Verordening gemeentelijke ombudsman Utrecht

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening gemeentelijke ombudsman Utrecht

De raad van de gemeente Utrecht;

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 7 november 2024;

Gelet op:

Artikel 108, eerste lid, artikel 149 en hoofdstuk IVc Gemeentewet en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht

Overwegende dat de raad een gemeentelijke ombudsman wenst in te stellen als laagdrempelige toegang voor Utrechters tot de tweedelijns ombudsfunctie inclusief communicatie, voorlichting en informatie die zowel onafhankelijk als Utrechts is;

besluit vast te stellen de volgende Verordening gemeentelijke ombudsman Utrecht:

Artikel 1 Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    CPR: een door de raad op grond van artikel 83 van de Gemeentewet ingestelde commissie, onder de naam Commissie Personeelszorg Raadsfunctionarissen;

  • b.

    Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de raad als bedoeld in het Reglement van Orde gemeenteraad Utrecht;

  • c.

    Ombudsman: degene die op grond van het gestelde in artikel 81p van de Gemeentewet is benoemd in de functie;

  • d.

    Plaatsvervangend ombudsman: degene die op grond van het gestelde in artikel 81q lid 2 van de Gemeentewet is benoemd in de functie;

  • e.

    Raad: de gemeenteraad van Utrecht;

  • f.

    College: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • g.

    Raadscommissie: commissie zoals bedoeld in artikel 82 van de Gemeentewet;

  • h.

    Gemeentelijke ombudsman: de ombudsman en de plaatsvervangend ombudsman;

Artikel 2 Gemeentelijke ombudsman

  • 1. Er is een ombudsman zoals bedoeld in artikel 81p van de Gemeentewet.

  • 2. Er is een plaatsvervangend ombudsman zoals bedoeld in artikel 81q lid 2 van de Gemeentewet.

  • 3. Geen (plaatsvervangend) ombudsman kunnen worden personen:

    • a.

      met een Utrechtse politieke profilering of een actieve binding met een Utrechts bedrijf;

    • b.

      die tot vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming lid zijn geweest van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

    • c.

      die tot vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming een politieke functie hebben uitgeoefend in de gemeente Utrecht;

    • d.

      die tot vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming ambtenaar zijn geweest in dienst van de gemeente Utrecht.

  • 4. De (plaatsvervangend) ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 5. De (plaatsvervangend) ombudsman maakt via de website van de gemeentelijke ombudsman (www.utrechtsombudsloket.nl) openbaar welke andere hoofd- en nevenfuncties hij vervult.

Artikel 3 Benoeming

  • 1. De raad benoemt de (plaatsvervangend) ombudsman op voorstel van het dagelijks bestuur. De selectiecommissie doet een voorstel aan het dagelijks bestuur.

  • 2. De selectiecommissie bestaat tenminste uit de leden van de CPR, bijgestaan door de secretaris van de gemeentelijke ombudsman en de griffier van de raad.

  • 3. Benoeming vindt plaats voor een periode van zes jaar, waarna de mogelijkheid bestaat van een eenmalige herbenoeming voor eenzelfde periode.

  • 4. Het dagelijks bestuur doet bij het voorstel een verklaring van elke kandidaat met:

    • a.

      de mededeling dat hij de benoeming als (plaatsvervangend) ombudsman zal aanvaarden;

    • b.

      een overzicht van de (openbare) hoofd- en nevenfuncties die hij bekleedt;

    • c.

      een verklaring omtrent het gedrag zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

    • d.

      een positief bevonden achtergrondonderzoek.

  • 5. Alvorens zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de (plaatsvervangend) ombudsman in de vergadering van de raad de eed of de belofte af.

Artikel 4 Taken en bevoegdheden

  • 1. De gemeentelijke ombudsman behandelt op verzoek klachten over de gemeente Utrecht op grond van titel 9.2 Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De gemeentelijke ombudsman is bevoegd om een onderzoek uit eigen beweging te verrichten dat passend is binnen zijn werkveld.

  • 3. De gemeentelijke ombudsman kan het college ongevraagd advies geven over zaken die hem opvallen binnen zijn werkveld.

  • 4. De gemeentelijke ombudsman kan als bemiddelaar optreden tussen de verzoeker en het bestuursorgaan met als doel te komen tot een onderlinge oplossing.

  • 5. De gemeentelijke ombudsman kan voorlichting en informatie geven.

Artikel 5 Rechtspositieregeling

  • 1. De (plaatsvervangend) ombudsman ontvangt maandelijks een vergoeding voor zijn werkzaamheden en een onkostenvergoeding. Deze vergoeding en onkostenvergoeding bedragen 80% van de vergoeding en onkostenvergoeding die leden van de raad ontvangen ingevolge artikel 3.1.1 respectievelijk artikel 3.1.6 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2. De artikelen 3.1.7 (reiskostenvergoeding), 3.1.10 (ziektekostenverzekering), 3.1.11 (samenloop met arbeidsongeschiktheidsuitkering), 3.1.13 (vergoeding bij verlof), 3.3.1 (bewaken en beveiligen), 3.3.2 (informatie- en communicatievoorzieningen), 3.3.3 (scholing), 3.3.5 (bedrijfsgeneeskundige zorg), 3.3.6 (voorzieningen in verband met beroepsziekte of dienstongeval), 3.3.7 (voorzieningen in verband met een structureel functionele beperking) en 3.3.8 (eindheffingsbestanddelen) van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers zijn van overeenkomstige toepassing op de (plaatsvervangend) ombudsman, alsmede de met deze bepalingen samenhangende bepalingen uit de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers.

  • 3. De artikelen 5 (verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden), 6 (informatie- en communicatievoorzieningen), 7 (werkkostenregeling) en 8 (betaling en declaratie) van de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Utrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de (plaatsvervangend) ombudsman.

Artikel 6 Verlof

  • 1. De voorzitter van de raad verleent aan de (plaatsvervangend) ombudsman op diens verzoek tijdelijk verlof wegens zwangerschap en bevalling op de in het verzoek vermelde dag die ligt tussen ten hoogste zes en ten minste vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling die blijkt uit een overlegde verklaring van een arts of een verloskundige.

  • 2. De voorzitter van de raad verleent aan de (plaatsvervangend) ombudsman op diens verzoek tijdelijk verlof, indien hij wegens ziekte niet in staat is zijn werk uit te oefenen en blijkens een verklaring van een arts aannemelijk is dat hij de uitoefening niet binnen acht weken zal kunnen hervatten. Het verlof gaat in op de dag na de bekendmaking van de beslissing op het verzoek.

  • 3. De periode voor tijdelijk verlof bedraagt zestien weken. Het verlof eindigt met ingang van de dag waarop zestien weken zijn verstrekken sinds de dag van ingang van het tijdelijk verlof.

  • 4. Aan de (plaatsvervangend) ombudsman wordt ten hoogste driemaal per benoemingsperiode tijdelijk verlof als bedoeld in het eerste of tweede lid verleend.

  • 5. De voorzitter van de raad beslist op een verzoek tot tijdelijk verlof als bedoeld in eerste of tweede lid, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de veertiende dag na indiening van het verzoek.

  • 6. De beslissing op het verzoek tot tijdelijk verlof geschiedt in overeenstemming met de verklaring van de arts of verloskundige, bedoeld in het eerste of tweede lid.

  • 7. Een beslissing tot tijdelijk verlof bevat de dag van ingang van het verlof.

  • 8. In geval het verzoek ziet op een tweede of derde aansluitende periode, kan de voorzitter van de raad op verzoek besluiten de aansluitende periode korter te laten zijn dan zestien weken.

  • 9. De raad kan op voorstel van het dagelijks bestuur besluiten over vervanging van de (plaatsvervangend) ombudsman gedurende de periode van tijdelijk verlof. De CPR adviseert het dagelijks bestuur over de tijdelijke vervanging, de andere ombudsman gehoord hebbende.

Artikel 7 Ontslag en non-activiteit

  • 1. De (plaatsvervangend) ombudsman kan door de raad worden ontslagen in de gevallen die genoemd zijn in artikel 81q derde lid van de Gemeentewet.

  • 2. De raad stelt de (plaatsvervangend) ombudsman op non-actief als de bij de wet bepaalde gevallen in artikel 81q vierde lid van de Gemeentewet zich voordoen.

Artikel 8 Budget

  • 1. De ombudsman is bevoegd binnen het aan hem bij de begroting beschikbaar gestelde budget uitgaven te doen ten behoeve van de uitvoering van zijn taken.

  • 2. De ombudsman verantwoordt de baten en lasten van het vorig begrotingsjaar in het jaarverslag aan de raad, als bedoeld in artikel 11 van deze verordening.

  • 3. De ombudsman kan jaarlijks voor 1 maart – met het oog op het jaar erna – een voorstel aan de raad doen voor de benodigde middelen voor een goede uitoefening van zijn taken.

Artikel 9 Stafbureau gemeentelijke ombudsman

  • 1. Er is een stafbureau ter ondersteuning van de gemeentelijke ombudsman.

  • 2. De ambtelijke rechtspositie, de HUP-030 alsmede toekomstige door de gemeentesecretaris vastgestelde wijzigingen ervan, zijn op de bij het stafbureau werkzame ambtenaren van toepassing voor zover deze geen ondergeschiktheid impliceert aan de raad of het college van burgemeester en wethouders. De ombudsman is namens het college bevoegd te besluiten tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met ambtenaren van het stafbureau en voert daarmee tevens het werkgeverschap uit ten aanzien van binnen het stafbureau werkzame ambtenaren.

Artikel 10 Commissie en raad

  • 1. De commissie Veiligheid, Bestuur en Financiën fungeert als commissie voor de gemeentelijke ombudsman.

  • 2. De CPR onderhoudt namens de raad het contact met de gemeentelijke ombudsman en voert ten minste jaarlijks een gesprek met de ombudsman en met de ombudsman en plaatsvervangend ombudsman samen over het functioneren van de gemeentelijke ombudsman en het stafbureau gemeentelijke ombudsman.

  • 3. De ombudsman kan het dagelijks bestuur verzoeken onderwerpen op de agenda te plaatsen van de raad of een raadscommissie.

Artikel 11 Rapportage en terugkoppeling

  • 1. De gemeentelijke ombudsman stelt elk jaar vóór 1 april een verslag op van zijn werkzaamheden over het voorgaande jaar, inclusief de financiële verantwoording als bedoeld in artikel 8.

  • 2. Het jaarverslag van de gemeentelijke ombudsman wordt in principe binnen drie maanden na ontvangst door de raad in zijn vergadering behandeld, eventueel voorafgegaan door behandeling in de commissie.

  • 3. De ombudsman kan door de commissie worden uitgenodigd de behandeling van het jaarverslag of een onderzoeksverslag in een of meerdere raadscommissies bij te wonen, om daar het verslag toe te lichten en eventuele vragen te beantwoorden.

Artikel 12 Uitleg verordening

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van de verordening beslist het dagelijks bestuur op voorstel van de ombudsman.

Artikel 13 Intrekking

De Verordening Utrechts Ombudsloket (Gemeenteblad 2023, 282034) wordt ingetrokken.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening gemeentelijke ombudsman Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Utrecht d.d. 12 december 2024.

De griffier,

Miguel Israel

De burgemeester,

Sharon A.M. Dijksma