Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR730295
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR730295/1
Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2024
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2024Nijverdal, 18 juni 2024, kenmerk 2024-009423
De raad van de gemeente Hellendoorn;
gelet op artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn van 14 mei 2024;
b e s l u i t :
vast te stellen
de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2024
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
aangepast vervoer: het vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of touringcar;
- b.
aanvraag: een volledig ingevuld (digitaal) aanvraagformulier leerlingenvervoer en alle daarbij noodzakelijke informatie en bijlagen;
- c.
afstand: de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
- d.
begeleider: de ouder of persoon die door de ouder(s) wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
- e.
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn;
- f.
deskundige: een onafhankelijk medisch, pedagogisch of gedragsdeskundige, de school of de in het OOGO bepaalde onafhankelijk deskundige;
- g.
dichtstbijzijnde toegankelijke school: de toegankelijke school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg;
- h.
eigen vervoer: het vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;
- i.
gehandicapte leerling: een leerling als bedoeld in dit artikel, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig en ook niet onder begeleiding van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken;
- j.
inkomen: het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid van de Wet op het primair onderwijs;
- k.
leerling: de leerling die is ingeschreven bij een school als bedoeld in dit artikel;
- l.
ontwikkelingsperspectief: een voor de leerling van het primair onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel voortgezet onderwijs vastgesteld plan als bedoeld in artikel 40a van de WPO, artikel 41a van de WEC of artikel 2.44 van de WVO 2020, dat door het bevoegd gezag en na op overeenstemming gericht overleg met de ouders is opgesteld. Ingeval van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs adviseert hierin de commissie voor de begeleiding dan wel de commissie van onderzoek;
- m.
OOGO: het Op Overeenstemming Gericht Overleg tussen het samenwerkingsverband en de gemeenten binnen het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, negende lid van de WPO en artikel 2.47, negende lid van de WVO 2020;
- n.
openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer;
- o.
opstapplaats: een plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het leerlingenvervoer. De opstapplaats bevindt zich op een veilige en beschutte locatie en op een redelijke loopafstand van de woning van de leerling en biedt voldoende ruimte voor een eventuele begeleider;
- p.
ouders: de (pleeg)ouder(s), voogd(en), verzorger(s), groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, groepsopvoeders in een internaat en verder alle meerderjarige handelingsbevoegde personen die op hetzelfde adres verblijven als de leerling;
- q.
reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;
- r.
samenwerkingsverband:
- 1.
voor het primair onderwijs: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de WPO;
- 2.
voor het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 28a van de WEC; of
- 3.
voor het voortgezet onderwijs: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47 van de WVO 2020;
- 1.
- s.
school: de schoollocatie waar de leerling onderwijs volgt. Dit is:
- 1.
het primair onderwijs: de basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de WPO;
- 2.
het speciaal onderwijs: de school voor speciaal onderwijs of het speciaal onderwijs binnen een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC;
- 3.
het voortgezet speciaal onderwijs: de school voor voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs binnen een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC; of
- 4.
het voortgezet onderwijs: de school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO 2020;
- 1.
- t.
stage: praktische leertijd bij de beroepsopleiding;
- u.
structureel: een aaneengesloten periode van minimaal 6 maanden;
- v.
toegankelijke school: de school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;
- w.
tussenvoorziening: een locatie behorend bij een school(bestuur) of een samenwerkingsverband waar voortijdig schooluitval van een leerling wordt voorkomen. Deze locatie valt formeel niet binnen de beleidscategorieën voor een school als bedoeld in de WPO, WEC en WVO 2020. Een samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de inrichting van deze locatie(s);
- x.
vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
- y.
vervoersvoorziening:
- 1.
de bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;
- 2.
een aanbieding van aangepast vervoer dat het college verzorgt of doet verzorgen; of
- 3.
de gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;
- 1.
- z.
WEC: Wet op de expertisecentra;
- aa.
woning: de plaats waar de leerling feitelijk en structureel verblijft;
- bb.
WPO: Wet op het primair onderwijs;
- cc.
WVO 2020: Wet voortgezet onderwijs 2020.
Artikel 2 Doelstelling
- 1.
Deze verordening heeft tot doel op basis van een beoordeling op grond van in de verordening bepaalde criteria en op basis van een onderzoek naar de individuele situatie van de leerling een gehele of gedeeltelijke bekostiging toe te kennen aan de ouders voor het goedkoopst passend vervoer van de leerling van de woning dan wel de opstapplaats naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor de leerling en terug met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
- 2.
Het uitgangspunt is dat de leerling zo zelfstandig en zelfredzaam mogelijk reist naar en van school. Daarom zal er zoveel als mogelijk worden ingezet op gebruikelijke of breder inzetbare vervoersmogelijkheden, zoals de fiets, het openbaar vervoer en eigen vervoer van ouders of vervoer door gebruik van eigen netwerk.
Paragraaf 2 Aanvraag van de vervoersvoorziening
Artikel 3 Aanvraagprocedure
- 1.
Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door de ouders of meerderjarige en handelingsbekwame leerling, in de gemeente waar de leerling zijn woning heeft.
- 2.
Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.
- 3.
Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:
- a.
wanneer het een bekostiging betreft, met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;
- b.
wanneer het de aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de door de ouders verzochte datum.
Artikel 4 Gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij de aanvraag
- 1.
Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling én die van het gezin.
- 2.
Het college kan bij een eerste aanvraag in een gesprek met de ouders, en desgewenst de leerling en een deskundige, de noodzakelijk te achten vervoersvoorziening onderzoeken.
- 3.
Bij gewijzigde omstandigheden kan het gesprek als bedoeld in het tweede lid opnieuw plaatsvinden.
- 4.
Het college betrekt in het gesprek tenminste de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en de dichtstbijzijnde toegankelijke school als bedoeld in artikel 8.
- 5.
Het college kan in overleg met de ouders en desgewenst de leerling en in samenhang met het ontwikkelingsperspectief een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen. In dit plan wordt de weg naar zelfstandig reizen naar en van school beschreven, alsmede de mogelijkheden van de leerling. Dit plan maakt onderdeel uit van het besluit.
- 6.
Met het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan kan het college ondersteuning bieden om de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling te bevorderen. Het uitgangspunt hierbij is dat ontwikkelingsmogelijkheden die uit het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan blijken zoveel mogelijk worden gevolgd.
Artikel 5 OOGO met het samenwerkingsverband
- 1.
Het college kan het leerlingenvervoer opnemen als agendapunt in het OOGO.
- 2.
Het college spant zich in om in het OOGO, met het samenwerkingsverband afspraken te maken over:
- a.
de spreiding van het onderwijsaanbod binnen het samenwerkingsverband en de vervoersmogelijkheden die hieruit voortvloeien;
- b.
de deskundige die het college adviseert over de vervoersmogelijkheden van een leerling en het proces dat hierbij gevolgd wordt. De deskundige betrekt in zijn advies de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling als bedoeld in artikel 4;
- c.
de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verwijzing van de leerling naar de voor hem best passende school met dien verstande, dat slechts een vervoersvoorziening door het college wordt verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school;
- d.
de wijze waarop scholen ondersteund kunnen worden in hun informatievoorziening over het leerlingenvervoer aan ouders;
- e.
de wijze waarop vorm wordt gegeven aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de vervoerskosten te beheersen;
- f.
de invulling en frequentie van een overleg als bedoeld in het derde lid.
- a.
- 3.
Het college organiseert periodiek een uitvoerend overleg met het samenwerkingsverband. In dit overleg worden de volgende onderwerpen besproken (indien van toepassing):
- a.
de ontwikkelingen in het onderwijs, het gemeentelijk beleid leerlingenvervoer en het samenwerkingsverband;
- b.
de wijze waarop situaties als genoemd in artikel 8, vierde lid kunnen worden voorkomen, dan wel opgeheven en dit onderwijs bij de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, aangeboden kan worden.
- a.
Artikel 6 Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening
- 1.
Voor het schoolbezoek kent het college aan de ouders van de in de gemeente verblijvende leerling op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
- 2.
De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.
- 3.
Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.
- 4.
Het college kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.
Artikel 7 Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening
- 1.
De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk mee te delen aan het college.
- 2.
Het college kan een besluit als bedoeld in deze verordening herzien, opschorten dan wel intrekken, als het college vaststelt dat:
- a.
niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden, verplichtingen en nadere voorschriften gesteld bij of krachtens deze verordening;
- b.
beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;
- c.
de verstrekte vervoersvoorziening niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;
- d.
naar oordeel van het college sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast vervoer; of
- e.
het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie in het aangepast vervoer.
- a.
- 3.
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepaste vervoer berust bij de ouders.
- 4.
Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.
Paragraaf 3 Beoordelingsfase: beoordeling van de aanspraak op vervoersvoorziening
Artikel 8 Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
- 1.
Het college kent een vervoersvoorziening toe over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verderweg gelegen school voor het college minder kosten met zich meebrengt en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, ontstaat niet eerder een aanspraak op een vervoersvoorziening dan dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling de keuze voor de toegankelijke school schriftelijk hebben gemeld.
- 3.
Met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden verstrekt het college eveneens een vervoersvoorziening over de afstand tussen de woning of de opstapplaats en:
- a.
de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is; of
- b.
een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor het college minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
- a.
- 4.
Als de ouders vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte van de leerling is;
- b.
aan het college is door de ouders genoegzaam aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod;
- c.
in het OOGO zijn afspraken gemaakt over de deskundige en is overleg gevoerd over het aanbod voor onderwijs bij de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen als bedoeld in artikel 5, derde lid, aanhef en onder b.
- a.
Artikel 9 Afstandsgrens
- 1.
Het college kent een vervoersvoorziening toe als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor:
- a.
basisonderwijs als bedoeld in de WPO meer bedraagt dan vier kilometer;
- b.
speciaal basisonderwijs als bedoeld in de WPO meer bedraagt dan vier kilometer; of
- c.
speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC meer bedraagt dan vier kilometer.
- a.
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt geen afstandsgrens gehanteerd wanneer aan het college voldoende is aangetoond dat het een gehandicapte leerling betreft. Hiervoor is in ieder geval een verklaring nodig van een onafhankelijk medisch deskundige of kan het college hierover advies vragen aan een onafhankelijk medisch deskundige. De deskundige betrekt in zijn advies de (on)mogelijkheden van de leerling om zelfstandig, al dan niet met begeleiding, met de fiets of het openbaar vervoer te reizen.
Artikel 10 Aanwijzing opstapplaats
- 1.
Het college kan bij het verstrekken van aangepast vervoer een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling gebruik maakt van de vervoersvoorziening.
- 2.
De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar en op de opstapplaats en van de opstapplaats naar de woning wordt begeleid als dit noodzakelijk is.
- 3.
Het college wijst geen opstapplaats aan als door de ouders wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.
- 4.
Het college wijst (tijdelijk) geen opstapplaats aan als het gebruik van een opstapplaats leidt tot hogere kosten dan aangepast vervoer vanaf de woning van de leerling.
Artikel 11 Andere vergoedingen
Het college brengt de aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, op een bekostiging in mindering, dan wel als eigen bijdrage in rekening bij de ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling.
Artikel 12 Schooltijden en wachttijden
- 1.
Het college bekostigt het aangepast vervoer op standaard schooldagen en schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
- 2.
Ingeval er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden, kan het college besluiten met de inzet van het aangepaste vervoer een wachttijd aan te houden van één of meerdere lesuren, om zodoende aan te sluiten op het reguliere leerlingenvervoer.
- 3.
Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden bekostigt het college niet, tenzij de ouders bewijs overleggen waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerplichtige leerling de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.
Artikel 13 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
- 1.
Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente Hellendoorn verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;
- b.
in de periode, voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente Hellendoorn, heeft het college een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening; en
- c.
de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de gemeente Hellendoorn.
- a.
- 2.
Het college schort het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening op met ingang van de datum van tijdelijk verblijf buiten de gemeente Hellendoorn tot het moment dat de leerling terugkeert in de gemeente Hellendoorn, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
- 3.
Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal dertien weken toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een observatieplaatsing tijdelijk binnen of buiten de gemeente Hellendoorn verblijft op een speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de leerling blijft ingeschreven staan op de eigen school binnen de gemeente Hellendoorn;
- b.
direct na het besluit en toekenning van de observatieplaatsing binnen of buiten de gemeente Hellendoorn, is een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening; en
- c.
na afloop van de periode van observatieplaatsing wordt besloten wat de best passende onderwijsplek voor deze leerling wordt: regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs. Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van observatieplaatsing binnen of buiten de gemeente Hellendoorn en herleeft weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente Hellendoorn, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
- a.
Artikel 14 Vervoersvoorziening naar stageadres
- 1.
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs kan het college op verzoek een vervoersvoorziening toekennen voor het vervoer naar een stageadres. Hiervoor wordt, indien nodig, een afzonderlijke aanvraag ingediend.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid kan een aanvraag voor stagevervoer bovendien door de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs gedaan worden.
- 3.
Het college kent de vervoersvoorziening naar een stageadres slechts toe als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;
- b.
de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;
- c.
het stageadres is niet verder weg gelegen dan de school, gemeten vanaf de woning dan wel de opstapplaats. Als wordt aangetoond dat dit niet mogelijk is en er zijn geen andere alternatieven dan kan het college bij wijze van uitzondering anders beslissen.
- a.
- 4.
Het college kent een vervoersvoorziening slechts toe over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.
- 5.
Het stagecontract dient te worden toegevoegd bij de aanvraag.
Artikel 15 Afwijzingsgronden
- 1.
Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt in ieder geval afgewezen, als:
- a.
er naar oordeel van het college geen noodzaak is voor het toekennen van een vervoersvoorziening;
- b.
de vervoersvoorziening niet is aangevraagd voor het vervoer van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school;
- c.
de ouder naar het oordeel van het college redelijkerwijs in staat is om het vervoer van en/of naar school zelf te verzorgen, gelet op eigen verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 6, tweede lid;
- d.
niet is voldaan aan de afstandsgrens zoals bedoel in artikel 9;
- e.
de leerling of ouder geen gebruik wil maken van een aangewezen opstapplaats.
- a.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, onder c van dit artikel is de ouder niet in staat om het vervoer van de leerling van en naar school redelijkerwijs te verzorgen als de ouder een fysieke of mentale handicap heeft die het verzorgen van het vervoer van de leerling van en naar school onmogelijk maakt. In dat geval kan een vervoersvoorziening worden toegekend. De ouder dient de handicap door middel van een verklaring van een arts aan te tonen.
- 3.
Een aanvraag voor bekostiging van leerlingenvervoer kan tevens worden geweigerd als niet wordt voldaan aan de inlichtingen- of medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Paragraaf 4 Onderzoeksfase: verstrekking aard en omvang van de vervoersvoorziening
Artikel 16 Verstrekking van de vervoersvoorziening
- 1.
Het college betrekt bij de verstrekking van de vervoersvoorziening het eventuele persoonlijk vervoersontwikkelingsplan of vervoersadviezen van deskundigen die voor de onderzoekfase van belang zijn.
- 2.
Als begeleiding in het vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten die verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het vervoer.
Artikel 17 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
- 1.
Als voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 9, eerste lid verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor primair onderwijs of speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer.
- 2.
Als aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets.
- 3.
Het college kan aan een leerling van het voortgezet speciaal onderwijs een bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer verstrekken.
- 4.
De kilometervergoeding voor de fiets is gelijkgesteld aan de belastingvrije vergoeding eigen vervoer zoals bekend bij de Belastingdienst. De afstand wordt gemeten langs de kortste afstand van de voor de leerling voldoende begaanbare en veilige fietsroute. De bedragen worden uitgekeerd voor de kilometers die de leerling aflegt.
Artikel 18 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider
- 1.
Het college kan aan de ouders van de leerling, die een school bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets van een begeleider van de leerling verstrekken als voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 9, eerste lid en door de ouders ten behoeve van het college voldoende wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
- 2.
De vergoeding voor het gebruik van de eigen fiets is gelijkgesteld aan de belastingvrije vergoeding eigen vervoer zoals bekend bij de Belastingdienst. De afstand wordt gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige fietsroute. De bedragen worden uitgekeerd voor de kilometers die de begeleider aflegt.
- 3.
Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, vergoedt het college slechts de kosten van het vervoer door één begeleider.
Artikel 19 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, als:
- a.
aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 17 of 18 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar basisschool of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
- b.
aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 17 of 18 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs of terug, meer dan vijfenveertig minuten onderweg is;
- c.
aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 17 of 18 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;
- d.
aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 18 en door de ouders ten behoeve van het college voldoende wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
- e.
de leerling gehandicapt is.
Artikel 20 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
- 1.
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening kan het college de ouders vragen of op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.
- 2.
Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:
- a.
een bedrag op basis van de kosten van het vervoer per fiets voor de leerling zonder begeleiding, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets al dan niet met begeleiding, dit in de zin van artikel 17 en 18;
- b.
een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer voor de leerling zonder begeleiding, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer al dan niet met begeleiding; of
- c.
een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, als aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Deze vergoeding bedraagt de belastingvrije vergoeding eigen vervoer zoals bekend bij de Belastingdienst per kilometer voor de auto gerekend over de kortste afstand tussen de woning, dan wel opstapplaats, en de school; de bedragen worden berekend op basis van de kilometers die de chauffeur aflegt. Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
- a.
- 3.
Als door het college toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
- 4.
Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging van het college ontvangen, verstrekt het college geen bekostiging.
Artikel 21 Bekostiging andere passende vervoersvoorziening
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college na overleg met de ouders een bekostiging verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.
Artikel 22 Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie
- 1.
Met inachtneming van artikel 8 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toe aan de in de gemeente Hellendoorn wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.
- 2.
Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het derde lid bedoelde schoolvakanties.
- 3.
Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
- 4.
Artikel 19, aanhef en onder a is niet van toepassing.
Artikel 23 Eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag
- 1.
Aan de ouders van een leerling die een school voor (regulier) basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen samen meer bedraagt dan € 29.700,- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 9 bepaalde afstand te boven gaan.
- 2.
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor (regulier) basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 9 bepaalde afstand, als het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 29.700,-, tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van deze bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.
- 3.
De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 9 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
- 4.
Het inkomensbedrag van € 29.700,- genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2025 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 29.700,-.
- 5.
Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op de gehandicapte leerling of wanneer er sprake is van pleegzorg.
Artikel 24 Eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage
- 1.
Als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor (regulier) basisonderwijs meer dan twintig kilometer bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.
- 2.
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor (regulier) basisonderwijs meer dan twintig kilometer bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.
- 3.
De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders. Zij bedragen:
Jaarlijks inkomen in euro's
Eigen bijdragen per schooljaar in euro's per gezin, afgerond op € 5,-
Van
Tot
€ 0,-
€ 37.500,-
Nihil
€ 37.500,-
€ 44.000,-
€ 175,-
€ 44.000,-
€ 51.000,-
€ 730,-
€ 51.000,-
€ 58.000,-
€ 1.365,-
€ 58.000,-
€ 65.500,-
€ 1.995,-
€ 65.500,-
€ 72.500,-
€ 2.625,-
€ 72.500,-
Voor elke € 5.000,- erbij
€ 650,-
- 4.
De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van het nieuwe kalenderjaar jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.
- 5.
De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van het nieuwe kalenderjaar jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.
- 6.
Dit artikel is niet van toepassing als er sprake is van een gehandicapte leerling of wanneer er sprake is van pleegzorg.
Paragraaf 5 Slotbepalingen
Artikel 25 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 26 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
Artikel 27 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De Verordening leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2014 wordt ingetrokken.
- 2.
Leerlingen houden recht op een lopende voorziening op grond van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2014 totdat:
- a.
het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt wordt ingetrokken; of
- b.
de periode waarvoor deze voorziening is verstrekt, is geëindigd.
- a.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2014 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2024.
- 4.
Een beslissing op een bezwaarschrift tegen een beschikking op grond van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2014 geschiedt op grond van die verordening.
- 5.
Van het vierde lid kan worden afgeweken, mits het ten gunste van de leerling is.
Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2024.
Ondertekening
De raad voornoemd,
de griffier de voorzitter
Toelichting op de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2024
Algemeen
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders zijn (altijd) verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind(eren) en het regelen van vervoer naar en van school, maar kunnen onder voorwaarden mogelijk een beroep doen op de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hellendoorn 2024.
Wettelijke plicht
De raad heeft de wettelijke plicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), artikel 8.29 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020) en artikel 4, eerste lid van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC), heet het ‘de bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek’. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs die zijn aangesloten bij samenwerkingsverbanden primair of voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2. Deze verordening geeft uitvoering aan de taakstelling van de raad.
Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft.
Deze verordening is zodanig opgebouwd, dat eerst het recht op een vergoeding wordt vastgesteld, waarna onderzocht wordt welke vergoeding wordt verstrekt.
Vervoersvoorziening
In deze verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Dat houdt in dat er niet altijd sprake is van een kostendekkende betaling. Zo is ook een voorziening mogelijk in de vorm van aangepast vervoer, dat het college verzorgt of doet verzorgen. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter te allen tijde passend te zijn.
Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn structurele handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zelfs niet met begeleiding, komt hij in aanmerking voor aangepast vervoer.
Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren, dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De bekostiging van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen.
Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage
Het college kan ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een drempelbedrag in rekening brengen. De ouderlijke bijdrage is hierbij gekoppeld aan de vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. In de verordening is deze grens vastgesteld in artikel 9. De ouderlijke bijdrage is gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over deze afstand. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht.
Daarnaast kan het college een bijdrage vragen aan ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken die meer dan twintig kilometer van de woning is gelegen. Deze bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht en wordt per gezin geheven (zie verder de artikelen 23 en 24 en de artikelsgewijze toelichting daarop).
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
De verordening gaat uit van een voorziening voor het zo zelfstandig mogelijk reizen door de leerling. Om dit te monitoren en te stimuleren kan de aanvraag met ouders worden besproken en kan er in overleg met ouders een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling opgesteld worden (zie artikel 4). Vanuit dit plan wordt van de leerling en zijn ouders verwacht dat zij maximaal inzetten op zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Artikelsgewijze toelichting
Alleen de bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Definities
Artikel 1, onderdeel c: afstand
De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. Ouders worden geïnformeerd over de wijze waarop de afstand wordt gemeten.
De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ((hierna: Afdeling) ABRvS 12 juni 1995, nr. R03.93.5575). Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg (zie ABRvS 27 december 1989, nr. R03.88.7309).
Artikel 1, onderdeel d: begeleider
Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Werk van ouders ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen hetzij tijdelijk en/of deeltijds overneemt.
Artikel 1, onderdeel i: gehandicapte leerling
Wanneer een leerling, ondanks zijn handicap wél zelf of onder begeleiding kan reizen met de fiets of het openbaar vervoer, is deze géén structureel gehandicapte leerling in de zin van deze verordening. De beperking die de leerling door de handicap ervaart, moet structureel van aard zijn én in ieder geval langer dan zes maanden duren.
Artikel 1, onderdeel j: inkomen
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft, dat af te lezen is van de aanslag inkomstenbelasting. Bij het ontbreken van een aanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen. Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.
Artikel 1, onderdeel k: leerling
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid van de WPO). In het derde lid van artikel 39 van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
Leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking WPO) kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening op grond van deze verordening.
Artikel 1, onderdeel q: reistijd
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook
redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit. Deze periode is ook volgens de Afdeling redelijk (ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Naast deze tien minuten is er vrijwel altijd sprake van een wachttijd, voordat de reis van een leerling werkelijk aanvangt. Veelal moeten leerlingen aan het einde van de schooldag wachten tot het aangepast vervoer na aankomst vertrekt. Er wordt dan gewacht op andere leerlingen van die school. Indien meerdere scholen in één route gecombineerd worden, kan datzelfde zich nogmaals voordoen wanneer er bij de volgende school gewacht moet worden op andere leerlingen. De totale tijd, dat een leerling aan het einde van de schooldag moet wachten op of in het aangepast vervoer kan op deze manier flink oplopen. Het is dan ook redelijk om van de vervoerder te verlangen, dat de wachttijd per leerling niet meer bedraagt dan ongeveer twintig minuten (inclusief de toegestane wachttijd van maximaal tien minuten op de eigen school van de leerling).
Artikel 1, onderdeel s, onder 2: school
In de WEC gaat het om onderwijs aan dove of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
De WEC onderscheidt de volgende clusters:
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;
Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps; en
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.
Artikel 1, onderdeel s, onder 3: school
In de WVO gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en praktijkonderwijs (pro).
Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.
Artikel 1, onderdeel v: toegankelijke school
Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke of geestelijke toestand zijn aangewezen op een bepaalde school.
In de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid van de WPO). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.
De WVO 2020 kent een soortgelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (Artikel 2.47, zevende lid van de WVO 2020). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid van de WEC).
Artikel 1, onderdeel x: vervoer
Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. Met afwijkende roosters, zoals deze voorkomen in het voortgezet onderwijs, wordt in beginsel geen rekening gehouden. De vervoerskosten zouden dan te hoog oplopen. Soms zijn, in overleg met leerlingen, ouders en de school, bepaalde vervoersarrangementen en -combinaties mogelijk, waarbij dan de leerlingen om de beurt een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.
Artikel 1, onderdeel aa: woning
Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij de leerling zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen doet niet ter zake. Doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.
Artikel 2 Doelstelling
Het doel van het leerlingenvervoer is om een financiële ondersteuning te verstrekken ten behoeve van passend vervoer van de woning dan wel de opstapplaats naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school aan de ouders van kinderen van wie de school verder dan de bepaalde afstandsgrens gelegen is, of voor wie het medisch gezien niet mogelijk is om de school zelfstandig of met begeleiding te bereiken.
Paragraaf 2 Aanvraag van de vervoersvoorziening
Artikel 3 Aanvraagprocedure
Tweede en derde lid
Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken cf. de Algemene wet bestuursrecht), bijvoorbeeld een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur van de belasting of een verklaring van overwegende bezwaren. Verklaringen van huisartsen en de betrokken school of scholen zijn hiervan uitgezonderd. Wel kan er een advies opgevraagd worden bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Bij twijfel schakelt het college zelf een onafhankelijke (gedrags)deskundige in.
Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.
Als het aanvraagformulier aanvulling behoeft of gecorrigeerd dient te worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een redelijke termijn aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid van de Awb dient in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend te worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is (zie ABRvS 9 november 1989, nr. R03.89.5831/S6535).
Artikel 4 Gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij de aanvraag
Eerste tot en met vierde lid
Om ouders te informeren over het leerlingenvervoer is het aan te bevelen een gesprek met de aanvrager(s) te voeren, om:
- -
verwachtingen aangaande het leerlingenvervoer voor de eventuele komende jaren te managen;
- -
de aanvraag goed te kunnen beoordelen;
- -
te onderzoeken wat de vervoersmogelijkheden van de leerling zijn.
Indien dit mogelijk is, is het van meerwaarde om ook de leerling te betrekken bij het gesprek. Zo nodig kan ook een deskundige betrokken worden bij het gesprek. Dit kan iemand met medische kennis zijn, zoals een orthopedagoog, iemand van de school, het samenwerkingsverband of anderszins.
In het gesprek wordt onderzocht in welke mate en in welk tempo te verwachten is, dat een leerling zelfstandig(er) kan reizen en hoe ouders hierbij kunnen ondersteunen en/of welke faciliteiten een gemeente daarbij biedt.
Het is aan te raden om dit gesprek in ieder geval bij een eerste aanvraag te voeren. Wanneer de omstandigheden van de leerling wijzigen, kan dat aanleiding zijn om een nieuw gesprek te voeren. Het spreekt voor zich dat een schoolwissel en adreswijziging zo’n nieuwe omstandigheid is, maar ook het gegeven dat de leerling ouder wordt en zich ontwikkelt kan gezien worden als een gewijzigde omstandigheid.
Zelfredzaamheid
Bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer is het belangrijk te kijken naar wat een leerling kan en wil. De vergoedingsstructuur is zodanig opgebouwd dat, binnen de gestelde criteria (beoordelingsfase), de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling wordt vergoed. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.
Veel leerlingen hebben door hun ontwikkelachterstand en/of gedragsproblemen extra begeleiding nodig op weg naar zelfstandigheid. Dit is een verantwoordelijkheid van de ouders, maar gemeenten kunnen hierbij ondersteunen door het inzetten van een leerproject, waarvan er verschillende worden aangeboden. Ook het bekostigen van het reizen met openbaar vervoer, bijvoorbeeld bij leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs, kan het voor gezinnen makkelijker maken om de weg naar zelfstandig reizen te vinden. Voor het voortgezet speciaal onderwijs is hiervoor de wettelijke plicht bij de invoering van de Wet passend onderwijs overigens weggevallen.
Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen de beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen beoordelen, is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.
Vijfde en zesde lid
Samen met ouders en desgewenst met de leerling kan het college een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan maken. Dit plan kijkt twee tot drie jaar vooruit, maar kan jaarlijks naar aanleiding van de nieuwe aanvraag geëvalueerd worden. De ontwikkeling van kinderen staat immers niet stil en maakt, dat een kind zich sneller kan ontwikkelen dan gedacht.
In dit plan wordt vastgelegd waar de leerling qua mobiliteit naartoe kan groeien en hoe dit begeleid moet worden. Het doel hiervan is om te beschrijven welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, wat hiervoor nodig is, welke periode hiervoor gepland wordt, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar het college ondersteunt. Het onderwijs heeft ook tot doel om leerlingen zelfstandig te leren functioneren in de maatschappij. Onder meer voor dit doel wordt door de school een ontwikkelingsperspectief opgesteld voor de leerling. Dit plan kan worden betrokken bij het vervoersontwikkelingsplan.
Wanneer ouders geen medewerking willen verlenen aan het opstellen van een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling kan het college overwegen om een onafhankelijk medisch advies in te winnen, waarmee de vervoersmogelijkheden van de leerling duidelijk worden.
Artikel 5 OOGO met het samenwerkingsverband
Eerste en tweede lid
In de Wet passend onderwijs is bepaald dat samenwerkingsverbanden over het ondersteuningsplan OOGO voeren met de gemeente(n). Immers, het beleid van samenwerkingsverbanden en dat van gemeenten kan over en weer gevolgen hebben. Zo is het college, behalve voor het leerlingenvervoer, ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leerplicht, de onderwijshuisvesting en het achterstandenbeleid. Bovendien is het college sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd.
Advies van deskundigen
Het is voor het college bij een aanvraag om een vergoeding leerlingenvervoer niet altijd duidelijk wat een kind met het oog op zelfstandig reizen kan. Het onderzoek daarnaar kan bepalend zijn voor het recht op een vergoeding en in andere gevallen bepalend zijn voor de vraag welke vervoerskostenvergoeding er wordt verstrekt. Daarmee is het een belangrijk onderdeel van de
behandeling van een aanvraag. De mening van ouders en het advies van de school helpen niet altijd in voldoende mate. Een onafhankelijk onderzoek is soms noodzakelijk. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente.
De raad kan ook een commissie van advies instellen, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten. Een onafhankelijk advies is op deze wijze gegarandeerd. De kosten verbonden aan een dergelijke commissie worden uiteraard door de (samenwerkende) gemeenten gedragen.
Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer – bijvoorbeeld over de vraag of de route veilig is – kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect, bijvoorbeeld de (verkeers)politie.
Derde lid
Naast het wettelijk verplichte OOGO, waar beleidsmatige afspraken worden gemaakt, kan het college met het samenwerkingsverband een periodiek uitvoerend overleg afspreken. In dit overleg houden beiden elkaar op de hoogte van de ontwikkelingen in beleid en uitvoering.
Artikel 6 Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening
Tweede lid
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In dit lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan het college. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.
Derde lid
Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, wordt gekozen voor een toekenning voor de duur van enkele jaren, of zelfs voor de hele schoolperiode.
Als er in de situatie van de leerling echter verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand, wordt gekozen voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar.
Vierde lid
Aan de verstrekking van een vervoersvoorziening kan het college voorwaarden verbinden. Zo kan het college bepalen dat, bijvoorbeeld in het kader van het streven naar zelfredzaamheid, in de winterperiode een vergoeding van de kosten van het aangepast vervoer wordt verstrekt, onder de voorwaarde dat in de andere maanden met de fiets of het openbaar vervoer wordt gereisd en dat hiervoor wordt geoefend en/of wordt deelgenomen aan een project met dit doel.
Artikel 7 Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening
Eerste lid
Ouders zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Ouders dienen dit zo snel mogelijk te doen. Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere (niet limitatief):
- •
wijziging van het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;
- •
verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);
- •
wijziging van het adres van de school;
- •
wijziging van de schooltijden;
- •
verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;
- •
wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.
Tweede lid
Het college kan, zonder dat de ouders of meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf ook wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ten onrechte bekostiging is verstrekt. Het vierde lid biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).
Derde lid
Aan een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, kan het college de toegang tot dit vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, indien bij herhaling en naar oordeel van het college is gebleken dat de leerling door onaanvaardbaar gedrag of anderszins de orde in het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig en de inzittenden in gevaar brengt. Het college kan een protocol opstellen, hoe het college handelt in dergelijke situaties. Uiteraard kunnen uitzonderlijke situaties noodzaken tot andere besluiten (bijvoorbeeld bij direct gevaar).
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders. Zij moeten de gelegenheid krijgen hun kind te begeleiden bij het vervoer.
Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt in het aangepast vervoer, kan dit er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag door de leerling of de ouder(s) wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is.
Een onaanvaardbare gedraging is vaak de leerling niet aan te rekenen, omdat deze veelal voortkomt uit zijn structurele handicap. Dit betekent echter niet dat de leerling bij het tonen van (structureel) onaanvaardbaar gedrag vervoerd kan blijven worden met aangepast vervoer. Is er sprake van (structureel) onaanvaardbaar gedrag, dan betekent dit dat de leerling niet meer met aangepast vervoer vervoerd kan worden.
Paragraaf 3 Beoordelingsfase: beoordeling van de aanspraak op vervoersvoorziening
Het beoordelen van een aanvraag leerlingenvervoer valt uiteen in twee vragen. In eerste instantie zal beoordeeld moeten worden of er recht is op een vergoeding (paragraaf 3). In tweede instantie wordt onderzocht wat passend vervoer is voor de leerling (paragraaf 4).
In de beoordelingsfase (paragraaf 3) wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de criteria die het college hanteert om recht te krijgen op een vergoeding leerlingenvervoer, ongeacht het type vervoersvoorziening.
Als is vastgesteld dat aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, volgt de onderzoeksfase (paragraaf 4), waarin de aard en omvang van de vervoersvoorziening die kan worden toegekend wordt beschreven.
Artikel 8 Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Eerste lid
In de artikelen 4 van de WPO en de WEC en artikel 8.29 van de WVO 2020 is bepaald dat de raad bij het vaststellen van de verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken, als vervoer aanwezig is waarvan de kosten voor het college gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Bijvoorbeeld in het geval het college busjes laat rijden naar de dichtstbij gelegen school.
Richting
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs, evangelisch onderwijs; joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs, hindoe onderwijs en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen).
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, etc.
Instellingen voor cluster 1 en cluster 2
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: de instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.
Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.
De school is vol
Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is, heeft geen zorgplicht voor de leerling.
Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, kan een vervoersvoorziening toegekend worden naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.
Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt. Beter of meer passend onderwijs speelt dus geen rol bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer.
Dislocaties en nevenvestigingen
Als een school die een leerling bezoekt meer dan één locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van deze verordening moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiele instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.
Tweede lid
Dit lid is geformuleerd naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling (21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2467).
Derde lid
Het derde lid is een aanvulling op het eerste en tweede lid. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid van de WPO moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband ook worden bekostigd. Dat hoeft niet persé de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs te zijn. Het is mogelijk dat er een school buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.
Het samenwerkingsverband beoordeelt of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c van de WPO). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid van de WPO). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basis ondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.
In het derde lid wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van de voorgaande leden van artikel 8 de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Daarnaast geldt, bij toepassing van het derde lid, aanhef en onderdeel b, ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.
Vierde lid
Het contact met het samenwerkingsverband is essentieel. Samenwerkingsverbanden en gemeenten moeten van elkaar weten welke ontwikkelingen er zijn, hoe het verwijzingsbeleid is, hoe het beleid omtrent het leerlingenvervoer is en wat het onderwijsaanbod is binnen het samenwerkingsverband alsmede waar.
Binnen het leerlingenvervoer wordt een vergoeding verstrekt naar de (qua afstand) dichtstbijzijnde toegankelijke school, rekening houdend met de onderwijsbehoefte en de richting.
In de praktijk komt het voor, dat dit niet de school is, waarnaar de leerling door het samenwerkingsverband wordt verwezen.
Artikel 8 beschrijft in een dergelijke situaties drie voorwaarden, waardoor het college tóch kan besluiten om een vergoeding te verstrekken naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke en door het samenwerkingsverband geadviseerde school. Aan deze voorwaarden kan alleen worden voldaan als een goede invulling wordt gegeven aan het overleg met het samenwerkingsverband (zie artikel 5).
- •
De noodzaak van het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school moet overtuigend worden aangetoond aan het college;
- •
Wanneer al dan niet door het samenwerkingsverband is vastgesteld, welke onderwijssoort een leerling nodig heeft op grond van de WPO, WEC of WVO, zal aan het college overtuigend moeten worden aangetoond, waarom dat onderwijs niet geboden kan worden op de dichterbij gelegen school. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een leerling, die onder een samenwerkingsverband valt waar arrangementen op reguliere basisscholen worden aangeboden, die het speciaal (basis) onderwijs vervangen. De leerling gaat dan naar een reguliere basisschool verder weg, omdat het arrangement, waarop hij onderwijskundig is aangewezen dichterbij aanwezig is;
- •
In aansluiting op het doel van de Wet passend onderwijs, namelijk: het onderwijs zo dicht mogelijk bij huis aanbieden, vindt er regelmatig overleg plaats tussen het college en het samenwerkingsverband met als doel om het onderwijs dichter bij huis te organiseren (zie artikel 5).
Symbiose
Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Artikel 9 Afstandsgrens
Eerste lid
Artikel 4, achtste lid van de WPO en artikel 4, zevende lid van de WEC stellen dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Artikel 4, zevende lid van de WPO stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. De gemeenteraad heeft deze afstand vastgesteld op vier kilometer. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.
Tweede lid
Om te kunnen beoordelen of een leerling door zijn structurele handicap niet in staat is om zelfstandig of onder begeleiding te reizen, kan het college een onafhankelijk (medisch) advies van deskundigen vragen. Het zal dan veelal gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken.
Artikel 10 Aanwijzing opstapplaats
Eerste en tweede lid
In de uitspraak van 26 februari 1992 (nr. R03.89.0419/83-107) acht de Afdeling het redelijk dat het college opstapplaatsen opstelt vanaf waar de leerling van het vervoer gebruik kan maken. De Afdeling
vindt de reistijd, die niet meer dan dertig minuten bedraagt, alleszins redelijk. Hiermee is echter nog niet aangegeven wanneer de Afdeling de reistijd niet meer redelijk acht.
Het feit alleen dat de halte aan een drukke verkeersweg ligt en dus niet veilig genoeg zou zijn voor een leerling, is niet voldoende om af te zien van het aanwijzen van opstapplaatsen. Van ouders mag in dergelijke gevallen verwacht worden, dat zij hun kind begeleiden tot ten minste het moment dat hun kind in het voertuig is gestapt (zie ABRvS 24 augustus 1992, nr. R03.90.1504/83-105).
Wanneer een verzoek om een tegemoetkoming van de vervoerskosten wordt ingediend, blijft de afstand tussen de woning en de school relevant; het instellen van opstapplaatsen verandert daar niets aan. Ook blijft het berekenen van de reistijd zoals dat nu geldt onverkort intact. Met andere woorden: de tijdsduur die gemoeid is met het bereiken van de opstapplaats telt mee als reistijd.
Derde lid
Wanneer het voor ouders onmogelijk is om de leerling naar de opstapplaats te begeleiden, dan wijst het college geen opstapplaats aan.
Artikel 11 Andere vergoedingen
Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag het college die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van deze verordening. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat dat het college verzorgt of doet verzorgen.
Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.
Artikel 12 Schooltijden en wachttijden
Eerste en derde lid
Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Dit hoeft niet in alle gevallen aangepast vervoer te zijn. Denk hierbij ook aan bijvoorbeeld een kilometer- of OV-vergoeding. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders dienen hun verzoek om een vervoersvoorziening op deze afwijkende tijden te onderbouwen door:
- •
een verklaring van de leerplichtambtenaar, waaruit een leerplichtakkoord blijkt;
- •
een opbouwschema om te komen tot een volledig schoolprogramma/onderwijstijd;
- •
een verklaring van de (directie van de) school waaruit de medische noodzaak blijkt; of
- •
een verklaring van een deskundige (bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog) al dan niet door het college ingewonnen, waaruit de medische onmogelijkheid blijkt om de volledige schooltijden te volgen.
In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind.
Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering, examens, wendagen, etc.) vallen buiten het leerlingenvervoer.
Tweede lid
In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen, dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het college kan, ingeval van aangepast vervoer, echter overwegen om dan een wachttijd te hanteren, waarbij leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.
Het college zal indien mogelijk proberen de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren, wanneer de begin- en/of eindtijden nagenoeg hetzelfde zijn (zie artikel 1 het begrip ‘reistijd’).
Het vervoer op afwijkende tijden kan leiden tot aangepast vervoer buiten schooltijden en dat brengt extra vervoerskosten met zich mee. Gemeenten zijn hier in principe niet toe verplicht, tenzij de leerling een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht heeft.
Artikel 13 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Een aanvraag wordt gedaan bij het college waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Dit hoeft niet de gemeente te zijn waar de leerling is ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
In verband met crisisopvang kan het voorkomen dat een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft. Gekeken moet worden naar de periode van tijdelijke crisisopvang in een andere gemeente. Indien de crisisopvang maximaal 6 weken is én de leerling reeds bekend is bij het leerlingenvervoer, blijft de oorspronkelijke gemeente verantwoordelijk voor de bekostiging voor de periode van maximaal 6 weken.
Is het op voorhand duidelijk dat het een periode van meer dan 6 weken betreft, de duur van crisisopvang is onzeker óf leerling is nog niet bekend bij het leerlingenvervoer, dan moet een aanvraag ingediend worden bij het college van verblijf.
Wanneer door de rechter wordt bepaald dat de leerling definitief wordt geplaatst op het opvangadres, eindigt de tussen colleges gemaakte afspraak en neemt het college, waar de leerling dan definitief verblijft, een besluit.
Artikel 14 Vervoersvoorziening naar stageadres
Eerste lid
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. Dit is afhankelijk van het uitstroomprofiel van de leerling. Is er namelijk sprake van uitstroomprofiel ‘dagbesteding’ en wordt de stage bij een dagbestedingscentrum bekostigd vanuit de Jeugdwet of Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, dan is er geen sprake van leerlingenvervoer.
Derde tot en met vijfde lid
Het college vraagt om een stageovereenkomst te overleggen. Aangezien stage in feite een verlenging van de schoolactiviteit is, komen de dagen en tijden, waarvoor de vervoersvoorziening wordt verstrekt overeen met de reguliere schooltijden.
Naar analogie van ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ wordt slechts een vervoersvoorziening verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke stage. Om de vervoerskosten voor het college te kunnen beheersen, is in dit artikel bepaald dat het stageadres niet verder weg gelegen mag zijn dan de school, gemeten vanaf het woonadres dan wel de opstapplaats, tenzij dit voor de leerling onmogelijk blijkt.
Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studiedag heeft en de stage doorgang vindt, wordt vervoer geboden naar het stageadres.
Stage is een opstap naar deelname in het maatschappelijk verkeer. Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt, dan naar de school van de leerling. Het doel blijft om zo zelfstandig mogelijk te reizen.
Artikel 15 Afwijzingsgronden
Dit artikel bevat een opsomming van de afwijzingsgronden. Dit artikel behoeft geen verdere uitleg.
Paragraaf 4 Onderzoeksfase: verstrekking aard en omvang van de vervoersvoorziening
Paragraaf 4 komt aan de orde als is vastgesteld dat er recht is op een vervoersvoorziening (paragraaf 3). In de onderzoeksfase (paragraaf 4) wordt onderzocht welke goedkoopste passende vervoersvoorziening wordt bekostigd. Bij dit onderzoek staan de mogelijkheden en behoeften van de leerling en de zelfredzaamheid van het gezin om zo zelfstandig mogelijk te reizen centraal, alsmede de vervoersontwikkeling van de leerling.
Deze onderzoeksfase treedt pas in werking als uit de beoordelingsfase een positief besluit volgt.
Artikel 16 Verstrekking van de vervoersvoorziening
Eerste lid
Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor een leerling wordt uitgegaan van hoe de leerling zo zelfstandig mogelijk van en naar zijn school kan reizen. Wanneer een leerling nog niet zelfstandig kan reizen, kan ervoor gekozen worden een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan op te stellen. In het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling wordt beschreven welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, wat hiervoor nodig is, welke periode hiervoor gepland is, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar het college ondersteunt. Dit vervoersontwikkelingsplan wordt betrokken bij het onderzoek naar de reismogelijkheden.
Tweede lid
Uit het onderzoek naar de zelfstandigste manier van reizen van de leerlingen kan naar voren komen, dat de leerling niet in staat is alleen met de fiets of het openbaar vervoer te reizen. Dit kan te maken hebben met de leeftijd van de leerling en/of de beperkingen, die de handicap van de leerling met zich meebrengt. In dat geval worden ook de vervoerskosten van de begeleider vergoed voor zover de begeleider met de leerling meereist.
Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden eveneens alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan het college een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed.
Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is het college niet verantwoordelijk.
Artikel 17 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Eerste lid
Deze vergoeding kan worden verstrekt voor de leerling die een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs (artikel 4 van de WPO) of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (artikel 4 van de WEC) bezoekt.
Het college bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart of een andere geldende betaalmogelijkheid worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen.
Derde lid
De praktijk wijst uit dat wanneer leerlingen geholpen worden om zelfstandig te leren reizen, de overstap ernaartoe makkelijker wordt. In het kader van het stimuleren van het zelfstandig reizen kiest het college ervoor om leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs (onder voorwaarden) wél in aanmerking te laten komen voor een vergoeding voor het openbaar vervoer.
Vierde lid
De fietsvergoeding is gelijkgesteld aan de belastingvrije vergoeding eigen vervoer zoals bekend bij de Belastingdienst. Veranderen daar de tarieven, dan beweegt het college hierin mee, ook al is dit tijdens een lopende indicatie.
Artikel 18 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider
Eerste lid
In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets te reizen.
In dit artikel is bepaald dat ouders van leerlingen van het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan vier kilometer is. Als de ouders aan het college voldoende hebben aangetoond dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:
- -
de leerling moet een of meerdere malen overstappen;
- -
de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten;
- -
het is voor de leerling door zijn handicap niet veilig om alleen naar school te fietsen.
Tweede lid
Voor de toelichting op de fietskilometervergoeding zie artikel 17, vierde lid.
Artikel 19 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
Onderdeel a
De omschrijving van het begrip ‘reistijd’ is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van de basisschool te vervoeren. Immers, wanneer de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar de basisschool of terug meer dan negentig (90) minuten onderweg is én de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer.
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Deze tijd is uitgesloten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer.
Onderdeel b
Dit onderdeel behoeft verder geen toelichting.
Onderdeel c
In een aantal gemeenten ontbreekt openbaar vervoer geheel of rijdt zo weinig frequent dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug.
In dat geval kan het college allereerst het volgende overwegen:
- -
De vervoersonderneming verzoeken om wijzigingen aan te brengen in de dienstregeling, zodat het openbaar vervoer bruikbaar wordt voor het reizen naar de school en terug;
- -
Het bevoegd gezag van de school verzoeken de schooltijden (beter) af te stemmen op de dienstregeling van het openbaar vervoer.
Overigens biedt artikel 17 het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan.
Onderdeel d
De ouders dienen aan te tonen dat het voor hun onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt ook verwacht dat zij zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is. Per ouder(paar) en per aanvraag zal het college beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.
Onderdeel e
Aangepast vervoer kan op grond van dit artikel worden toegekend als er sprake is van een gehandicapte leerling in de zin van deze verordening. Zie voor een uitleg van het begrip ‘gehandicapte leerling’ artikel 1.
Artikel 20 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Van bekostiging op basis van kosten van eigen vervoer is sprake wanneer ouders de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, enzovoort), of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets.
Eerste lid
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming kan zijn dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor het college goedkoper is. Het college kan ouders ook vragen of zij bereid zijn de leerlingen naar school te vervoeren. Verplichten is echter niet toegestaan.
Tweede lid
De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de voorziening waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in deze verordening voor in aanmerking komen:
Onderdeel a
Als ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van de fiets en zij de leerling, met toestemming van of op verzoek van het college, zelf vervoeren, dan keert het college bekostiging uit op basis van de kosten van het vervoer per fiets.
Ingeval zij in aanmerking zouden komen voor een vergoeding van het fietsvervoer met begeleiding, wordt slechts de vergoeding voor alleen de leerling verstrekt. Het verstrekken van een vergoeding voor een begeleider heeft slechts zin als er daadwerkelijk meegereisd wordt. Dat kan er immers toe leiden, dat de leerling van de begeleider leert en na enige tijd zelfstandig kan reizen. Het uitbetalen van de fietsvergoeding voor een begeleider, indien met het eigen vervoer wordt gereisd, draagt niet bij aan het mogelijke resultaat, dat de leerling op termijn eventueel zelfstandig naar school kan fietsen.
Onderdeel b
Als ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij de leerling, met toestemming van of op verzoek van het college, zelf vervoeren, dan keert het college bekostiging uit op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Het college gaat na wat voor de te overbruggen afstand betaald zou moeten worden, wanneer de leerling gebruik zou maken van het openbaar vervoer. Hierbij wordt het meest goedkope tarief als uitgangspunt genomen. Ingeval ouders kiezen voor het eigen vervoer, terwijl ze in principe in aanmerking zouden komen voor een vergoeding van het openbaar vervoer met begeleiding, wordt slechts de vergoeding voor alleen de leerling verstrekt. Het verstrekken van een vergoeding voor een begeleider in het openbaar vervoer heeft slechts zin als er daadwerkelijk meegereisd wordt in het openbaar vervoer. Dat kan er immers toe leiden, dat de leerling van de begeleider leert en na enige tijd zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Het uitbetalen van de openbaar vervoerkosten voor een begeleider, indien met het eigen vervoer wordt gereisd, draagt niet bij aan het mogelijke resultaat, dat de leerling op termijn eventueel zelfstandig met het openbaar vervoer zal reizen.
Onderdeel c
Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en zij met toestemming van of op verzoek van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt.
Derde lid
Het derde lid bepaalt dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. Dit geldt ook wanneer ouders in principe slechts aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. De kilometervergoeding geldt voor de auto, en wordt niet per leerling verstrekt.
Artikel 21 Bekostiging andere passende vervoersvoorziening
Het kan voorkomen dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen dan de reeds beschreven vervoerswijzen, als hij daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Dit artikel maakt het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de
vermogens van de leerling en/of de ouder. Het kan er tevens toe bijdragen, dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd.
Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een handbike, elektrische fiets, bakfiets. Het college kan besluiten ouders hierin tegemoet te komen, mits de kosten van dit vervoermiddel niet uitstijgen boven de kosten van het openbaar vervoer naar de school.
Artikel 22 Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie
Eerste tot en met derde lid
Artikel 4, zesde lid van de WEC geeft aan in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer. In dit artikel wordt hier invulling aan gegeven. Het bevat twee belangrijke componenten:
- 1.
Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de WEC.
Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. Het college dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst.
Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.
- 2.
Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de WEC. Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft, heeft hierin geen rol.
Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.
Artikel 23 Eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag
Eerste en tweede lid
Artikel 4, zevende lid van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.
Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht, tenzij ouders meer dan één eigen kind met het eigen vervoer vervoeren en hiervoor een kilometervergoeding ontvangen. Dan wordt er per auto een drempelbedrag geheven. Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.
Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door het college vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen.
Onder ‘inkomen’ moet worden verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, zevende lid van de WPO.
Als peiljaar moet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.
Derde lid
Als een drempelbedrag wordt ingevoerd, is het college voor de berekening van de hoogte daarvan gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag. Het gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door het college vastgestelde kilometergrens te overbruggen. De kosten van het openbaar vervoer worden berekend, die met de OV-chipkaart of een andere geldende betaalmogelijkheid zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door het college gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route, en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.
Aantonen van het inkomen
Als het college zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een inkomensverklaring opvragen bij de belastingdienst.
Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 26. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, wordt artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 als richtsnoer gebruikt.
Pleegouders
Pleegouders worden als ‘ouders’ in de zin van de verordening aangemerkt (zie artikel 1). Zij kunnen dus, als zij voldoen aan de voorwaarden, in aanmerking komen voor een vervoervoorziening. In de uitspraak van 31 augustus 1993 (nr. R03.93.1702 en nr. R03.93.1773) vindt de Afdeling het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, hun ook het drempelbedrag in rekening gebracht kan worden.
Het college van de gemeente Hellendoorn kiest ervoor om geen eigen bijdrage bij pleegouders in rekening te brengen.
In tegenstelling tot de vrijwillige plaatsing zijn de natuurlijke ouders bij een justitiële plaatsing niet meer aan te spreken voor de extra kosten, tenzij de natuurlijke ouders en niet de pleegouders de aanvraag hebben ingediend.
Voogdij-instellingen kunnen ook als ‘ouder’ worden aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben (deze wet ziet op natuurlijke personen).
Zelfstandig reizen
Wanneer een leerling de overstap maakt van aangepast vervoer naar zelfstandig reizen met het openbaar vervoer of de fiets, kan de vergoeding hiervan wegvallen tegen het te betalen drempelbedrag. Het college kan bepalen dat het drempelbedrag dan niet of beperkt geheven wordt.
Artikel 24 Eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage
Artikel 4, elfde lid van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan twintig kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor (regulier) basis-onderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.
De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.
In dit artikel is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO. Deze bedragen worden jaarlijks bekend gemaakt door de VNG.
Voor het aantonen van het inkomen, hoe om te gaan met een structurele daling van het inkomen en de invordering: zie de toelichting op artikel 23.
Paragraaf 5 Slotbepalingen
Artikel 25 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In deze verordening zijn de hoofdlijnen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Dit artikel bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden.
Artikel 26 Hardheidsclausule
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de leerling en/of ouder(s) kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken leerling en/of ouder(s).
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet, ter voorkoming van (ongewenste) precedentwerking, beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom niet snel aan de orde zijn.
Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken, waarbij rekening gehouden moet worden met de specifieke, concrete situatie van de leerling en/of ouder(s).
Artikel 27 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat deze verordening in werking treedt.
Lid 2
Hierin is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Hierbij hanteren wij een minimale overgangstermijn van zes maanden na inwerkingtreding van deze verordening.
Lid 3
Hierin is vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.
Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening aangehaald dient te worden.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl