Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025

De raad van de gemeente Amsterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 november 2024,

gelet op artikel2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025

Artikel I

1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en die financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    andere voorziening: voorziening op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    begeleid thuis: verstrekking in het kader van maatschappelijke opvang en beschermd wonen;

  • d.

    beschermd verblijf: verstrekking in het kader van maatschappelijke opvang en beschermd wonen;

  • e.

    bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • f.

    cliënt: onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger bevoegdelijk optreedt;

  • g.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • h.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders/verzorgers, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • i.

    logeerbaar maken: toegankelijk maken van de woonruimte en toegankelijk en bruikbaar maken van maximaal één woonkamer, één slaapkamer, één toilet en één douche;

  • j.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • k.

    melding: verzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, om onderzoek naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning;

  • l.

    ondersteuningsplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt en zijn mantelzorger zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • m.

    pgb vertegenwoordiger: een door de cliënt gemachtigde natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel een door de rechter benoemde wettelijk vertegenwoordiger die de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op zich neemt;

  • n.

    ritbijdrage: een door het college vast te stellen bedrag dat een persoon met beperkingen bijdraagt aan het gebruik van het Aanvullend Openbaar Vervoer;

  • o.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • p.

    verblijf: onderdak, in elk geval met een slaapplaats, al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten;

  • q.

    verslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • r.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee een vergelijkbaar adequaat resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de wet;

  • s.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

  • 1. Deze verordening richt zich op personen:

    • a.

      die hun woonplaats hebben in Amsterdam;

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren;

    • c.

      daar ondersteuning bij nodig hebben;

    • d.

      die, al dan niet woonachtig in Amsterdam, als mantelzorger ondersteuning aan een Amsterdammer bieden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid richt de verordening zich wat betreft de maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen op ingezetenen van Nederland die in Amsterdam ondersteuning zoeken.

  • 3. Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domein overstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

2. Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

  • 1. Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan.

  • 2. Het college bevordert optimale toegankelijkheid voor alle ingezetenen die een melding willen doen van een ondersteuningsbehoefte.

  • 3. De medewerker die de melding ontvangt, registreert en bevestigt de ontvangst van de melding en informeert de cliënt over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. De medewerker wijst de melder erop dat hij een persoonlijk plan kan inbrengen in het onderzoek.

  • 4. De medewerker wijst degenen die zich met een ondersteuningsvraag melden erop dat zij zich bij het onderzoek desgewenst kunnen laten bijstaan door een cliëntondersteuner.

  • 5. De medewerker zal naar aanleiding van de melding onderzoeken waar de behoefte aan ondersteuning van de cliënt en diens mantelzorger uit bestaat.

  • 6. Als een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, verschaft de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 7. Indien de cliënt en de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend zijn kan de medewerker, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 8. Bij het onderzoek wordt de cliënt geïnformeerd over de verschillende mogelijkheden van een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de keuze tussen een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget en de gevolgen daarvan;

    • b.

      de mogelijkheid om een voorziening in natura voor een hulpmiddel in bruikleen of eigendom te krijgen;

    • c.

      de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming.

  • 9. Het college kan de mogelijkheid instellen van een herbeoordeling van de melding als bedoeld in het vijfde lid door een andere medewerker voor de gevallen dat de cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen.

  • 10. Het college kan bij het onderzoek naar de ondersteuningsvraag van de cliënt een casemanager betrekken indien vanwege GGZ-problematiek of complexe meervoudige fysieke kwesties bij de cliënt ondersteuning nodig is tijdens het onderzoek of het vanwege de medische situatie van de cliënt nodig is om een uitgebreider beeld te vormen van de situatie van de cliënt.

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

De behandelend medewerker bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig, de volgende onderwerpen in samenhang met elkaar:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • c.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met behulp van vrijwillige inzet te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • e.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • f.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en met partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • g.

    informatie over bijdragen in de kosten die de cliënt verschuldigd zal zijn;

  • h.

    de mogelijkheid bestaat om casemanagement te bieden.

Artikel 2.3 Verslag onderzoek

  • 1. De cliënt kan een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek opvragen. Indien er een ondersteuningsplan wordt opgesteld geldt dat als verslag van het onderzoek.

  • 2. Bij opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt over dit verslag wordt een nieuw verslag opgesteld.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door een cliënt schriftelijk ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, of na verloop van de onderzoeksperiode. Het college kan bepalen dat een aanvraag ook digitaal of mondeling kan worden gedaan.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviseur om advies vragen gedurende de behandeling van de aanvraag.

Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget

In aanvulling op artikel 2.4 omvat een aanvraag voor een persoonsgebonden budget in elk geval:

  • a.

    de te treffen maatwerkvoorziening en het beoogde doel;

  • b.

    de voorgenomen uitvoering en uitvoerder daarvan;

  • c.

    de kwalificaties van de uitvoering; en

  • d.

    een motivering waarom een persoonsgebonden budget gewenst is.

Artikel 2.6 Aanvraag financiële tegemoetkoming meerkosten

Een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming meerkosten wordt door een cliënt schriftelijk of digitaal ingediend.

Artikel 2.7 Inhoud beschikking

  • 1. Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in natura of als financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is, voor zover dit door het college wordt bepaald;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt; en

    • d.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van de maatwerkvoorziening.

  • 2. Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      voor welke maatwerkoplossing het persoonsgebonden budget kan worden aangewend;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld, voor zover dit door het college wordt bepaald;

    • d.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget; en

    • e.

      welke regels gelden ten aanzien van facturering en verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 4. Bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming meerkosten wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke vergoeding wordt toegekend;

    • b.

      wat de duur van de toekenning is;

    • c.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan de toekenning.

3. Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

  • 1. Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Amsterdam of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk voor mensen die maatschappelijke ondersteuning behoeven en tot de doelgroep van de voorziening behoren.

  • 2. Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die na e ar zijn oordeel bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 3.2 Voorzieningen sociale basis

De voorzieningen op gebiedsniveau sluiten zoveel als mogelijk aan op eigen initiatieven van bewoners en omvatten in elk geval:

  • a.

    informatie en advies;

  • b.

    verstrekking van de vrijwillige inzet en informele netwerken;

  • c.

    mantelzorgondersteuning;

  • d.

    activering, participatie en talentontwikkeling;

  • e.

    collectieve ondersteuning.

1.1.1 Artikel 3.3 Dienstverlening door het buurtteam

De dienstverlening door het buurtteam omvat:

  • a.

    informatie en advies en waar nodig vraagverheldering;

  • b.

    het voeren van regie over de vraagverheldering en ondersteuning en waar nodig het daartoe opstellen en evalueren van een ondersteuningsplan;

  • c.

    het afwegen hoe de cliënt het meest passend ondersteund kan worden. Het buurtteam leidt de inwoner waar nodig naar een algemene of maatwerkvoorziening zoals bedoeld in deze verordening;

  • d.

    het bieden van ondersteuning en activering op sociale levensdomeinen, zoals problemen rond werk, zorg en schulden in samenwerking met de sociale basis, veiligheid, werk, participatie, inkomen en wonen.

Artikel 3.4 Woningaanpassing

Het college draagt zorg voor het aanbrengen van kleine, enkelvoudige woningaanpassingen.

Artikel 3.5 Kortdurende opvang en noodopvang

  • 1. Het college draagt zorg voor kortdurende opvang voor personen die dakloos zijn, zonder verblijfsalternatief en die zich niet op eigen kracht of met voorliggende hulp kunnen handhaven in de samenleving en kunnen voorzien in eigen onderdak. De kortdurende opvang is tijdelijk en gericht op het bepalen van de ondersteuningsbehoefte, het uitstroomperspectief en het vinden van alternatieve huisvesting. Het college beoordeelt de binding met Amsterdam conform het convenant landelijke toegankelijkheid.

  • 2. Het college draagt zorg voor kortdurende opvang gericht op het bepalen van uitstroomperspectief van kwetsbare EU-burgers en ongedocumenteerde personen zonder verblijfsalternatief.

  • 3. Het college draagt zorg voor kortdurende noodopvang, tijdelijke huisvesting en ondersteuning dan wel begeleiding van personen, met aantoonbare binding met Amsterdam, die dakloos zijn en enkel niet zelfredzaam zijn op het gebied van huisvesting. Het gaat hierbij zowel om volwassen alleenstaande personen als gezinnen met minderjarige kinderen met aantoonbare binding met Amsterdam.

Artikel 3.6 Waardering mantelzorgers

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers.

4. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

  • 1. Bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3 als uitgangspunt.

  • 2. Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek beoordeeld.

  • 3. Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en met inachtneming van het beleidsplan op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:

    • a.

      een aanspraak op een adequate andere voorziening op grond van een andere regeling is voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening;

    • b.

      er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      er is geen sprake van normale maatschappelijke kosten of van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • d.

      er is geen sprake van voorzienbaarheid, waaronder begrepen kosten die de cliënt reeds voor het indienen van de aanvraag heeft gemaakt;

    • e.

      het college kent in beginsel de goedkoopst adequate voorziening toe;

    • f.

      het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kent in aanvulling op artikel 4.1 een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:

    • a.

      cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel zijn Pgb vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      is gemotiveerd dat een cliënt een persoonsgebonden budget wenst; en

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

  • 2. Het college kan met in achtneming van artikel 2.3.6 Wmo een persoonsgebonden budget weigeren indien:

    • a.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • b.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • c.

      het een voorziening voor opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld, collectief vervoer, een auto, een autobus of gesloten buitenwagen, hulp bij het huishouden OGGZ of bijzondere schoonmaak, beschermd verblijf, inloop dagbesteding of meewerkenplus betreft; of

    • d.

      het persoonsgebonden budget bestemd is voor besteding in het buitenland, tenzij voldaan is aan door het college te stellen nadere voorwaarden.

  • 3. Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan het inkopen van zorg of ondersteuning conform de indicatie en mag niet aangewend worden voor de betaling van tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelings- en coördinatietaken alsmede ondersteunings- of administratiekosten in verband met het Pgb. Er is geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • 4. Voor een zorgovereenkomst die de cliënt sluit met een professionele zorgaanbieder is de mogelijkheid van periodieke maandbetalingen uitgesloten. In die situatie is slechts een zorgovereenkomst waarbij op declaratiebasis wordt gefactureerd, mogelijk.

  • 5. De tarieven van het persoonsgebonden budget zijn:

    • a.

      voor aanvullende individuele ondersteuning € 53,26 per uur;

    • b.

      voor dagbesteding € 45,28 per dagdeel, met een maximum van zes dagdelen tenzij de noodzaak voor meer dagdelen voldoende is gemotiveerd in het pgb-plan;

    • c.

      voor begeleid thuis € 53,26 per uur;

    • d.

      voor logeeropvang € 132,17 per etmaal;

    • e.

      voor woonvoorzieningen geldt het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte;

    • f.

      voor hulp bij huishouden € 5,43 per punt (een punt komt overeen met een kwartier);

    • g.

      voor vervoersvoorzieningen en rolstoelen het bedrag ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening. Het bedrag kan worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud of verzekering;

  • 6. Het tarief begeleid thuis kan worden aangevuld met een toeslag van € 5517,32 voor een gezamenlijk wooninitiatief.

  • 7. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor niet-professionele ondersteuning bedraagt, voor zover deze afwijkt van het bepaalde in het vijfde lid, voor aanvullende individuele ondersteuning en begeleid thuis € 23,62 per uur;

  • 8. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • b.

      deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem te zwaar valt; en

    • c.

      de persoon uit het sociaal netwerk van wie de dienst wordt betrokken zal niet het budget beheren, behalve met toestemming van het college vanwege bijzondere omstandigheden;

Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor aanvullende individuele ondersteuning

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor aanvullende individuele ondersteuning als:

  • a.

    de cliënt zelfstandig woont; en

  • b.

    uit de afweging door het buurtteam als bepaald in artikel 3.3 lid 4 blijkt dat ondersteuning door het buurtteam niet toereikend is, omdat:

    • i.

      er ondersteuning nodig is waarvoor een professional met specifieke (specialistische) expertise nodig is; en

    • ii.

      er ondersteuning nodig is die (tijds)intensief is.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor dagbesteding

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor dagbesteding als:

  • a.

    de cliënt als gevolg van een beperking of een specifieke omstandigheid onvoldoende in staat is om zelf of met behulp van zijn netwerk zinvolle tijdsinvulling met sociale contacten of deelname aan het maatschappelijk verkeer te organiseren;

  • b.

    er sprake is van een beperking of specifieke omstandigheid, waardoor gedurende de dagbesteding deskundigheid vereist is; of

  • c.

    overbelasting van mantelzorgers daardoor wordt voorkomen.

Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor begeleid thuis, beschermd verblijf en opvang en ondersteuning voor slachtoffers van huiselijk geweld

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor begeleid thuis als hij:

    • a.

      als gevolg van meervoudige complexe problematiek op het gebied van psychiatrie, psychosociaal, verslaving, een (licht) verstandelijke beperking of een forensische achtergrond beperkt zelfredzaam is;

    • b.

      een hulpvraag kan stellen en deze hulpvraag kan uitstellen of een hulpvraag heeft waarvoor het voldoende is als er gedurende het etmaal passende begeleiding beschikbaar is die op afroep in 30 minuten beschikbaar kan zijn; en

    • c.

      zelfstandig kan wonen met begeleiding en deze begeleiding accepteert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de maatwerkvoorziening Begeleid Thuis met wooncomponent toekennen als de cliënt dakloos is en niet in staat is om met eigen regie de dakloosheid op te lossen en hij zich begeleidbaar opstelt en kan worden verwacht dat hij zich als een goed huurder zal gedragen.

  • 3. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd verblijf als:

    • a.

      er sprake is van psychosociale problematiek, psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek of een licht verstandelijke beperking, dan wel een combinatie van deze problemen en hij als gevolg van deze problematiek beperkt zelfredzaam is;

    • b.

      er sprake is van noodzaak tot bescherming van de cliënt of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de problematiek zoals genoemd in onderdeel a;

    • c.

      hij geen hulpvraag kan stellen of een hulpvraag niet kan uitstellen; en

    • d.

      hij niet zelfstandig kan wonen en er een noodzaak is tot 24 uurs toezicht en ondersteuning.

  • 4. In aanvulling op artikel 4.1 kan:

    • a.

      Een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang inclusief bescherming en bijbehorende ondersteuning als deze

      • i.

        slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de woonsituatie moet verlaten;

      • ii.

        18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen; en

      • iii.

        geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige woonsituatie te creëren.

    • b.

      Een slachtoffer van huiselijk geweld, waartoe ook alle leden van het gezin met hun onderlinge gezinsrelaties en patronen behoren, in aanmerking komen voor ambulante hulpverlening als:

      • i.

        het slachtoffer of de ouder met gezag of verzorger 18 jaar of ouder is; en

      • ii.

        het slachtoffer en de leden van het gezin niet in staat zijn om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, en opvang niet of niet meer nodig is.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen inzake toelating naar aanleiding van afspraken met andere gemeentes over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot de opvang en beschermd wonen.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor logeeropvang

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor logeeropvang:

    • a.

      als er zonder de inzet hiervan overbelasting van de mantelzorger dreigt of in onverwachte situaties;

    • b.

      de cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijke hulp;

    • c.

      door het buurtteam ingezette ondersteuning, dagbesteding, aanvullende individuele ondersteuning en begeleid thuis niet voldoende oplossing bieden; en

    • d.

      de cliënt geen aanspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

  • 2. Het college kent aan een cliënt maximaal 36 etmalen per jaar logeeropvang toe, terugkerend met een maximum van drie etmalen per week of aaneengesloten.

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij:

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning; en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen; of

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2. Een cliënt kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan alleen voor een woonvoorziening in aanmerking komen als hij rechtmatig een woonruimte bewoont, geen tijdelijke huurovereenkomst heeft en de ondervonden beperkingen in de woonruimte niet voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte.

  • 4. Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, als het hoofdverblijf van de cliënt een erkende zorginstelling is.

  • 5. Een woonvoorziening wordt alleen toegekend indien deze de woonruimte bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar maakt voor de cliënt, door het wegnemen of aanzienlijk verminderen van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning.

  • 6. Het college voorziet in de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen die zijn toegekend op grond van dit artikel.

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval:

  • a.

    aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden; en

  • b.

    problemen die zich voordoen bij gebruikelijke hulp en mantelzorg.

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer en voorliggende vervoersvoorzieningen.

  • 2. In aanvulling op artikel 4.1 en het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en in elk geval binnen Amsterdam in het kader van het leven van alledag.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 5. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een omvang per jaar van 1.500 kilometer mogelijk maken.

Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem medisch noodzakelijk is om zich regelmatig zittend te verplaatsen.

5. Tegemoetkomingen

Artikel 5.1 Financiële tegemoetkoming

Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken.

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming meerkosten

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2. De financiële tegemoetkoming meerkosten kan in ieder geval worden verstrekt voor de meerkosten voor een voorziening, dan wel een aanpassing aan een voorziening, voor sportbeoefening.

  • 3. Het college stelt nadere regels over de gevallen waarin een tegemoetkoming meerkosten kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

  • 4. De tegemoetkoming meerkosten kan inkomensafhankelijk zijn.

6. Bijdragen

6.1 Algemeen

Artikel 6.1.1 Bijdrageplicht

  • 1. De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor de volgende algemene voorzieningen

    • a.

      kortdurende opvang;

    • b.

      passantenpension;

    • c.

      noodopvang dakloze gezinnen.

  • 2. De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor alle maatwerkvoorzieningen met uitzondering van aanvullende individuele ondersteuning als bedoeld in artikel 4.3, dagbesteding als bedoeld in artikel 4.4, begeleid thuis als bedoeld in artikel 4.5 en de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5.1.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd bij de tegemoetkoming voor gebruik (rolstoel) taxi of vervoer door derden, gebruik (rolstoel) taxi of vervoer door derden naast fiets, scootmobiel of (elektrische) rolstoel.

Artikel 6.1.2 Compensatie gebruikskosten

  • 1. De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een compensatie vragen voor de kosten die de aanbieder maakt voor diensten die aanvullend op de voorziening worden aangeboden en waarvan de cliënt gebruik maakt. Het gaat hierbij in elk geval om kosten:

    • a.

      voor het gebruik van consumpties en maaltijden bij de kortdurende opvang en het passantenpension; en

    • b.

      voor het doen van een was.

  • 2. De compensatie, bedoeld in het vorige lid, geldt niet als bijdrage als bedoeld in de wet en is maximaal de hoogte van de kosten als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De aanbieder maakt de verschuldigdheid en hoogte van de kosten als hiervoor bedoeld zichtbaar voor de cliënten die de voorziening van hem betrekken.

6.2 Algemene voorzieningen

Artikel 6.2.1 Bijdrageplicht algemene voorzieningen

  • 1. De ritbijdrage voor het beschermd vervoer is gelijk aan het tarief voor het openbaar vervoer voor volwassenen (voltarief) dat door het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam wordt vastgesteld. Een cliënt die tussen 18.00 uur en 01.00 uur reist krijgt 10% korting op de ritbijdrage.

  • 2. De bijdrage in de kosten voor kortdurende opvang bedraagt:

    • a.

      € 5,- per nacht;

    • b.

      € 0,- voor personen zonder inkomen.

  • 3. In afwijking van het vorige lid bedraagt de bijdrage in de kosten voor kortdurende opvang voor jongeren van 18 tot en met 22 jaar:

    • a.

      € 3,50 per nacht;

    • b.

      € 0,- voor jongeren zonder inkomen.

  • 4. De bijdrage in de kosten voor verblijf in het passantenpension bedraagt per persoon per nacht:

    • a.

      € 15,00 voor een eenpersoonskamer;

    • b.

      € 11,25 voor een tweepersoonskamer;

    • c.

      € 8,50 voor een vierpersoonskamer.

  • 5. De bijdrage voor verblijf in de noodopvang dakloze gezinnen bedraagt € 400,00 per maand.

6.3 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 6.3.1 Bijdrageplicht maatwerkvoorzieningen

  • 1. De bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 21,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 2. De kostprijs voor een maatwerkvoorziening wordt berekend op basis van:

    • a.

      voor woon- en vervoersvoorzieningen, de laagste kostprijs die de gemeente betaalt voor de voorziening;

    • b.

      voor overige gevallen per periode en op basis van de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening over die periode verschuldigd is;

    • c.

      voor een persoonsgebonden budget voor bijdrageplichtige diensten en woon- en vervoersvoorzieningen: op basis van het door de cliënt bestede bedrag.

  • 3. Het college brengt de bijdrage voor de volgende periode in rekening:

    • a.

      voor dienstverlening: zolang de toekenning voor de dienstverlening niet is ingetrokken en er in een periode ondersteuning is geboden;

    • b.

      voor een voorziening in natura, anders dan onder a: zolang de cliënt gebruik maakt van of in het bezit is van de voorziening, en waar van toepassing tot maximaal de kostprijs van een eenmalig verstrekte voorziening;

    • c.

      bij een periodieke verstrekking van een persoonsgebonden budget: over iedere periode waarover een persoonsgebonden budget is verstrekt;

    • d.

      voor logeeropvang: het aantal etmalen dat de cliënt gebruik heeft gemaakt van de voorziening.

  • 4. Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde bijdrage allereerst ten goede aan de voorziening die eenmalig is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is.

  • 5. Wanneer meerdere personen gebruik maken van één voorziening, wordt de bijdrage berekend over de kosten gedeeld door het aantal bijdrageplichtige gebruikers.

  • 6. In afwijking van het voorgaande geldt voor collectief vervoer een ritbijdrage die gelijk is aan het tarief voor het openbaar vervoer voor volwassenen (voltarief) dat door het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam wordt vastgesteld. Een cliënt die tussen 18.00 uur en 01.00 uur reist krijgt 10% korting op de ritbijdrage.

Artikel 6.3.2 Bijdrageplicht beschermd verblijf en opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in een opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld of beschermd verblijf een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf in een opvang of beschermd verblijf, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 3.11 van het uitvoeringsbesluit.

  • 3. De bijdrageplicht geldt ook gedurende tijdelijke afwezigheid uit de opvang of het beschermd verblijf.

  • 4. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd indien hij aan een instelling een vergoeding betaalt voor het wonen en de daarbij horende ondersteuning.

  • 5. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 6. Het college stelt de bijdrage voor opvang vast alsmede de wijze van innen van de bijdrage.

7. Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet is een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de cliënt niet langer op de voorziening is aangewezen;

    • d.

      de voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • e.

      de cliënt de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor hij is verstrekt;

    • f.

      de client langer dan twee weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wlz of de Zvw.

  • 3. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming worden teruggevorderd met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum dat het recht is ingetrokken.

Artikel 7.2 Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

  • 1. Ingeval het recht op verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening dan wel de geldwaarde van de toegekende voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 2. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald.

  • 3. Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel herhaalde onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

8. Kwaliteit en klachten

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 2. Als en voor zover geen kwaliteits- en deskundigheidseisen gedefinieerd en vastgesteld zijn stelt het college in aanvulling of afwijking daarvan nadere eisen vast met betrekking tot de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Hierbij neemt het college minimaal de volgende eisen mee:

    • a.

      de voorzieningen worden afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      de voorzieningen worden afgestemd met andere vormen van zorg en welzijn;

    • c.

      beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden handhaaft het college deze nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college stelt voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het op basis daarvan aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het op basis daarvan aangaan van een overeenkomst met de derde; en

      • ii.

        de vaste prijs als bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De vaste prijs of de reële prijs voor een dienst is ten minste gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aan- bieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 3. Het college kan bij het verlenen van de opdracht voor te leveren diensten rekening houden met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 4. Het college houdt bij het verlenen van de opdracht voor te leveren overige voorzieningen, rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 8.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college draagt aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten op iedere calamiteit en vorm van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning heeft plaatsgevonden, onverwijld te melden, onverminderd de verantwoordelijkheid van de aanbieder om passende maatregelen te treffen ter zake van de melding en van het voorkomen van meldingen in de toekomst.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 8.4 Klachtregeling en medezeggenschap

  • 1. Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 2. Het college neemt in de afspraken met aanbieders van een maatwerkvoorziening op dat de aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten hebben, waarvan de uitgangspunten aansluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. De medezeggenschap ziet in ieder geval toe op voorgenomen besluiten die voor de cliënten van belang zijn.

  • 3. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden handhaaft het college deze nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 4. Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

9. Beleidsparticipatie

Artikel 9.1 Beleidsparticipatie

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college stelt een adviescommissie in op de wijze voorzien in artikel 84 Gemeentewet, die belast wordt met de taak gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordening en beleidsvoorstellen, bij de instelling waarvan wordt voorzien in de benodigde ondersteuning om haar taken uit te voeren.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de verplichtingen genoemd in de voorgaande leden.

10. Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

Artikel 10.3 Overgangsbepalingen

Een cliënt die woont in een instelling zonder behandeling, die valt onder de Wet langdurige zorg, houdt recht op een roerende woonvoorziening of individuele vervoersvoorziening verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarmee het recht wordt ingetrokken vanwege de wijziging in de Wet langdurige zorg.

Een cliënt die krachtens de Verordening geldend tot 1 januari 2022 recht heeft op beschermd vervoer, behoudt dit recht, met inachtneming van de kilometerbeperking ingevolge art. 4.9, lid 6 van deze Verordening, evenals de verplichting om hiervoor de eigen bijdrage te betalen ingevolge art. 6.3.1, lid 10 van deze Verordening.

Een cliënt met een lopende Pgb beschikking voor Beschermd Wonen op 1 juli 2023, behoudt de voorziening tot er een herindicatie heeft plaatsgevonden. Daarnaast behoudt de cliënt tot uiterlijk 1 juli 2026, het recht op het bijbehorende rekentarief. Het rekentarief is gebaseerd op (de voor 1 juli 2023) geïndiceerde onderdelen van de GGZ-C Zorgzwaartepakketten (ZZP) 3 tot en met 5 conform de AWBZ 2014. Het behoudt van het recht op de voorziening en het rekentarief geldt zolang wordt voldaan aan de voorwaarden voor een pgb, begeleid thuis en de eventuele bijbehorende maatwerkvoorzieningen (Dagbesteding en Hulp bij het Huishouden).

Artikel 10.4 Intrekking oude verordening

De Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2015, versie januari 2024 wordt ingetrokken.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

Artikel 10.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025.

2 Toelichting op de Verordening

2.1 Aanleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam is gebaseerd op de “Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)”. Deze wet is gepubliceerd in het Staatsblad onder nummer 2014, 280. Onder de Wmo 2015 hangen het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (Stb. 2014, 420) en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (Stc. 2014, 36807). Ook deze regelgeving heeft invloed op de Amsterdamse verordening, onder andere op het gebied van de eigen bijdrage en administratieve voorwaarden.

De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, kunnen een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.

De wet bevat de regeling op basis waarvan de gemeente Amsterdam verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning van haar inwoners. De regering geeft met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 uitwerking aan het deel van de maatregelen die in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ zijn opgenomen dat betrekking heeft op de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten.

De wet bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning daarnaast verder uit door decentralisatie van verantwoordelijkheden die tot 1 januari 2015 in de AWBZ waren opgenomen. Amsterdam is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelf- en samenredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, moet Amsterdam voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.

Het streven naar participatie en zelfredzaamheid binnen de Wmo kan niet los worden gezien van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. In 2016 is door het Rijk het VN-verdrag voor mensen met een beperking geratificeerd. Het verdrag is op 14 juli 2016 in werking getreden. Daarmee maakt dit verdrag deel uit van de wettelijke context waarbinnen overheden (en daarmee gemeenten) dienen te opereren.

Het verdrag regelt dat iedereen, met of zonder een beperking, volwaardig kan deelnemen aan de samenleving. Het doel van dit verdrag is een voor ieder toegankelijke samenleving. Hoe Amsterdam dit doel gaat uitvoeren wordt door de gemeenteraad onder meer opgenomen in het periodieke beleidsplan voor de Wmo.

Opdracht Wmo 2015 aan Gemeentes

De Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur op zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van haar burgers, en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Daartoe moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen (artikel 2.1.2 Wmo 2015) en een Verordening met “de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen” (artikel 2.1.3 Wmo 2015).

Verordening

De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de wet). Daarbij is ook gebruik gemaakt van de bepalingen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde modelverordening.

Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen waar deze een meer compleet beeld geven van de rechten en plichten van Amsterdamse burgers, mede gelet op de specifieke Amsterdamse praktijk. In de verordening is het grote belang van de toegangsprocedure bevestigd door deze fase in een apart hoofdstuk op te nemen. Juist in de melding en onderzoeksfase zal immers de rol van de mantelzorger, de vrijwilliger, het sociaal netwerk en de eigen regie op de zelfredzaamheid en participatie onderzocht en waar nodig versterkt moeten worden; deze fase zal de transformatie naar een andere verhouding tussen overheid en burger moeten ondersteunen. Daarnaast is ervoor gekozen om in hoofdstuk 3 een beeld te schetsen van de algemene voorzieningen, die zonder beschikking toegankelijk zijn en naast de dragende samenleving een ruggengraat zullen vormen van het Amsterdams Zorgstelsel.

Verordening 2025

Deze Verordening is op 1 januari 2025 in werking getreden. De vorige Verordening is ingetrokken. Dit is gebeurd omdat op 1 januari 2025 ook de nieuwe Nadere regels bij de Verordening in werking zijn getreden. De Nadere regels zijn een uitwerking van deze Verordening.

Voorheen bestonden de Nadere regels uit een in hoofdstukken en paragrafen ingedeelde tekst. De nieuwe Nadere regels bestaan uit artikelen. De herstructurering van de Nadere regels heeft geleid tot diverse aanpassingen in de tekst en met name in de toelichting van de Verordening. Vanwege de vele redactionele wijzigingen is de vorige Verordening ingetrokken en is een nieuwe Verordening vastgesteld.

Amsterdams Zorgstelsel

Het Amsterdams Zorgstelsel is opgebouwd op basis van drie lijnen:

  • a.

    De sociale basis met voorzieningen die voor zoveel mogelijk Amsterdammers toegankelijk zijn en indien mogelijk worden uitgevoerd en georganiseerd door actieve Amsterdammers. Deze voorzieningen zijn maximaal ingebed in de wijk, laten de eigen regie van Amsterdammers op hun leven intact en dragen ertoe bij dit waar nodig te ondersteunen of te versterken, en sluiten aan op het sociale netwerk en de dragende samenleving. In de sturing op de sociale basis is een belangrijke rol voor de stadsdelen weggelegd.

  • b.

    Het wijkgerichte aanbod (algemene en maatwerkvoorzieningen) dat rechtstreeks toegankelijk is voor alle Amsterdammers of op basis van een toegangsbeoordeling. De dienstverlening staat open voor alle Amsterdammers. De zorgaanbieder of de buurtteamprofessionals bepalen of ondersteuning noodzakelijk is. Hier zal ook het gesprek plaatsvinden met de burger die zich meldt met een vraag om de ondersteuningsbehoefte en de eigen mogelijkheden te onderzoeken, en te bekijken hoe de gemeente daar een rol in speelt of kan spelen. Als er langdurige professionele ondersteuning nodig is wordt er een ondersteuningsplan opgesteld.

  • c.

    Het stedelijke aanbod van maatwerkvoorzieningen, waaronder rolstoelen en woon- en vervoersvoorzieningen. Als de noodzaak van de verstrekking van deze voorzieningen is vastgesteld, zorgt de gemeente ervoor dat ze aanwezig zijn door middel van doelmatige inkoop.

1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit staan veel definities, daarom is het aantal definities hier beperkt. Niet ieder begrip heeft toelichting nodig.

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorziening

    Het verstrekken van algemeen gebruikelijke voorzieningen op grond van de Wmo past niet bij het doel van de wet. Wat algemeen gebruikelijk is, verandert. Dit wordt beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen. Een voorziening die eerst niet als algemeen gebruikelijk werd gezien, kan later wel algemeen gebruikelijk worden. Wat hierbij een rol speelt is het aanbod in gewone winkels. En ook de prijzen in gewone winkels. Daarnaast speelt jurisprudentie een rol (uitspraken van rechters).

  • b.

    Bijdrage

    Vroeger werd dit de eigen bijdrage genoemd. De Wmo noemt het de bijdrage in de kosten. De bijdrage wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 6 van deze Verordening.

  • c.

    Gebruikelijke hulp

    Er is sprake van gebruikelijke hulp als er een huisgenoot is waarvan kan worden verwacht dat hij kan helpen bij de normale dagelijkse taken of bepaalde taken kan overnemen. Zoals huishoudelijk werk, administratie of financiën. Ook begeleiding bij bezoek aan familie, instanties of een arts valt onder gebruikelijke hulp.

    Bij het bepalen van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgeno(o)t(en). Met huisgenoot wordt een persoon bedoeld die, of op basis van een familieband, of op basis van een bewuste keuze, een huishouden vormt met de persoon die beperkingen heeft. Er wordt niet gekeken naar geslacht, religie, cultuur, werk/inkomsten of persoonlijke opvattingen over het doen van huishoudelijke taken. Een voorbeeld van een huisgenoot is een inwonend kind. Maar ook inwonende ouders kunnen als huisgenoot worden gezien. De beoordeling hiervan gebeurt op basis van concrete feiten.

  • d.

    Mantelzorg

    Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald geven aan een persoon met beperkingen uit hun directe omgeving. De ondersteuning wordt gegeven omdat er een persoonlijke band is.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

Lid 1

De verordening heeft twee doelgroepen. Ten eerste Amsterdammers die ondersteuning nodig hebben door een of meer beperkingen of door chronische psychische of psychosociale problemen. Met die ondersteuning moeten zij zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven. De gebondenheid aan Amsterdam is essentieel. Uitgangspunt daarbij is de inschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen (BRP). Voor wie niet bij de gemeente staat ingeschreven en toch ondersteuning wil vanuit deze verordening, is het mogelijk om de gebondenheid aan Amsterdam op een andere manier vast te stellen.

De tweede doelgroep bestaat uit mantelzorgers. Zij kunnen soms ook ondersteuning krijgen vanuit deze verordening. Degene voor wie zij zorgen moet ingezetene zijn van Amsterdam.

Lid 2

Iedere ingezetene van Nederland kan zich in Amsterdam melden voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen of opvang. Dat staat in artikel 1.2.1, onderdeel b en c, van de Wet.

  • De maatwerkvoorzieningenmaatschappelijke opvang en beschermd wonen wordt in Amsterdam ingevuld met begeleid thuis en beschermd verblijf en opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld.

  • De maatwerkvoorziening begeleid thuis kan slechts worden aangemerkt als een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang, indien deze maatwerkvoorziening gepaard gaat met onderdak.

Het kan voor het succes van de ondersteuning wenselijk zijn dat iemand ergens anders in Nederland opvang krijgt. Bijvoorbeeld omdat hij daar personen kent die hem kunnen steunen of vanwege de veiligheid. In dat geval kan het college overleggen met het college van die andere gemeente om hem daar opvang te bieden.

Lid 3

Als iemand behalve vanuit de Wmo ook ondersteuning krijgt vanuit de Jeugdwet of de Participatiewet, dan wordt dit op elkaar afgestemd. Dit heeft als voordeel:

  • Dat er bij de overgang naar volwassenheid continuïteit van ondersteuning is

  • Dat het pakket van voorzieningen op elkaar afgestemd is

  • Dat er samenwerking is tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.

2. Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

In dit artikel staat de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning. De bespreking van een ondersteuningsbehoefte begint met een melding. De melding kan, door of namens de cliënt, op verschillende manieren worden gedaan. Onder andere bij de Wmo Helpdesk, de Centrale Toegang of bij Buurtteam Amsterdam.

De medewerker die de melding behandelt, bespreekt samen met de melder waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hierbij wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) betrokken, als die er is. Als er een ondersteuningsvraag is, wordt de melding geregistreerd en wordt er een onderzoek gestart. Zie artikel 2.3.2 van de Wmo. De melder kan zich laten bijstaan door een familielid of anderen uit zijn netwerk. Ook kan de melder gratis gebruik maken van een onafhankelijk cliëntondersteuner. Deze onafhankelijke cliëntondersteuner behartigt het belang van de cliënt.

De medewerker die de melding behandelt, geeft uitleg over dit onderzoek en geeft aan welke informatie er nodig is. De medewerker verzamelt die informatie ook, voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onmisbaar.

Als de melder en de medewerker het niet eens worden, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden gevraagd. De melding wordt dan opnieuw beoordeeld door een andere medewerker. Hiermee kunnen onnodige en ingewikkelde bezwaarprocedures worden voorkomen.

Artikel 2.2 Inhoud van het onderzoek

Omvang van het onderzoek

Het onderzoek wordt gedaan op de manier die het meest recht doet aan de ondersteuningsvraag van de cliënt. Bij een eenvoudige ondersteuningsvraag kan het een beknopt telefonisch onderzoek zijn. Bijvoorbeeld bij een aanvraag voor een verlenging van een eerder toegekende voorziening. Bij complexere ondersteuningsvragen zal face-to-face contact het uitgangspunt zijn, op locatie of bij de cliënt thuis. Dit geldt ook als de melding in eerste instantie telefonisch is gedaan. Als de cliënt een persoonlijk plan heeft aangeleverd dan wordt dit meegenomen in het onderzoek.

Inhoud van het onderzoek

Eerst richt het onderzoek zich op het verduidelijken van de behoefte van de cliënt. Wat gaat er goed en wat lukt er niet meer? In sommige gevallen is het genoeg om de cliënt informatie en advies te geven, en is verdere ondersteuning niet nodig.

Er is ook aandacht voor ondersteuningsvragen op domeinen buiten de Wmo (zie ook artikel 3.3). Bij het buurtteam is dit zelfs uitdrukkelijk de bedoeling. Waar nodig wordt de cliënt toegeleid naar de benodigde hulp op die terreinen. Die hulp valt niet onder de reikwijdte van deze Verordening en Nadere regels en staat daarom niet in dit artikel.

Het onderzoek wordt binnen zes weken uitgevoerd. Als de termijn van zes weken niet wordt gehaald, bijvoorbeeld omdat informatie bij derden moet worden opgevraagd of omdat er sprake is van een complexe hulpvraag, dan wordt hierover gecommuniceerd met de cliënt en kan deze termijn worden verlengd.

Eigen kracht

Is er verdere Wmo-ondersteuning nodig, dan moet worden gekeken welk resultaat er moet worden gehaald en of een maatwerkvoorziening nodig is. Dit gebeurt samen met de cliënt of zijn mantelzorger. Daarbij wordt gekeken naar de eigen kracht van de cliënt. De Wmo is bedoeld om de eigen kracht te versterken. Alle Amsterdammers, met of zonder beperking, worden gestimuleerd om hun talenten en mogelijkheden te zien, en die te gebruiken om ondersteuningsvragen op te lossen. Door hier tijdens het onderzoek aandacht aan te geven kunnen mensen hun eigen kracht benutten en vergroten.

Sociaal netwerk

Verder wordt er bij het onderzoek gekeken naar het sociale netwerk van de cliënt. Daarmee bedoelen we het gezin, familie, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waar hij bij hoort.

Personen in het sociale netwerk zijn vaak bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of die te organiseren. Deze ondersteuning wordt in sommige gevallen mantelzorg genoemd. Zie artikel 1.1 onder J. De mantelzorger kan soms zelf ook (tijdelijke) ondersteuning krijgen om overbelasting te voorkomen. Dit kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening. Van belang hierbij is de balans tussen draagkracht en draaglast.

Gebruikelijke hulp

Binnen het sociaal netwerk kan ook sprake zijn van gebruikelijke hulp door een huisgenoot. Zie de definitie hiervan in artikel 1.1 onder H. en de toelichting.

In principe is alle hulp door huisgenoten gebruikelijk als dit een kortdurende situatie is met uitzicht op een dusdanig herstel, dat ondersteuning daarna niet meer nodig is. Daarbij gaat het meestal over een periode van maximaal drie maanden.

Bij een chronische situatie is de hulp van een huisgenoot gebruikelijk als die hulp wordt gegeven om te kunnen meedoen in de maatschappij.

Gebruikelijke hulp is tot slot ook anderen leren omgaan met een cliënt met een beperking, chronisch psychische of psychiatrische aandoening. Van ouders wordt bijvoorbeeld verwacht dat ze professionals instrueren hoe ze moeten omgaan met de beperkingen van hun kind.

Er zijn uitzonderingen mogelijk op het uitgangspunt van gebruikelijke hulp, al dan niet tijdelijk. Bijvoorbeeld situaties waarin:

  • De huisgenoot lang of regelmatig afwezig is voor bijvoorbeeld werk en het gaat om de zorg voor kinderen;

  • Is vastgesteld dat de huisgenoot beperkingen heeft en niet in staat kan worden geacht tot het verrichten of aanleren van taken die horen bij gebruikelijke hulp;

  • De huisgenoot overbelast is of dreigt te raken;

  • De cliënt een korte levensverwachting heeft.

Voorliggende voorzieningen

In het onderzoek wordt gekeken of wetten als de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet voorliggend zijn op ondersteuning vanuit de Wmo. Voorliggend betekent dat die wetten voorgaan omdat ze passender zijn.

Algemene voorzieningen

Verder wordt gekeken of de ondersteuningsvraag opgelost kan worden met een algemene voorziening.

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat zonder Wmo-onderzoek toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De meeste algemene voorzieningen zijn gratis. Voor beschermd vervoer geldt een ritbijdrage.

Ook voorzieningen in de sociale basis behoren tot de algemene voorzieningen. De sociale basis is het aanbod van activiteiten en voorzieningen in wijken om de dragende samenleving zo goed mogelijk te laten functioneren ter versterking van de eigen kracht en het netwerk van Amsterdammers. Zie ook artikel 3.2 van de toelichting.

Maatwerkvoorziening

Leidt alles hierboven niet of niet voldoende tot een oplossing? Dan kan de cliënt voor een Wmo-maatwerkvoorziening in aanmerking komen.

Financiële tegemoetkomingen meerkosten

Heeft een Amsterdammer een chronische ziekte of beperking in combinatie met een laag inkomen? Dan kan hij in aanmerking komen voor een vergoeding van meerkosten die hij heeft als gevolg van de beperking. Hiervoor is een individuele toekenning nodig. De beoordeling en uitbetaling van de tegemoetkoming meerkosten gebeurt (met uitzondering van de sportvoorzieningen) door de afdeling Werk, Participatie en Inkomen (WPI) van de gemeente.

Casemanager

Soms heeft de cliënt begeleiding van een casemanager. Dat kan nodig zijn bij een complexe situatie of complexe voorzieningen waarbij er uitgebreider onderzoek moet worden gedaan. Met het uitgebreidere onderzoek kan er een goed beeld worden gekregen van de situatie en van de benodigde aanvraag. De casemanager is het centrale aanspreekpunt voor de cliënt en de overige betrokken organisaties. De casemanager kent de Wmo- procedures en begeleidt de cliënt bij de aanvraag van voorzieningen. Uitgangspunt is dat de cliënt hierbij zelf doet wat hij kan. Tijdens de verdere afhandeling van de melding, aanvraag en levering geeft de casemanager intensieve begeleiding en stemt de casemanager af met verschillende onderdelen van de hulpverlening.

Artikel 2.3 Verslag van het onderzoek

Het onderzoek wordt afgesloten met een verslag of ondersteuningsplan. Zo kunnen cliënt en medewerker uitgaan van dezelfde informatie. De cliënt krijgt het verslag/ondersteuningsplan (of een kopie ervan) mee.

In het ondersteuningsplan staan de afspraken over de doelen, resultaten en activiteiten, en over de duur en frequentie van de ondersteuning. Het ondersteuningsplan wordt samen met de cliënt en eventueel zijn mantelzorger opgesteld. Daarna ondertekent de cliënt het plan. Een keer per jaar wordt opnieuw gekeken of en zo ja, welke afspraken er nog nodig zijn.

Als in het ondersteuningsplan staat dat er een maatwerkvoorziening nodig is, dan heeft het ondersteuningsplan de waarde van een aanvraagformulier.

Als de Amsterdammer en de medewerker die het onderzoek heeft uitgevoerd het niet met elkaar eens zijn over het verslag of ondersteuningsplan, dan kan de cliënt vragen om onderzoek door een onafhankelijk adviesorgaan.

Als de uitkomst van het onderzoek niet leidt tot overeenstemming over de voorziening die de Amsterdammer denkt nodig te hebben, dan kan hij in bezwaar gaan tegen het besluit dat volgt op de aanvraag (beschikking). Het is niet mogelijk om in bezwaar of beroep te gaan tegen het verslag of ondersteuningsplan.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet in principe schriftelijk worden gedaan. Sommige voorzieningen kunnen ook mondeling of digitaal worden aangevraagd, zodat de afhandeling sneller gaat. Op dit moment is de mondelinge aanvraag mogelijk voor aanvullend openbaar vervoer en maatschappelijke opvang.

Er moet in principe binnen twee weken een besluit worden genomen over de aanvraag. Deze termijn is relatief kort, omdat het voorwerk al in het onderzoek is gebeurd (zie artikel 2.1 t/m 2.3).

Het kan door omstandigheden zijn dat er nader onderzoek moet worden gedaan om de juiste maatwerkvoorziening te bepalen. Bijvoorbeeld nader onderzoek naar de specifieke aandoening en de bijbehorende beperkingen. In dat geval kan de beslistermijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden verlengd. De gemeente schakelt hierin principe een onafhankelijk adviesorgaan voor in. Dit adviesorgaan kan ook al eerder tijdens het onderzoek worden ingezet, als bij de melding al blijkt dat er mogelijk een (aanvraag voor een) maatwerkvoorziening nodig is. Zo blijft de afhandelingstermijn zo kort mogelijk en ontstaat er geen onnodige bureaucratie.

Artikel 2.5 Aanvraag van een persoonsgebonden budget

Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in principe de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget (pgb). Als de cliënt kiest voor verstrekking in de vorm van een pgb, dan is hij verantwoordelijk voor een passende besteding. Dit houdt in dat hij een motivering moet kunnen geven, zoals in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet de cliënt vooraf inzicht geven in hoe de besteding van het pgb voorziet in zijn ondersteuningsbehoefte.

Artikel 2.6 Aanvraag financiële tegemoetkoming meerkosten

Geen toelichting nodig.

Artikel 2.7 Inhoud van de beschikking

Een beschikking is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Is de cliënt het niet eens met een besluit, dan kan hij in bezwaar gaan bij de gemeente en in beroep bij de rechtbank.

3. Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten die voor iedereen toegankelijk zijn, en die gericht zijn op het versterken van zelfredzaamheid, samenredzaamheid, participatie of opvang. Er gaat geen onderzoek aan vooraf naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. Wel moeten de gebruikers tot de doelgroep behoren.

De meeste algemene voorzieningen zijn gratis. Een Amsterdammer die volgens de gemeente voor zijn ondersteuning gebruik kan maken van een algemene voorziening, komt daarmee niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 3.2Voorzieningen sociale basis

De sociale basis is het fundament van het gemeentelijke stelsel voor zorg, ondersteuning en meedoen. In de sociale basis werken bewoners, vrijwilligers en professionals samen aan een breed, laagdrempelig en vrij toegankelijk aanbod van activiteiten en voorzieningen in de buurt. Het is de plek waar Amsterdammers elkaar vinden, ontmoeten en waar sociale cohesie ontstaat.

Opzet van de sociale basis

De gemeente faciliteert de sociale basis en kijkt daarbij wat de sociale opgave in het gebied is. De uitvoering van de sociale basis is gemandateerd aan de Dagelijks Besturen van stadsdelen en stadsgebied. Zij subsidiëren op hun beurt partners die activiteiten en voorzieningen in de sociale basis uitvoeren. Verder ligt de uitvoering van de sociale basis voor een belangrijk deel bij bewoners zelf. Vaak helpen en ondersteunen zij elkaar zonder enige bemoeienis vanuit de gemeente.

Preventieve werking

De sociale basis heeft een belangrijke preventieve werking. Amsterdammers met bijvoorbeeld gezondheidsproblemen komen via de sociale basis zo vroeg mogelijk in beeld. Zo kunnen problemen vroegtijdig worden opgelost of wordt voorkomen dat ze groter worden. Hiermee kan de sociale basis soms een voorliggende voorziening vormen en is zwaardere zorg en ondersteuning niet nodig.

Artikel 3.3 Dienstverlening door het buurtteam

In elk stadsdeel en het stadsgebied Weesp zijn Buurtteams actief. Buurtteams bieden laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning aan mensen met een (dreigende) beperking of mensen die moeite hebben met participatie of zelfredzaamheid. De ondersteuning kan individueel of gezamenlijk zijn en is gericht op:

  • Het inzetten van de eigen kracht;

  • Het structureren en uitvoeren van praktische activiteiten;

  • Het aanleren van vaardigheden bij het regelen van het dagelijks leven;

  • Het aanleren van vaardigheden bij het aangaan of onderhouden van sociale contacten en het versterken van het sociale netwerk van de cliënt; en/of

  • Het aanleren van vaardigheden bij het participeren in de samenleving.

De ondersteuning kan ook nodig zijn ter ontlasting van de mantelzorger als die dreigt overbelast te raken, of voor het signaleren van terugval of het voorkomen van escalatie. De Buurtteams zijn georganiseerd in buurtteamorganisaties die elk meerdere locaties hebben. De Amsterdammer kan zelf kiezen naar welk buurtteam hij gaat.

Onderdeel a tot en met c

Ondersteuning door het buurtteam kan bestaan uit informatie en advies. Bijvoorbeeld over activiteiten in de buurt, wonen, schulden, inkomen, werk of participatie. Het buurtteam werkt hiervoor nauw samen met de sociale basis en relevante organisaties. Naast de Wmo ondersteuning valt ook het sociaal raadsliedenwerk en schuldhulp onder de dienstverlening van de buurtteams.

Daarnaast biedt het buurtteam de algemene voorziening Ondersteuning door het buurtteam. Die is gericht op:

  • Het bereiken en behouden van grip op het dagelijks leven en op het persoonlijk functioneren;

  • Het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk; en

  • Deelname aan het maatschappelijk leven.

Voor mensen die dit zelf niet kunnen of niet zelf kunnen (laten) regelen. Denk aan ondersteuning bij de administratie, woonbegeleiding of het indelen van de dag of bij het initiëren van deelname aan buurtactiviteiten, vrijwilligerswerk of dag invulling.

De ondersteuning door het buurtteam wordt geboden aan zelfstandig wonende Amsterdammers en kan zowel kortdurend als langdurig en in meer of mindere mate intensief geboden worden en kan zowel op individuele basis als in groepsverband plaatsvinden. Als ondersteuning door het buurtteam langer duurt dan 3 maanden, is een plan van aanpak verplicht, dit kan in de vorm van een ondersteuningsplan. Als de ondersteuning korter dan 3 maanden is, wordt een verslag van de afspraken en een eventuele vraagverheldering gemaakt. De ondersteuning kan, afhankelijk van de situatie van de Amsterdammer, zowel worden geboden op de locatie van het buurtteam als bij de Amsterdammer thuis.

Onderdeel d

Indien meer nodig is dan de buurtteams zelf kunnen bieden, dan hebben zij een belangrijke rol in het toegangsproces voor bepaalde maatwerkvoorzieningen. Deze rol is per maatwerkvoorziening beschreven in hoofdstuk 4.

In het algemeen kunnen de sociale basis en de voorzieningen daarbinnen worden gezien als voorliggende voorziening. Maar ook de dienstverlening door het buurtteam zelf vormt in feite de mogelijke voorliggende voorziening op de verstrekking van verdergaande voorzieningen die de gemeente kan bieden.

Artikel 3.4 Woningaanpassing

Een woningaanpassing is een kleine aanpassing aan de woning waarvoor geen bouwtechnische ingrepen nodig zijn. Zoals het verwijderen van een eenvoudige drempel of het aanbrengen van een douchezitje. Als de kleine woningaanpassing deel uitmaakt van een grotere woningaanpassing, dan valt hij onder de maatwerkvoorziening die staat in artikel 4.7. Als de ondersteuningsvraag met een algemeen gebruikelijke voorziening is op te lossen, zoals met een losse douchestoel, wordt er geen kleine woningaanpassing verstrekt.

Artikel 3.5 Kortdurende opvang, passantenpension en noodopvang dakloze gezinnen

Lid 1 en 2

Kortdurende opvang zoals beschreven in lid 1 is bedoeld voor mensen die dakloos zijn en waarbij sprake is van meervoudige problematiek waarvoor ondersteuning noodzakelijk is. Voor toegang tot kortdurende opvang wordt gekeken naar de binding met Amsterdam op basis van het convenant landelijke toegankelijkheid, waar Amsterdam partij bij is. Wanneer binding met Amsterdam ontbreekt, maar opvang wél noodzakelijk is, wordt de persoon (warm) overgedragen aan de gemeente waar dit perspectief ligt.

Lid 2 regelt de kortdurende opvang van kwetsbare EU-burgers en ongedocumenteerden.

Kortdurende opvang wordt in meerdere varianten geboden, zie de Nadere regels.

Lid 3

Om dakloosheid aan te pakken, heeft Amsterdam buitenwettelijk begunstigend beleid. Dat betekent dat Amsterdam noodopvang, tijdelijke huisvesting en begeleiding biedt aan mensen die niet in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang vanuit de Wmo, omdat zij alleen niet zelfredzaam zijn op het gebied van huisvesting en niet zelf in hun onderdak kunnen voorzien. Het gaat hierbij zowel om volwassen alleenstaande personen als gezinnen met minderjarige kinderen met aantoonbare binding met Amsterdam. Deze opvang kent verschillende vormen, zie de Nadere regels.

Artikel 3.6 Waardering mantelzorgers

Mantelzorgers die in Amsterdam wonen of die mantelzorgen voor een Amsterdammer met een beperking komen in aanmerking voor mantelzorgwaardering. Dit gebeurt jaarlijks op de Dag van de Mantelzorg. De Dagelijks Besturen van de stadsdelen organiseren die dag activiteiten voor mantelzorgers. Voor jonge mantelzorgers is er de Week van de jonge mantelzorger.

4. Maatwerkvoorzieningen

In de Verordening moet staan op welke manier en op basis van welke criteria wordt bepaald of een maatwerkvoorziening nodig is. Daarvoor is dit hoofdstuk bedoeld. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen. In de artikelen daarna staan per specifieke voorziening waar nodig nog aanvullende criteria.

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

In dit artikel staan de uitgangspunten die een rol spelen bij de beoordeling of een maatwerkvoorziening moet worden toegekend.

Noodzakelijk

Noodzakelijk wil zeggen dat de persoon met beperkingen alleen met behulp van de voorziening zelfredzaam blijft en maatschappelijk kan participeren. De voorziening moet om die reden nodig zijn; niet gewenst of gemakkelijk. Bij het vaststellen van de noodzaak wordt gekeken naar de persoonskenmerken, de behoeften en de financiële mogelijkheden van de Amsterdammer.

De noodzakelijkheid kan leiden tot een kortdurende of langdurige verstrekking. Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen zijn een uitzondering. Die moeten langdurig noodzakelijk zijn.

De grens wordt bepaald door de vraag: gaat de beperking over of is de beperking blijvend? Als de Amsterdammer een probleem heeft van acht of tien maanden, mag ervan worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt niet bij een Amsterdammer die terminaal ziek is. Als de levensverwachting bijvoorbeeld vier maanden is, is duidelijk dat het probleem blijvend is. Er wordt dan uitgegaan van langdurige noodzaak.

Algemeen gebruikelijk

Bij het onderzoek wordt ook gekeken of een ondersteuningsvraag kan worden opgelost met het kopen van een algemeen gebruikelijke voorziening. Zie artikel 1.1 onder a en de toelichting. Soms is een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een geschikte oplossing voor de ondersteuningsvraag. Dan kunnen vanuit de Wmo die aanpassingen worden vergoed. Dit is in overeenstemming met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Voorzienbaarheid

Als de Amsterdammer bewust een bepaalde keuze heeft gemaakt die vermijdbaar was, en die keuze heeft vervolgens geleid tot een concreet en duidelijk probleem, dan gaat de gemeente ervan uit dat de Amsterdammer hierop kon anticiperen. De aangevraagde voorziening kan dan worden afgewezen.

Als de Amsterdammer een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is, wordt deze afgewezen als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft de noodzaak, adequaatheid en passendheid te beoordelen, en als de gemeente ook geen invloed meer heeft op de soort voorziening.

Goedkoopst adequaat

Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening. Daarmee wordt bedoeld ‘wat volgens objectieve maatstaven verantwoord en toereikend is’. Hiervan is sprake als een oplossing de beperkingen die de Amsterdammer op een bepaald gebied heeft, wegneemt of aanzienlijk vermindert. De oplossing kan een combinatie van voorzieningen zijn. De oplossing hoeft niet aan alle wensen van de Amsterdammer te voldoen. Hoe begrijpelijk deze wensen soms ook zijn. Als meerdere voorzieningen adequaat zijn, wordt gekozen voor de goedkoopste voorziening.

Gericht op de persoon met beperkingen

Een maatwerkvoorziening is gericht op de persoon met beperkingen. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager is die de maatwerkvoorziening aanvraagt of voor wie de maatwerkvoorziening aangevraagd wordt.

De maatwerkvoorziening moet voor deze persoon noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo. Een maatwerkvoorziening kan gedeeld worden als twee of meer aanvragers hier individueel voor in aanmerking komen, bijvoorbeeld een traplift.

In principe worden maatwerkvoorzieningen verstrekt die de aanvrager zelfstandig kan gebruiken. Als dat niet zo is, maar de voorziening is wel de enige adequate oplossing voor het probleem, dan kan deze voorziening bij uitzondering toch worden toegekend.

Bij co-ouderschap, waarbij het kind voor wie de voorziening is bedoeld, wisselend bij beide ouders verblijft, wordt in principe maar één voorziening verstrekt. Van ouders wordt namelijk verwacht dat zij over dit soort roerende voorzieningen onderling afspraken maken.

Bruikleen

Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen worden verstrekt. In dat geval kan het college een bruikleenovereenkomst afsluiten met de cliënt. Uiteraard is deze mogelijkheid er niet voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening.

Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget (pgb) is een volwaardig alternatief voor zorg in natura. Een toegekend pgb wordt na facturering van de uitgevoerde zorg aan de zorgverlener uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB voert ook de pgb-administratie voor de gemeente uit.

Als een cliënt meerdere maatwerkvoorzieningen nodig heeft, is het mogelijk dat hij de ene voorziening in natura ontvangt en de andere voorziening met een pgb. Het is níet mogelijk om één maatwerkvoorziening deels in natura en deels in de vorm van een pgb te ontvangen.

Lid 1

De motivatie en pgb-vaardigheid van de pgb-aanvrager en de doelmatigheid van het zorginhoudelijke voorstel worden getoetst. Dit gebeurt aan de hand van een pgb-plan dat de aanvrager moet invullen en een zorgplan dat de zorgverlener moet invullen. Beide documenten vormen onderdeel van het gesprek als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze Verordening.

Als er een pgb-vertegenwoordiger is, wordt de pgb-vaardigheid van die vertegenwoordiger getoetst. Wanneer de cliënt het pgb zelf beheert is daarbij hulp uit het sociale netwerk mogelijk, al kan dit niet worden gezien als vorm van vertegenwoordiging. Een cliënt die door iemand uit zijn sociale netwerk wordt geholpen bij het beheren van zijn pgb, moet op elk ogenblik zelf de verantwoordelijkheid kunnen dragen en regie kunnen voeren over het pgb. Dit betekent dat de cliënt een sturende rol heeft, in staat is om te overzien wanneer er actie moet worden ondernomen op het pgb-beheer en tijdig de nodige hulp inschakelt. De persoon uit het sociale netwerk moet beschikbaar zijn en in staat zijn om adequaat hulp te bieden.

Als de cliënt het budgetbeheer door een pgb-vertegenwoordiger laat uitvoeren, mag deze niet ook de zorgverlener van de cliënt zijn, tenzij hiervoor door de gemeente toestemming is gegeven. Er is sprake van professionele hulp als de werkzaamheden beroepsmatig uitgevoerd worden en de zorgverlener ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel. De omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming moet aansluiten bij de te leveren diensten voor het pgb.

Er gelden kwaliteitseisen voor de zorgverlener. Die eisen zijn afgeleid van de wettelijke kwaliteitseisen die gelden voor zorgaanbieders met een contract voor zorg in natura. Deze kwaliteitseisen zijn uitgewerkt in het pgb-kwaliteitskader en gelden zowel voor professionele als informele zorgverleners. De cliënt moet zich ervan verzekeren dat zijn pgb-zorgverlener aan de kwaliteitseisen voldoet. De kwaliteitseisen staan in bijlage 5.

Lid 2 en 3

De gemeente weigert een cliënt een pgb als de gemeente in de drie jaar voor de aanvraag een beslissing om een maatwerkvoorziening of een pgb te verstrekken heeft herzien of ingetrokken. Dit kan zijn gebeurd omdat de cliënt toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10, onderdeel a Wmo 2015), niet voldeed aan de voorwaarden (artikel 2.3.10, onderdeel d Wmo 2015) of de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10, onderdeel e Wmo 2015).

Het pgb moet worden gebruikt voor het inkopen van zorg of ondersteuning. De cliënt mag het pgb niet gebruiken voor andere kosten, zoals reiskosten, bemiddelingskosten en telefoonkosten.

Met de uitsluitingen in dit artikel volgt Amsterdam de beperkingen voor het pgb in de Wmo 2015. Daar heeft Amsterdam de bepaling artikel 4.2 tweede lid onder c in de Verordening aan toegevoegd; dit ziet toe op de situatie van het collectief vervoer, een auto, een autobus of een gesloten buitenwagen, de opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld en beschermd verblijf. Als voor aanvullend openbaar vervoer (AOV) ook een pgb mogelijk zou zijn, zou de financiering zo duur worden dat het een onaanvaardbaar financieel risico voor de gemeente zou opleveren. Dit is ook in de rechtspraak geaccepteerd. Dit geldt ook voor vervoersmiddelen als een auto, autobus of gesloten buitenwagen. Dat zijn dure voorzieningen die bij zorg in natura door de gemeente worden geleased. Hierdoor zou een pgb waarmee de cliënt zelf een vergelijkbare voorziening kan kopen altijd hoger zijn dan de gemeentelijke uitgave in natura. Het kostenaspect geldt ook voor de opvang van slachtoffers van huiselijk geweld.

Beschermd verblijf is uitgesloten van pgb vanwege de noodzaak van 24-uurs toezicht en -bescherming. Voor de voorzieningen Hulp bij het huishouden (Hbh) OGGZ en bijzondere schoonmaak geldt dat deze vaak worden verstrekt aan personen met een psychische beperking en problemen op meerdere leefgebieden, waarover onvoldoende regie op het pgb kan worden gevoerd. Het zijn bovendien zorgproducten die niet op de reguliere markt te krijgen zijn. Daarnaast moet de zorgverlener specifieke competenties hebben om de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Met name het actief kunnen signaleren van problemen en veranderingen, of het motiveren van de cliënt om mee te helpen. Een pgb is hierbij niet passend. Dit geldt ook bij dagbesteding voor de resultaatgebieden Inloop en Meewerken-plus. Een pgb past niet goed bij het karakter van deze resultaatgebieden.

Lid 4

In dit lid staan regels voor periodieke betalingen aan de zorgverlener, ook wel maandloon genoemd. Als een cliënt een zorgovereenkomst afsluit met een professionele zorgverlener, is de mogelijkheid voor periodieke betalingen, of automatische maandloonbetalingen, uitgesloten. Deze betalingen kunnen worden gedaan op declaratiebasis van de gewerkte uren. Hiermee beoogt het college doelmatigheid en voorkomt het oneigenlijk gebruik van het pgb.

Lid 5

Een gemeente kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten van adequate ondersteuning in natura. Dit staat in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39). Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Amsterdam hanteert dan ook verschillende tarieven voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende type zorgverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen professionele ondersteuning, waarbij wordt gewerkt volgens kwaliteitsstandaarden, en niet-professionele ondersteuning.

In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2017 heeft de rechter in een zaak van de gemeente Emmen bepaald dat essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening moeten worden vastgelegd. Hieronder valt ook de tariefdifferentiatie van het pgb.

De gemeente Amsterdam heeft in april 2017 opdracht gegeven aan onderzoeksbureau KPMG om objectief en onafhankelijk advies uit te brengen over passende en goed onderbouwde pgb-tarieven voor hulp bij het huishouden, aanvullende individuele ondersteuning, dagbesteding en logeeropvang. Dit onderzoek getiteld ‘Doorontwikkeling Pgb-tarieven Wmo-voorzieningen’ is op 8 juni 2017 gepubliceerd. De pgb-tarieven voor deze voorzieningen zijn op dit onderzoek gebaseerd.

Voor aanvullende individuele ondersteuning, begeleid thuis, dagbesteding en logeeropvang zijn de tarieven afgeleid van de vastgestelde tarieven die gelden voor de maatwerkvoorziening in natura, minus een afslagpercentage voor kostencomponenten die slechts deels van toepassing zijn op de pgb-tarieven.

De omvang van het persoonsgebonden budget voor aanvullende individuele ondersteuning en begeleid thuis worden bepaald op basis van maatwerk. Daarbij maakt het indicatieadviesorgaan een afweging, rekening houdend met de omstandigheden van de Amsterdammer. Denk aan de mogelijkheden tot de inzet van eigen kracht en inzet vanuit het netwerk. De ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is en de intensiteit van de ondersteuning kan periodiek worden bijgesteld.

Het pgb voor hulp bij het huishouden wordt berekend via een puntensysteem. De basis voor het aantal punten dat wordt toegekend wordt gevormd door het ondersteuningsplan met afsprakenoverzicht (zie bijlage 2 van de Nadere regels). Het aantal vastgestelde punten maal het per punt geldende tarief bepaalt het budget. Aan de hand van de Maatstaf voor hulp bij het huishouden worden aan de activiteiten en de frequentie ervan punten toegekend. Op basis van het aantal punten per jaar wordt de hoogte van het budget per week bepaald. Bij het bepalen van het tarief per punt is uitgegaan van het pgb-tarief per uur. Het pgb-uurtarief en het tarief per punt zijn hierdoor automatisch aan elkaar gekoppeld.

Voor woonvoorzieningen is bij de berekening van de kosten van een woonruimteaanpassingen het uitrustingsniveau van een sociale huurwoning bepalend.

Bij logeeropvang kan het pgb gebruikt worden om te logeren bij een professionele aanbieder van logeeropvang, bijvoorbeeld een instelling of logeerhuis.

Lid 6

Aan cliënten in een gezamenlijk wooninitiatief kan een toeslag worden toegekend. Voor de bestedingsmogelijkheden van deze toeslag wordt aangesloten bij de mogelijkheden die de gelijksoortige toeslag op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) biedt. In de Nadere regels staan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze toeslag.

Lid 7

Het niet-professionele pgb-tarief is vastgesteld op basis van een benchmark met diverse andere grote gemeenten, en kent een minimumvakantiebijslag. Daarnaast houdt het tarief rekening met wat door de CrvB als redelijk wordt geacht, volgens de uitspraak van 16 augustus 2023.

Lid 8

Een pgb-cliënt kan een persoon uit het sociaal netwerk inzetten onder de voorwaarden die in lid 8 staan.

Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor aanvullende individuele ondersteuning

Aanvullende individuele ondersteuning (AIO) kan worden ingezet als uit de afweging van het buurtteam zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 4 duidelijk wordt dat dit de meest passende wijze van ondersteuning is. Zoals bij Amsterdammers met zwaardere problematiek als gevolg van één van de volgende beperkingen, of een combinatie daarvan:

  • 1.

    Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH);

  • 2.

    Licht Verstandelijke Beperking (LVB);

  • 3.

    Autisme;

  • 4.

    Auditieve beperking;

  • 5.

    Visuele beperking.

Aanvullende individuele ondersteuning AIO is niet bedoeld voor Amsterdammers met een meervoudig complexe en intensieve zorgvraag op het gebied van psychiatrie, psychosociaal (bijv. voormalig dakloosheid), verslaving, een (licht) verstandelijke beperking of forensische achtergrond. Hiervoor is er Begeleid Thuis (zonder wooncomponent). Zie artikel 4.5.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor dagbesteding

Dagbesteding biedt zingeving, activiteiten en sociaal verkeer en ondersteunt de cliënt bij het bevorderen en behouden van zelfredzaamheid. Dagbesteding wordt aangeboden in een groep en is gericht op het hebben van contacten met meerdere personen. Daarbij wordt ook specifiek gekeken naar de samenstelling van de groep en de omgeving waarin de dagbesteding plaatsvindt.

Tijdens de dagbesteding kan er ook begeleiding zijn bij persoonlijke verzorging of communicatie.

Als de cliënt vanwege beperkingen niet zelfstandig naar dagbesteding kan komen, moet hij voor zijn vervoer eerst een beroep doen op zijn sociaal netwerk of op andere informele oplossingen. Als dit niet mogelijk is, dan bespreekt hij mogelijke vervoersalternatieven met de zorgaanbieder. Die zal vanuit gemaakte afspraken met de gemeente een passende vervoersoplossing bieden.

Bij een pgb worden voorliggende voorzieningen voor vervoer ook in overweging genomen. Als deze onvoldoende toereikend zijn kan de cliënt een indicatie krijgen voor een financiële tegemoetkoming voor vervoer van- en naar dagbesteding.

Bij dagbesteding horen 4 te bereiken resultaten. Deze resultaten hebben een logische opbouw in de mate van prestaties die de cliënt kan leveren. De resultaten staan in de Nadere regels bij deze Verordening.

Artikel 4.5 Begeleid thuis, beschermd verblijf en ondersteuning voor slachtoffers bij huiselijk geweld

Lid 1

Begeleid Thuis is voor Amsterdammers die niet of beperkt zelfredzaam zijn op meerdere leefgebieden. Dit blijkt uit het onderzoek dat wordt gedaan, zoals de Amsterdamse maatwerkmethode of de zelfredzaamheidsmatrix. Het onderzoek levert ondersteuningsvragen op bij psychosociale, psychiatrische of verslavingsproblematiek, of een licht verstandelijke beperking of een combinatie van een of meer van deze.

Psychosociale problematiek gaat over onder andere klachten die veroorzaakt worden door sociale problemen zoals bijvoorbeeld sociaal isolement, ingrijpende gebeurtenissen zoals het verliezen van werk, oplopende schulden, en dergelijke. Amsterdammers die in aanmerking komen voor begeleid thuis hebben complexe meervoudige problematiek, maar kunnen met intensieve specialistische ondersteuning zelfstandig wonen. Zonder deze ondersteuning cliënten niet zelfstandig wonen.

Begeleid Thuis is er met of zonder wooncomponent. Begeleid Thuis zonder wooncomponent is voor Amsterdammers die een eigen woonplek hebben, maar zonder Begeleid Thuis het niet redden. Het besluit over de toekenning van Begeleid thuis wordt genomen door de gemeente op advies van het Buurtteam.

Zie voor het verschil tussen Begeleid thuis en de maatwerkvoorziening Aanvullende individuele ondersteuning de toelichting bij artikel 4.3 van de Verordening.

Lid 2

Bij Begeleid Thuis met wooncomponent krijgt de cliënt Begeleid Thuis in een woning die op naam staat van de zorgaanbieder. Daarvoor is een woonurgentie op basis van de Huisvestingsverordening onder voorwaarden verplicht.

Een belangrijke voorwaarde is dat cliënt openstaat voor begeleiding en zich als goed huurder gedraagt.

Lid 3

Beschermd Verblijf is voor Amsterdammers die weinig zelfredzaam zijn en niet in staat zijn om zelfstandig te wonen en die (tijdelijk) 24-uurs ondersteuning nodig hebben.

Bij Beschermd Verblijf wordt de cliënt intensief begeleid door een professional. De ondersteuning is gericht op herstel, op het vergroten van de zelfredzaamheid, het voorkomen en oplossen van crisissituaties en waar het kan toewerken naar zelfstandiger wonen.

Lid 4

Voor slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling is het uitgangspunt dat, als de thuissituatie niet veilig is, zij opvang krijgen in de regio waar zij wonen. Opvang in de eigen centrumgemeente is wenselijk omdat slachtoffers (en eventuele kinderen) dan in de eigen vertrouwde omgeving kunnen blijven waar zij mensen kennen die zij om hulp of ondersteuning kunnen vragen. Er kunnen echter voor de veiligheid om voor opvang buiten de eigen centrumgemeente te kiezen.

Opvang via een noodbed, maximaal 3 dagen, is voor volwassenen en hun eventuele kinderen die door een plotseling onveilige situatie niet thuis kunnen blijven.

Crisisopvang, 6 tot 9 weken, is voor volwassenen en hun eventuele kinderen als de thuissituatie blijvend onveilig is. Als het nodig is kan er na de crisisopvang nog begeleid thuis worden geboden.

Als bij huiselijk geweld en kindermishandeling blijkt dat hulp op een andere manier dan in de vorm van opvang mogelijk is, dan wordt ambulante hulp ingezet. Hierbij blijven slachtoffers thuis en krijgen zij hulp aan huis.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor logeeropvang

Logeeropvang is bedoeld voor Amsterdammers die aangewezen zijn op zorg met intensief toezicht. Deze opvang vindt plaats in een huiselijke, veilige omgeving bij een professionele aanbieder met 24-uurs toezicht. Bij het toekennen wordt eerst gekeken of het installeren van bijvoorbeeld domotica hulpmiddelen kan helpen. Met alarmering of video op afstand kan de mantelzorger misschien even weggaan terwijl de Amsterdammer alleen thuisblijft.

Logeeropvang kan een aangesloten periode zijn, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. Maar het kan ook terugkerend enkele dagen plaatsvinden. Daarbij geldt een maximum van 3 etmalen per week. In totaal geldt er een maximum van 36 etmalen per cliënt per jaar.

Resultaten

Met logeeropvang worden de volgende drie resultaten beoogd, waarbij de eerste twee altijd aan de orde zijn:

  • 1.

    Het bieden van veilige logeeropvang in een huiselijke omgeving, om overbelasting van mantelzorger(s) te voorkomen of verminderen

    Binnen dit resultaat wordt de zorg van de mantelzorger tijdelijk overgenomen door een professionele zorgaanbieder. De mantelzorger wordt hierdoor ontlast en kan iets voor zichzelf doen. Zo kan hij zijn mantelzorgtaken langer volhouden.

  • 2.

    Waarborging van primaire en dagelijkse levensbehoeften voor de cliënt

    Binnen dit resultaat wordt tijdens de opvang ondersteuning gegeven bij het uitvoeren en structureren van dagelijkse praktische vaardigheden. Zo nodig worden er dagactiviteiten en begeleiding op maat geboden. Daarnaast kan er persoonlijke zorg en verpleging vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn, en aanvullende individuele ondersteuning of dagbesteding vanuit de Wmo. De inzet hiervan tijdens het logeren verschilt per cliënt en de mogelijkheden van het logeeradres.

  • 3.

    Het bieden van logeeropvang in onverwachte situaties

    De gemeente kan in onverwachte situaties logeeropvang bieden, bijvoorbeeld wanneer een mantelzorger plotseling wegvalt en de Amsterdammer hierdoor tijdelijk niet zelfstandig thuis kan wonen. De gemeente biedt geen logeeropvang als:

    • de cliënt moet worden opgenomen en dat een medische aanleiding heeft (dan is er sprake van eerstelijnsverblijf (ELV) vanuit de Zvw);

    • de cliënt al zorg krijgt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz);

    • de cliënt een niet-verzilverde Wlz-indicatie heeft.

Logeeropvang in relatie tot andere voorzieningen

Om de mantelzorger te ontlasten, kan er naast logeeropvang soms ook een beroep worden gedaan op aanvullende individuele ondersteuning, begeleid thuis en dagbesteding. Hierbij is het uitgangspunt dat de voorkeur uitgaat naar de voorziening die het beste past bij de situatie van de cliënt en diens mantelzorger.

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

Lid 1

Onderdeel a

Amsterdammers krijgen woonvoorzieningen om beperkingen bij het normale gebruik van de woning weg te nemen of aanzienlijk te verminderen. Met het normale gebruik van de woonruimte worden bedoeld de activiteiten die de bewoner in zijn woning in elk geval verricht, bijvoorbeeld koken, en schoonmaken.

Onderdeel c

Uitzondering op woonvoorzieningen zoals genoemd in Lid 1 onderdeel a is de uitraaskamer. Deze voorziening is bedoeld om personen met een specifieke beperking tot rust te brengen.

Een uitraaskamerkan bijvoorbeeld nodig zijn voor kinderen met onbeheersbaar en oncontroleerbaar gedrag waarbij normale oppas- en zorgmaatregelen die van ouders of verzorgers verwacht mogen worden niet voldoende bescherming bieden. De uitraaskamer is niet bedoeld om overlast voor huisgenoten en omwonenden te beperken.

Lid 2

Bij woonruimteaanpassingen beoordeelt het indicatiebureau welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de hele woning voor lange tijd geschikt te maken. Ook kijkt het indicatiebureau of de aanpassingen technisch uitvoerbaar zijn.

Bewoners van sloopwoningen en kraakpanden krijgen alleen simpele, losse, her te gebruiken woonvoorzieningen, omdat deze woningen nog maar kort bewoond blijven.

Bij een onzelfstandige woonruimte kan de Amsterdammer alleen een woonvoorzieningen krijgen als de woonruimte deel uitmaakt van een woongebouw of een woning, die geheel of gedeeltelijk wordt verhuurd voor groepswonen door ouderen, personen met beperkingen of een daarmee vergelijkbare woonvorm. De bewoners hebben hiervoor een individueel huurcontract nodig of moeten (mede)eigenaar zijn.

Voor woongebouwen die specifiek zijn gericht op ouderen en cliënten met een beperking, zijn voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder extra kosten kunnen worden meegenomen uitgesloten.

Verhuizen naar een geschikte woonruimte heeft voorrang boven woonruimteaanpassingen, als de kosten van de aanpassingen hoger zijn dan het in het Financieel besluit artikel 4 vastgelegde bedrag.

Lid 4

Voor het logeerbaar maken van een woning bepaalt het college of 1 keer een woonruimte wordt aangepast waar een persoon met beperkingen die zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling, vaak verblijft. Het gaat dan vaak om het bezoekbaar maken van een woonruimte: door het toegankelijk maken van de entree, de woonkamer en het toilet. De belanghebbende heeft in de woonruimte niet zijn hoofdverblijf, waardoor maar een beperkte aanpassing plaatsvindt.

Voor kinderen die in een Wlz-instelling verblijven en die in het weekend en tijdens de vakanties voor een langere periode in het ouderlijk huis verblijven kan dit logeerbaar gemaakt worden. Als de ouders van het kind niet bij elkaar wonen kan ook de tweede woning logeerbaar worden gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft bij de andere ouder. Dit geldt alleen voor woningen in Amsterdam. Voor roerende woonvoorzieningen krijgen co-ouders maar 1 voorziening waarover ouders onderling afspraken maken.

Lid 5

Bereikbaar houdt in dat de persoon met beperkingen zonder hulp vanaf de straat de toegangsdeur van de woonruimte kan bereiken. Toegankelijk betekent dat de persoon met beperkingen zonder hulp in de woonruimte kan komen. Bruikbaar houdt in dat de persoon met beperkingen zelfstandig alle in de woonruimte gebruikelijke activiteiten kan doen, zonder last te hebben van de manier waarop de woning is gebouwd.

Er moet een rechtstreeks verband zijn tussen de ondervonden (naar objectieve maatstaf aanwezige) beperkingen, en 1 of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning. De problemen moeten in of bij de woning zelf ervaren worden.

Geluids- of geuroverlast, problemen met buren, onveiligheidsgevoelens, allergie door omgevingsfactoren of beperken van overlast voor derden zijn geen redenen voor verstrekking van een woonvoorziening.

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Hulp bij het huishouden wordt toegekend voor het hoofdverblijf in Amsterdam.

Hulp bij het huishouden kan ook worden geboden aan de Amsterdammer als zijn mantelzorger overbelast dreigt te raken. Om de zelfredzaamheid van de Amsterdammer te bevorderen kan advies, instructie en voorlichting worden geboden. Onderdeel van advies, instructie en voorlichting is de activering en ondersteuning van de Amsterdammer en zijn netwerk. Zo nodig wordt de Amsterdammer ook ondersteund bij de dagelijkse organisatie van het huishouden.

De mate van zelfredzaamheid van de Amsterdammer wordt onderzocht en gestimuleerd. Vervolgens wordt gekeken welke ondersteuning vanuit de gemeente aanvullend noodzakelijk is.

Eigen kracht

Ter versterking van de zelfredzaamheid van de Amsterdammer wordt allereerst gekeken naar de mogelijkheden en vaardigheden van de Amsterdammer zelf om het huishouden op eigen kracht te organiseren en uit te voeren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: het aanschaffen van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een uitschuifbare ramenlapper, een wringmechanisme voor een dweil of strijkvrije kleding, een strijkservice, het anders organiseren van de boodschappen of de maaltijden. Een droger of afwasmachine hoeft niet verplicht aangeschaft te worden. Maar als deze aanwezig zijn, is het gebruik ervan voorliggend op de inzet van hulp bij het huishouden.

Het vergroten van de inzet van het eigen sociale netwerk

Gebruikelijke hulp

Bij het eigen sociaal netwerk gaat het allereerst om de zogenoemde gebruikelijke hulp.

De gemeente gaat ervan uit dat volwassen huisgenoten een bijdrage leveren aan het huishouden. Daarbij wordt rekening gehouden met de belastbaarheid van de volwassen huisgenoot. Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar gelden als volwassen huisgenoten en kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Taken die bij een eenpersoonshuishouden horen zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen alle huishoudelijke taken volledig overnemen.

Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Gebruikelijke hulp en werk

Als gebruikelijke hulp geleverd wordt door (fulltime) werkenden, wordt met het werk en daarmee samenhangende drukte ten aanzien van huishoudelijke taken geen rekening gehouden. Stofzuigen of de badkamer schoonmaken kan immers ook in het weekend of vrije tijd verricht worden door werkenden in het kader van gebruikelijke hulp.

Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn personen die op grond van hun beroep langdurig van huis moeten zijn zoals zeevarenden of (internationale) vrachtwagenchauffeurs en daarmee vergelijkbare beroepen.

Kamerverhuur (op basis van een huurovereenkomst)

Als er sprake is van kamerverhuur op basis van een huurovereenkomst, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Van huurders mag niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen; er is bijvoorbeeld geen sprake van familiebanden.

Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid.

Overig sociaal netwerk

Naast de gebruikelijke hulp wordt ook gekeken naar het overig sociaal netwerk van de Amsterdammer. Het sociaal netwerk bestaat bijvoorbeeld uit vrienden, kennissen of buren die op basis van vrijwilligheid of wederkerigheid, ondersteuning kunnen bieden op gebied van het huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan vrienden die maaltijden verzorgen of buren die boodschappen meenemen of het afval aan de straat zetten of in de container doen.

Een beroep doen op andere wetgeving

De Zorgverzekeringswet (Zvw) kan voorliggend zijn als behandeling of medicatie kan leiden tot verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden). Voor Amsterdammers die een indicatie hebben of kunnen krijgen voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), geldt dat de Wlz voorliggend is op de Wmo.

Het gebruik maken van voorzieningen in de sociale basis en algemene voorzieningen in de wijk

Hulp bij het huishouden wordt pas verstrekt als er geen alternatieve basis- of algemene voorzieningen in de wijk of buurt voorhanden zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld eettafels, het doen van boodschappen of het verzorgen van een maaltijd voorliggende activiteiten op ondersteuning voor boodschappen of maaltijden vanuit de Wmo.

De voorziening hulp bij huishouden

Onder de voorziening hulp bij het huishouden valt de structurele schoonmaak van de belangrijkste ruimtes in de woning. Per huishouden worden alleen de huiskamer, de als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), sanitaire ruimten (max. 1 badkamer en 2 toiletten), de keuken en de hal structureel schoongemaakt. Als een trap aanwezig is dan hoort deze bij de hal. Overige en niet in gebruik zijnde ruimtes worden incidenteel of niet schoongemaakt. Het type woning, de grootte van de woning of het aantal inwoners van de woning heeft geen invloed op het aantal te behalen resultaten binnen het huishouden. De grootte van de woning en het aantal bewoners kan wel invloed hebben op de frequentie van ondersteuning. Huisdieren kunnen invloed hebben op de tijdsbesteding van schoonmaak, maar hebben geen invloed op de frequentie van de huishoudelijke ondersteuning. Een uitzondering hierop is de hulphond; deze kan zowel invloed hebben op de tijdsbesteding als op de frequentie van huishoudelijke ondersteuning.

Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van het huis, zoals het ramen lappen aan de buitenkant, maakt geen deel uit van hulp bij het huishouden. Ook het onderhouden van de tuin, het uitlaten van huisdieren en overige activiteiten buiten het huis, vallen buiten de reikwijdte van hulp bij het huishouden. Dit is ook van toepassing op hand- en spandiensten zoals het vervangen van een lamp of ophangen van een plank.

Van de Amsterdammer wordt medewerking gevraagd om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat van de Amsterdammer wordt verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Ook wordt van de Amsterdammer gevraagd om binnen zijn mogelijkheden werkzaamheden te (blijven) uitvoeren en in ieder geval de woning op te ruimen, zodat het schoonmaken efficiënter gebeurt. Het schoonmaken van verzamelingen valt niet onder hulp bij het huishouden. Als de Amsterdammer regie kan voeren over het huishouden, mag van hem tevens worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.

Voor informatie over het verschil tussen Hulp bij het huishouden en de maatwerkvoorziening Aanvullende individuele ondersteuning zie de toelichting van artikel 4.3

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

Lid 1

Een cliënt kan mogelijk een vervoersvoorziening krijgen als hij vanwege aantoonbare beperkingen onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het openbaar vervoer niet voldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is.

Als eerste vervoersvoorziening is er dan het collectief vervoer, in Amsterdam aanvullend openbaar vervoer (AOV) genoemd. Dit is een vervoerssysteem waarbij de cliënt wordt opgehaald en weggebracht. De cliënt moet een vervoerspasje van de gemeente hebben en hij moet de rit van tevoren boeken. De cliënt wordt zittend vervoerd.

Lid 2

Soms is het collectief vervoer niet passend of adequaat. Dan kan er een individuele vervoersvoorzieningen worden toegekend, zoals een scootmobiel. De individuele vervoersvoorziening kan ook in combinatie met collectief vervoer worden toegekend.

Wanneer is het collectief vervoer niet passend of adequaat:

  • Als de cliënt vanwege zijn beperkingen niet met het collectief vervoer kan reizen;

  • Als de cliënt een zeer frequente en onplanbare vervoersbehoefte heeft, die met het collectief vervoer niet mogelijk is;

  • Als het gaat om een cliënt met meereizende kinderen (onder de 12 jaar) en de cliënt niet in staat is toezicht/ begeleiding te bieden aan de kinderen, en er ook geen reisgenoot is die dit kan bieden.

Lid 3

De directe woon- of leefomgeving is de wijk of het stadsdeel waarin de cliënt woont. Sociale bestemmingen buiten het eigen stadsdeel, maar binnen Amsterdam kunnen ook in de directe woon- of leefomgeving vallen, als:

  • deze bestemmingen dichterbij niet voorkomen,

  • en deze bestemming voor de cliënt aantoonbaar van belang zijn voor het leven van alledag.

Vervoer naar nog verder weggelegen bestemmingen valt onder verantwoordelijkheid van het Rijk.

Lid 5

Uitgangspunt is dat de cliënt 1.500 kilometer kan reizen in zijn directe woon- en leefomgeving.

Artikel 4.10Aanvullende criteria voor een rolstoelvoorziening

Het belangrijkste doel van de rolstoel is dat de Amsterdammer zich zittend kan verplaatsen, omdat lopend verplaatsen met een looprek, rollator, wandelstok of krukken voor langere tijd niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan handbewogen of elektrisch zijn en is bedoeld voor gebruik binnen en buiten de woning.

5. Tegemoetkomingen

Artikel 5.1 Financiële tegemoetkoming

De Centrale Raad van Beroep heeft in 2018 bepaald dat de Wmo 2015 de mogelijkheid biedt om ondersteuning in de vorm van een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Dat is in dit artikel geregeld.

De financiële tegemoetkoming voor kosten van een verhuizing is een Amsterdamse regeling, en is ook bestemd voor de inrichtingskosten.

Het bedrag dat per jaar wordt verstrekt voor vervoer naar dagbesteding wordt berekend aan de hand van het bedrag per etmaal vermenigvuldigd met het aantal dagen dat de dagbestedingslocatie wordt bezocht maal 52 weken.

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming meerkosten

De Wmo 2015 kent de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten en dat wordt met dit artikel geregeld.

De financiële tegemoetkoming voor meerkosten voor een voorziening voor sportbeoefening kan ook een aanpassing aan een voorziening voor sportbeoefening betreffen. Het college kan naast de genoemde tegemoetkomingen meer tegemoetkomingen in nadere regels opnemen, en zal daarin tevens aangeven op welke wijze de afstemming met WPI plaatsvindt.

6. Bijdragen

De wet schrijft voor dat, voor zover Amsterdam een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Per 1 januari 2020 geldt in de wet een abonnementstarief. Dit is een vaste bijdrage per maand voor huishoudens zolang zij gebruikmaken van Wmo-voorzieningen of een persoonsgebonden budget ontvangen. Zowel de maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten als enkele algemene voorzieningen worden met deze wetswijziging onder het abonnementstarief gebracht. Via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) krijgt de gemeente de mogelijkheid bepaalde vormen van vervoer uit te zonderen van het abonnementstarief. Amsterdam zondert het collectief vervoer uit en vraagt hiervoor een ritbijdrage. Het abonnementstarief geldt niet voor de intramurale voorzieningen opvang en beschermd wonen. Hier worden huisvesting en de meeste dagelijkse behoeften door een instelling geleverd. In de gemeente Amsterdam geldt het abonnementstarief voor hulp bij het huishouden, logeeropvang, woonruimteaanpassingen, roerende woonvoorzieningen, uitraasruimte, bruikleenauto, vervoersvoorzieningen en vervoerskostenvergoedingen.

Voor enkele algemene voorzieningen wordt een aparte bijdrage gevraagd. Benoemd wordt welke voorzieningen dit zijn.

Voor de bijdrage kortdurende opvang zijn de overwegingen:

  • het is een redelijk bedrag voor het gebodene;

  • het is betaalbaar voor mensen met een uitkering;

  • het is een bedrag dat niet belemmerend werkt voor doorstroom.

Het is niet de bedoeling dat kortdurende opvang een eindstation is. Het is een tijdelijke oplossing, gericht op doorstroom van cliënten naar opvang of huisvesting die gericht is op vergroten van de zelfredzaamheid. De hoogte van de bijdrage in de kortdurende opvang is ook een instrument ter bevordering van de doorstroom naar andere vormen van opvang of een eigen woning, waarvoor immers ook een eigen bijdrage respectievelijk huur voor moet worden betaald.

Voor de bijdrage in de kosten voor noodopvang gezinnen zijn de overwegingen:

  • het is een redelijk bedrag voor het gebodene;

  • het is betaalbaar voor mensen met een uitkering;

  • door de bijdrage in de kosten voor noodopvang wordt aan dakloze gezinnen een signaal afgegeven dat Amsterdam gezinnen opvangt in geval van nood, maar dat hier wel een inspanningsverplichting van de gezinnen tegenover staat om snel weer zonder hulp verder te kunnen.

Voor voorzieningen sociale basis kan op wijkniveau een compensatie worden gevraagd voor gebruikskosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een compensatie wordt gevraagd, met inachtneming van de genoemde voorwaarden.

Voor het collectief vervoer geldt dat het OV-tarief in Amsterdam wordt vastgesteld door de Vervoerregio Amsterdam en te vinden is op www.vervoerregio.nl. Er geldt een korting van 10% op de ritbijdrage voor cliënten die buiten de drukke tijden reizen, dat wil zeggen tussen 18.00 uur en 01.00 uur (daltarief).

7. Toezicht en handhaving

In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente Amsterdam in de uitvoering de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van onterechte verstrekkingen door middel van goed onderzoek, en het waar mogelijk terugnemen of –vorderen als blijkt dat onverhoopt toch onterecht een voorziening is toegekend. Dit is ook een wettelijke verplichting.

Daarnaast komt het voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte betrokken te worden.

8. Kwaliteit en klachten

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Geen toelichting nodig.

Artikel 8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Geen toelichting nodig.

Artikel 8.3 Meldingsregeling calamiteit en geweld

De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen de meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.

Artikel 8.4 Klachtregeling en medezeggenschap

Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.

Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, begeleid thuis, beschermd verblijf en opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld die rechts- persoon zijn, moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren. Deze medezeggenschap dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.

Het college kan besluiten dat een cliëntenraad bij een aanbieder niet hoeft te worden ingesteld. Dit zou het college bijvoorbeeld kunnen beslissen als er sprake is van een zeer kleine organisatie of een natuurlijke persoon en een samenwerking met een andere aanbieder op dit punt niet mogelijk is.

9. Beleidsparticipatie

Artikel 9.1 Beleidsparticipatie

Dit artikel regelt dat het college de burgers van Amsterdam betrekt bij de totstandkoming van het Wmo-beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en burgers samen invulling geven aan de doelen van de wet. Dit artikel biedt burgers de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo-beleid en verplicht het college om burgers in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven. Ook op grond van de Inspraakverordening 2003 geldt overigens de in dit artikel opgenomen verplichting, en die geldt als aanvulling op wat in deze verordening niet geregeld wordt.

10. Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadele van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening moet worden afgeweken.

Artikel 10.2 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.

Artikel 10.3 Overgangsbepalingen

De overgangsbepalingen hebben betrekking op de situatie waarin voor inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor ondersteuning is ingediend.

De voorziening beschermd vervoer is per 1 januari 2022 afgeschaft en kan derhalve na deze datum niet meer aangevraagd worden. Voor cliënten die voor 1 januari 2022 de voorziening beschermd vervoer toegekend hebben gekregen, op grond van de toen geldende Verordening, geldt dat zij het recht op deze voorziening behouden. Bij behoud van recht op deze voorziening, blijft tevens de verplichting bestaan om hiervoor een eigen bijdrage te betalen zoals eveneens was bepaald in de Verordening geldend tot 1 januari 2022. De eigen bijdrage is een ritbijdrage die gelijk is aan het tarief voor het openbaar vervoer voor volwassenen (voltarief) dat door het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam wordt vastgesteld. Dit is te vinden op www.stadsregio.nl.

Een cliënt die tussen 18.00 uur en 01.00 uur reist krijgt 10% korting op de ritbijdrage.

Artikel 10.4 Intrekken oude verordening

Geen toelichting nodig.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig.

Artikel 10.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025 en wordt afgekort als Wmo-verordening 2025.

Artikel II

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Artikel III

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 11-12 december 2024.

De plaatsvervangend voorzitter

Kune Burgers

De raadsgriffier

Jolien Houtman

Toelichting

Algemeen deel

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 wordt opnieuw vastgesteld door de gemeenteraad. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie januari 2024, wordt ingetrokken.

De reden hiervoor is dat de structuur en indeling van de bijbehorende Nadere regels ingrijpend zijn gewijzigd. De Nadere regels hadden de vorm van een tekstbestand, dat was onderverdeeld in hoofdstukken en paragrafen. Na wijziging zijn de Nadere regels verdeeld in hoofdstukken en artikelen. Om de Verordening en de nieuw vormgegeven Nadere regels op elkaar aan te laten sluiten zijn diverse wijzigingen doorgevoerd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 en de bijbehorende toelichting Het gaat om technische aanpassingen in de indeling en structuur van de Verordening en de toelichting. Daarnaast zijn een aantal artikelen geactualiseerd. Ook dit betreft een technische wijziging. De wijzingen berusten op eerder genomen besluiten die nu verwerkt zijn. Verder zijn onjuistheden en onduidelijkheden gecorrigeerd Het vaststellen van de Verordening heeft geen nieuw beleid tot gevolg.

De belangrijkste wijzigingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 ten opzichte van de ingetrokken Verordening zijn het indexeren van de tarieven voor persoonsgebonden budget, het beleidskader sociale basis, de beschrijving van de voorzieningen kortdurende opvang, financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen en bijdrage in de kosten naar landelijk tarief.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, II en III

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie januari 2024 wordt ingetrokken omdat de structuur en indeling van de bijbehorende Nadere regels ingrijpend zijn gewijzigd. De Nadere regels hadden de vorm van een tekstbestand, dat was onderverdeeld in hoofdstukken en paragrafen. Na wijziging zijn de Nadere regels verdeeld in hoofdstukken en artikelen. Om de Verordening en de nieuw vormgegeven Nadere regels op elkaar aan te laten sluiten, was het noodzakelijk om ook de opzet en indeling van de Verordening en met name de toelichting van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 aan te passen. Vanwege de hoeveelheid wijzigingen wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2025 vastgesteld.