Delegatiebesluit omgevingsplan gemeente Hardinxveld-Giessendam

Geldend van 15-11-2024 t/m heden

Intitulé

Delegatiebesluit omgevingsplan gemeente Hardinxveld-Giessendam

Delegatiebesluit omgevingsplan gemeente Hardinxveld-Giessendam

De raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam,

overwegende

het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2024;

betreffende de delegatie van een aantal bevoegdheden met betrekking tot het omgevingsplan;

gelet op artikel 2.8 en artikel 4.14 lid 5 Omgevingswet en de artikelen 10:13 tot en met 10:19 Algemene wet bestuursrecht;

besluit het Delegatiebesluit omgevingsplan Hardinxveld-Giessendam vast te stellen, inhoudende:

Artikel 1 Delegeren bevoegdheden vaststellen omgevingsplan

De gemeenteraad delegeert de bevoegdheid tot vaststelling van het omgevingsplan in de volgende gevallen:

  • 1.

    een wijziging die voldoet aan de regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet of een wijziging die voldoet aan de regels voor de toepassing van een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.

  • 2.

    het toevoegen en/ of aanpassen van begripsbepalingen voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

  • 3.

    het verwerken van kaderstellend beleid en/of beleidsregels in het omgevingsplan;

  • 4.

    het verwerken van verleende omgevingsvergunningen in afwijking van het omgevingsplan nadat deze onherroepelijk in werking zijn getreden;

  • 5.

    het wijzigen van het omgevingsplan voor aanvragen van omgevingsvergunningen die in strijd zijn met het omgevingsplan, waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden, maar waarvoor geen bindend adviesrecht van de gemeenteraad t.b.v. buitenplanse omgevingsplanactiviteiten nodig is;

  • 6.

    het aanpassen van informatieproducten van het omgevingsplan;

  • 7.

    het actualiseren/aanpassen van het omgevingsplan aan veranderende wet- en regelgeving en beleidsnormen voor zover hier geen beleidsvrijheid meer is toegekend;

  • 8.

    het corrigeren van verschrijvingen, verkeerde verwijzingen en inventarisatiefoutjes in het omgevingsplan;

  • 9.

    het aanwijzen, wijzigen en schrappen van gemeentelijke monumenten;

  • 10.

    het toevoegen van die onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen die beleidsneutraal overgeheveld gaan worden naar het omgevingsplan.

Artikel 2. Voorleggen genomen besluiten

Het college overlegt aan de raad één keer per jaar een overzicht van de krachtens delegatie genomen besluiten.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking de dag na publicatie ervan in het Gemeenteblad.

Artikel 4. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Delegatiebesluit omgevingsplan gemeente Hardinxveld-Giessendam

Ondertekening

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Delegeren bevoegdheden vaststellen omgevingsplan

  • 1.

    De ruimtelijke besluiten die van rechtswege onderdeel zijn van het tijdelijke omgevingsplan bestaan voornamelijk uit de verzameling bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen kunnen bepaalde flexibiliteitsbepalingen bevatten wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten. Daarmee wordt in een bestemmingsplan expliciet aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid of plicht gegeven om - binnen de voorwaarden die de gemeenteraad heeft gesteld - delen van het bestemmingsplan te wijzigen of uit te werken. Dit is een zelfstandige bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Onder de Omgevingswet bestaan deze bevoegdheden niet meer. Voor het wijzigen of uitwerken van een omgevingsplan conform de flexibiliteitsbepalingen is de gemeenteraad dus bevoegd. Het is in lijn met de Nota van Uitgangspunten (want: beleidsneutraal) om deze bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders te delegeren. De gedachte daarbij is dat de gemeenteraad in de huidige bestemmingsplannen al heeft vastgelegd in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders bevoegd is het plan te wijzigen of verplicht is het plan uit te werken. Deze inhoudelijke lijn wordt voortgezet. Dat betekent dat wordt voorgesteld dat het wijzigen van het omgevingsplan binnen deze kaders wordt gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. De flexibiliteit die de gemeenteraad in de bestemmingsplannen heeft geboden met behulp van wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten, blijft daardoor volledig behouden.

  • 2.

    Zowel het gemeentelijk omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening als de waterschapsverordening zijn via het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) voor iedereen digitaal raadpleegbaar. In al deze plannen en verordeningen worden begripsbepalingen opgenomen. Hierbij dient een uniform begrippenapparaat gewaarborgd te worden. Dit kan er toe leiden dat een begripsbepaling aangepast of toegevoegd wordt aan het omgevingsplan. Om een uniform begrippenapparaat te waarborgen is voor landelijk gebruik tevens een Stelselcatologus opgesteld. Indien hierin begripsbepalingen zijn opgenomen die de harmonisatie ten goede komen, kunnen deze ook overgenomen worden in het omgevingsplan. Daarnaast is het mogelijk dat er begripsbepalingen in het omgevingsplan worden toegevoegd of aangepast om de ‘leesbaarheid’ te verbeteren. In voornoemde gevallen gaat het niet om het aanpassen of toevoegen van begripsbepalingen die nadelige effecten (kunnen) hebben op de fysieke leefomgeving dan wel nadelige/ beperkende effecten tot gevolg hebben voor inwoners en initiatiefnemers of inhoudelijk besproken moet worden.

  • 3.

    Bij kaderstellend beleid kan gedacht worden aan door de raad vastgestelde ruimtelijke visies, ruimtelijke (/stedenbouwkundige) plannen, startnotities, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten. Deze voorbeelden zijn overigens niet uitputtend bedoeld. Het omgevingsplan bevat niet alleen regels die de ruimtelijke ordening betreffen, maar ziet op de gehele fysieke leefomgeving. Het is dan ook mogelijk om onderwerpen die in het kaderstellend beleid opgenomen zijn en de fysieke leefomgeving betreffen, indien gewenst te vertalen naar regels in het omgevingsplan. Wanneer de raad of het college beleidsregels hebben vastgesteld die doorvertaald dienen te worden in het omgevingsplan, kan dit door het college gebeuren. Het gaat immers om het vertalen van kaderstellend beleid waar al sprake is geweest van een inhoudelijke afweging door de raad. Een dergelijke aanpassing van delen van het omgevingsplan is aan te merken als uitvoering en daarmee ligt delegatie aan het college voor de hand. Wel dient rekening gehouden te worden met het feit dat de reikwijdte per beleidsstuk kan verschillen; er is strategisch (breed) kaderstellend beleid en er is concreet uitgewerkt beleid. Het kan derhalve voorkomen dat voor uitwerking in het omgevingsplan redelijk wat ruimte is. Om die reden geldt deze bepaling enkel voor beleid dat is vastgesteld na de datum van inwerkingtreding van onderhavige regeling en niet voor eerder beleid.

  • 4.

    Ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning. Een dergelijke vergunning kan ook verleend worden in afwijking van het omgevingsplan. Het college heeft de bevoegdheid (in bepaalde gevallen rekening houdend met een bindend advies van de raad) te besluiten over het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het omgevingsplan. De Omgevingswet bepaalt dat de gemeenteraad vergunningen voor afwijkactiviteiten binnen vijf jaar moet verwerken in het omgevingsplan. Als na besluitvorming op de vergunning nogmaals een besluit genomen moet worden over aanpassing van het omgevingsplan, is sprake van dubbele besluitvorming over hetzelfde onderwerp. De raad stuurt op hoofdlijnen en het vertalen van verleende omgevingsvergunningen is een administratieve handeling. Daarom leent dit zich goed voor delegatie.

  • 5.

    Ontwikkelingen die niet passen binnen een omgevingsplan kunnen mogelijk gemaakt worden met een omgevingsvergunning in afwijking van het omgevingsplan (buitenplanse opa) of middels het wijzigen van het omgevingsplan. Indien een aanvraag omgevingsvergunning niet past binnen het omgevingsplan, maar wel een gewenste ontwikkeling betreft, kan derhalve gekeken worden welke van deze twee methodes toegepast wordt. Het verlenen van een buitenplanse opa is een bevoegdheid van het college. In de lijst met categorieën waarbij advies van de gemeenteraad vereist is wijst de gemeenteraad categorieën van gevallen aan waarbij een bindend advies wordt uitgebracht aan het college. Indien een situatie niet op deze lijst staat, beslist het college. In die situaties ligt het voor de hand dat, bij de keuze om voor een aanvraag omgevingsvergunning het omgevingsplan te wijzigen, de vaststelling hiervan gedelegeerd wordt aan het college.

  • 6.

    Met de term informatieproducten wordt bedoeld verrijkte gegevens over bijvoorbeeld geluid, bodem en water, maar ook aantallen, oppervlaktes en afmetingen. Informatieproducten geven feitelijke informatie over de omgeving, zodat gebruikers kunnen zien wat de mogelijkheden zijn op een specifieke locatie. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de ruimtelijk optimale inpassing van een weguitbreiding, of mogelijkheden tot woningbouw in relatie tot ondergrond en actuele geluidsbelasting. Een informatieproduct kan gebruikt worden om een vergunningaanvraag makkelijker te maken en maakt onderdeel uit van het omgevingsplan. Het informatieproduct kan onder andere aantallen en oppervlaktes bevatten. Te denken valt aan een lijst bij het omgevingsplan die voor een specifieke locatie het max m2 aan horeca aangeeft, het max aantal woningen, max aantal parkeerplaatsen, een lijst met de waardevolle bomen, etc. Wanneer bij melding of vergunning m2 horeca wordt toegevoegd of aantal woningen, of een waardevolle boom is vanwege omstandigheden gekapt/ verwijderd en komt niet meer op de lijst van bijzondere bomen voor, dan wordt deze lijst (het informatieproduct) aangepast. Aangezien feitelijke gegevens zoals aantallen en oppervlaktes kunnen wijzigen, ligt het voor de hand om dergelijke aanpassingen aan de betreffende informatieproducten van het omgevingsplan te delegeren aan het college.

  • 7.

    Wet– en regelgeving wijzigt regelmatig, net als normen uit beleidsstukken/-visies. Dit door andere inzichten, wijzigingen in normstellingen, meetmethoden, naamgeving, vervallen van wetgeving, etc. Dit kan er toe leiden dat normen, meetmethoden, referenties en verwijzingen (naar wetgeving) die in het omgevingsplan zijn opgenomen aangepast moet worden. Het betreft hier onder andere gewijzigde wet- en regelgeving van hogerhand, waar we feitelijk niets over te zeggen hebben en waar geen beleidsvrijheid meer is toegekend. Als voorbeeld ten aanzien van gewijzigde beleidsstukken kan gedacht worden aan de wijziging van gebieden met archeologische waarden. Uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarde op een specifieke locatie niet overeenkomt met de situatie zoals deze is vastgesteld (er zijn geen archeologische resten gevonden dus de waarde is lager). Het archeologisch beleid wordt hierop dan aangepast. Dit zijn zaken die dan ook aangepast moeten worden in het omgevingsplan. Om de procedure voor het aanpassen van het omgevingsplan in deze situaties sneller te laten verlopen ligt het delegeren van de vaststelling van het omgevingsplan op dit punt voor de hand. Ook kan gedacht worden aan aanvullingen van de bruidsschat van hogerhand.

  • 8.

    Het gaat hier om technische aanpassingen waarbij inhoudelijke besluitvorming niet is vereist. Bijvoorbeeld het toevoegen of aanpassen van annotaties (kenmerken juridische regels zodat deze eenvoudiger terug te vinden zijn op het Omgevingsloket). Delegatie van dit onderdeel aan het college ligt hiermee voor de hand.

  • 9.

    Gemeentelijke monumenten moeten volgens de Omgevingswet in het omgevingsplan opgenomen worden. Het toedelen van de functie monument aan een locatie (voorheen: het aanwijzen van een gemeentelijk monument) is volgens de huidige Erfgoedverordening gemeente Hardinxveld-Giessendam een collegebevoegdheid. In het kader van de Omgevingswet dienen verordeningen in het omgevingsplan opgenomen te worden. Tot het moment dat het tijdelijk omgevingsplan wordt omgezet in een omgevingsplan (uiterlijk 2031) en alle gemeentelijke verordeningen hierin opgenomen zijn, kunnen nieuwe gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. Na de overgangsperiode zal het aanwijzen van gemeentelijke monumenten geregeld worden door deze op te nemen in het omgevingsplan. Aangezien de bevoegdheid tot het aanwijzen van monumenten reeds bij het college ligt, ligt het voor de hand dat het college ook verantwoordelijk is voor het wijzigen van het omgevingsplan door het opnemen van een aangewezen monument.

  • 10.

    De Omgevingswet bevat voor de gemeenteraad de verplichting om voor het gehele gemeentelijk grondgebied één omgevingsplan vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Deze verplichting geldt ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die in gemeentelijke verordeningen zijn gesteld. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze verordeningen gelden naast het omgevingsplan. Gemeenten moeten in de overgangsperiode tot 2031 deze verordeningen opnemen in het omgevingsplan. Aangezien deze verordeningen destijds al door de raad zijn vastgesteld, heeft inhoudelijke afweging al plaatsgevonden. De beleidsneutrale doorvertaling van de regels uit de verordeningen naar het omgevingsplan betreft puur de uitvoering en kan door het college gebeuren. Indien sprake is van een inhoudelijke beleidswijziging, blijft de raad bevoegd.

Artikel 2. Voorleggen genomen besluiten

Het college stelt de raad éénmaal per jaar op de hoogte in hoeverre van de delegatiemogelijkheden gebruik is gemaakt. Aan de raad wordt een lijst voorgelegd met die onderdelen van het omgevingsplan waar het college een besluit heeft genomen tot vaststelling van het omgevingsplan. Op deze manier kan goed gemonitord worden hoe het gaat.

Artikel 3. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 4. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich