Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR730129
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR730129/1
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning DrechtstedenHet Dagelijks Bestuur,
Overwegende dat
- -
Het gewenst is om beleidsregels vast te stellen omtrent de uitleg van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning;
Gelet op
- -
artikel 4:81 lid 1, 4:83 en artikel 1:3 lid 4 Algemene wet bestuursrecht (Awb);
- -
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de deelnemende gemeenten;
- -
de afstemming met de Regionale Adviesraad Sociaal Drechtsteden, waaraan de beleidsregels zijn gezonden met verzoek om advies;
b e s l u i t:
vast te stellen, de navolgende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden.
Inhoud
Hoofdstuk 1: Algemeen
Hoofdstuk 2: Begripsbepalingen
Hoofdstuk 3: Toegang en beoordelingskader
Hoofdstuk 4: Vorm en bijdrage
Hoofdstuk 5: Maatwerkvoorzieningen: resultaten
- -
paragraaf 5.1: Het voeren van een gestructureerd huishouden;
- -
paragraaf 5.2: Zelfredzaamheid in het dagelijks leven;
- -
paragraaf 5.3: Dagstructuur;
- -
paragraaf 5.4: Ontlasten mantelzorgers;
- -
paragraaf 5.5: Normaal gebruik van de woning;
- -
paragraaf 5.6: Verplaatsen in en om de woning;
- -
paragraaf 5.7: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel;
- -
paragraaf 5.8: Actief kunnen deelnemen aan de maatschappij.
Hoofdstuk 6: Toezicht en handhaving
Hoofdstuk 7: Beëindiging, herziening, intrekking, terugvordering, regres en hardheidsclausule
Hoofdstuk 8: Slotbepalingen
Hoofdstuk 1 Algemeen
De Wet maatschappelijke ondersteuning 20151 draagt iedere gemeente op maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen die daar op eigen kracht, met hulp, met mantelzorg of met hulp van personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende toe in staat zijn.
De gemeenten moeten er dus voor zorgen dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Het begrip maatwerkvoorziening geeft al aan dat deze voorziening op de individuele persoon is toegesneden. Daarom kan in deze Beleidsregels dan ook geen uitputtende opsomming worden gegeven van alle maatwerkvoorzieningen die de gemeenten kunnen aanbieden. Wel worden in Hoofdstuk 5 de meest voorkomende maatwerkvoorzieningen beschreven.
Maatwerk betekent ook dat ernaar wordt gestreefd om een cliënt naar een niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn of haar situatie past. Wel geldt daarbij dat deze compensatie ertoe moet leiden dat de cliënt op een aanvaardbare manier zelfredzaam is en kan participeren. De ondersteuning gaat dus niet zo ver dat de gemeente rekening kan en moet houden met álle wensen van de cliënt ten aanzien van de zelfredzaamheid en participatie.
Hoofdstuk 2 Begripsbepalingen
Artikel 2.1. Begripsbepalingen
- a.
Calamiteiten: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid (artikel 1.1.1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015);
- b.
CRvB: Centrale Raad van Beroep;
- c.
Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal;
- d.
Gemeente: de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht;
- e.
Herstelgerichte Ondersteuning/ Powerful Ageing: interventie gericht op het behoud en verbeteren van de fysieke zelfredzaamheid van ingezetenen vanaf 55 jaar door training van het explosief spiervermogen;
- f.
Ingezetene: een persoon die zijn feitelijke woon- en verblijfplaats heeft in een van de gemeenten genoemd onder d als bedoeld onder artikel 3.4 lid 1 van deze beleidsregels;
- g.
misbruik: het opzettelijk misleidend handelen binnen het zorgdomein, waarbij doelbewust in strijd met de regels wordt gehandeld met het oog op eigen of andermans gewin;
- h.
Oneigenlijk gebruik: een (verzoek tot) betaling dat niet in overeenstemming is met het geldende declaratieprotocol en/of contractvoorwaarden;
- i.
Proactief toezicht: toezicht dat plaats vindt op basis van vooraf vastgestelde prioriteiten, thema’s of risico’s;
- j.
Reactief toezicht: toezicht achteraf naar aanleiding van (calamiteiten)meldingen;
- k.
Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht;
- l.
De Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Hoofdstuk 3 Toegang
Artikel 3.1 Toegangsprocedure
- 1.
De cliënt meldt zich bij het Dagelijks Bestuur met een ondersteuningsvraag.
- 2.
Het Dagelijks Bestuur onderzoekt de melding.
- 3.
Leidraad voor het onderzoek is het door de CRvB vastgestelde stappenplan.
- 4.
Het onderzoek wordt voorts uitgevoerd op basis van het bepaalde in de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van deze Beleidsregels, artikel 2.3.2 lid 2 tot en met 8 van de Wet en paragraaf 2.2 van de Verordening.
- 5.
Na afronding van het onderzoek krijgt de cliënt een onderzoeksverslag toegestuurd.
- 6.
Het onderzoeksverslag beschrijft de cliëntsituatie, mogelijkheden, beperkingen, alternatieve oplossingen en eventuele andere of algemene (gebruikelijke) voorzieningen en beantwoordt de vraag wat de goedkoopst passende oplossing is voor de ondersteuningsvraag en of een maatwerkvoorziening de passende oplossing voor deze ondersteuningsvraag is.
- 7.
De cliënt kan door ondertekening van het onderzoeksverslag, of het indienen van een aanvraagformulier, een aanvraag indienen voor de maatwerkvoorziening.
- 8.
Het Dagelijks Bestuur geeft een passende beschikking af met toepassing van de Wet, deze Beleidsregels en de Verordening.
Artikel 3.2 Beoordelingskader
- 1.
Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de Wet, de Verordening en deze Beleidsregels.
- 2.
Bij het beoordelen van de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gebruik gemaakt van:
- -
de algemene toegangscriteria en weigeringsgronden (zie artikel 4.2 en 4.3 tot en met 4.8 van deze Beleidsregels);
- -
het algemene beoordelingskader (zie artikel 3.3 van deze Beleidsregels, artikel 4.2 en artikelen 4.3 tot en met 4.8 van de Verordening)
- -
Artikel 3.3 Algemene beoordelingskader
- 1.
Bij het beoordelen van een aanspraak zoals bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.2 van de Verordening is sprake van een ingezetene als de cliënt zijn feitelijke woon- en verblijfplaats heeft in de gemeente.
- 2.
Bij de inschrijving moet worden vastgesteld of:
- -
de cliënt een ingezetene is van een van de gemeenten (zie artikelen 2.1 en 3.4 van deze Beleidsregels);
- -
de cliënt tot de doelgroep van de Wet behoort;
- -
andere (eigen) mogelijkheden zijn, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of hulp van iemand uit het sociale netwerk (zie artikel 3.5 van deze Beleidsregels);
- -
sprake is van hulp (zie artikel 3.10 van deze Beleidsregels);
- -
(deels) andere of voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn (zie artikel 3.6 van deze Beleidsregels);
- -
(deels) algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar zijn (zie artikel 3.7 van deze Beleidsregels);
- -
(deels) algemene voorzieningen beschikbaar zijn (zie artikel 3.8 van deze Beleidsregels).
- -
Artikel 3.4 Ingezetene
- 1.
Een gemeente is alleen verantwoordelijk voor de ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt door middel van een maatwerkvoorziening als deze ingezetene is van die gemeente.
- 2.
de Basisregistratie Personen (BRP) vormt daarvoor een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.
- 3.
Op grond van artikel 1.2.2 van de Wet komt een vreemdeling alleen in aanmerking voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer hij rechtmatig verblijft in de gemeente in de zin van artikel 8, a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
- 4.
Personen met de Oekraïense nationaliteit kunnen worden ingeschreven in de BRP, op aangifte van verblijf en adres bij de gemeente waar zij (tijdelijk) wonen.
- 5.
Er geldt één uitzondering op het vereiste van ingezetene, namelijk voor het bezoekbaar maken (zie artikel 5.44).
Artikel 3.5 Eigen verantwoordelijkheid
- 1.
De Wet is uitsluitend bedoeld om ondersteuning te bieden door middel van voorzieningen, wanneer het niet in iemands mogelijkheden ligt het ervaren probleem zelf op te lossen.
- 2.
Eigen verantwoordelijkheid is het vermogen van een cliënt om op eigen kracht, dan wel met de hulp van mantelzorgers, personen uit het sociale netwerk, hulp of (elektronische) hulpmiddelen de eigen problemen op te lossen.
- 3.
Oplossingen die een cliënt zelf redelijkerwijs kan realiseren op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid, gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening.
Artikel 3.6 Voorliggende voorziening
Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet, die voor zover zij een passende en toereikende oplossing biedt, vóór gaat op de verstrekking van een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.
Artikel 3.7. Algemeen gebruikelijke voorziening
- 1.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk wanneer deze:
- -
niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
- -
daadwerkelijk beschikbaar is;
- -
een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;
- -
financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Volgens de CRvB is dit het geval wanneer een voorziening naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar is te achten.
- -
- 2.
Wanneer het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn, een uitkomst bieden, bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Artikel 3.8 Algemene voorzieningen
- 1.
Bij de afweging of een maatwerkvoorziening passend is, wordt, indien van toepassing, verkend of een algemene voorziening een passend alternatief kan bieden.
- 2.
Een algemene voorziening is een vrij toegankelijk aanbod van diensten of activiteiten gericht op maatschappelijke ondersteuning, in welk kader de Gemeente zich aan een aanbieder verbonden heeft.
- 3.
De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
- -
daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt en
- -
financieel gedragen kan worden door de cliënt en
- -
passend en toereikend is voor de cliënt.
- -
Artikel 3.9 Goedkoopst passende voorziening
- 1.
Een maatwerkvoorziening moet naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de goedkoopste maatwerkvoorziening zijn.
- 2.
Wanneer er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend zijn, wordt gekozen voor de goedkoopste maatwerkvoorziening.
- 3.
Wanneer de cliënt een eveneens passende, maar duurdere voorziening wil, komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.
Artikel 3.10 Hulp
- 1.
Onder hulp wordt verstaan de normale, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden aan elkaar te bieden. De mate van ondersteuning wordt bepaald door:
- -
De aard van relatie tussen huisgenoten;
- -
De aard van de hulp;
- -
De omvang van de hulp.
- -
- 2.
Hulp gaat vóór op een maatwerkvoorziening.
Artikel 3.11 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
Een maatwerkvoorziening kan worden geweigerd wanneer deze wordt aangevraagd zonder dat rekening is gehouden met een reeds bestaande beperking en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Artikel 3.12 Afschrijftermijn eerder verstrekte voorziening
- 1.
Met de normale afschrijvingsduur van eerder verstrekte maatwerkvoorzieningen wordt de economische levensduur van de betreffende voorziening bedoeld. Deze bedraagt:
- -
10 jaar voor woonvoorzieningen,
- -
7 jaar voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen en
- -
3 jaar voor sportrolstoelen.
- -
- 2.
In individuele situaties kan voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur worden bepaald.
- 3.
Het verstrijken van de economische levensduur betekent niet dat de cliënt automatisch voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Hoofdstuk 4 Vorm en bijdrage
Artikel 4.1 In natura of persoonsgebonden budget
- 1.
Indien na onderzoek van de hulpvraag blijkt dat een maatwerkvoorziening moet worden verstrekt en dit de goedkoopst passende oplossing is, wordt deze verstrekt in de vorm van:
- -
Ondersteuning in natura, of;
- -
een persoonsgebonden budget.
- -
- 2.
De inhoud van de beide verstrekkingsvormen wordt in Hoofdstuk 5 per type voorziening of vorm van ondersteuning verder uitgewerkt.
Artikel 4.2 Persoonsgebonden budget (pgb)-vaardigheid
- 1.
Het beheer van een pgb vereist dat de budgethouder pgb-vaardig is.
- 2.
Blijkt de budgethouder niet pgb-vaardig, dan kan hij een vertegenwoordiger aanstellen of alsnog kiezen voor ondersteuning in de vorm van zorg in natura. Voor de vertegenwoordiger geldt eveneens de eis van voldoende pgb-vaardigheid.
- 3.
De pgb-vaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van het pgb-vaardigheidskader van de Rijksoverheid.
Artikel 4.3 Vertegenwoordiger
- 1.
De vertegenwoordiger kan een persoon zijn die gemachtigd is door de budgethouder, of een wettelijk vertegenwoordiger, zoals een bewindvoerder, mentor, curator of voogd.
- 2.
De vertegenwoordiger kan geen zorgverlener van de budgethouder zijn, met uitzondering van de partner of een familielid.
- 3.
Het machtigen van een niet-wettelijke vertegenwoordiger kan door het ondertekenen van een machtigingsformulier door de wettelijke vertegenwoordiger en cliënt.
- 4.
Een cliënt die zelf een maatwerkvoorziening individuele begeleiding ontvangt kan geen budgetbeheerder zijn voor een andere cliënt of zelf de ondersteuning bieden.
Artikel 4.4 Weigeren persoonsgebonden budget (pgb)
- 1.
De gronden waarop een pgb kan worden geweigerd volgen uit artikel 4.10 lid 6 van de Verordening en artikel 2.3.6 van de Wet.
- 2.
Het weigeren van een pgb kan vanuit het oogpunt van doelmatigheid ook aan de orde zijn wanneer het gaat om het verstrekken van voorzieningen aan jonge kinderen of bij progressieve ziektebeelden. Wel bestaat dan de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening in natura.
Artikel 4.5 Bijdrage
- 1.
De cliënt is voor alle maatwerkvoorzieningen een bijdrage in de kosten verschuldigd, met uitzondering van de in de Wet en de Verordening benoemde voorzieningen.
- 2.
De client kan worden vrijgesteld van een eigen bijdrage:
- -
wanneer sprake is van onvoldoende betalingscapaciteit bij de cliënt of;
- -
wanneer het verschuldigd zijn van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt.
- -
Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorzieningen: resultaten
Paragraaf 5.1 Het voeren van een gestructureerd huishouden
Artikel 5.1 Omschrijving resultaat ‘voeren van een gestructureerd huishouden'
- 1.
Het resultaat: het voeren van een gestructureerd huishouden, bestaat uit meerdere te behalen (sub)resultaten, waaronder:
- -
Een schoon en leefbaar huis;
- -
Het beschikken over goederen om te kunnen voorzien in de primaire levensbehoeften;
- -
Het thuis kunnen zorgen voor de kinderen die tot het gezin behoren;
- -
Het beschikken over gewassen en gestreken kleding en linnen- en beddengoed.
- -
- 2.
In afwijking van het laatste onderdeel van lid 1 rekent het College van B en W van de gemeente Dordrecht alleen het wassen en vouwen tot het resultaat.
- 3.
Ingezetenen, voor wie Herstelgerichte Ondersteuning (Powerful Ageing) een passende oplossing is, kunnen in beginsel geen aanspraak maken op de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, tenzij dit leidt tot situaties van onredelijke en onbillijke aard.
- 4.
De activiteiten in het kader van de ondersteuning die wordt geboden om deze resultaten te bereiken, worden beschreven in Bijlage 1.
Artikel 5.2 Huishoudelijke ondersteuning
- 1.
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het voeren van een gestructureerd huishouden zal meestal bestaan uit huishoudelijke ondersteuning.
- 2.
Als er naast de behoefte aan daadwerkelijke praktische huishoudelijke ondersteuning, ook een ondersteuningsbehoefte bestaat op regievoering, kan hiervoor begeleiding worden ingezet.
- 3.
Deze begeleiding kan zowel vanuit het voorliggende veld als vanuit de maatwerkvoorziening worden ingezet, afhankelijk van de zwaarte van de ondersteuningsvraag.
Artikel 5.3 Omvang en normering Huishoudelijke ondersteuning
- 1.
De omvang en aard van de huishoudelijke ondersteuning wordt afgestemd op de gezinssituatie en de medische of psychosociale situatie van de cliënt.
- 2.
Bij de verstrekking in natura wordt geïndiceerd conform de afspraken in het contract met aanbieders en de met hen overeengekomen Service Level Agreements (SLA’s).
- 3.
De afspraken die de client en aanbieder maken over de inzet vanuit de aanbieder en het behalen van het resultaat, dienen te worden vastgelegd in een ondersteuningsplan dat bij het Dagelijks Bestuur wordt aangeleverd.
- 4.
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt dezelfde objectieve normering gehanteerd die ten grondslag ligt aan de contractering van Zorg in Natura. Het normenkader is terug te vinden in bijlage 2 van deze beleidsregels.
- 5.
Bij het bepalen van de omvang van de te verstrekken huishoudelijke ondersteuning wordt rekening gehouden met de levering van hulp, zoals beschreven in artikel 3.11 van deze Beleidsregels.
Paragraaf 5.2 Zelfredzaamheid in het dagelijks leven
Artikel 5.4 Omschrijving resultaat 'Zelfredzaam zijn in het dagelijkse leven'
- 1.
Zelfredzaamheid wordt in de Wet omschreven als het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
- 2.
De inzet van ondersteuning op dit resultaatgebied is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid van de cliënt, met als doel om verwaarlozing, overlast of opname in een instelling te voorkomen.
- 3.
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het resultaat zelfredzaamheid zal in de regel bestaan uit individuele begeleiding.
Artikel 5.5 Individuele begeleiding
- 1.
De bepaling van de maatwerkvoorziening vindt plaats op basis van de in het Protocol Indicatiestelling Begeleiding (Bijlage 2) opgenomen afwegingen. De voorziening kan, afhankelijk van de gemeente waarvan de client ingezetene is, in de volgende vorm worden aangeboden:
- -
Individuele begeleiding (IB 0): waakvlamfunctie voor cliënten die op grond van de Zelfredzaamheidsmatrix zelfredzaam is;
- -
Individuele begeleiding 1 (IB 1): toezicht houden en/of stimuleren. Waar mogelijk wordt de ondersteuning afgebouwd;
- -
Individuele begeleiding 2 (IB 2): door aanleren en oefenen. Deze vorm van ondersteuning is altijd eindig, van beperkte duur en kan kortdurend ook dienen om ten behoeve van het indicatieproces een scherper beeld te krijgen van een nieuwe cliënt;
- -
Individuele begeleiding 3 (IB 3): helpen, overnemen van en/of regievoering over taken. Deze vorm van ondersteuning is bedoeld voor complexe situaties (multiproblematiek) die vragen om intensieve begeleiding.
- -
Individuele begeleiding 4 (IB 4): kamertraining, intensieve woonbegeleiding, zie verder artikel 5.8.
- -
Waar mogelijk wordt de ondersteuning afgebouwd en/of afgeschaald naar het voorliggend veld.
- -
- 2.
Bijlage 2 bevat een nadere uitwerking van deze categorieën individuele begeleiding.
Artikel 5.6 Omvang en normering Individuele begeleiding
- 1.
De omvang en aard van Individuele begeleiding wordt afgestemd op de situatie van de cliënt.
- 2.
Bij de verstrekking in natura wordt geïndiceerd conform de afspraken in het contract met aanbieders en de met hen overeengekomen Service Level Agreements (SLA’s).
- 3.
De afspraken die de client en aanbieder maken over de inzet vanuit de aanbieder en het behalen van het resultaat, dienen te worden vastgelegd in een ondersteuningsplan dat bij het Dagelijks Bestuur wordt aangeleverd.
- 4.
Bij het formuleren van de doelen van het ondersteuningsplan wordt aangesloten bij de domeinen van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) en de analyse in het onderzoeksverslag.
- 5.
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt dezelfde objectieve normering gehanteerd die ten grondslag ligt aan de contractering van Zorg in Natura. Het normenkader is terug te vinden in bijlage 2 van deze beleidsregels.
Artikel 5.7 Opslag
- 1.
In bijzondere situaties die een sterk ontregelend effect hebben op de cliënt en die vragen om een tijdelijke verhoogde inzet of professionaliteit van ondersteuning die de bandbreedte van het arrangement overstijgt, kan een opslag worden verstrekt.
- 2.
Een tijdelijke opslag kan worden verstrekt op basis van omstandigheden of op basis van gedrag.
- 3.
Een tijdelijke opslag op basis van de omstandigheden van de cliënt kan aan de orde zijn:
- -
Bij de overgang van een intramurale naar een extramurale woonsituatie, ten behoeve van tijdelijke extra ondersteuning bij het regelen van praktische zaken en het voorkomen van psychische ontregeling of terugval als gevolg van de overgang naar zelfstandig wonen;
- -
Bij gebeurtenissen van een dusdanige omvang dat zij tijdelijk extra begeleiding vergen die ruimer uitvalt dan de bandbreedte.
- -
- 4.
De opslag kan worden verstrekt in aanvulling op individuele begeleiding 1, 2 of 3. Het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal bepaalt of een opslag wordt verstrekt.
Artikel 5.8 Individuele begeleiding 4
- 1.
Individuele begeleiding 4 (IB 4) is een maatwerkvoorziening uitsluitend voor een specifieke doelgroep.
- 2.
Voor IB4 komen jongeren en jongadolescenten in aanmerking die vanuit de Jeugdwet zeer intensieve begeleiding nodig hebben om de stap naar zelfstandigheid te maken.
- 3.
Bijlage 2 bevat de criteria waaraan een cliënt die aanspraak wil maken op IB4 moet voldoen.
- 4.
De voorziening is in beginsel tijdelijk, met een maximale duur van 3 jaar.
Artikel 5.9 Afbakening Huishoudelijke ondersteuning en begeleiding
- 1.
Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit het overnemen van huishoudelijke taken, al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken.
- 2.
Dit geldt ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel en soms niet zelf kan uitvoeren.
- 3.
Wanneer de hulp bij de regie over en het structureren van het huishouden zich richt op het voorbespreken, stimuleren en plannen van deze taken zodat de cliënt daarna zelf die taken uitvoert, kan er sprake zijn van aanspraak op begeleiding.
- 4.
Doel van deze begeleiding is het trainen van de cliënten naar het zelfstandig uitvoeren van deze taken en het monitoren van het behalen van dit doel.
Artikel 5.10 Afbakening begeleiding individueel – begeleiding groep
- 1.
Of de cliënt ondersteuning krijgt in de vorm van begeleiding individueel of begeleiding groep, wordt bepaald door wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is.
- 2.
Begeleiding groep is voorliggend aan begeleiding individueel wanneer hetzelfde resultaat wordt beoogd.
- 3.
Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur, is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding.
- 4.
In het geval de hulpvraag niet is gelegen in het daadwerkelijk bieden van dagstructuur, is begeleiding individueel de aangewezen vorm van begeleiding.
- 5.
Het gestelde in lid 4 geldt eveneens wanneer er sprake is van medische contra-indicaties voor begeleiding groep.
- 6.
In individuele gevallen is een combinatie van begeleiding groep en begeleiding individueel mogelijk.
Paragraaf 5.3: Dagstructuur
Artikel 5.11 Omschrijving resultaat 'Het hebben van een dagstructuur'
- 1.
Dagbesteding bestaat uit een professioneel begeleide, structurele dagactiviteit met een welomschreven doel, waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving en – waar mogelijk – perspectief op verbetering van zijn huidige situatie biedt.
- 2.
Dagbesteding wordt niet in de eigen woon- of verblijfssituatie geboden.
Artikel 5.12 Beoordelingskader dagbesteding
- 1.
Als middels art. 4.4 van de Verordening naar passende dagbesteding wordt gekeken, wordt regulier vrijwilligerswerk of (aangepast) werk als alternatief voor de dagbesteding overwogen. Voorbeelden van werk zijn, onder andere, Drechtwerk of werk bij een Leerwerkbedrijf.
- 2.
Daarnaast wordt onderzocht of de gemeente waarvan de cliënt ingezetene is over een algemene voorziening voor dagbesteding beschikt.
Artikel 5.13 Dagbesteding
- 1.
De maatwerkvoorziening die voorziet in het hebben van dagstructuur in de vorm van dagbesteding, bestaat uit vijf categorieën die kunnen worden ingezet:
- -
Dagbesteding belevingsgericht;
- -
Dagbesteding belevingsgericht intensief;
- -
Dagbesteding arbeidsmatig;
- -
Dagbesteding arbeidsmatig intensief;
- -
Dagbesteding ontwikkelingsgericht.
- -
- 2.
Deze categorieën worden verder uitgewerkt in Bijlage 3
Artikel 5.14 Bepalen categorie en omvang dagbesteding
- 1.
Welke categorie dagbesteding het meest passend is, wordt bepaald aan de hand van de volgende uitgangspunten:
- -
het ontwikkelpotentieel van de cliënt;
- -
het te bereiken resultaat;
- -
de belastbaarheid van de cliënten;
- -
de behoefte van de cliënt en de mantelzorger(s).
- -
- 2.
De omvang van de dagbesteding wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan drie tot vier aaneengesloten uren.
- 3.
Naast de omvang van de dagbesteding worden ook de resultaten geformuleerd die bereikt moeten worden. Hierbij wordt aangesloten bij de domeinen van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). Deze worden beschreven in bijlage 3.
Artikel 5.15 Persoonsgebonden budget
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget ten behoeve van dagbesteding wordt een normering gehanteerd, die gerelateerd is aan de noodzakelijke (groeps)begeleiding en de daarmee te behalen resultaten. Deze normering staat in Bijlage 2, onder Domein zinvolle dagbesteding.
Artikel 5.16 Vervoer naar dagbesteding
- 1.
De indicatiestelling voor vervoer naar de dagbesteding vindt plaats via een apart indicatiebesluit, naast het indicatiebesluit voor dagbesteding.
- 2.
De cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor vervoer van en naar de dagbesteding, wanneer hij onvoldoende zelfredzaam is in het vervoer.
- 3.
Het vervoer van en naar de dagbesteding wordt geïndiceerd en toegekend vanaf het verblijfsadres tot aan de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie.
- 4.
Bij het bepalen van de 'passende locatie' worden de volgende criteria meegewogen:
- -
De inhoud en zwaarte van de ondersteuningsbehoefte
- -
De onderliggende medische, psychische en psychosociale problematiek als ook eventuele gedragsproblematiek
- -
De voorkeur op basis van identiteit
- -
De beschikbaarheid van de dagbesteding op de betreffende locatie.
- -
Paragraaf 5.4: Ontlasten mantelzorgers
Artikel 5.17 Omschrijving resultaat 'Ontlasten mantelzorgers'
- 1.
De Wet geeft de gemeenten de verantwoordelijkheid mantelzorgers zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger uit te voeren.
- 2.
Een mantelzorger (maar ook huisgenoten die hulp leveren) kan door het (aan)bieden van tijdelijk, kortdurend verblijf van de cliënt of respijtzorg in een instelling worden ontlast. Zie artikel 5.18.
- 3.
Dit kan in bepaalde gevallen ook worden gerealiseerd door het inzetten van begeleiding groep.
Artikel 5.18 Kortdurend verblijf
- 1.
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het ontlasten van mantelzorgers kan bestaan uit een tijdelijk, kortdurend verblijf van de cliënt in een instelling, indien de gemeente over een dergelijke algemene voorziening beschikt.
- 2.
Kortdurend verblijf is uitsluitend bedoeld ter ontlasting van mantelzorgers, met als doel dat zij duurzaam inzetbaar blijven.
- 3.
Bij het beoordelen of kortdurend verblijf aan de orde is, wordt, naast het ontlasten van de mantelzorger, ook onderzocht of de cliënt is aangewezen op verblijf, of dat respijtzorg zonder verblijf mogelijk is.
Artikel 5.19 Beoordelingskader Kortdurend verblijf
Naast de criteria om in aanmerking te komen voor kortdurend verblijf uitgewerkt in artikel 4.6 van de Verordening gelden de volgende voorwaarden:
- 1.
De cliënt heeft een Somatische, Psychogeriatrische of Psychiatrische aandoening of beperking, of een Verstandelijke, Lichamelijke of Zintuiglijke handicap.
- 2.
De cliënt is, gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte, aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht.
- 3.
De cliënt is hierop gedurende maximaal drie etmalen per week aangewezen.
- 4.
De ontlasting van de persoon die hulp of mantelzorg aan de cliënt levert, is noodzakelijk.
Artikel 5.20 Omvang Kortdurend verblijf
- 1.
Het aantal etmalen kortdurend verblijf per week wordt bepaald aan de hand van het aantal etmalen dat de mantelzorger of de huisgenoot die de hulp verleent, moet worden ontlast.
- 2.
Het aantal dagen dat de zorgaanbieder registreert, dient gelijk te zijn aan het aantal nachten dat de cliënt in de instelling verblijft.
- 3.
Er bestaat de mogelijkheid om etmalen kortdurend verblijf te ‘sparen’ en deze etmalen dan in één keer in te zetten.
- 4.
Hierbij geldt dat opgespaarde etmalen maximaal drie keer per jaar mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden.
- 5.
Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.
Artikel 5.21 Verstrekking Kortdurend verblijf in natura
- 1.
Bij de verstrekking in natura is sprake van een integraal pakket, dus een verblijfscomponent in combinatie met begeleiding.
- 2.
De verblijfscomponent omvat huishoudelijke verzorging, keukenpersoneel, de facilitaire dienst, dagelijkse welzijnsactiviteiten en voedings- en hotelmatige kosten.
Artikel 5.22 Persoonsgebonden budget ten behoeve van verblijf
- 1.
Het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de benodigde etmalen per week.
- 2.
Hierbij wordt het bedrag van het persoonsgebonden budget gebaseerd op de verblijfscomponent.
- 3.
Indien (aanvullende) begeleiding nodig is, wordt hiervoor een aparte indicatie gesteld.
Paragraaf 5.5: Normaal gebruik van de woning
Artikel 5.23 Omschrijving resultaat 'Normaal gebruik van de woning'
- 1.
Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Hieronder worden in ieder geval verstaan eten, slapen en lichaamsreiniging, en/of het verzorgen van een kind dat geheel afhankelijk is van zijn verzorger(s).
- 2.
Het gebruiken van een hobby-, werk of recreatieruimte valt niet onder de elementaire woonfuncties.
- 3.
De aard, omvang en normering van huishoudelijke ondersteuning bij het gebruik van de woning worden beschreven in artikel 5.1 tot en met 5.3 van deze beleidsregels.
Artikel 5.24 Woonvoorzieningen
- 1.
Maatwerkvoorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning betreffen in de regel woonvoorzieningen.
- 2.
Tot de woonvoorzieningen behoren in ieder geval:
- -
Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn. De voorzieningen zijn opgenomen in het Prijsafsprakenboek en gecontracteerd bij een beperkt aantal aannemers/leveranciers.
- -
Woningaanpassingen: in de regel nagelvaste, bouwkundige of -technische woonvoorzieningen.
- -
- 3.
Iedere woonvoorziening waarvan de kosten lager zijn dan € 750,- (inclusief BTW) wordt bij verstrekking in natura in principe in eigendom geleverd.
- 4.
Iedere woonvoorziening waarvan de kosten € 750,- (inclusief BTW) of hoger zijn, wordt in principe in bruikleen geleverd.
- 5.
Ten aanzien van maatwerkvoorzieningen die zien op de aanpassing van een keuken wordt benadrukt dat wordt gekozen voor de goedkoopst passende oplossing.
Artikel 5.25 Beoordelingskader Woonvoorzieningen
- 1.
Bij het bepalen van de noodzaak tot een woonvoorziening wordt eerst beoordeeld of het resultaat "wonen in een geschikt huis", ook te bereiken is door andere oplossingen, waaronder verhuizen.
- 2.
Ingezetenen, voor wie Herstelgerichte Ondersteuning (Powerful Ageing) een passende oplossing is, kunnen geen aanspraak maken op de maatwerkvoorziening traplift.
- 3.
Is er geen andere oplossing mogelijk, dan wordt beoordeeld of het veranderen van de indeling van de woning voldoende oplossing biedt.
- 4.
Wanneer een inpandige aanpassing mogelijk is, zal het Dagelijks Bestuur allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
- 5.
Vervolgens wordt op basis van concrete mogelijkheden en financieel-economische argumenten bepaald of een herbruikbare losse woonunit kan worden geplaatst. Hierbij wordt rekening gehouden met een mogelijk benodigde Omgevingsvergunning.
- 6.
Ten slotte beoordeelt het Dagelijks Bestuur of het resultaat wonen in een geschikt huis te bereiken is door het plaatsen van een aanbouw. In de beoordeling neemt het Dagelijks Bestuur mee of de aanbouw kan worden hergebruikt of dat met herstel in de oorspronkelijke staat rekening moet worden gehouden.
- 7.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het Dagelijks Bestuur altijd eerst met een programma van eisen, waarmee meerdere offertes kunnen worden opgevraagd.
Artikel 5.26 Afweging: aanpassen of verhuizen
- 1.
Het Dagelijks Bestuur kan het primaat van verhuizen toepassen.
- 2.
Aan het besluit tot toepassing van het primaat van verhuizen ligt een indringende afweging van alle belangen ten grondslag.
- 3.
Bij deze afweging zullen alle relevante aspecten worden meegewogen. Die aspecten zijn, onder andere, de financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt, de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de cliënt en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.
Artikel 5.27 Verhuizing
- 1.
Een verhuizing en de kosten daarvan worden in beginsel algemeen gebruikelijk geacht.
- 2.
Ingezetenen met een minimuminkomen kunnen een beroep doen op bijzondere bijstand voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
- 3.
Is voor een ingezetene met een minimuminkomen de reden voor verhuizing primair van medische aard, dan is een maatwerkvoorziening voorliggend.
Artikel 5.28 Persoonsgebonden budget woonvoorziening
- 1.
Bij een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt de woonvoorziening die in natura zou zijn verstrekt als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
- 2.
Hierbij wordt rekening wordt gehouden met de afschrijftermijn.
- 3.
De kosten voor de woonvoorzieningen in natura zijn in de meeste gevallen vastgelegd in het Prijsafsprakenboek.
- 4.
Wanneer het Prijsafsprakenboek hierin niet voorziet, wordt een offerte opgevraagd bij de gecontracteerde aannemer of leverancier van woningvoorzieningen.
Paragraaf 5.6: Verplaatsen in en om de woning
Artikel 5.29 Omschrijving resultaat 'Verplaatsen in en om de woning'
- 1.
Verplaatsingen in en om de woning vinden direct plaats vanuit de eigen woning.
- 2.
Het gaat hierbij om kleine afstanden: van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters.
- 3.
Van de voorzieningen die verplaatsing mogelijk maken valt uitsluitend de rolstoel onder de Wet.
- 4.
Alleen cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel, komen in aanmerking voor de voorziening.
- 5.
De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich daadwerkelijk kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.
Artikel 5.30 Rolstoelen
- 1.
Onder 'rolstoel' wordt uitsluitend verstaan een handbewogen of elektrische rolstoel voor het verplaatsen van een persoon.
- 2.
Onder een handbewogen rolstoel kan ook een duwwandelwagen worden verstaan.
- 3.
Individuele aanpassingen, accessoires, onderhoud en reparatie en verzekering van rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking, voor zover zij noodzakelijk zijn.
- 4.
Er wordt geen vergoeding verstrekt voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel.
- 5.
In het geval de (medisch) adviseur een training noodzakelijk acht, wordt deze vergoed.
Artikel 5.31 Persoonsgebonden budget rolstoel
- 1.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die in natura zou zijn verstrekt als uitgangspunt genomen.
- 2.
Hiervoor wordt bij het bepalen van het bedrag gebruik gemaakt van de catalogusprijs zoals beschreven in het landelijk Convenant meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen.
- 3.
Dit bedrag wordt op basis van het programma van eisen berekend door onze gecontracteerde leveranciers op basis van de afspraken in het convenant.
Paragraaf 5.7: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 5.32 Omschrijving resultaat 'Lokaal verplaatsen per vervoermiddel'
- 1.
Onder het lokaal verplaatsen per vervoermiddel wordt verstaan het hebben van de mogelijkheid om zich in de eigen woon- en leefomgeving te verplaatsen binnen een straal van 25 kilometer rond het hoofdverblijf: het vervoersgebied.
- 2.
Buiten het vervoersgebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert.
- 3.
In afstand, maar ook in systematiek wordt zo veel mogelijk aangesloten bij het bovenregionale vervoer.
- 4.
Voor het vervoer wordt een tarief betaald als genoemd in de artikelen 4.11 lid 7 en/of artikel 5.4 van de Verordening.
- 5.
Ook is het aantal kilometers dat voor vergoeding in aanmerking komt gemaximeerd op 1500 per kalenderjaar.
Artikel 5.33 Vervoersvoorziening
- 1.
Een vervoersvoorziening is een maatwerkvoorziening ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
- 2.
Bij de vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer, hetgeen betekent dat allereerst wordt beoordeeld of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer.
- 3.
Ingezetenen voor wie Herstelgerichte Ondersteuning (Powerful Ageing) een passende oplossing is, kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
- 4.
Wanneer is vastgesteld dat er geen gebruik wordt gemaakt van Herstelgerichte Ondersteuning en uit onderzoek blijkt dat collectief vraagafhankelijk vervoer niet of onvoldoende compenserend is voor het oplossen van het probleem, wordt gecompenseerd met een individuele voorziening in de vorm van een bijdrage in de kosten van individueel vervoer, een autoaanpassing of een gesloten of open buitenwagen (scootmobiel).
Artikel 5.33a Beoordelingskader Vervoersvoorziening
- 1.
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken.
- 2.
Daartoe vindt een individuele beoordeling plaats, waarbij onder andere wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte of treinstation en de mogelijkheden die de cliënt heeft om korte ritten te maken. Bij deze beoordeling wordt gekeken naar de afwegingen in artikel 4.8. van de Verordening.
Artikel 5.34 Medisch noodzakelijke begeleiding in collectief vervoer
- 1.
Onder medisch noodzakelijke begeleiding wordt verstaan: hulp of begeleiding die tijdens de rit door de chauffeur niet kan worden geboden. Er moet sprake zijn van:
- -
Medische noodzaak van begeleiding onderweg;
- -
Medische noodzaak waardoor er behoefte is aan begeleiding onderweg.
- -
Wanneer medisch noodzakelijke begeleiding is geïndiceerd, rijdt de begeleider gratis mee.
Artikel 5.35 Fiets
- 1.
Bijzondere fietsen, waaronder driewielerfietsen in bijzondere uitvoering, worden toegekend voor zover deze op grond van de beperkingen noodzakelijk zijn voor verplaatsingen in de naaste omgeving van de woning.
- 2.
Bijzondere fietsen, waaronder driewielerfietsen in bijzondere uitvoering, worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
- 3.
Een bijzondere fiets verdient de voorkeur boven een scootmobiel, omdat zij bijdraagt aan het verbeteren van de gezondheid van de gebruiker en daarmee aan zijn of haar zelfredzaamheid (reablement). Dit kan in een verminderd beroep op voorzieningen resulteren.
Artikel 5.36 Scootmobiel
- 1.
Verstrekking van een scootmobiel vindt plaats wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- -
Er wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 5.35a van deze Beleidsregels.
- -
er is sprake van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving (binnen twintig kilometer) van de woning in het kader van het leven van alledag;
- -
het gebruik van een (aangepaste) fiets door de client is niet mogelijk;
- -
de cliënt kan het openbaar vervoer niet bereiken of gebruiken;
- -
de (mogelijkheid tot) het stallen van de scootmobiel is aanwezig;
- -
de cliënt gaat de scootmobiel regelmatig (gemiddeld 3 maal per week) gebruiken;
- -
de cliënt beschikt over voldoende verkeersinzicht om zich op veilige en verantwoorde wijze met de scootmobiel in het dagelijkse verkeer te begeven;
- -
Indien de rijvaardigheid onvoldoende is, kunnen maximaal vijf rijlessen worden verstrekt (zie artikel 5.38) of kan worden verwezen naar een ergotherapeut.
- -
- 2.
Ingezetenen voor wie Herstelgerichte Ondersteuning (Powerful Ageing) een passende oplossing is, kunnen geen aanspraak maken op de vervoersvoorziening scootmobiel.
Artikel 5.37 Aankoppelfiets/handbike
- 1.
Een aankoppelfiets/handbike wordt verstrekt wanneer:
- -
er sprake is van volledige of gedeeltelijke rolstoelgebondenheid en de cliënt is aangewezen op het gebruik van een (hand aangedreven) rolstoel;
- -
er sprake is van een substantiële vervoersbehoefte vanaf de woning in het kader van het leven van alledag.
- -
de cliënt de aankoppelfiets/handbike regelmatig (gemiddeld 3 maal per week) gaat gebruiken;
- -
de cliënt beschikt over voldoende verkeersinzicht om zich op veilige en verantwoorde wijze met de handbike in het dagelijks verkeer te begeven.
- -
- 2.
Het verkeersinzicht dient tijdens de selectie van de handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidslessen worden gegeven alvorens de handbike wordt verstrekt (zie artikel 5.38).
Artikel 5.38 Training
- 1.
Een cliënt kan voor een training voor het gebruik van een scootmobiel, een aankoppelfiets/handbike, een rolstoelscooter of een gesloten buitenwagen in aanmerking komen, indien hij zonder deze training onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen.
- 2.
De training bestaat uit maximaal 5 lessen en wordt afgesloten met een rijvaardigheidstest.
- 3.
De training wordt verstrekt via één van de gecontracteerde leveranciers of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
- 4.
De rijvaardigheidstest wordt afgenomen door de leverancier en/of een allround consulent.
- 5.
Pas nadat de rijvaardigheidstest voldoende is afgelegd, volgt verstrekking van de voorziening.
Artikel 5.39 Vergoeding vervoerskosten
Het persoonsgebonden budget voor de kosten van gebruik van een eigen auto of van een taxi of rolstoeltaxi dient ter dekking van de werkelijke kosten tot een vastgesteld maximum per jaar.
Artikel 5.40 Autoaanpassing
- 1.
Bij het bepalen of een aanpassing noodzakelijk is, kan worden meegewogen wat de kosten zijn die vervoer per taxi gedurende meerdere jaren met zich mee zou brengen.
- 2.
Wordt besloten tot aanpassing, dan zal de auto worden aangepast, dan wel zal hiervoor een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
- 3.
De auto mag niet ouder dan drie jaar oud zijn.
- 4.
De verstrekking heeft een duur van maximaal tien jaar.
- 5.
Voor onderhoud, reparatie en verzekering van autoaanpassingen wordt een overeenkomst ‘op maat’ gesloten.
- 6.
Overige kosten, zoals kosten voor het opladen van een accu, rijlessen, autoverzekering, gehandicaptenparkeerkaart of een gehandicaptenparkeerplaats, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 5.41 Vervoersbehoefte cliënt
- 1.
Het Dagelijks Bestuur houdt bij het bepalen van de vervoersbehoefte rekening met de leeftijd van cliënt:
- -
Kinderen jonger dan 5 jaar: zij hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken, worden individueel beoordeeld. Ook kan het in sommige gevallen noodzakelijk zijn om op basis van de beperkingen van het kind een aangepaste autostoel te verstrekken om het eigen vervoer van het gezin mogelijk te maken;
- -
Kinderen van 5 tot en met 11 jaar: zij hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte, omdat zij vrijwel altijd bij het verplaatsen begeleid kunnen worden door de ouders. Omdat er al sprake kan zijn van wezenlijke sociale contacten, kan worden overwogen een vervoersvergoeding tot de helft van de norm (in kilometers) toe te kennen;
- -
Kinderen van 12 tot 15 jaar: hebben een enigszins ontwikkelend verplaatsingsgedrag. Er kan zo nodig een vervoersvergoeding tot 3/4 van de norm (in kilometers) worden toegekend. Hieraan voorafgaand moet worden beoordeeld worden of het kind leerbaar is om zelfstandig te leren reizen met het openbaar vervoer;
- -
Kinderen vanaf 15 jaar: zij hebben net als volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag en worden dus op dezelfde wijze als volwassen cliënten beoordeeld. Hieraan voorafgaand moet worden beoordeeld worden of het kind leerbaar is om zelfstandig te leren reizen met het openbaar vervoer;
- -
Paragraaf 5.8: Actief kunnen deelnemen aan de maatschappij
Artikel 5.42 Omschrijving resultaat 'Het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij'
- 1.
Onder het actief deel kunnen nemen aan de maatschappij wordt verstaan het hebben van de mogelijkheden om deel te nemen aan de recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten die deel zijn van het leven van alledag.
- 2.
Het inzetten van een maatwerkvoorziening heeft tot doel dat de cliënt in voldoende mate actief kan deelnemen aan de maatschappij.
Artikel 5.43 Sportvoorziening
- 1.
Een van de maatwerkvoorzieningen die kan bijdragen aan het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij is een sportvoorziening, zoals de sportrolstoel.
- 2.
Een sportvoorziening wordt verstrekt wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- -
de cliënt beoefent aantoonbaar een bepaalde sport;
- -
de cliënt is zonder de sportvoorziening niet in staat tot uitoefening van die sport;
- -
er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.
- -
Artikel 5.44 Bezoekbaar maken
- 1.
Indien een cliënt in een Wlz-instelling verblijft, kan één woning die in een van de gemeenten ligt bezoekbaar worden gemaakt.
- 2.
Onder het bezoekbaar maken wordt verstaan dat de cliënt de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken.
- 3.
In aanvulling op het bezoekbaar maken van een woning kunnen voor een gehandicapt kind tot 18 jaar, dat in het weekeinde en/of de gebruikelijke schoolvakanties thuis verblijft, tevens de slaapverdieping en de natte cel bezoekbaar en bruikbaar (logeerbaar) worden gemaakt.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Algemeen
- 1.
De Wet draagt gemeenten op toezichthouders aan te wijzen die toezicht houden op de uitvoering van de Wet.
- 2.
Voor de maatwerkvoorzieningen worden de toezichthouders op grond van gemandateerde bevoegdheid aangewezen door de directeur van de GR sociaal.
- 3.
De toezichthouders houden toezicht op de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de ondersteuning, zowel voor de persoonsgebonden budgetten als voor ondersteuning in natura.
- 4.
Er wordt toezicht gehouden op basis van signalen (reactief toezicht) en thema's (proactief toezicht).
Artikel 6.2 Calamiteiten
- 1.
Het calamiteiten- en incidententoezicht is belegd bij de Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (DG&J).
- 2.
Zorgaanbieders moeten calamiteiten of (gewelds)incidenten binnen drie werkdagen melden.
- 3.
DG&J neemt vervolgens contact op met de melder, weegt per situatie af of er sprake is van een calamiteit of (gewelds)incident en of dat dit mogelijk samenhangt met een tekortkoming in de kwaliteit van de ondersteuning.
- 4.
Uiteindelijk moet de zorgaanbieder een zelfonderzoek uitvoeren en verbetermaatregelen voorstellen die de toezichthouder bij DG&J beoordeelt.
- 5.
De zorgaanbieder informeert het Dagelijks Bestuur over een calamiteitenmelding en de uitkomst van het zelfonderzoek.
- 6.
Afhankelijk van de aard van het incident en de kwaliteit van het zelfonderzoek besluit de GR Sociaal of aanvullend onderzoek nodig is.
Artikel 6.3 Afwegingen noodzaak reactief toezicht
- 1.
Reactief toezicht vindt plaats op basis van signalen vanuit onder andere ingezetenen, consulenten, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ).
- 2.
Aan de hand van diverse criteria (zie artikel 6.5) wordt afgewogen of er noodzaak is tot een onderzoek.
- 3.
Voor deze criteria wordt gebruik gemaakt van "Risico-indicatoren bij pgb en ZiN. Risico-signaleringskaarten" opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en IKZ.
Artikel 6.4 Afwegingen noodzaak proactief toezicht
- 1.
Proactief toezicht vindt plaats op basis van een vooraf in het werkplan van de toezichthouder opgenomen vastgesteld thema of prioriteit.
- 2.
Proactief toezicht kan steekproefsgewijs zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden.
- 3.
Bij een themaonderzoek kan er worden gefocust op een bepaald type ondersteuning.
Artikel 6.5 Toetsing rechtmatigheidstoezicht
Wanneer een melding wordt ontvangen waaruit twijfels blijken over de kwaliteit, doelmatigheid of (on)rechtmatigheid van ondersteuning wordt op basis van de volgende limitatieve indicatoren besloten of verder onderzoek noodzakelijk is:
- -
Op één adres zijn een of meerdere pgb’s verstrekt.
- -
De zorgverlener woont zelf ook op het adres van de budgethouder.
- -
Er staan meer personen ingeschreven op het adres van de zorgvrager dan logisch is of dan uit eerder onderzoek is gebleken.
- -
Budgethouder is zelf ook zorgverlener en/of budgethouder.
- -
Zorgverleners en/of budgethouders verlenen over en weer ondersteuning aan elkaar.
- -
Restant budget wordt aan het einde van het jaar volledig geïncasseerd, terwijl de ondersteuning of jeugdhulp verdeeld over het jaar gegeven is.
- -
Er worden vaak wijzigingen doorgevoerd in de SVB-portal.
- -
Er is een fraudesignaal aanwezig in de SVB-portal.
- -
De winst is meer dan 10% van de omzet (vóór vennootschapsbelasting en eventuele aftrek van een passende, normale management fee).
- -
Uit de jaarrekening blijkt dat het percentage personeelskosten ten opzichte van de omzet (ver) beneden de 70% ligt.
- -
Onvoldoende fte in dienst om omzet te realiseren.
- -
De verhouding tussen indicatie uren en personeel/fte klopt niet.
- -
Onduidelijke organisatiestructuur, zoals verschillende ’B.V.’s of stichtingen die met elkaar samenhangen.
- -
Het KvK-nummer van de instelling is gevestigd op naam van een cliënt.
- -
De zorgaanbieder werkt met (niet goed bekendstaande) onderaannemers en/of (veel) externe inhuur.
- -
Het pand waar de organisatie gevestigd is lijkt niet geschikt voor het soort ondersteuning die daar geleverd moet worden.
- -
Niet bestaande adressen van (locaties van) de zorgorganisatie of cliënten.
- -
In politiemeldingen komt regelmatig het adres naar voren waar de zorgaanbieder (beschermd) wonen of een andere vorm van ondersteuning aanbiedt.
Artikel 6.6 Toetsing kwaliteitstoezicht
In de Wet staan in artikel 3.1, tweede lid kwaliteitseisen voor de ondersteuning beschreven. Deze zijn hieronder verder uitgewerkt.2 De toezichthouder onderzoekt deze punten via dossieronderzoek, observaties, locatiebezoek, en vraaggesprekken met cliënt, sociaal netwerk en de zorgaanbieder.
- 1.
De voorziening is doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht.
- -
Er is een ondersteuningsplan waaruit blijkt wat de kansen/mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften zijn van de cliënt en op welke manier de ondersteuning bijdraagt aan het vervullen van de ondersteuningsbehoefte.
- -
Het ondersteuningsplan is door cliënt en zorgaanbieder gezamenlijk gemaakt en is opgenomen als onderdeel van de beschikking. Indien relevant is het sociale netwerk van de cliënt eveneens betrokken bij het opstellen van het plan.
- -
Bij het bieden van de ondersteuning wordt gewerkt zoals beschreven in het ondersteuningsplan.
- -
De geboden ondersteuning draagt bij aan het behalen van de doelen uit het ondersteuningsplan.
- -
De op basis van het plan verleende ondersteuning en de realisatie van gestelde doelen wordt regelmatig besproken en zo nodig bijgesteld.
- -
De op basis van de voorziening geboden ondersteuning sluit aan op de reële behoefte en mogelijkheden van de cliënt en zijn/haar sociale netwerk (waaronder evt. mantelzorgers).
- -
- 2.
De voorziening is veilig.
- -
In het kader van de geboden voorziening wordt de veiligheid van de cliënt gewaarborgd.
- -
- 3.
De voorziening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp.
- -
In het ondersteuningsplan is aandacht voor afstemming op andere vormen van geboden hulp en zorg.
- -
- 4.
De voorziening wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid o.b.v. de professionele standaard.
- -
De betrokken hulpverlener is vakbekwaam.
- -
De aanbieder biedt de in het kader van de geboden voorziening aangewezen beroepskracht passende scholing.
- -
De aanbieder heeft passend beleid ontwikkeld. Denk hierbij aan kwaliteitszorg, personeelsbeleid, opleiding en scholing, melding van calamiteiten en geweldsincidenten, melding van huiselijk geweld en kindermishandeling, omgang met en de uitwisseling van persoonsgegevens, afhandeling van klachten en cliëntparticipatie.
- -
- 5.
De voorziening wordt verstrekt met respect en in achtneming van de rechten van de cliënt.
- -
De bejegening door de beroepskracht van de cliënt is passend en correct.
- -
De aanbieder houdt zich in het kader van de te leveren ondersteuning aan de toepasselijke wettelijke voorschriften (w.o. bescherming persoonlijke levenssfeer).
- -
De aanbieder neemt eventuele klachten in behandeling en handelt die tijdig en passend af.
- -
Artikel 6.7 Contact Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ)
- 1.
Indien wordt besloten tot verder onderzoek maakt de toezichthouder daarvan altijd melding bij het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) om de melding te verrijken en na te gaan of er andere (landelijke) onderzoeken lopen bij de zorgaanbieder.
- 2.
Indien andere onderzoeken lopen, wordt het vervolgonderzoek opgepakt in samenwerking met de andere onderzoekende partijen.
Artikel 6.8 Handhaving
- 1.
Wanneer uit het onderzoek van de toezichthouder blijkt dat er sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik, dan kunnen vervolgstappen worden genomen.
- 2.
Het besluit kan voor misbruik en oneigenlijk gebruik bij zorg in natura en pgb gelijk zijn, maar het proces dat volgt is anders. Dit komt door de verschillende relaties van de gemeente ten opzichte van de zorgaanbieder.
- 3.
Er worden vier handhavingsbesluiten richting aanbieders onderscheiden:
- -
Niet terugvorderen, maar er moet wel een verbeterplan worden opgesteld.
- -
Niet terugvorderen, maar de ondersteuning wordt wel beëindigd.
- -
Wel terugvorderen, en er moet een verbeterplan worden opgesteld.
- -
Wel terugvorderen, en de ondersteuning wordt beëindigd.
- -
- 4.
Daarnaast kan bij zorg in natura overwogen worden om het contract met de zorgaanbieder bij alle bovenstaande handhavingsbesluiten te beëindigen.
- 5.
Naar aanleiding van het toezichtsrapport adviseert de toezichthouder het Dagelijks Bestuur.
Hoofdstuk 7 Beëindiging, herziening, intrekking, terugvordering, regres en hardheidsclausule
Artikel 7.1 Algemeen
- 1.
De Wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening.
- 2.
Van beëindiging is sprake wanneer met directe ingang of op enig moment in de toekomst geen aanspraak meer kan worden gemaakt op een maatwerkvoorziening.
- 3.
Onder intrekken wordt het ongedaan maken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening over een periode in het verleden verstaan.
- 4.
Herzien betreft het wijzigen van een over een periode in het verleden vastgestelde aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Artikel 7.2 Terugvorderen; terugvorderen in natura
- 1.
Er bestaat geen verplichting tot terugvordering, maar wel een (discretionaire) bevoegdheid.
- 2.
Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het Dagelijks Bestuur.
- 3.
De beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb).
- 4.
Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de Wet (de cliënt heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt).
- 5.
Er is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.
- 6.
Het Dagelijks Bestuur kan de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.
- 7.
Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de dagwaarde.
- 8.
Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan een reële afschrijvingsduur.
Artikel 7.3 Regresrecht
- 1.
Wanneer een ingezetene letsel oploopt bij een ongeval en vervolgens langdurige of permanente beperkingen heeft, kan het zijn dat er ondersteuning vanuit de Wmo nodig is.
- 2.
Als het letsel gevolg is van een ongeval waarbij de schuld bij een derde ligt of als er een andere vorm van aansprakelijkheid is, dan is in veel gevallen een schadevergoeding voor de getroffen ingezetene mogelijk. Bij een melding en een aanvraag wordt de noodzaak voor ondersteuning vastgesteld op de gebruikelijke wijze zoals beschreven in artikel 3.1 van deze Beleidsregels.
- 3.
In het onderzoek stelt de consulent ook vast of er sprake is van een mogelijke regressituatie.
- 4.
De verdere beoordeling van een mogelijk verhaal van de kosten op een derde of aansprakelijkheidsverzekeraar wordt uitgevoerd door de juridisch specialisten aansprakelijkheid.
- 5.
Indien er sprake is van een kansrijk verhaal van kosten, zal de zaak worden overgedragen aan de gemeente waar de cliënt woonachtig is. Zij kunnen via de eigen advocaat de zaak verder afhandelen.
Artikel 7.4 Hardheidsclausule; afwijken van de verordening of beleidsregels
- 1.
De individuele omstandigheden van de cliënt, zoals zijn persoonskenmerken en behoeften, kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van de Verordening of deze beleidsregels.
- 2.
Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt plaatsvinden. Het afwijken vindt slechts in uitzonderlijke gevallen plaats.
- 3.
Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel.
- 4.
Het Dagelijks Bestuur geeft in verband met precedentwerking dan ook steeds duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.
- 5.
Het afwijken van de Verordening gebeurt met een onderbouwing onder toepassing van de in de Verordening opgenomen hardheidsclausule.
- 6.
Er moet worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing daarvan voor een of meer cliënten gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Dit wordt de ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’ genoemd.
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Artikel 8.1 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking, onder intrekking van de Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden zoals vastgesteld op 11 december 2023.
Artikel 8.2 Citeertitel
Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden”.
Ondertekening
Aldus besloten in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 2 december 2024
D.J. van Maanen, C.C. van Benschop
Secretaris, Voorzitter
Bijlage 1 PROTOCOL huishoudelijke ondersteuning
I.1Inleiding
In de Wet is, onder andere, geregeld dat mensen die hulp nodig hebben bij het zo zelfstandig mogelijk functioneren in het dagelijks leven, ondersteuning kunnen krijgen van de gemeente. In de Verordening zijn (o.a.) de algemene bepalingen, de vormen van individuele voorzieningen etc. nader uitgewerkt met daaraan gekoppeld de beleidsregels.
Het protocol Huishoudelijke ondersteuning Drechtsteden (hierna: protocol) is een bijlage bij de beleidsregels. Het protocol biedt de indicatiesteller handvatten voor het al dan niet stellen van een indicatie.
I.2Huishoudelijke ondersteuning
I.2.1Hulp bij huishoudelijke ondersteuning
Hulp is ‘de normale’, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Hiermee wordt in de toegangsbeoordeling rekening gehouden. Het uitgangspunt is dat de huisgenoten samen verantwoordelijk zijn voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de hulp). Hulp gaat vóór op een maatwerkvoorziening.
Bij hulp wordt het volgende in aanmerking genomen:
1. Leeftijd van de huisgenoot.
De leeftijd van de huisgenoot is medebepalend bij het vaststellen van mogelijkheden voor het leveren van hulp. Van huisgenoten wordt het volgende verwacht:
- -
23 jaar en ouder wordt verwacht dat zij alle huishoudelijke taken overnemen, die de cliënt niet kan verrichten;
- -
18 jaar tot en met 22 jaar wordt verwacht dat zij een deel van de huishoudelijke taken overnemen ter grootte van een eenpersoonshuishouden. Hiertoe behoren: het schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken, één kamer, het doen van de was en boodschappen, het verzorgen van de maaltijden, afwassen en opruimen, eventueel begeleiden van jongere gezinsleden. Let op: verschillende onderdelen hebben een hogere vervuilingsgraad wanneer meerdere personen hiervan gebruik maken. Dit valt buiten de taken van de 18 tot en met 22-jarige.
- -
13 jaar tot en met 17 jaar wordt verwacht dat zij naar eigen mogelijkheid ingezet worden bij huishoudelijk werk zoals opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen/vaatwasser, boodschappen doen, kleding in wasmand doen, rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen
- -
8 jaar tot en met 12 jaar wordt verwacht dat zij naar eigen mogelijkheid ingezet worden bij licht huishoudelijk werk zoals opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen/vaatwasser, boodschappen doen, kleding in wasmand doen
- -
0 tot en met 7 jaar wordt geen bijdrage verwacht.
2. Beperkingen en overbelasting
Als er sprake is van hulp dan gaat dit vóór op huishoudelijke ondersteuning. Is er sprake van dreigende (vastgestelde) overbelasting dan kan 6 tot 16 weken ondersteuning ingezet worden zodat de huisgenoten in de gelegenheid worden gesteld om zelf naar een structurele oplossing te zoeken. Ook is het zinvol te onderzoeken of lokaal voorzieningen voor kortdurende ondersteuning tot de mogelijkheden behoren. De indicatie stopt automatisch na afloop van deze 6 tot 16 weken. Cliënten worden niet benaderd voor een heronderzoek. Dit wordt opgenomen in de beschikking. De beslissing voor deze tijdelijke ondersteuning wordt altijd, na overleg met een van de allround consulenten, genomen. Als er, na afloop van deze 6 tot 16 weken ondersteuning, een aanvraag wordt ingediend voor voortzetting van de indicatie dan is een medisch onderzoek naar de belastbaarheid noodzakelijk.
3. Gebrek aan kennis/leerbaarheid
Het feit dat een huisgenoot niet gewend is de taken uit te voeren of de taken niet kan uitvoeren, omdat hij niet weet hoe dat moet, zijn in beginsel geen redenen voor compensatie op grond van de Wet. Wel kan er een tijdelijke indicatie worden gesteld voor maximaal 6 weken voor het aanleren van taken.
Wanneer in redelijkheid kan worden verondersteld dat de huishoudelijke taken niet (meer) aan te leren zijn in verband met een gebrek aan leerbaarheid, dan kan huishoudelijke ondersteuning worden geïndiceerd voor huishoudelijke taken die anders tot de hulp zouden worden gerekend.
4. Afwezigheid
Fysieke afwezigheid van de huisgenoot geldt in principe niet als reden voor compensatie. Ieder (volwassen) mens wordt geacht een volledige school- of werkweek (inclusief reistijden) te hebben en deze te combineren met zijn huishoudelijke taken. Afwezigheid vanwege school- of arbeidsgerelateerde activiteiten heeft niet tot gevolg dat de huisgenoot deze huishoudelijke taken niet kan doen, maar dat hij de uitvoering van de huishoudelijke taken plant op momenten waarop de huisgenoot wel thuis is. Ook afwezigheid vanwege overwerk, vrijwilligerswerk, sportactiviteiten etc. leidt niet tot ondersteuning. De verantwoordelijkheid voor het huishouden gaat voor op andere activiteiten. De huisgenoot dient daarom zoveel mogelijk te streven naar een zodanig activiteitenprogramma, dat zijn verantwoordelijkheden thuis daar niet onder lijden.
Een uitzondering geldt voor langdurige afwezigheid (meer dan 6 etmalen), waardoor uitstelbare taken te lang blijven liggen. Echter wordt van de huisgenoot, in die gevallen verwacht, dat hij ernaar streeft deze situatie zo kort mogelijk te laten zijn.
5. Horen huisgenoten
Indicatiesteller dient huisgenoten die hulp leveren in het kader van het indicatieonderzoek altijd persoonlijk te horen.
6. Kindverzorging en -opvang
Bij uitval van één van de ouders is de andere ouder verplicht de ondersteuning en zorg voor de kinderen over te nemen. Ook dit wordt gezien als hulp. Hulp voor kinderen omvat de aanwezigheid (toezicht, ook wel ‘opvang’ genoemd) van een verantwoordelijke ouder of derde persoon en de ‘verzorging’ van het kind conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
Voor ondersteuning, verzorging en opvang van kinderen geldt als uitgangspunt dat het gebruik van kinderopvang of crèche als algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening redelijk is tot 5 dagen per week. Als dit niet beschikbaar of adequaat is en eventueel andere voorliggende mogelijkheden uitgeput zijn (denk aan mogelijkheden als: regeling voor ondersteuningsverlof, mantelzorg, crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder, indien aanwezig), dan kan er een indicatie zijn voor maximaal 40 uur per week voor een periode van 3 maanden voor oppas en opvang. Structurele opvang van kinderen in het kader van de Wet is niet mogelijk. Als degene die de hulp kan leveren niet beschikbaar is (degene die deze ondersteuning zou moeten leveren is niet aanwezig of heeft zelf beperkingen) dan is huishoudelijke ondersteuning op tijdelijke basis mogelijk als er sprake is:
- -
van ontwrichting of calamiteiten
- -
van een situatie waarin de ouder(s) de gelegenheid nodig hebben om zelf opvang te regelen/organiseren.
Wanneer de eigen mogelijkheden reeds maximaal worden gebruikt of afwezig zijn of er is overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan huishoudelijke ondersteuning maximaal 3 maanden worden ingezet.
7. Terminale ondersteuning of chronische situaties
Als huisgenoten en mantelzorger(s) zwaar belast worden met ondersteuningstaken door een chronische situatie van degene die zij moeten ondersteunen kunnen de normeringen betreffende hulp soepeler worden gehanteerd. Wanneer er aanspraak wordt gemaakt op huishoudelijke ondersteuning in verband met een sterk verkorte, bekende levensverwachting kan overleg van de indicatiesteller met de huisarts noodzakelijk zijn.
8. Weekopname, weekenden thuis
Wanneer een kind of partner in de weekenden thuiskomt, valt het huishouden onder hulp van de ouders/partner tenzij deze hier niet toe in staat zijn/is. Voor de huishoudelijke taken waartoe de ouders/partner niet in staat zijn/is, kan een indicatie gegeven worden voor de dagen dat het kind/de partner thuis is boven op de indicatie die er is voor de thuiswonende ouders/partner.
9. Vakantieperiode niet thuiswonenden
Wanneer een kind of partner voor een vakantieperiode thuiskomt, valt het huishouden onder hulp van de ouders/partner tenzij deze hier niet toe in staat zijn/is. Voor de huishoudelijke taken waartoe de ouders/partner niet in staat zijn/is, kan een indicatie gegeven worden voor de dagen dat het kind/de partner thuis is boven op de indicatie die er is voor de thuiswonende ouders/partner.
Wanneer een alleenstaande voor een vakantieperiode thuiskomt, wordt er, wanneer hier aanleiding toe is, een indicatie gegeven voor de dagen dat de alleenstaande thuis is.
I.2.2Normering huishoudelijke ondersteuning bij persoonsgebonden budget
Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd. Deze tijdsnormering is afgeleid van het door Bureau HHM ontwikkelde Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning (juni 2019). Dit normenkader is in meerdere gevallen door de rechtbank en de CRvB beoordeeld als 'objectief, onafhankelijk en deugdelijk'. Het voldoet aan de criteria die eerder door de CRvB zijn gesteld, echter met uitzondering van het onderdeel dat betrekking heeft op de bij het resultaat wasverzorging opgenomen normtijden (zie I.2.2.7).
Het normenkader kan worden benut voor onderbouwing van de omvang van Huishoudelijke Ondersteuning. In dit kader wordt per onderdeel de frequentie en/of benodigde tijd aangegeven. Afhankelijk van de cliëntsituatie is het denkbaar dat er gemotiveerd afgeweken wordt van de normtijden en dat er meer of minder tijd geadviseerd wordt.
I.2.2.1Gemiddelde cliëntsituatie
Voor het vaststellen van de normtijden in het Normenkader door bureau HHM (zie 1.2.2) is gebruik gemaakt van een 'gemiddelde cliëntsituatie'. Op basis van individuele casuïstiek in diverse onderzoeken heeft bureau HHM een beeld gevormd van de gemiddelde cliënt die huishoudelijke ondersteuning krijgt. Door uit te gaan van deze gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter. Zo wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde cliëntsituatie wordt verstaan:
- -
een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;
- -
wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;
- -
er zijn geen huisdieren (behoudens hulphond) aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;
- -
de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;
- -
de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
- -
er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;
- -
er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;
- -
de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.
I.2.2.2Invloedsfactoren op gemiddelde cliëntsituatie
Deze gemiddelde cliëntsituatie is niet van toepassing op elke cliënt, vandaar dat er invloedsfactoren meegewogen kunnen worden. In het Normenkader van bureau HHM (zie 1.2.2.) zijn deze verwoord als 'meer inzet' of 'minder inzet'. Als een van deze of meerdere invloedsfactoren van toepassing zijn op een cliëntsituatie, dan leiden deze niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon.
Bij het vaststellen van de omvang van huishoudelijke ondersteuning wordt onder meer gecorrigeerd voor zelfredzaamheid, ofwel de eigen mogelijkheden van de cliënt. Daarnaast kan er gecorrigeerd worden voor de grootte van de woning en bij een gelijkvloerse woning bijvoorbeeld door het inzetten van een robotstofzuiger met dweilfunctie.
De invloedsfactoren zijn door bureau HHM in het Normenkader (zie 1.2.2) als volgt omschreven:
- a.
Kenmerken cliënt
- -
Mogelijkheden cliënt zelf:
Hieronder wordt verstaan de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
- -
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt:
Hierbij wordt beoordeeld of er beperkingen en belemmeringen zijn die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
- -
Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).
- -
Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.
- -
- -
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers:
Hieronder wordt verstaan de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
- b.
Kenmerken huishouden
- -
Samenstelling van het huishouden:
Hieronder wordt verstaan het aantal personen en de leeftijd van de leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet per se extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke zorg). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
- -
Huisdieren:
Door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen.
- c.
Kenmerken woning
- -
Inrichting van de woning:
In sommige gevallen is extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen.
- -
Bewerkelijkheid van de woning:
In sommige gevallen is extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.
- -
Omvang van de woning:
Een grote woning kan, maar hoeft niet per se meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld te stofzuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.
1.2.2.3 Inhoud basisactiviteiten
I.2.2.4Frequentie structurele basisactiviteiten
I.2.2.4Frequentie incidentele basisactiviteiten
I.2.2.5Normenkader huishoudelijke ondersteuning in minuten per week
I.2.2.6Normtijden (structurele en incidentele) basisactiviteiten per week
Bij het bepalen van deze normtijden is rekening gehouden met hetgeen iemand, eventueel met ondersteuning vanuit het eigen netwerk, nog zelf aan activiteiten kan verrichten.
1 Totaal kan afwijken door afronding van som der onderdelen.
2 Bij volledige overname betreft het een normtijd van gemiddeld 125,1 minuten per week.
I.2.2.7Normenkader voor wasverzorging
Als gevolg van een uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2023:2470) kan in het geval wasverzorging als maatwerkvoorziening noodzakelijk is, bij het bepalen van het te behalen resultaat niet worden uitgegaan van het HHM Normenkader voor Huishoudelijke Ondersteuning. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van de normering zoals deze is ontwikkeld door de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen, nu CIZ.
Verzorging kleding en linnengoed
Totaal |
1 persoon: 60 minuten per week 2 personen: 90 minuten per week |
Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de machine Centrifugeren, ophangen en afhalen Was drogen in droogmachine Vouwen, strijken (alleen bovenkleding), opbergen (NB: de Gemeente Dordrecht gaat alleen uit van vouwen en opbergen) Ophangen en afhalen wasgoed |
*In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
I.2.2.8Normenkader voor boodschappen
normtijd voor boodschappen staat in I.2.2.5 Normenkader huishoudelijke ondersteuning in minuten per week.
I.2.2.9Normenkader voor maaltijden
De normtijd voor maaltijden staat in I.2.2.5 Normenkader huishoudelijke ondersteuning in minuten per week.
*Of zoveel minder als het deel dat de cliënt hierin zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
I.2.2.10Normenkader voor kindzorg
Kindzorg wordt incidenteel en gedurende een beperkte periode aangeboden aan ouders om hen de tijd te geven om een structurele oplossing te vinden. Het Normenkader van HHM bevat hiervoor geen normen. De urenindicatie zal daarom worden gebaseerd op de CIZ-normtijden
I.2.2.11Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen
Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen, met een maximum van 40 uur per week.
Naar bed brengen Uit bed halen Wassen en kleden Eten en/of drinken geven Babyvoeding (flesje/potje) Naar school/crèche brengen/halen |
10 min per keer per kind 10 min per keer per kind 30 min per dag per kind 20 min per maaltijd 10 min per keer per kind 15 min per keer per gezin |
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
Bijlage 2 Individuele begeleiding
1. Productcategorieën
De individuele begeleiding is verdeeld in vijf productcategorieën, waarbij de aard van de primaire werkzaamheden bepalend is:
- -
Individuele begeleiding 0
- -
Individuele begeleiding 1
- -
Individuele begeleiding 2
- -
Individuele begeleiding 3
- -
Individuele begeleiding 4
Individuele begeleiding 0 (IB0)
IB0 is bedoeld als waakvlamfunctie. Het is erop gericht om een vinger aan de pols te houden en de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij zodanig zelfredzaam is, dat hij zelfstandig, dan wel met behulp van algemene voorzieningen, de regie over zijn leven kan voeren. Bij IB0 houdt de begeleider vinger aan de pols en is bereikbaar voor ondersteuningsvragen van klant. IB0 is in beginsel een afschaalmogelijkheid en geschikt voor klanten die op alle leefgebieden van de ZRM stabiel zijn en redelijk in staat worden geacht om zonder begeleiding verder te groeien. In veel gemeenten is voor deze voorziening een algemene voorziening of begeleiding vanuit het Wijkteam ingericht (of ze zijn bezig dit in te richten). Daarom vinden deze indicaties altijd plaats in afstemming met het wijkteam
Individuele begeleiding 1 (IB 1)
De ondersteuning is erop gericht om door toezicht de feitelijke situatie te monitoren en/of door stimulans ervoor te zorgen dat de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) zelf in staat is de vereiste activiteiten te ondernemen. Waar mogelijk wordt de ondersteuning op termijn afgebouwd. Hierover kan worden afgestemd met het wijkteam.
Individuele begeleiding 2 (IB 2)
De ondersteuning is erop gericht door aanleren en oefenen de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij deze op een afzienbaar moment zelfstandig kan ondernemen of de cliënt te brengen naar het voor hem maximaal haalbare niveau. Deze vorm van ondersteuning is altijd eindig en van beperkte duur. De begeleiding kan kortdurend ook dienen om (ten behoeve van het indicatieproces) een scherper beeld te krijgen van een nieuwe cliënt.
Individuele begeleiding 3 (IB 3)
De ondersteuning is erop gericht om de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) te helpen bij het verrichten van de vereiste activiteiten (samendoen), al dan niet in combinatie met het overnemen van taken en/of het voeren van regie door de professional omdat de cliënt deze niet zelf kan uitvoeren. Deze vorm van ondersteuning is aan de orde in complexe situaties (multiproblematiek) die vragen om intensieve begeleiding. Deze ondersteuning wordt, waar mogelijk, afgebouwd of afgeschaald.
Individuele begeleiding 4 (IB 4)
De ondersteuning is erop gericht door stimuleren, aanleren en oefenen de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij zodanig zelfredzaam is, dat hij zelfstandig kan wonen en zo nodig met een lichtere vorm van ondersteuning de regie over zijn leven kan voeren.
IB4 kan uitsluitend worden geboden indien aan de volgende criteria wordt voldaan:
- -
De cliënt heeft een indicatie voor residentieel wonen vanuit de Jeugdwet en de instelling is gevestigd in de Drechtsteden; en
- -
De cliënt heeft ontwikkelpotentieel tot zelfstandig wonen; en
- -
De cliënt bewoont een zelfstandige woonruimte in een geclusterde woonsetting of gaat deze bewonen; en
- -
De cliënt betaalt huur voor de zelfstandige woonruimte; en
- -
Individuele begeleiding 2 biedt geen passende ondersteuning; en
- -
De ondersteuning is uitstelbaar tot minimaal het volgende dagdeel (ochtend, middag, avond of nacht) en, bij een ondersteuningsbehoefte in de nacht, tot de volgende ochtend; en
- -
De ondersteuning is niet altijd planbaar.
Onder een geclusterde woonsetting wordt een kleinschalige woonomgeving 3 verstaan:
- -
waarbij de bewonersgroep is samengesteld uit minimaal drie en maximaal veertien personen uit de doelgroep IB4 en/of personen die aangewezen zijn op zwaardere vormen van ondersteuning, zoals Beschermd Wonen, klinische opname en verblijf vanuit de Wlz; en
- -
waarbij deze bewonersgroep tussen 'normale' bewoners in dezelfde flat of appartementengebouw of op een instellingsterrein woonachtig is of zal zijn en/of op verschillende woonadressen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen woonachtig is of zal zijn; en
- -
waarbij de ondersteuning voor elk van de bewoners uit de doelgroep binnen een straal van duizend meter in de directe nabijheid van/in de woonsetting van de cliënt fysiek beschikbaar is; en
- -
waarin of in de buurt van de woonomgeving ten minste één ontmoetingsplek aanwezig is, die mede geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten en die fungeert als ontmoetingsplek.
2. Overzicht resultaatsgebieden
Onderstaande tabel geeft aan wat de met individuele begeleiding te bereiken resultaten zijn per domein. De levensdomeinen "geestelijke gezondheid" en "verslaving" zijn samengenomen, evenals "lichamelijke gezondheid" en "ADL".
Individuele begeleiding 1,2 en 3
Domein |
Resultaat |
Financiën |
Het voeren van de eigen (financiële) administratie
|
Huisvesting |
Het zelfstandig bewonen van een leefbare, geordende en schone woonruimte
|
Huiselijke relaties |
Het hebben van gezonde huiselijke relaties
|
Geestelijke gezondheid/verslaving |
Het psychisch zelfstandig kunnen functioneren
|
Zelfzorg (lichamelijke gezondheid + activiteiten dagelijks leven) |
Het zichzelf kunnen verzorgen en het kunnen zorgen voor een goede lichamelijke gezondheid
|
Sociaal netwerk |
Het hebben van en beroep kunnen doen op een gezond sociaal netwerk
Het voorkomen van overbelasting van het sociaal netwerk
|
Dagbesteding en maatschappelijke participatie |
Het naar vermogen actief kunnen deelnemen aan de maatschappij
|
3. Individuele begeleiding 4
Domein |
Resultaat |
Financiën |
Het voeren van de eigen (financiële administratie) De cliënt:
|
Huisvesting |
Het zelfstandig bewonen van een leefbare, geordende en schone woonruimte De cliënt:
|
Huiselijke relaties |
Het hebben van gezonde huiselijke relaties De cliënt:
|
Geestelijke gezondheid/verslaving |
Het psychisch zelfstandig kunnen functioneren De cliënt:
|
Hulp bij begeleiding
1. Partners, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Kortdurende situaties
Alle begeleiding van de cliënt door een volwassen huisgenoot is hulp als er sprake is van een kortdurende ondersteuningssituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Langdurige situaties
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door een volwassen huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
- -
Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie, waardoor de cliënt kan deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.
- -
Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.
- -
Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.
Activiteiten en omvang van de individuele begeleiding
Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding wordt een aantal uren en/of minuten toegekend dat nodig is om de geformuleerde doelen te bereiken. De omvang van de individuele begeleiding hangt onder andere af van de fase van de begeleiding:
- 1.
''Op orde brengen''. Een klant waarmee voor het eerst contact plaatsvindt kampt vaak met achterstallig onderhoud in het huishouden. Daardoor moet veel constructieve zorg worden verleend om in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien.
- 2.
''Op orde houden''. Als eenmaal het achterstallige onderhoud heeft plaatsgevonden en de situatie in kaart en op orde is gebracht, kan hetzelfde functiegebied administratie veel minder uren nodig hebben en hoeft slechts te worden bijgehouden.
De volgende tabel geeft een grove indicatie van het aantal minuten per week dat voor bepaalde domeinen nodig is. Het betreft hier een richtlijn, waarbij in elk individueel geval moet worden beoordeeld of met de in deze richtlijn genoemde tijdseenheid voldoende compensatie wordt geboden. De richtlijn geldt in deze afweging als grondlijn.
Domein (grove gemiddelden in minuten per week)
Domein |
Op orde brengen |
Op orde houden |
Financiën |
60 |
15 |
Huisvesting |
90 |
15 |
Huiselijke relaties (vaak structureel van aard) |
Individueel te bepalen |
20 |
Geestelijke Gezondheid/verslaving |
Individueel te bepalen |
15 |
Gezond sociaal netwerk |
40 |
10 |
Ondersteunen sociaal netwerk |
Individueel te bepalen |
10 |
Beroep op sociaal netwerk |
Individueel te bepalen |
15 |
Oefenen cliënt als mantelzorger |
30 (kortdurende inzet) |
- |
Aanbrengen dagstructuur |
30 |
10 |
Plannen en uitvoeren taken |
- |
10 |
Nakomen afspraken/afspraken doornemen |
5 |
|
Voorkomen/verminderen overlast |
20 |
20 (in geval ernst) |
Zinvolle dagbesteding |
30 |
5 (evalueren) |
Bijlage 3 Dagbesteding
Onderstaande tabel geeft aan wat de met dagbesteding te bereiken resultaten zijn per domein.
Domein |
Resultaat |
Geestelijke gezondheid/verslaving |
Het verhogen of behouden van het welbevinden Het voorkomen of beperken van terugval Het voorkomen of beperken van (zelf)destructief gedrag en/of overlast |
Lichamelijke gezondheid |
Het voorkomen of beperken van verergering van de klachten c.q. achteruitgang op fysiek, cognitief of sociaal-emotioneel vlak |
Activiteiten dagelijks leven |
Het versterken van de mogelijkheden van de cliënt tot zelfzorg en zelfstandigheid
|
Sociaal netwerk |
Het bieden van respijt aan mantelzorgers door het verblijf van de cliënt buiten de huiselijke kring Het voorkomen van overbelasting van het sociaal netwerk door het aanleren van nieuwe vaardigheden
|
Dagbesteding en maatschappelijke participatie |
Het terugdringen of voorkomen van sociaal isolement Het naar vermogen actief deelnemen aan de maatschappij
|
1. Belevingsgerichte dagbesteding (BL)
Belevingsgerichte dagbesteding is gericht op stabilisatie van de beperking, (progressief) ziektebeeld en het behoud van autonomie en ondersteunt cliënten als zij vanwege beperkingen (nog) niet in staat zijn om hun dagen goed te structureren en/of een zinvolle invulling van hun dagen te geven. Belevingsgerichte dagbesteding heeft het doel om cliënten te begeleiden bij het structuur geven aan de dag en een zinvolle invulling hiervan. De activiteiten vinden plaats in groepsverband en hebben geen arbeidsmatig karakter. Daarnaast is de dagbesteding gericht op:
- -
het leren omgaan met fysieke of cognitieve beperkingen, en/of
- -
het voorkomen of vertragen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaalemotionele vaardigheden, en/of
- -
het voorkomen van een sociaal isolement, en/of
- -
het ontlasten van de mantelzorger(s).
2. Belevingsgerichte dagbesteding intensief (BLi)
Bij de belevingsgerichte dagbesteding is er een zware, intensieve variant. Deze intensieve variant is enkel aan de orde als de cliënt in aanmerking komt voor belevingsgerichte dagbesteding (zie criteria boven) en daarnaast voldoet aan een van de volgende criteria:
- -
De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig bij de persoonlijke verzorging en/of
- -
De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig ter bijsturing of voorkoming van uitingen in communicatief en/of cognitief functioneren die een verstorend effect hebben op cliënt en/of diens omgeving
3. Arbeidsmatige dagbesteding
Arbeidsmatige dagbesteding is een vervangende activiteit voor werk of school, als dit niet op reguliere of aangepaste wijze, zoals aangepast (speciaal) onderwijs of via al dan niet gesubsidieerde arbeid op basis van de participatiewet, kan worden gerealiseerd. Arbeidsmatige dagbesteding is een vorm van werken met professionele begeleiding voor cliënten met een beperkt ontwikkelingspotentieel, dat (zeer waarschijnlijk) niet gaat leiden tot (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk. De activiteiten die gedaan worden, zijn vergelijkbaar met werk. Bij deze vragen moet steeds worden afgewogen of Beschut Werk een passende alternatieve oplossing zou kunnen zijn.
Onder dagbesteding wordt hier niet verstaan een welzijnsactiviteit als zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
De dagbesteding is gericht op:
- -
het bieden van een zinvolle dagstructuur in een arbeidsmatige omgeving (zo regulier en open mogelijk), maar beperkt ontwikkelingspotentieel, en
- -
het aanleren van vaardigheden ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie d.m.v. arbeidsmatige activiteiten. De inzet is gericht op maximaal haalbare persoonlijke ontwikkeling door activerende activiteiten, maar (zeer waarschijnlijk) geen zicht op doorstroom naar (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk, en/of
- -
het ontlasten van de mantelzorger(s).
4. Arbeidsmatige dagbesteding intensief (AMi)
Bij de arbeidsmatige dagbesteding is er een zware, intensieve variant. Deze intensieve variant is enkel aan de orde indien de cliënt in aanmerking komt voor arbeidsmatige dagbesteding (zie criteria boven) en daarnaast voldoet aan een van de volgende criteria:
- -
De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig bij de persoonlijke verzorging en/of
- -
De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig ter bijsturing of voorkoming van uitingen in communicatief en/of cognitief functioneren die een verstorend effect hebben op cliënt en/of diens omgeving.
5. Ontwikkelingsgerichte dagbesteding (OG):
Ontwikkelingsgerichte dagbesteding is een vorm van werken met professionele begeleiding, biedt structuur en invulling van de dag en is een manier om de kans op een 'gewone' baan te vergroten. Deze dagbesteding is bedoeld voor cliënten die ontwikkelpotentieel hebben, momenteel nog niet zelfstandig kunnen werken, maar dit met hulp (deels) wel kunnen en die kunnen leren in de toekomst wel (deels) in een gewone baan te werken. De ontwikkelingsgerichte dagbesteding is gericht op het lange(re) termijn ontwikkelpotentieel van cliënt en gericht op uitstroom binnen 3 jaar uit de maatwerkvoorziening naar een vervolgplaats (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk. Waar nodig is deze dagbesteding ondersteunend aan behandeling en gericht op herstel. Daarnaast is de dagbesteding gericht op:
- -
het aanleren van (werk)vaardigheden ter bevordering van zelfredzaamheid en participatie: inzet op maximaal haalbare persoonlijke ontwikkeling in een arbeidsmatige omgeving, en/of
- -
het behalen van een hogere trede op de participatieladder, en/of
Ontwikkelingsgerichte dagbesteding is tijdelijk voor de duur van maximaal 3 jaar. Bij twijfel tussen deze dagbesteding en arbeidsmatige dagbesteding is het ontwikkelingspotentieel van de cliënt leidend. Wel wordt dan de indicatie dagbesteding voor een half jaar verstrekt en na deze periode getoetst of de cliënt inderdaad in de juiste categorie geplaatst is. Na dat half jaar wordt beoordeeld of er sprake is van enige vooruitgang. Zo nodig wordt een arbeidsdeskundig (onafhankelijk) advies ingewonnen.
Bijlage 4 Kortdurend Verblijf
Permanent toezicht
Permanent toezicht is:
- -
toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;
- -
toezicht dat geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de ingezetene kan worden voorkomen.
Permanent toezicht omvat altijd boven gebruikelijk toezicht. Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit. Het toezicht kan gericht zijn op:
- -
het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte; en/of
- -
het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen; en/of
- -
het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).
Ad 1.
Het gaat hier vooral om cliënten met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie van de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren. Voorbeelden zijn ouderen met dementie die willen opstaan en vergeten zijn dat ze niet meer mobiel zijn, mensen met niet goed instelbare epilepsie met een risico op een status epilepticus, verzekerden met ernstige hart- en/of longaandoeningen waarbij zuurstoftekort dreigt, en mensen met ernstige slikstoornissen en verslikrisico.
Ad 2.
Het gaat hier bijvoorbeeld om cliënten met regieverlies (VG, PG, Psychosociaal) die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden (bij cliënten met een verstandelijke beperking en/of met ASS-autisme spectrum stoornis) om dagelijks voorkomende en door cliënt niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat cliënt hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen. Er zijn dan zowel beperkingen in de sociale redzaamheid als stoornissen in de psychosociale functies (geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en motivatie) of angststoornissen. Het kan ook gaan om cliënten die vanwege hun lichamelijke handicap zware fysieke beperkingen hebben die niet met hulpmiddelen te compenseren zijn. Zij hebben frequente hulp en begeleiding nodig bij het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten en zijn zelf niet (meer) in staat om hulp in te roepen.
Ad 3.
Het gaat hier om cliënten met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een cliënt die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede-uitbarstingen, frustratie) als er niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt.
Noot
2Bij de uitwerking is gebruik gemaakt van het toetsingskader voor het kwaliteitstoezicht zoals dat is opgesteld door GGD GHOR Nederland in samenwerking met het Verwey-Jonker Instituut.
Noot
3De Drechtsteden streven naar maximale inclusie en extramuralisering, en bijgevolg kleinschalige losstaande wooncomplexen verdeeld over verschillende wijken. Concentratie van personen uit dezelfde of vergelijkbare doelgroepen in wijken of wooncomplexen is in dat perspectief onwenselijk, zeker voor de IB4 doelgroep die binnen 3 jaar geacht wordt een vervolgstap naar grotere zelfstandigheid te maken. Het genoemde aantal is een richtgetal om te voorkomen dat inclusie en extramuralisering niet worden gerealiseerd. In overleg met de aanbieders wordt in de praktijk onderzocht wat in dit perspectief een reëel exploitabel maximum volume is.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl