Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR730220
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR730220/1
Afwegingskader grootschalige duurzame energie buitengebied Best 2024
Geldend van 20-12-2024 t/m heden
Intitulé
Afwegingskader grootschalige duurzame energie buitengebied Best 20241. Samenvatting
In dit afwegingskader wordt voor grootschalige energie in het buitengebied uitgewerkt of en onder welke voorwaarden aan initiatieven wordt meegewerkt. Voor wind zijn hiervoor de voorwaarden en beperkingen en de te onderzoeken aspecten in beeld gebracht. Voor zon is er een puntensysteem waarbij punten kunnen worden gescoord op de onderwerpen financiële en sociale participatie, procesparticipatie, biodiversiteit, maatschappelijke meerwaarde, opstelling, klimaatadaptatie, cultuurhistorische waarde, multifunctioneel ruimtegebruik en oplossingen energiesystemen. Hieronder wordt dit verder uitgewerkt.
Ten opzichte van de vorige versie staan onderstaand de belangrijkste wijzigingen:
- •
In dit afwegingskader wordt aanvullend aandacht besteed aan windmolens.
- •
De criteria ten aanzien van zonnevelden zijn geactualiseerd met nieuwe inzichten, ervaringen en provinciaal beleid.
- •
Een nieuw onderwerp dat wordt uitgewerkt is de grootschalige opslag van energie in batterijen.
2. Inleiding; verhouding Visie en Afwegingskader en reden actualisatie
Voor een zorgvuldige afweging van de diverse belangen ten aanzien van projecten voor grootschalige energie op de gronden in het buitengebied, zoals zonnevelden, zijn toetsingscriteria van belang.
Eerder zijn voor her beleidskader van grootschalige energie de volgende stappen gezet:
- ◼︎
De gemeenteraad heeft de Visie duurzame energieopwekking buitengebied Best vastgesteld (november 2020). Daarin zijn een groot aantal criteria opgenomen ten aanzien van natuur en landschap. Dit betreft behalve de afweging van mogelijke locaties in Best, ook de voorwaarden waaronder bijvoorbeeld de realisatie van grondgebonden zonnevelden plaats zouden kunnen vinden. Dit heeft betrekking op onder meer de inpassing, de afstanden tot woningen, aandacht voor bodemleven en meervoudig ruimtegebruik. Ook is er door de gemeenteraad vastgesteld dat er maximaal 20 hectare aan grootschalige zonne-energie opwekking mag worden toegekend tot 2026. In deze visie is ook de zonneladder van de MRE benoemd, zie figuur 3. Dit afwegingskader heeft dus voor zonenergie betrekking op de derde stap van de zonneladder. Daarnaast gaat dit afwegingskader in op wind op land.
- ◼︎
Aanvullend op de visie is het “Afwegingskader duurzame energieopwekking buitengebied Best” vastgesteld door het college (januari 2021). Het Afwegingskader voorziet in duiding en waardering van het aspect participatie en in nadere criteria met een model dat letterlijk een weging mogelijk maakt van inkomende plannen op diverse aspecten1.
- ◼︎
Daarnaast is de Regionale Energie Strategie metropoolregio Eindhoven (RES MRE) door de gemeenteraad van Best vastgesteld op 13 december 2021. Daarin is vanuit Best aangegeven2 dat het eerder door Best vastgestelde beleid voor (grootschalige) duurzame energieopwekking leidend ten opzichte van de RES. De opgave van Best in RES-kader is gelegen in de opwek nabij hoofdinfrastructuur (rijkswegen A2, A50 en A58). Best neemt daarom in dit kader deel aan het rijksproject OER (Opwek Energie op Rijksgronden), om de mogelijkheden voor zonnevelden aan de A2 te verkennen.
Dit document is een geactualiseerde versie (2024) van het afwegingskader. Er is de afgelopen periode ervaring opgedaan met de toepassing van het kader op concrete initiatieven. Daarnaast is de stand van de techniek veranderd en zijn er ook nieuwe regels en richtlijnen vanuit Rijk en provincie gekomen. Met de actualisatie van het afwegingskader zijn initiatieven te “toetsen” op hun inpasbaarheid binnen de gemeente Best, op basis van de laatste inzichten en ervaringen. Deze versie zal na ca. drie jaar weer worden beoordeeld op actualisatie (of zoveel eerder als nodig is) op basis van de laatste inzichten en ervaringen.
3. Vormen van grootschalige duurzame energie
De focus van het afwegingskader ligt op technieken die op dit moment technisch en financieel haalbaar zijn voor de grootschalige opwek van duurzame elektriciteit. Dit komt overeen met de Regionale Energie Strategie van onze brainportregio (RES MRE), waarin (naast warmte) de focus ligt op het realiseren van grootschalige opwek uit zonne- en windenergie.
Binnen de energietransitie vindt veel innovatie plaats, zowel binnen de zonne- en windenergie, als rondom nieuwe technieken. Vandaar dat het afwegingskader niet een statisch document is, maar wordt geactualiseerd wanneer daar aanleiding voor is. Zo wordt momenteel gestart met onderzoeken door middel van boringen, om de situatie van de bodem in deze in beeld te brengen of deze bruikbaar is voor warmte. Deze ontwikkelingen zijn nog niet zover dat deze nu meegenomen kunnen worden in het afwegingskader. Daarom zullen we de komende periode de focus behouden op zonne- en windenergie. Een andere actuele ontwikkeling is de realisatie van opslag in de vorm van baterijen, waarvoor initiatieven worden ontplooid.
In de hiernavolgende paragrafen zullen de verschillende vormen grootschalige duurzame energie worden uitgewerkt.
4. Energieopslagsystemen
Het Nederlandse elektriciteitssysteem heeft momenteel onvoldoende ruimte en capaciteit om aan alle energiebehoefte te kunnen voldoen. In onze regio is zowel de levering alsook de teruglevering van elektriciteit ingeperkt. Dat geldt ook binnen de gemeente Best. Er is nu geen ruimte voor nieuwe grootverbruikaansluitingen. Momenteel worden volop voorbereidingen getroffen voor stapsgewijze uitbreiding van het netwerk, waarbij de harde realiteit is dat dit nog vele jaren gaat duren, naar verwachting tot in de jaren ’30 van deze eeuw.
Opslag van energie, door middel van batterijen, kan een belangrijke bijdrage leveren aan het beperken van de negatieve gevolgen hiervan, doordat opslag bijdraagt aan het opvangen van pieken in levering en teruglevering en daarmee zorgt voor een ballancering van netwerk.
Bij energieopslagsystemen zijn verschillende vormen te onderscheiden:
- 1.
Baterijen worden in de eerste plaats steeds vaker toegevoegd bij zonnevelden.
Als de locatie gelegen is in het buitengebied dan hanteren wij het uitgangspunt dat een batterijpakket bij een zonnepark maximaal dezelfde capaciteit mag hebben als de maximale piekcapaciteit van het zonnepark. Dit is in lijn met de richtlijn die de provincie Noord-Brabant hiervoor hanteert.
- 2.
Daarnaast zijn er initiatieven voor grootschalige batterijprojecten voor energieballancering met energieopslag vanuit het netwerk. Deze worden bij voorkeur rechtstreeks aangesloten op het hoogspanningsnet van Tennet.
Deze energieopslaglocaties zien wij niet als een zogenaamde ‘buitengebied gebonden functie’, maar als een functie die zowel qua bebouwing en de inrichting als ook grondgebruik niet in het buitengebied wordt toegestaan maar in het stedelijk gebied. Deze projecten kunnen worden ingepast bijvoorbeeld op of aan de rand van een bedrijventerrein.
5. Windenergie
In de Verordening van de Provincie Noord Brabant3 staan de basisregels opgenomen voor windturbines in Brabant, waaronder de maximale vergunningsperiode van 25 jaar. Daarbovenop geldt aanvullend het gemeentelijk beleid.
Tot 2023 ontbraken in Nederland adequate milieunormen ten aanzien van windmolens, inmiddels is dit in beweging. Ook is er steeds meer kennis en ervaring beschikbaar over de neveneffecten van windmolens, zoals de uitstoot van coating, fiberglas vanuit o.a. de erosie van de wieken.
Moderne windturbines, medio 2024, hebben een totale hoogte (tiphoogte) van 150-240 meter. Hierdoor valt bij windturbines niet meer te spreken van (traditionele) landschappelijk inpassing; ze vormen vanwege hun hoogte een nieuwe dominante laag in het landschap. Vanuit beleving en leesbaarheid van het landschap moet gestreefd worden naar een ordelijk beeld, waarbij aandacht is voor de opstellingsvorm, het aantal en het formaat en de interventie met andere windmolens en eventuele hoge gebouwen in de omgeving. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de effecten op de leefomgeving van mens en natuur. Het gaat hierbij onder andere om de volgende effecten:
- •
Geluid.
- •
Afstand tot objecten en gebieden, veiligheid.
- •
Effecten op milieu.
- •
Slagschaduw.
- •
Visuele impact.
- •
Drinkwaterbescherming.
- •
Effecten op beschermde soorten, flora en fauna.
Al deze aspecten worden bij de onderbouwing van de vergunningverlening nader afgewogen.
Doel is het beschermen van de volksgezondheid voor een veilige en gezonde leefomgeving en het voorkomen van negatieve milieueffecten. Dit is leidend.
In de volgende deelhoofdstukken wordt dieper ingegaan op de verschillende aspecten die meegenomen moeten worden als het gaat om het plaatsen van windturbines.
5.1 Aspecten afweging en onderbouwing windmolens
De gemeente Best hecht niet alleen waarde aan de opwek van duurzame energie, maar ook aan duurzaamheid in brede zin. Dit betekent dat wij initiatiefnemers en ontwikkelaars vragen om met hun project meerwaarde te creëren voor onder meer natuur en landschap, voor de omgeving en andere belangrijke aspecten, die onderstaand nader zijn uitgewerkt. Daarnaast is aanleveren van een levenscyclusplan een voorwaarde voor elk project. Daarin moet staan hoe het initiatief wordt aangelegd, beheerd en weer wordt afgebroken met financieel zekere garantie.
5.1.1 Milieueffecten en uitstoot van windmolens: veilige en gezonde leefomgeving
Er zijn en komen steeds meer onderzoeken4 waaruit blijkt dat er erosie optreedt bij de rotorbladen van windturbines. Dit veroorzaakt een schadelijke uitstoot vanuit o.a. de coating, fiberglas. Dit kan oplopen tot 62 kg per turbine per jaar. Onder meer hierdoor is het niet wenselijk om windturbines te plaatsen in natuurgebieden, in drinkwatergebieden of in de buurt van woningen. Dit is vertaald in de geactualiseerde kaartlagen. Dit afwegingskader hanteert het volgende ten aanzien van de afweging en beoordeling van mogelijke initiatieven voor windmolens:
- ◼︎
Windmolens zijn niet toegestaan in de gebieden die in de visie zijn weergegeven in rood (o.a. natuurnetwerk).
- ◼︎
Windmolens zijn niet toegestaan in het door de provincie aangegeven drinkwaterbeschermingsgebied om het steeds schaarser wordende drinkwater voor nu en in de toekomst te beschermen.
- ◼︎
Voor windmolens geldt een afstand van minimaal 400 meter ten opzichte van alle woningen en woonbestemmingen, of zoveel meer als nodig voor een veilige en gezonde leefomgeving.
5.1.2 Geluid
Inwoners die in de omgeving van een windturbine wonen, kunnen hinder ervaren van het geluid van windturbines. Om die reden dient een windturbine afstand te houden tot woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. De gemeente Best kijkt hiervoor naar de geluidsnormen van de rijksoverheid van oktober 2023: maximaal 45 dB Lden overdag en maximaal 39 dB Lden ’s nachts.
Daarnaast moet er tevens sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en is er afwegingsruimte voor lagere waarde dan de standaardwaarde als aanleiding daartoe op grond van cumulatie geluid of de aard van het gebied. Ook geldt een extra toeslag van 5 dB boven op de geluidsnorm voor tonaalgeluid5. Om een dergelijk geluidniveau te realiseren, moet meer afstand worden gehouden tussen windturbines en geluidsgevoelige gebouwen. Ondanks dat geluid van windturbines minder luid is dan van andere bronnen (zoals verkeer en industrie), wordt dit geluid sneller als hinderlijk ervaren. De reden hiervan is het karakter van het geluid, en dan met name het zoeven en zwiepen van de wieken, de geluidsdruk en dat het een laagfrequent geluid is.
Of een mogelijke locatie voor windturbines voldoet aan de geluidsnorm moet per locatie met een akoestisch onderzoek worden bepaald, en vervolgens worden getoetst aan de activiteitentoets vanuit de Omgevingswet. De geluidsnorm is daarbij leidend, wat maakt dat de daadwerkelijke afstand die aangehouden dient te worden, kan afwijken.
5.1.3 Slagschaduw
De ronddraaiende wieken van een windturbine werpen schaduw op de omgeving. Dat wordt ‘slagschaduw’ genoemd. De frequentie, intensiteit en duur van dergelijke slagschaduw bij een locatie bepalen de mate van hinder. Er is volgens de normen van de rijksoverheid van oktober 2023 een stilstandsvoorziening nodig als de afstand van de windturbine tot de woningen en andere ‘gevoelige bestemmingen’ (bijvoorbeeld scholen) minder dan 12 maal de rotordiameter is. Bijvoorbeeld bij een rotordiameter van 110 meter (bladlengte van 55 meter) geldt dan: een invloed afstand van 1.320 meter, en als er gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kán optreden.
5.1.4 Trillinghinder
Er zijn berichten dat inwoners trillinghinder ondervinden van het draaien van de windturbines. De gemeente Best wil hier rekening mee houden en vindt dat inwoners ten alle tijden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moeten hebben binnen de gemeente. Een initiatiefnemer moet alle potentieel mogelijke effecten onderzoeken en uitwerken. Doel is dat omwonenden geen extra trillinghinder vanuit dit initiatief kunnen gaan ondervinden.
5.1.5 Effecten op (beschermde) soorten, flora en fauna
Windmolens hebben ook invloed op onder andere vogel- en vleermuizenpopulaties. Zo kunnen vogels in dodelijke aanvaring komen met de rotorbladen van windmolens. De extra sterfte leidt tot een afname van vogelpopulaties. Als het hierbij gaat om beschermde diersoorten dan is dat in principe niet aanvaardbaar.
In de ruimtelijke onderbouwing voor de besluitvormingsprocedure van windmolens moet daarom onder andere worden onderbouwd wat de effecten op flora en fauna kunnen zijn en de risico's van het initiatief windmolens op dierpopulaties6. Impact op beschermde soorten moet voorkomen worden.
5.1.6 Afstand tot objecten en gebieden
Omdat een windturbine risico’s met zich meebrengt voor de directe omgeving, zoals val- en werpgevaar, bestaan er minimale afstanden tussen windturbines en verschillende (beperkt) kwetsbare objecten.
In het Handboek Risicozonering Windturbines (2014) zijn minimumafstanden opgenomen voor panden, hoogspanningsleidingen, buisleidingen, risicobronnen, spoorwegen, vaarwegen en hoofdwegen. Bij de plaatsing van een windturbine dient rekening te worden gehouden met de minimumafstand tot deze objecten. Vanuit de Regionale Energie Strategie metropoolregio Eindhoven (RES MRE) is een minimale afstand opgenomen van 400m tot woningen. Daarnaast hanteert Rijkswaterstaat de beleidsregel dat er minstens vijftig meter afstand tussen een windturbine en een vaarweg moet worden aangehouden, om hinder van radarapparatuur te voorkomen. Ook kunnen windturbines, door hun hoogte en draaiende wieken, verstoring veroorzaken op de beelden van radarsystemen van radarstations van Defensie. Op voorhand is niet te bepalen of een verstoring acceptabel is, daarom dient bij het realiseren van windturbines hoger dan 90 meter NAP op verstoring getoetst te worden.
De normen van de rijksoverheid van oktober 2023 geven aan dat de afstand tot windturbinegevoelige objecten minimaal 2x de tiphoogte moet zijn. In veel Europese landen is dit meer.
Bij bepaling van milieueffecten gaat het om de grootte van de bron en de impact die dit heeft op de omgeving. In deze zin is er logischerwijs ook een relatie tussen impact en de tiphoogte van de windmolen als bron qua milieueffect. Een veilige en gezonde leefomgeving is hierbij leidend.
5.1.7 Vliegroutes
Figuur 1: Vliegroutes Eindhoven Airport (bron:https://samenopdehoogte.nl/uitleg1/vliegroutes/default.aspx )
Daarnaast ligt Best midden in de vliegroutes vanuit Eindhoven Airport, zie figuur 1. Deze vliegroutes geven hoogtebeperkingen. Hierdoor is het toepassen van grootschalige windmolens bij deze vliegroutes niet mogelijk.
5.1.8 Radarverstoringsgebied Eindhoven Airport/ Vliegbasis Eindhoven
Figuur 2: Radarverstoringsgebied (bron: https://www.rvo.nl/onderwerpen/windenergie-op-land/radar-windprojecten ).
Vanuit zowel de militaire vliegbasis Eindhoven, vliegbasis Volkel alsook de burgerluchthaven Eindhoven Airport geldt dat goede radarontvangst voor het vliegverkeer onontbeerlijk is. Daarom gelden er rondom vliegvelden zgn. radarverstoringsgebieden met hoogtebeperkingen waarin geen verstoring van de radar is toegestaan, zie figuur 2. Hierop staan de maximale hoogten van windmolens ten opzichte van NAP. Best valt in de zone met een maximum van 90 meter NAP.
In aanvulling hierop is het goed om in het achterhoofd te houden dat defensie momenteel bezig is met haar toekomstvisie ‘Ruimte voor defensie’. We hebben onlangs de NRD beoordeeld en hieruit bleek dat defensie ook binnen onze regio de nodige extra ruimte claimt. Met name de beoogde activiteiten in Oirschot (laagvlieggebied helikopters) en vliegbasis Eindhoven (mogelijke locatie voor jachtvliegtuigen) gaan mogelijkerwijs extra belemmeringen opleveren voor windmolen initiatieven.
5.1.9 Conclusie windenergie
In principe is er één beperkt zoekgebied waar de opwek van windenergie in principe afweegbaar kan zijn.
Gezien alle beperkingen zijn de mogelijkheden om windenergie op grootschalig niveau toe te passen binnen dit zoekgebied beperkt. Het actuele provinciaal beleid vereist overigens projecten van minimaal 3 windmolens op rij. Wel zijn er mogelijkheden voor kleinschalige windmolens, waarbij op eigen erf een windmolen met een hoogte tot maximaal 15 meter mogelijk is. Dit is ook opgenomen in het geldende bestemmingsplan buitengebied Best.
6. Zonne-energie
In de Verordening van de Provincie Noord Brabant7 staan de basisregels opgenomen voor zonnevelden in Brabant. Daarbovenop geldt aanvullend het gemeentelijk beleid.
Met zonne-energie is al ervaring opgedaan binnen de gemeente Best. Conform zowel provinciaal als gemeentelijk beleid mogen zonnevelden voor een periode van maximaal 25 jaar vergund worden. Na afloop van deze 25 jaar moet het gebied worden teruggebracht naar de oorspronkelijke staat, echter zullen de aanpassingen ter bevordering van landschappelijke inpassing, biodiversiteit en klimaatadaptatie moeten blijven bestaan.
Bij dit afwegingskader zijn verschillende aspecten relevant. Het gaat hierbij om: verzekeringen en/of bankgarantie, lokale participatie en meerwaarde voor Best. Deze aspecten worden hierna verder uitgewerkt.
6.1 Aspecten relevant voor het afwegingskader
6.1.1 Verzekeringen en/of bankgarantie
Er zijn een aantal risico’s bij duurzame energieopwekking die de gemeente wil waarborgen. Voorbeelden van dergelijke risico’s zijn:
- ◼︎
Opruimen installatie bij andere bestemming grond (na aflooptijd).
- ◼︎
Stormschade aan installatie.
- ◼︎
Glasschade op grond door installatie/panelen.
- ◼︎
Grondverontreiniging door installatie/panelen.
Om deze risico’s af te dekken moet de initiatiefnemer een en ander financieel borgen met een bankgarantie en/of een solide verzekering. Dit wordt vervolgens vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
6.1.2 Lokale participatie
Lokale participatie is belangrijk voor acceptatie en draagvlak onder Bestse inwoners, organisaties en ondernemers. In de Visie duurzame energieopwekking buitengebied Best is ook de eis opgenomen dat er minimaal 50% lokaal eigendom moet zijn. Lokaal eigendom is een voorwaarde om een energieproject in het buitengebied van Best te mogen realiseren.
Lokaal eigendom betekent eigenaarschap en zeggenschap door de lokale gemeenschap, zowel financieel als juridisch. Het is een aandeel in het eigendom van de duurzame energie productie-installatie met volledig stemrecht. Dit kan door te investeren in een project en zo financieel deel te nemen (financiële participatie). (Mede-)eigendom betekent niet alleen financieel eigendom, maar ook (democratisch) zeggenschap over het project én over de besteding van de baten. Voor elk project zijn er verschillen in omvang, gebiedskenmerken, type project en betrokkenen8 . De initiatiefnemer van een energieproject doorloopt daarom een proces om te komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving van participatie en moet dit onderbouwen. Daarnaast is het vanuit de procedure voor een omgevingsvergunning verplicht om een omgevingsdialoog te voeren met de omgeving. Ook dit moet onderbouwd en gedocumenteerd worden.
6.1.3 Meerwaarde voor Best
De gemeente Best hecht niet alleen waarde aan de opwek van duurzame energie, maar ook aan duurzaamheid in brede zin. Dit betekent dat wij initiatiefnemers en ontwikkelaars vragen om met hun project meerwaarde te creëren voor onder meer natuur en landschap, voor de omgeving en andere belangrijke aspecten. In de tabel onder punt 3 zijn deze nader uitgewerkt. Daarnaast is aanleveren van een levenscyclusplan een voorwaarde voor elk project. Daarin moet staan hoe het initiatief wordt aangelegd, beheerd en weer wordt afgebroken.
6.1.4 Zonneladder
De zonneladder wordt weergeven in figuur 3. Deze zonneladder geeft de voorkeursvolgorde weer van de realisatie van zonnepanelen. De voorkeursvolgorde start bij trede 1 en loopt vervolgens via trede 2 naar trede 3. Dit betekent niet dat de volgende trede pas wordt ingezet als de voorgaande trede ten volste is benut. Het betekent dat er wordt gekeken naar wat er mogelijk is op de eerste trede. De vraag die nog over is zal dan op de volgende trede moeten worden gerealiseerd. Zo voorkom je dat de gehele opgave enkel op de laatste trede wordt ingevuld en de voorgaande tredes worden overgeslagen.
Figuur 3: Zonneladder MRE (https://static.metropoolregioeindhoven.nl/downloads/Themas/
Energietransitie/MRE_Concept_RES_April_2020_Los.pdf)
De raad heeft bij de vaststelling van de Visie duurzame energieopwekking buitengebied Best besloten dat er maximaal 20 hectare grondgebonden zonnepanelen in het buitengebied mogen worden toegekend in de periode tot 2026. Op dit moment (2024) is in totaal tot zo’n 12,9 hectare aan zonnepanelenveld vergund. Daarnaast doet Best mee met een project voor Opwek Energie op Rijksgronden (OER-Brainport), wat naar verwachting tussen de 1,5 en 2 hectare groot kan zijn. Het doel is de 2e helft van 2025 de stand van zaken te evalueren.
6.2 Toetsing initiatieven
Voor de inhoudelijke toetsing van initiatieven zijn de afwegingsaspecten vertaald in concrete criteria. Onderstaand zijn deze in tabelvorm opgenomen en uitgewerkt.
Voor al de onderstaande criteria moet een initiatiefnemer aangeven wat de mogelijke effecten van de realisatie van een zonneveld zijn en onderbouwen hoe hiermee in het plan wordt omgegaan. Bij het toetsen op deze criteria houden we rekening met de locatie waar een initiatief wordt gerealiseerd. Zo spelen bij natuurgebieden een verbetering van milieu en biodiversiteit een belangrijkere rol. En nabij bedrijventerreinen zullen klimaatadaptatie en optimale energie opwek een grotere rol spelen.
Het afwegingskader is geen afvinklijstje met een zekere uitkomst. Het is geen garantie dat als alle voorwaarden wordt voldaan, het initiatief planologisch mogelijk is en doorgang kan vinden.
Een initiatief moet altijd nog beoordeeld worden op een ‘goede ruimtelijke ordening’ (waaronder landschappelijke en functionele inpasbaarheid, ruimtelijke aanvaardbaarheid en een evenwichtige belangenafweging).
In de planologische procedure moet een ruimtelijke onderbouwing c.q. ruimtelijke motivering opgesteld worden. Ook als een initiatief aan alle voorwaarden van het afwegingskader voldoet, is er geen garantie op een positief bestuurlijk (principe)besluit voor planologische medewerking. Voorbeeld is de omstandigheid dat effecten (dreigen) op te treden die niet zijn voorzien in de feitelijke situatie en/of onevenredig zijn of dat er nieuwe inzichten zijn ten aanzien van effecten op bijvoorbeeld milieu, ecologie (bodem, flora, fauna), gezondheid, veiligheid, economie etc. Dit laatste proberen we zo veel mogelijk te ondervangen met een actualisatie van het afwegingskader elke ca. drie jaar.
Er zijn ten minste twee stappen waar initiatieven op getoetst zullen worden. In de eerste stap zijn de verplichte criteria die noodzakelijk zijn voor een mogelijke goedkeuring. De tweede stap is het puntensysteem waarbij een minimaal aantal punten behaald moet worden voor een mogelijke goedkeuring.
6.2.1 Categorie 1: toetsing verplichte criteria
Elk initiatief wordt in eerste instantie getoetst aan de verplichte criteria uit categorie 1. Dit zijn criteria waaraan ten minste voldaan moet zijn, wil een initiatief overwogen kunnen worden. Aan elk van deze criteria dient ten minste voldaan te worden. Hierna kunnen de initiatieven beoordeeld worden aan de criteria van categorie 2. De criteria van categorie 1 zijn als volgt:
- ◼︎
Gemeente Best eist minimaal 50% lokaal eigendom:
Dit betekent dat inwoners/ondernemers van Best financieel kunnen deelnemen (bijv. investeren en aandelen). Daar hoort risico nemen bij. (Mede-) eigendom betekent naast financieel bijdragen, ook zeggenschap over het project én over de besteding van de baten. Dit kan bijvoorbeeld geregeld worden via een coöperatie of in een (gemeentelijk) duurzaamheidsfonds voor de inwoners van Best om op deze wijze anderszins meerwaarde te creëren.
- ◼︎
Multifunctioneel ruimtegebruik:
Zorgvuldig omgaan met beschikbare ruimte is een belangrijk uitgangspunt en daarom moet er sprake zijn van dubbelgebruik bij realisatie van grootschalige opwek. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een geluidswal langs de snelweg, of het herstellen van het omringend landschap en het verhogen van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van waterberging. Hierbij gaat het dus om een waardevolle toevoeging naast de grootschalige opwek, passend binnen de ruimtelijke bestemming. Het realiseren van een zonnepark is zonder aanvullende besluitvorming dan ook geen rechtvaardiging om een “niet-buitengebied-gebonden-functie”, zoals een stedelijke functie te realiseren in het buitengebied.
- ◼︎
Procesparticipatie:
Aantoonbaar inhoudelijk betrekken van inwoners/ondernemers bij een project, gericht op besluitvorming, randvoorwaarden etc. Een omgevingsdialoog is verplicht. Hierbij moet het participatiebeleid van de gemeente gehanteerd worden.
- ◼︎
Bouwstoffen die uitloogbaar zijn mogen niet worden toegepast. Als schadelijk uitloogbaar (bouw)materiaal wordt in ieder geval aangemerkt: zink, lood, koper, gewolmaniseerd (geïmpregneerd) hout en teerbitumen. Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van verantwoorde, duurzame materialen. De materialen mogen niet schaars of schadelijk voor het milieu zijn. Herbruikbaar en circulair materiaalgebruik wordt gestimuleerd. Voor onderhoud mogen geen stoffen die schadelijk zijn voor de bodem gebruikt worden.
- ◼︎
Er mag geen permanente verlichting toegepast worden, maar beveiligingsverlichting mag wel toegepast worden.
6.2.2 Categorie 2: toetsing criteria puntensysteem
Als een initiatief een positieve beoordeling van categorie 1 heeft, toetsen we het initiatief aan criteria van categorie 2. Deze criteria hebben betrekking op:
(A) de participatie, (B) de meerwaarde voor Best, (C) de wegingsfactor van het landschap.
Deze toetsing maken we concreet door een score enwegingsfactor toe te kennen.
- 1.
Score. Daarbij moet een project minimaal 10 punten scoren op basis van de criteria over: participatie en de meerwaarde.
- 2.
Wegingsfactor landschap. Deze punten worden vermenigvuldigd met de scores van het landschap. Deze vermenigvuldiging kan: positief, neutraal of negatief zijn.
Hieronder staan de tabellen met scoring en wegingsfactoren opgenomen:
|
(A) Participatie |
Score |
Financiële en sociale participatie (minimaal 50% lokaal eigendom)9 |
Gemeente Best eist minimaal 50% lokaal eigendom. Bij voldoen aan minimale eis van 50% wordt 1 punt toegekend. Dit kan oplopen tot 3 punten. Dit betekent dat inwoners/ondernemers van Best financieel kunnen deelnemen (bijv. investeren en aandelen). Daar hoort risico nemen bij. (Mede-) eigendom betekent naast financieel bijdragen, ook zeggenschap over het project én over de besteding van de baten. Dit kan bijvoorbeeld geregeld worden via een coöperatie of in een (gemeentelijk) duurzaamheidsfonds voor de inwoners van Best om op deze wijze anderszins meerwaarde te creëren. Bij 50-74% lokaal eigendom 1 punt, bij meer dan 75% lokaal eigendom 2 punten. |
1-2 |
Procesparticipatie |
Aantoonbaar inhoudelijk betrekken van inwoners/ondernemers bij een project, gericht op besluitvorming, randvoorwaarden etc. Een omgevingsdialoog is verplicht, maar betekent niet dat automatisch punten worden toegekend. Als de dialoog goed is vormgegeven en beargumenteerd dan kan hier maximaal 1 punt op worden verdiend. |
1 |
|
(B) Meerwaarde |
Score |
Biodiversiteit |
Vergroten biodiversiteit. Bijv.: planten inheemse (streekeigen) bloemen en struiken, creëren van schuil- en voedselgelegenheid voor inheemse insecten en andere diersoorten, en gaat in overleg met de gemeente. Dit wordt gedaan door middel van een houtsingel aan minimaal 2 zijden van het perceel. Afhankelijk van de locatie in het buitengebied kunnen dit ook meer dan 2 zijden het perceel zijn. Een houtsingel van 7-10 meter levert 1 punt op, bij meer dan 10 meter 2 punten. De landschappelijke inpassing moet blijven bestaan, ook na verloop van de vergunning. |
1-2 |
Maatschappelijke meerwaarde |
Het creëren van extra maatschappelijke meerwaarde zoals openstellen van land voor wandelroutes of educatie. Onder educatie verstaan we het delen van relevante kennis over opwekking duurzame energie, bijdragen aan opleiding en educatie, schoolbezoeken, etc. De landschappelijke inpassing moet blijven bestaan, ook na verloop van de vergunning. |
1 |
Opstelling |
Bij een oost-west opstelling of noord-zuid opstelling van de panelen is 1 punt te halen wanneer de afstand tussen de opstellingen minimaal 5 meter is. Bij een verticale opstelling zijn er 2 punten te behalen. |
1-2 |
Klimaatadaptatie |
Aantoonbare maatregelen zoals water vasthouden van buiten het projectgebied. Als alleen de eigen waterberging is geregeld 1 punt, 2 punten als deze daarnaast ook oplossing biedt voor anderen. De landschappelijke inpassing moet blijven bestaan, ook na verloop van de vergunning. |
1-2 |
Cultuurhistorische waarde |
Herstellen of versterken van de cultuurhistorische waarde door bijvoorbeeld historische routes beschikbaar te stellen. |
1 |
Multifunctioneel ruimtegebruik |
Zorgvuldig omgaan met beschikbare ruimte; dubbelgebruik. Bij dubbelgebruik 1 punt, bij drievoudig ruimtegebruik 2 punten. |
1-2 |
Oplossingen energiesystemen |
Bijvoorbeeld (lokale) opslag van duurzame energie, nieuwe vormen van duurzame energie opwek, of andere toepassingen. Bij het toepassen van een nieuwe innovatie in de vorm van duurzame energie opwek 1 punt, bij het toepassen van energieopslag waarbij er een oplossing geboden wordt aan de net schaarste 2 punten. Bij gebruik van beide opties zijn er 3 punten te verdienen. |
1-3 |
7. Wegingsfactor landschap
Om voor de locatie het landschap als een soort zonneladder te wegen wordt voorgesteld om hieraan verschillende wegingsfactoren toe te kennen. We komen hierbij tot het volgende, gebaseerd op de kleuren uit onderstaande kaarten.
Wegingsfactor landschap |
|
Landschapskleur |
Wegingsfactor |
Groen |
1,25 |
Geel |
1 |
Oranje |
0,8 |
8. Hardheidsclausule
In specifieke, bijzondere of onvoorziene gevallen kan de gemeente besluiten af te wijken van deze beleidsregels.
Figuur 4: Overzichtskaart mogelijkheden zonneparken.
Noot
1De eisen zoals genoemd in de Visie Duurzame Energieopwekking Buitengebied Best en het Afwegingskader duurzame energieopwekking buitengebied Best, gelden niet voor (grootschalige) zonnepanelen op daken, omdat duurzame energieopwekking daar rechtstreeks mogelijk is. Op deze manier worden zonnepanelen op daken bevoorrecht ten opzichte van zonnevelden op land.
Noot
2Brief Gemeenteraad Best aan MRE over vaststelling van de Regionale Energie Strategie, RES1.0 MRE. (PU21-06519).
Noot
3Artikel 5.51 Windturbines in Landelijk gebied. Lid 1: Een omgevingsplan ter plaatse van Landelijk gebied kan de ontwikkeling van drie of meer windturbines, inclusief bijbehorende voorzieningen, met een bouwhoogte vanaf 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, mogelijk maken als:
a. De windturbines passen in de gewenste ontwikkelingsrichting, bedoeld in Artikel 5.12;
b. de windturbines in een cluster worden opgesteld;
c. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft waaronder de mogelijkheid voor de omgeving om te participeren in het project;
d. de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving;
e. is geborgd dat wordt voldaan aan het treffen van mitigerende maatregelen om faunaslachtoffers te voorkomen en de daaraan gekoppelde onderzoek- en monitoringplicht, zoals opgenomen in het bouwstenendocument Natuurinclusieve Energietransitie voor Wind en Hoogspanning op Land;
f. is geborgd dat de windturbines en de daarbij horende voorzieningen tijdelijk, voor ten hoogste 25 jaar, worden toegelaten; en
g. juridisch en financieel is geborgd dat de windturbines en de daarbij behorende voorzieningen na het verstrijken van de termijn worden verwijderd.
Noot
6Uit onderzoek van de Universiteit van Wageningen blijkt dat de gevolgen van de extra sterfte op vogelpopulaties onder de huidige normen voor windmolens worden onderschat. Zie; "Mortality limits used in wind energy impact assessment underestimate impacts of wind farms on bird populations", Universiteit van Wageningen, Peter Schippers, Ralph Buij, Alex Schotman, Jana Verboom, Henk van der Jeugd, Eelke Jongejans. 04 Juni 2020.
Noot
7Artikel 5.54 Zonneparken in Landelijk gebied. Een omgevingsplan ter plaatse van Landelijk gebied kan de ontwikkeling van een zonnepark mogelijk maken om te voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als:
a. uit onderzoek blijkt dat de aanleg van het zonnepark noodzakelijk is omdat in onvoldoende mate voorzien kan worden in de behoefte voor duurzame energie:
1. door de ontwikkeling van andere vormen van duurzame energie;
2. binnen Stedelijk gebied;
3. door meervoudig ruimtegebruik in Landelijk gebied of binnen bestaand ruimtebeslag op bouwpercelen; en
4. op gronden aansluitend op Stedelijk gebied.
b. de ontwikkeling past in de gewenste ontwikkelingsrichting, bedoeld in Artikel 5.12, en inzicht is geboden in de maatregelen die worden getroffen om de impact op de omgeving te beperken;
c. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft, waaronder de mogelijkheid voor de omgeving om te participeren in het project;
d. is geborgd dat het zonnepark tijdelijk, voor ten hoogste 25 jaar, wordt toegelaten;
e. juridisch en financieel is geborgd dat na het verstrijken van de termijn de opstelling voor zonne-energie en de daarbij behorende voorzieningen, worden verwijderd;
f. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in Afdeling 7.2 Regionaal samenwerken; en
g. de ontwikkeling is afgestemd met de netwerkbeheerder.
Noot
8Daarom is er geen landelijke standaard voor wat de lokale omgeving van een project is. Welke bewoners, (agrarische) grondeigenaren en bedrijven onderdeel zijn van de lokale omgeving wordt lokaal en per project bepaald. Uiteindelijk beoordeelt de gemeente of het proces goed doorlopen is en of de omgeving in voldoende mate betrokken is.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl