten op grond van deze regeling slechts betrokken, voor zover dat bij of krachtens wet is vereist, of voor zover door het Algemeen Bestuur bepaald.

Rechtspositie van het personeel

Artikel 25

  • 1. Op het personeel in dienst van het lichaam is de CAO SGO van toepassing.

  • 2. Op grond van specifieke bedrijfssituaties kunnen met inachtneming van wettelijke regelingen, afwijkende regelingen worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Financiële bepalingen

De begroting en rekening van het lichaam

Artikel 26

  • 1. Het boekjaar van het lichaam is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. De deelnemende gemeenten dragen alle kosten voor de basistaken en voor zover van toepassing additionele taken waarin zij participeren.

  • 3. In de dienstverleningsovereenkomst wordt bepaald hoe om wordt gegaan met overbesteding dan wel onderbesteding bij basistaken en additionele taken.

  • 4. Voor elke additionele taak geldt dat deze uitsluitend voor rekening en risico wordt uitgevoerd van de deelnemende gemeente die deze taak afneemt. Voor zover financiële tekorten optreden als gevolg van uitvoering resp. beëindiging van een additionele taak komen deze volledig ten laste van de deelnemende gemeente die die betreffende additionele taak afneemt resp. heeft afgenomen. Van enige financiële of overige aansprakelijkheid ter zake van de uitvoering van additionele taken worden gevrijwaard:

    • -

      De deelnemende gemeenten die de betreffende additionele taak niet afnemen

    • -

      Het lichaam, tenzij het financieel tekort te wijten is aan nalatigheid in de bedrijfsvoering van het lichaam

    • -

      De deelnemende gemeenten die de betreffende additionele taak wel afnemen, maar het financieel tekort niet heeft veroorzaakt.

  • Een en ander wordt opgenomen in het dienstverleningshandvest en geldt zodoende voor alle dienstverleningsovereenkomsten.

  • 5. Het algemeen bestuur legt de wijze waarop de kosten, bedoeld in het tweede lid, worden toebedeeld en overige financieringsafspraken, vast in het dienstverleningshandvest, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid en de dienstverleningsovereenkomst, bedoeld in artikel 5, derde lid.

Artikel 27

  • 1. De begroting met het bijbehorende beleidsplan van het lichaam wordt jaarlijks voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt voor 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Het dagelijks bestuur maakt jaarlijks een ontwerpbegroting op van baten en lasten, de investerings- en financieringsstaat voor het volgende boekjaar en de meerjarenraming voor ten minste drie daarop volgende kalenderjaren en zendt deze vergezeld van een memorie van toelichting, twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 5. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerpbegroting een zienswijze indienen bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur voegt de ontvangen zienswijzen, alsmede het oordeel van het dagelijks bestuur op de zienswijzen en de consequenties die het daaraan verbindt, bij de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. De gemeenteraden ontvangen tegelijkertijd met het algemeen bestuur dit overzicht van de ontvangen zienswijzen, alsmede het oordeel en de consequenties die het dagelijks bestuur daaraan verbindt.

  • 6. Nadat deze is vastgesteld zendt het algemeen bestuur binnen twee weken, doch uiterlijk voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten en de raden der deelnemende gemeenten die ter zake gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

Artikel 28

  • 1. Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel kunnen geen uitgaven worden gedaan welke niet bij de vastgestelde begroting of bij een vastgestelde begrotingswijziging zijn geraamd.

  • 2. Artikel 27, derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van een of meerdere deelnemende gemeenten in de kosten, bedoeld in artikel 26

  • 3. Het algemeen bestuur kan echter in buitengewone gevallen van dringende spoed besluiten tot het doen van zodanige uitgaven, mits het bestuur het daartoe te nemen besluit met redenen omkleedt en dit terstond aan de raden der deelnemende gemeenten inzendt. Het algemeen bestuur wijst daarbij tevens de middelen tot dekking aan.

Artikel 29

  • 1. Het algemeen bestuur stelt jaarlijks de rekening over het afgelopen jaar vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 30 juli, na de vaststelling van de jaarrekening door het algemeen bestuur, de jaarrekening vergezeld van de daarbij behorende verantwoording alsmede van een verslag van het onderzoek naar deugdelijkheid, opgemaakt door een buiten het lichaam staande deskundige, ter kennisneming toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 30 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 30

Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast met betrekking tot het financieel beheer, de inrichting van de begroting, de rekening, de boekhouding en de controle.

Waarborg/aflossing van rente c.q. geldlening

Artikel 31

  • 1. Elk der deelnemende gemeenten waarborgt de betaling der renten en aflossing van de door het lichaam te sluiten geldleningen en in rekening-courant op te nemen gelden naar rato van de ingebrachte omzet, exclusief verwerkingskosten.

  • 2. Indien uit het vorige lid bepaalde voor de deelnemende gemeenten betalingen voortvloeien, zullen deze door de deelnemende gemeenten onderling worden verrekend.

  • 3. De deelnemende gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat het lichaam te allen tijde over voldoende

Hoofdstuk 5 Archief

Artikel 32

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de informatieobjecten van de bij deze regeling ingestelde organen overeenkomstig in een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling (informatieverordening), welke aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld. Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de informatieobjecten een voorziening getroffen.

  • 2. De secretarisdirecteur is belast met het beheer van de informatieobjecten, voor zover deze informatieobjecten niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3. De aangewezen archivaris is belast met het toezicht op het beheer van de informatieobjecten, voor zover deze informatieobjecten niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 lid 1, 13 van de Archiefwet 1995 en artikel 9 van het Archiefbesluit 1995 over te brengen informatieobjecten van de in deze regeling genoemde organen naar de aangewezen archiefbewaarplaats. De overgebrachte informatieobjecten worden beheerd door de aangewezen archivaris. Het dagelijks bestuur blijft zorgdrager van de overgebrachte informatieobjecten.

Hoofdstuk 6 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 33

  • 1. Een college van een niet deelnemende gemeente kan een verzoek tot toetreding indienen bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Een ontwerptoetredingsbesluit wordt ten minste acht weken voordat het algemeen bestuur dit vaststelt aan de gemeenteraden van de deelnemers toegezonden. De gemeenteraden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen op het ontwerptoetredingsbesluit ter kennis te brengen van het algemeen bestuur.

  • 3. De toetreding is tot stand gekomen indien de beoogde toetreder, het algemeen bestuur en ten minste twee derde van de colleges, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de wet daartoe besluiten.

  • 4. De toetreding gaat in zodra opname in de registers als bedoeld in artikel 27 van de wet heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het algemeen bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding, voordat over de toetreding wordt besloten.

Artikel 34

  • 1. Het college van de deelnemende gemeente dat voornemens is uit te treden, maakt dit kenbaar aan het dagelijks bestuur.

  • 2. De uittredende gemeente dient de andere deelnemende gemeenten te compenseren voor de verliezen die laatstgenoemden lijden door het uittreden.

  • 3. De hoogte van de financiële compensatie zoals bedoeld in lid 2 wordt vastgesteld door het algemeen bestuur, conform de bij het Dienstverleningshandvest vastgestelde bijlage; Kostenallocatiemodel, tarievenbeleid en desintegratieregeling RMN.

  • 4. De financiële compensatie zoals bedoeld in lid 2 is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Bij beëindiging (of vermindering van meer dan 10%) van de betreffende dienst heeft RMN te maken met desintegratiekosten: incidentele tijdelijke dan wel blijvende ontvlechtings- of frictiekosten als gevolg van de boventalligheid van personeel, overcapaciteit productiemiddelen en een dekkingstekort voor de algemene (overhead) kosten.

    • b.

      Voorkeursregel: de ontstane boventalligheid (personeel) en/of overcapaciteit (materieel) wordt door de betreffende gemeente overgenomen.

    • c.

      Het (terug) plaatsen van medewerkers gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de ‘latende’ gemeente. Bij het bepalen van (de) medewerker(s) die worden teruggeplaatst gelden de bepalingen van het sociaal plan en de (eventueel) andere hieromtrent gemaakte afspraken.

      Indien niet duidelijk is welke medewerkers in aanmerking komen voor plaatsing bij de ‘latende’ gemeente, wordt een met de startsituatie vergelijkbare formatie gecreëerd, waarbij wat betreft de leeftijdsopbouw rekening wordt gehouden met het aantal inmiddels verstreken jaren.

    • d.

      Indien materieel of andere activa wordt overgenomen door de latende gemeenten, dan gebeurt dit tegen de actuele boekwaarde.

    • e.

      Ondanks de voorkeursregel kan sprake zijn van overcapaciteit welke niet door de latende gemeente kan worden overgenomen.

      RMN zal proactief en zelfstandig zorg dragen voor maatregelen waarmee (de gevolgen van) boventalligheid, overcapaciteit en het dekkingstekort voor algemene kosten, zo veel als mogelijk worden opgeheven.

    • f.

      De latende gemeente draagt zorg voor een financiële compensatie ter financiering van deze maatregelen en ter financiering van niet (of niet direct, of niet geheel) af te bouwen boventalligheid en overcapaciteit.

    • g.

      Als uitgangspunt van de formule geldt de gemiddelde omzet welke is gemoeid met de uitvoering van de betreffende taak in de drie laatste jaren.

    • h.

      De gemeente kan kiezen voor een jaarlijkse betaling (van het betreffende bedrag) of een afkoopsom ineens, op basis van de netto contante waarde.

  • 5. Het algemeen bestuur kan zich bij het bepalen van de financiële compensatie zoals bedoeld in lid 2 laten adviseren door een extern deskundige.

  • 6. De financiële compensatie zoals bedoeld in lid 2 wordt in een periode van vijf jaar afgebouwd.

  • 7. Het college dat voornemens is uit te treden neemt op basis van de financiële compensatie zoals bedoeld in lid 2 bedoeld in het derde lid, een definitief besluit, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de wet.

  • 8. Een ontwerpuittredingsbesluit wordt ten minst acht weken voordat het algemeen Bestuur dit vaststelt aan de gemeenteraden van de deelnemers toegezonden. De gemeenteraden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen op het ontwerpuittredingsbesluit ter kennis te brengen van het algemeen bestuur.

  • 9. De uittreding geschiedt per 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het uittredingsbesluit is vastgesteld.

  • 10. Het bepaalde in dit artikel, lid 1 t/m 7, is evenredig van toepassing op het meer dan 10% verminderen (ten opzichte van het vorige jaar) van het volume van de dienstverlening van een of meer producten in het basispakket en/of additionele pakket op aangeven van de opdracht gevende gemeente.

Artikel 35

Het Algemeen bestuur draagt zorg voor een periodieke evaluatie van de gemeenschappelijke regeling, doch tenminste éénmaal per zes jaar.

Artikel 36

  • 1. Deze regeling kan worden gewijzigd indien de colleges van burgemeester en wethouders van ten minste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten hiertoe besluiten, onverminderd artikel 1, tweede en derde lid, van de wet.

  • 2. Het dagelijks bestuur of ten minste twee colleges van deelnemende gemeenten kunnen voorstellen tot wijziging indienen bij het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur zendt deze onverwijld door aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

Artikel 37

  • 1. Deze regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van burgemeester en wethouders van ten minste tweederde der deelnemende gemeenten, onverminderd artikel 1, tweede en derde lid, van de wet.

  • 2. In geval van beëindiging, besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt het daarvoor de nodige regels.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 5. Het liquidatieplan (omvattende een sociaal plan) voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38

Het college van de gemeente Soest zendt de regeling aan gedeputeerde staten.

Artikel 39

  • 1. Deze regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Deze gewijzigde regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking;

  • 3. Het college van de gemeente Soest maakt de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend en zorgt voor kennisgeving in het door het gemeentebestuur uitgegeven gemeenteblad. Artikel 140 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40

In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het algemeen bestuur, zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van de Gemeentewet en de Wet Gemeenschappelijke Regelingen; van deze besluiten wordt mededeling gedaan aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

Artikel 41

Deze regeling wordt aangehaald onder de titel “gemeenschappelijke regeling Reinigingsbedrijf Midden Nederland”.

Ondertekening

Gemeente Baarn

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Baarn in de vergadering van 21 mei 2024

de secretaris

de burgemeester

Gemeente Bunnik

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Bunnik in de vergadering van 4 juni 2024

de secretaris

de burgemeester

Gemeente IJsselstein

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente IJsselstein in de vergadering van 24 juni 2024

de secretaris

de burgemeester

Gemeente Nieuwegein

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Nieuwegein in de vergadering van 2 juli 2024

de secretaris

de burgemeester

Gemeente Soest

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Soest in de vergadering van 11 september 2024

de secretaris

de burgemeester

Gemeente Zeist

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Zeist in de vergadering van 14 mei 2024

de secretaris

de burgemeester