Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025

De raad van de gemeente Losser,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, van 5 november 2024;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet, en

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en het treffen van algemene voorzieningen;

    • -

      de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders en jeugdigen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk.

besluit vast te stellen:

de Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: een voorziening waar de jeugdige of zijn ouders gebruik van kunnen maken zonder dat een beslissing van de gemeente nodig is. Deze voorziening is dus vrij-toegankelijk;

    • b.

      boven-gebruikelijke hulp: hulp en zorg die onderdeel is van eigen kracht en omvangrijker en mogelijk intensiever is dan de gebruikelijke hulp;

    • c.

      budgethouder: de persoon aan wie persoonsgebonden budget is toegekend;

    • d.

      eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen als bedoeld in artikel 2.3 van de wet gebaseerd op de zorgplicht van ouders op grond van artikel 1:82 en 1:247 van het Burgerlijk Wetboek en zoals nader uitgewerkt in hoofdstuk 4;

    • e.

      financieel besluit: een door het college vastgestelde regeling, waarin op grond van deze verordening bedragen en eventuele nadere regels zijn gesteld;

    • f.

      gebruikelijke hulp: hulp en zorg die onderdeel is van eigen kracht en zich uitstrekt over ouderlijk toezicht, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder, onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte, volgens de bijlage bij deze verordening;

    • g.

      gesprek: het mondelinge contact bij het onderzoek naar de hulpvraag;

    • h.

      hulpvraag: de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet waarvoor een aanvraag kan worden gedaan;

    • i.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • j.

      ondersteuningsplan: een document waarin de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd en de uitkomsten van het onderzoek, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken;

    • k.

      pgb: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet;

    • l.

      pgb-plan: een plan opgesteld door (of namens) de budgethouder waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van de wet of deze verordening;

    • m.

      pgb-vertegenwoordiger: een door de budgethouder ingeschakelde derde van wie het college heeft vastgesteld dat deze kan in staan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Het kan gaan om een door de cliënt gemachtigde persoon of wettelijke vertegenwoordiger die gewaarborgde hulp biedt in dat kader;

    • n.

      Professionele organisatie: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of bij de KvK als zijnde jeugdhulpverlener en die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen voor in ieder geval de vakbekwaamheid van de medewerkers die bij de organisatie in dienst zijn en die gebruik maken van bewezen effectieve jeugdinterventies. Er geldt voor jeugdprofessionals de SKJ-registratie en voor vaktherapeuten inschrijving in het Register Vaktherapie én aangesloten zijn bij een beroepsvereniging (FVB of NVRG);

    • o.

      SKJ: het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is het beroepsregister voor jeugdprofessionals;

    • p.

      sociaal netwerk: personen uit huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt;

    • q.

      Voorliggende voorziening: zorg of een voorziening als bedoeld in artikel 1.2 van de wet;

    • r.

      Vaktherapie: de overkoepelende naam voor de vaktherapeutische disciplines: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, psychomotorische kindertherapie en speltherapie. Vaktherapie is een behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren;

    • s.

      wet: Jeugdwet;

    • t.

      Zzp’er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister en/of bij de KvK als zijnde jeugdhulpverlener of vaktherapeut en voldoet aan de geldende kwaliteitseisen voor in ieder geval de vakbekwaamheid en die gebruik maken van bewezen effectieve jeugdinterventies. Voor jeugdprofessionals geldt SKJ-registratie en voor vaktherapeuten inschrijving in het Register Vaktherapie én aangesloten bij een beroepsvereniging (FVB of NVRG); Voor de vaststelling of sprake is van een Zzp’er gelden in ieder geval de volgende criteria:

      • 1°.

        niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; en

      • 2°.

        door de Belastingdienst aangemerkt als Zzp’er voor de Inkomstenbelasting (voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden);

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

Deze verordening is van toepassing voor in Nederland verblijvende jeugdigen en hun ouders waar de gemeente Losser verantwoordelijk voor is op grond van het woonplaatsbeginsel.

Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk beschikbaar:

  • a.

    Informatie en opvoedingsadvies;

  • b.

    Preventieve opvoedings- en opgroeiondersteuning individueel;

  • c.

    Preventieve opvoedings- en opgroeiondersteuning groepsgewijs;

  • d.

    Ondersteuning vanuit het toegangsteam werk, inkomen, jeugd en zorg (wijz);

    • -

      kortdurende ondersteuning;

    • -

      casemanagement;

    • -

      thuisbegeleiding;

    • -

      maatschappelijk werk.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

De volgende individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar en worden op aanvraag verleend:

  • a.

    Ambulante jeugdhulp in de vorm van:

    • 1.

      Begeleiding Individueel;

    • 2.

      Vaktherapie;

    • 3.

      Behandeling Individueel;

    • 4.

      Forensische jeugdhulp - behandeling;

    • 5.

      Medicatiecontrole exclusief medische comorbiditeit;

    • 6.

      Medicatiecontrole inclusief medische comorbiditeit;

    • 7.

      Begeleiding Groep Basis;

    • 8.

      Begeleiding Groep Intensief;

    • 9.

      Behandeling Groep Basis;

    • 10.

      Behandeling Groep Intensief;

    • 11.

      Kinderdagcentrum (KDC)/ orthopedagogisch dagcentrum (ODC) groep basis;

    • 12.

      Kinderdagcentrum (KDC)/ orthopedagogische dagcentrum (ODC) groep intensief;

    • 13.

      Ernstige Dyslexiezorg (ED);

    • 14.

      Screening.

  • b.

    Ambulante alternatieven voor verblijf in de vorm van:

    • 1.

      Zeer Intensieve Traumabehandeling (ZIT);

    • 2.

      Flexible Assertive Community Treatment (FACT);

    • 3.

      Multisysteem Therapie (MST);

    • 4.

      Crisis Systeem Interventie (CSI).

  • c.

    Wonen in de vorm van:

    • 1.

      Pleegzorg;

    • 2.

      Gezinshuis;

    • 3.

      Woongroep;

    • 4.

      Hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening.

  • d.

    Verblijf in de vorm van:

    • 1.

      Kamertraining;

    • 2.

      Ouder-kind groep;

    • 3.

      Behandelgroep;

    • 4.

      Driemilieuvoorziening;

    • 5.

      Jeugd GGZ verblijf;

    • 6.

      JeugdzorgPlus;

    • 7.

      Deeltijd verblijf / logeren;

    • 8.

      Extra Verblijfsbegeleiding.

  • e.

    Crisiszorg in de vorm van:

    • 1.

      Crisisdienst GGZ-Jeugd;

    • 2.

      Ambulante crisiszorg:

      • i.

        Families First (FF);

      • ii.

        Ambulante spoedhulp (ASH).

    • 3.

      Crisisverblijf:

      • i.

        Crisisverblijf Licht verstandelijke beperkt (LvB);

      • ii.

        Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp (J&O);

      • iii.

        Crisisverblijf Jeugd GGZ;

      • iv.

        Jeugdhulp crisis pleegzorg.

  • f.

    Advies en Expertise;

  • g.

    Jeugdhulpvervoer.

Hoofdstuk 3. Toegang tot jeugdhulp

§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon

Artikel 3.1 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van jeugdigen en ouders uitgangspunt is.

  • 2. Het college stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen als bedoeld in paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet.

  • 3. 3 Het college draagt er zorg voor dat de jeugdigen, ouders en pleegouders zelfstandig, zonder tussenkomst van derden, contact kunnen hebben met een vertrouwenspersoon.

§ 2. Wettelijke verwijzers

Artikel 3.2 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, die geboden wordt door een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder.

  • 2. Het college maakt afspraken met de jeugdhulpaanbieder als bedoeld in het eerste lid over de inzet van aangewezen jeugdhulp.

  • 3. Het college vergoedt alleen de jeugdhulp van een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder.

§ 3. Via de gemeente: Hulpvraag en aanvraag

Artikel 3.3 Hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan schriftelijk, digitaal of mondeling worden gemeld bij het college. Het college bevestigt de ontvangst van de hulpvraag.

  • 2. Na ontvangst van de hulpvraag:

    • a.

      voert het college een onderzoek uit, en

    • b.

      wijst het college jeugdigen en ouders op de mogelijkheid:

      • 1°.

        gebruik te maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon,

      • 2°.

        een familiegroepsplan in te dienen.

  • 3. Desgevraagd zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

Artikel 3.4 Criteria deskundigheid

  • 1. De toeleiding naar en advisering over de aanspraak op een individuele voorziening wordt gedaan onder de verantwoordelijkheid van een SKJ geregistreerde persoon.

  • 2. Uit hoofde van de deskundigheid van de SKJ-er wordt bepaald of er een noodzaak is een (andere) deskundige of deskundigen in te schakelen om de aanspraak op een individuele voorziening te beoordelen. Dit met inachtneming van de verantwoordelijkheidstoedeling gesteld in artikel 4.1.1, tweede lid, van de wet in samenhang bezien met de benodigde deskundigheid genoemd in artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet.

  • 3. De ingeschakelde deskundigen worden vermeld in het ondersteuningsplan.

Artikel 3.5 Het onderzoek algemeen

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd tussen vakbekwame personen en de jeugdige en/of zijn ouder(s) en/of personen uit zijn sociaal netwerk.

  • 2. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de jeugdige en/of zijn ouder(s), als dat nodig is, om toestemming voor het verwerken of het uitwisselen van zijn persoonsgegevens met in achtneming van de privacyregels.

  • 3. Is een familiegroepsplan in gediend, dan betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 4. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekken desgevraagd de noodzakelijke inlichtingen dan wel gegevens en verlenen desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. In principe geldt als uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en als dat aangewezen is, wordt gesproken.

  • 5. Na afronding van het onderzoek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een ondersteuningsplan met de uitkomsten van het onderzoek.

  • 6. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders kunnen aan het ondersteuningsplan worden toegevoegd.

Artikel 3.6 Aanvraag om jeugdhulp

  • 1. Een aanvraag voor een individuele voorziening kan schriftelijk, digitaal of mondeling worden gedaan.

  • 2. Het college is bevoegd de beslistermijn van de aanvraag te verlengen of op te schorten als de beoordeling van de hulpvraag daartoe aanleiding geeft.

  • 3. In spoedeisende situaties als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid onder b, van de wet:

    • a.

      verstrekt het college zo spoedig als nodig een passende tijdelijke maatregel; of

    • b.

      vraagt het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4. Tijdens de procedure kan gebruik worden gemaakt van de Jeugd Bescherming Tafel.

Artikel 3.7 Identificatie

Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 3.5 stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouder(s) vast aan de hand van bijvoorbeeld een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

§ 4. Advisering

Artikel 3.8 Advisering

  • 1. Het college vraagt om deskundigenadvies voor zover dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. Het college kan screening vragen aan een jeugdhulpaanbieder over welke jeugdhulpaanbieder het beste passend is voor de jeugdige en/of diens ouder(s). De screening wordt uitgevoerd door een gedragswetenschapper of een regiebehandelaar.

  • 3. Het college kan advies en expertise vragen, waaronder diagnostische instrumenten, aan een jeugdhulpaanbieder voor brede vraagverheldering in complexe casuïstiek. Als leidraad wordt de Richtlijn Samen beslissen met ouders en jeugdige over passende hulp van het Nederlands Jeugdinstituut gehanteerd. Advies en expertise wordt uitgevoerd door een deskundige met kennis en specialisatie over Jeugd-GGZ, (licht)-verstandelijke beperking of Specialistische jeugdhulp.

  • 4. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verleent zijn medewerking aan het onderzoek.

  • 5. In principe geldt als uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en als dat aangewezen is, wordt gesproken.

Artikel 3.9 Advisering na wettelijke verwijzing

  • 1. Na de verwijzing naar jeugdhulp als bedoeld in artikel 3.2 kan het college:

    • a.

      op verzoek van de jeugdhulpaanbieder screening aanbieden om te bepalen welke jeugdhulpaanbieder het beste passend is. Deze screening wordt uitgevoerd door een gedragswetenschapper of een regiebehandelaar.

    • b.

      advies en expertise inzetten, waaronder diagnostische instrumenten, door een specialistische jeugdhulpaanbieder voor brede vraagverheldering in complexe casuïstiek. Als leidraad wordt de Richtlijn Samen beslissen met ouders en jeugdige over passende hulp van het Nederlands Jeugdinstituut gehanteerd. Advies en expertise wordt uitgevoerd door een deskundige met kennis en specialisatie over Jeugd-GGZ, (licht)-verstandelijke beperking of Specialistische jeugdhulp.

  • 2. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verleent zijn medewerking aan het onderzoek.

Hoofdstuk 4. Eigen kracht en uitgangspunten

Artikel 4.1 Zorgplicht en aanspraak op jeugdhulp

  • 1. De zorgplicht van ouders omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Daaronder wordt verstaan:

    • a.

      de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede

    • b.

      het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid,

    • c.

      de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen;

    • d.

      het bieden van een beschermende woonomgeving.

  • Het college neemt in beleidsregels op wat onder goed ouderschap wordt verstaan.

  • 2. Jeugdigen of ouders kunnen op aanvraag slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      de eigen kracht niet toereikend is;

    • b.

      het gebruik van een algemene voorziening de vastgestelde problemen of aan de stoornissen verwante problemen niet in voldoende mate kan wegnemen.

Artikel 4.2 Criteria eigen kracht

  • 1. Onverminderd de zorgplicht als bedoeld in het artikel 4.1 eerste lid valt onder eigen kracht:

    • a.

      gebruikelijke hulp;

    • b.

      boven-gebruikelijke hulp;

    • c.

      vervoer van en naar de jeugdhulplocatie;

    • d.

      hulp van personen uit het sociaal netwerk;

    • e.

      hulp van organisaties of instellingen binnen de gemeente Losser;

    • d.

      gebruik maken van een aanvullende zorgverzekering.

  • 2. Het bepaalde in dit artikel is ook van toepassing op niet-gezaghebbende ouders in de zin van de wet.

Artikel 4.3 Afwegingsfactoren gebruikelijke hulp

Afwegingsfactoren die een rol spelen bij gebruikelijke hulp zijn:

  • a.

    de capaciteiten van ouders;

  • b.

    de beschikbaarheid van ouders rekening houdend met acute omstandigheden die zich kunnen voordoen.

Artikel 4.4 Afwegingsfactoren boven-gebruikelijke hulp

Afwegingsfactoren die een rol spelen bij boven-gebruikelijke hulp zijn:

  • a.

    de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige;

  • b.

    de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • c.

    de mogelijkheden, draagkracht en de belastbaarheid van de ouders;

  • d.

    de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • e.

    het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen ingeval zij een pgb wensen te ontvangen.

Artikel 4.5 Afwegingsfactoren vervoer

Onder eigen kracht valt ook het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie(s). Afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen in geval van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid bij de jeugdige zijn:

  • a.

    of de jeugdige in staat is om zelf te reizen;

  • b.

    de aanwezigheid van een auto of de mogelijkheid voor gebruik van het openbaar vervoer;

  • d.

    de afstand in verband met de tijd die nodig is voor het vervoer en de vraag of er een jeugdhulpvoorziening dichterbij is die ook geschikt is;

  • e.

    het tijdstip waarop de ritten uitgevoerd moeten worden;

  • f.

    het aantal dagen dat vervoer nodig is;

  • g.

    draagkracht en draaglast in het gezin.

Artikel 4.6 Afwegingsfactoren overig

In het kader van de eigen kracht wordt van ouders verwacht dat zij:

  • a.

    zich in hoge mate inspannen om hulp van personen uit het sociaal netwerk te krijgen;

  • b.

    zich inspannen om hulp van organisaties of instellingen binnen de gemeente Losser te krijgen. Het college kan voorbeelden aandragen van organisaties of instellingen;

  • c.

    gebruik maken van aanspraken op grond van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.

Artikel 4.7 Uitgangspunten jeugdhulp

  • 1. Geen individuele voorziening wordt verstrekt voor zover sprake is van een voorliggende voorziening.

  • 2. Jeugdhulp is primair gericht op het herstellen dan wel versterken van de eigen kracht. Het college hanteert bij de verlening van jeugdhulp een gezinsgerichte aanpak gericht op het herstel of versterken van de eigen kracht.

  • 3. De individuele voorziening is gericht op het realiseren van een situatie, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.5, waarmee de jeugdige in staat wordt gesteld tot:

    • a.

      gezond en veilig op te groeien;

    • b.

      te groeien naar zelfstandigheid, en

    • c.

      voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

  • rekening houdend met de leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 4. Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:

    • a.

      behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en

    • b.

      de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 5. Er bestaat aanspraak op een individuele voorziening die als de goedkoopst passende individuele voorziening is aan te merken.

  • 6. De indicatie om een individuele voorziening gaat niet eerder in dan de datum waarop het college beslist op de aanvraag.

  • 7. De jeugdige of zijn ouders melden zich binnen drie maanden na de besluitdatum bij een jeugdhulpaanbieder.

Hoofdstuk 5. Individuele voorzieningen

Artikel 5.1 Criteria ambulante jeugdhulp

  • 1. Begeleiding Individueel is bestemd voor de jeugdige met enkelvoudige of meervoudige problematiek en/of zijn gezinssysteem. Bij Begeleiding Individueel staat het bevorderen, het behouden of het compenseren van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezinssysteem voorop. De begeleiding richt zich voornamelijk op het aanleren van vaardigheden en/of het leren omgaan met een beperking. De doelen van Begeleiding Individueel zijn:

    • a.

      dat de jeugdige en het gezinssysteem in staat zijn zo zelfstandig mogelijk binnen sociale relaties en in de maatschappij te functioneren;

    • b.

      het aanleren van psychosociale en sociaal-emotionele vaardigheden van de jeugdige;

    • c.

      het aanleren van leeftijds- en ontwikkelingsadequate Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) van de jeugdige;

    • d.

      ondersteunen bij opvoedvaardigheden van ouders bij lichte tot zware opvoedproblemen;

    • e.

      veiligheid voor de jeugdige en/of het gezinssysteem, bijvoorbeeld in gedrag, zorgbehoefte of in het gezin of netwerk.

  • 2. Vaktherapie. De doelen van Vaktherapie zijn:

    • a.

      dat de jeugdige uiting kan geven aan zijn problemen of over zijn problemen wil praten;

    • b.

      klachtgericht, namelijk om de jeugdige te ondersteunen om lichamelijke, verstandelijke, psychische, psychosomatische, psychosociale of psychiatrische problematiek te verhelpen, te verminderen of te accepteren en om terugval en hernieuwde klachten zoveel mogelijk te voorkomen;

    • c.

      persoonsgericht, namelijk om het welbevinden en de kwaliteit van leven en de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige te bevorderen.

  • 3. Behandeling Individueel is gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem met milde en ernstige enkelvoudige (opvoed) problematiek of ernstige meervoudige problematiek, veiligheid en onderzoek en diagnostiek. De doelen van Behandeling Individueel zijn:

    • a.

      het oplossen of hanteerbaar maken van de problematiek en/of beperking;

    • b.

      het verbeteren, verminderen of voorkomen van verergering van de problematiek;

    • c.

      het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (bij jeugdige of gezinssysteem);

    • d.

      het wegnemen van klachten;

    • e.

      het op gang brengen van een gestagneerde ontwikkeling;

    • f.

      veiligheid voor de jeugdige en/of het gezinssysteem, bijvoorbeeld in gedrag, zorgbehoefte of in het gezin of netwerk.

  • Binnen Behandeling Individueel kan het college de volgende modules inzetten:

    • a.

      Kind In Gezond Systeem (KINGS);

    • b.

      Intensive Home Treatment (IHT);

    • c.

      Zeer Intensieve Gezinsbehandeling (ZIG);

    • d.

      Multi Dimensionale Familie Therapie (MDFT);

    • e.

      Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling (IPG);

    • f.

      Crisis Systeem Interventie (CSI) voor wat betreft behandeling thuis;

    • g.

      Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG).

  • 4. Forensische jeugdhulp - behandeling is voor de jeugdige die:

    • een strafbaar feit heeft gepleegd of;

    • risico loopt om een strafbaar feit te plegen of;

    • grensoverschrijdend gedrag heeft gepleegd en/of;

    • gediagnosticeerd is met een gedragsstoornis, vaak in combinatie met andere stoornissen of een licht verstandelijke beperking. De stoornis die mogelijk ten grondslag ligt aan de zorg is geen in- of exclusiecriterium voor de inzet van jeugdhulp in het strafrechtelijk kader.

  • De doelen van Forensische jeugdhulp - behandeling zijn:

    • a.

      het terugdringen van recidive en de kans verkleinen dat een jeugdige (opnieuw) een strafbaar feit pleegt en (weer) in aanraking met justitie komt;

    • b.

      het voorkomen van delicten en/of grensoverschrijdend gedrag;

    • c.

      dat de jeugdige weer perspectief op een goede toekomst wordt geboden.

  • 5. Medicatiecontrole exclusief medische comorbiditeit is voor de jeugdige die tijdens of na de behandeling op basis van de wet afzonderlijke medicatiecontrole krijgt. De doelen zijn medicatiecontrole bij gedragsproblemen of psychische problemen.

  • 6. Medicatiecontrole inclusief comorbiditeit is gericht op de jeugdige die tijdens of na de behandeling op basis van de wet afzonderlijke medicatiecontrole krijgt. De jeugdige is in behandeling bij een ziekenhuis wegens een medische diagnose en daarnaast is sprake van ADHD en/of gedragsproblemen waar medicatiecontrole voor nodig is.

  • 7. Begeleiding Groep Basis is gericht op de jeugdige en wordt op locatie en in groepsverband geboden. De doelen van Begeleiding Groep Basis zijn:

    • a.

      het stimuleren van zelfredzaamheid op alle levensgebieden en het aanvullen van tekorten daarin;

    • b.

      het aanleren en zich eigen maken van praktische en sociale vaardigheden;

    • c.

      het behoud van aangeleerde vaardigheden;

    • d.

      de deelname aan het maatschappelijke leven.

  • 8. Begeleiding Groep Intensief richt zich op de jeugdige met ernstige enkelvoudige of ernstige meervoudige problematiek en er kunnen veiligheidsrisico’s zijn vanwege onvoorspelbaarheid in gedrag en zorgbehoefte. De hulp wordt op locatie en in groepsverband geboden. De doelen van Begeleiding Groep Intensief zijn:

    • a.

      het stimuleren van zelfredzaamheid op alle levensgebieden en het aanvullen van tekorten daarin;

    • b.

      het aanleren en zich eigen maken van praktische en sociale vaardigheden;

    • c.

      het behoud van aangeleerde vaardigheden;

    • d.

      de deelname aan het maatschappelijke leven.

  • 9. Behandeling Groep Basis biedt de jeugdige behandeling van milde enkelvoudige of meervoudige problematiek die in groepsverband en op locatie wordt geboden. De doelen van Behandeling Groep Basis zijn:

    • a.

      het verminderen van (gedrags-) problemen in de omgang met andere mensen en/of het vinden van een effectieve manier van omgang met het probleem/ de beperking;

    • b.

      herstel, ontwikkeling, stabiliseren en/of hanteerbaar maken van het probleem of de beperking;

    • c.

      het verbeteren van de opvoedsituatie waarin de jeugdige opgroeit door het versterken van opvoedvaardigheden van het gezinssysteem;

    • d.

      het stimuleren van de normale en gezonde ontwikkeling van de jeugdige;

    • e.

      het verhelpen of verminderen van probleemgedrag en het vergroten van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezinssysteem.

  • 10. Behandeling groep intensief biedt de jeugdige behandeling van ernstige enkelvoudige of meervoudige problematiek die in groepsverband en op locatie wordt geboden. Situaties zijn crisisgevoelig (lastig planbaar) en er is een hoge mate van regie. De doelen van Behandeling Groep Intensief zijn:

    • a.

      het verminderen van (gedrags-) problemen in omgang met andere mensen en/of het vinden van een effectieve manier van omgang met het probleem/de beperking;

    • b.

      herstel, ontwikkeling, stabiliseren en/of hanteerbaar maken van het probleem of de beperking;

    • c.

      het stabiliseren van een gezonde en/of veilige (tijdelijke) opvoedsituatie;

    • d.

      het verbeteren van de opvoedsituatie waarin de jeugdige opgroeit door het versterken van opvoedvaardigheden van het gezinssysteem;

    • e.

      het stimuleren van de normale en gezonde ontwikkeling van de jeugdige;

    • f.

      het verhelpen van of verminderen van probleemgedrag en het vergroten van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezinssysteem.

  • 11. Kinderdagcentrum (KDC)/ Orthopedagogisch dagcentrum (ODC) Basis biedt de jeugdige van 0 tot 18 jaar met een (ernstige) verstandelijke of meervoudige beperking. Doelen van het Kinderdagcentrum / Orthopedagogisch dagcentrum Basis zijn:

    • a.

      de jeugdige, indien mogelijk, door te laten stromen naar (speciaal) onderwijs;

    • b.

      een zo'n optimaal mogelijk ontwikkelperspectief te bieden.

  • 12. Kinderdagcentrum (KDC) / Orthopedagogische dagcentrum (ODC) Intensief biedt de jeugdige van 0 tot 18 jaar met een (ernstige) verstandelijke of meervoudige beperking met zware ondersteuningsbehoeften. Het doel van het Kinderdagcentrum (KDC)/ Orthopedagogische Dagcentrum (ODC) Intensief is de jeugdige een zo'n optimaal mogelijk ontwikkelperspectief te bieden.

  • 13. Ernstige dyslexiezorg (ED) is gericht op de jeugdige van 7 tot 13 jaar (die de basisschool bezoekt). De primaire doelen van het diagnostisch onderzoek zijn:

    • a.

      inzicht te geven in de aard van de klachten van de jeugdige en in de factoren die een rol spelen in het ontstaan of in stand houden hiervan;

    • b.

      antwoord te geven op de hulpvraag en te komen tot op het individu toegesneden handelingsadviezen.

  • Het doel van de dyslexiebehandeling is:

    • a.

      het bereiken van een voldoende niveau van technisch lezen en spellen, uitgedrukt in gangbare eisen en criteria passend bij de leeftijd, schoolniveau en/of beroepsperspectief van de jeugdige en een voor de jeugdige acceptabel niveau van zelfredzaamheid.

Artikel 5.2 Criteria Ambulante alternatieven voor verblijf

  • 1. Ambulante alternatieven voor verblijf zijn interventies die worden ingezet om te voorkomen dat een jeugdige uit huis geplaatst wordt, binnen een woonvoorziening kan blijven wonen en om te bevorderen dat de jeugdige uitstroomt uit verblijf.

  • 2. Ambulant alternatief Zeer Intensieve Traumabehandeling (ZIT) is gericht op de jeugdige en betreft een kortdurende klinische opname waarin intensief en doelgericht gewerkt wordt aan vermindering van trauma gerelateerde klachten. De behandeling omvat:

    • a.

      individuele behandeling (EMDR-therapie, Imaginaire Exposure, EMDR-activatie, een traumasensitief pedagogisch klimaat), en

    • b.

      lichamelijke activiteiten.

  • 3. Ambulant alternatief Flexibel Assertive Community Treatment (FACT Jeugd/ GezinsFACT) is gericht op de jeugdige die vaak al verschillende vormen van hulpverlening heeft gehad. Tegelijkertijd is er sprake of een vermoeden van psychiatrische problematiek en ook zorgwekkend en/of zorgmijdend gedrag. FACT Jeugd/ GezinsFACT biedt multidisciplinaire behandeling, begeleiding en ondersteuning op maat, voornamelijk in de eigen omgeving van de jeugdige.

  • 4. Ambulant alternatief Multisysteem Therapie (MST) is behandeling gericht op de jeugdige tussen de 10 en 18 jaar met (grensoverschrijdende) gedragsproblemen en vindt plaats in de thuissituatie. MST is bedoeld voor het gezinssysteem met één of meerdere jeugdigen die ernstige gedragsproblemen hebben.

  • 5. Ambulant alternatief Crisis Systeem Interventie (CSI) is bedoeld voor een gezinssysteem in crisis waar een uithuisplaatsing dreigt en is gericht op:

    • a.

      het gezinssysteem met tenminste één jeugdige tot 18 jaar met meervoudige en ernstige problemen en een lange hulpverleningsgeschiedenis, en

    • b.

      minimaal één van de gezinsleden een licht verstandelijke beperking heeft.

  • Het doel is dat de jeugdige thuis kan blijven wonen en een uithuisplaatsing wordt voorkomen.

Artikel 5.3 Criteria wonen

  • 1. Wonen kenmerkt zich doordat het perspectief biedend is op een thuis, waardoor het langdurig ingezet kan worden.

  • 2. Pleegzorg is een gezinsvervangende of gezinsondersteunende voorziening waarbij de jeugdige door één of meerdere pleegouders tijdelijk of structureel opgevoed en verzorgd wordt. Pleegzorg bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Hulpverleningspleegzorg. Dit is een vorm van tijdelijke pleegzorg, met de verwachting dat de jeugdige weer terug naar huis kan;

    • b.

      Opvoedingspleegzorg. Dit is een vorm van pleegzorg voor langere tijd, als de jeugdige niet terug naar huis kan. De doelen van Opvoedingspleegzorg zijn: continuïteit, opvoedzekerheid en optimale kansen voor de jeugdige creëren;

    • c.

      Deeltijdpleegzorg. Dit is is een variant van pleegzorg waarin een jeugdige een aantal dagen per week wordt opgevangen door pleegouders. Deeltijdpleegzorg wordt ingezet om:

      • i.

        het gezinssysteem te ontlasten,

      • ii.

        om een uithuisplaatsing of doorstroom naar een zwaardere vorm van hulp te voorkomen.

  • 3. Gezinshuis is een kleinschalige woonvorm van jeugdhulp waar professionele gezinshuisouders de vaste basis vormen voor de jeugdige. Een gezinshuis is gericht op de jeugdige die ondanks eigen beperkingen en/of doorgemaakte gebeurtenissen in staat wordt geacht om in een gezinsstructuur te kunnen functioneren met de gezinshuisouders in de nabijheid. Doelen van het Gezinshuis zijn:

    • a.

      de jeugdige een veilige plek te bieden waar aandacht, ondersteuning en begeleiding/zorg continu geboden worden en positieve omgangsvormen worden gestimuleerd;

    • b.

      werken aan het onderhouden of verbeteren van het contact met het gezinssysteem en/of sociaal netwerk.

  • 4. Woongroep is gericht op de jeugdige veelal in de leeftijd tussen de 12 en 18 jaar met:

    • a.

      een licht tot zwaar opgroeiprobleem die vanwege eigen problematiek niet in een pleeggezin of gezinshuis kan wonen, waarbij

    • b.

      voor de jeugdige de nadruk ligt op opgroeien en ontwikkelen en niet op behandeling.

  • Het doel van de Woongroep is duurzaam wonen totdat zelfstandig (begeleid) wonen of terugkeer naar een gezinssysteem mogelijk is.

  • 5. Hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening is gericht op de jeugdige van wie de problemen complex zijn, zoals ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen of suïcidaliteit of er is sprake van een (licht) verstandelijke beperking. De zorg in een pleeggezin, gezinshuis of woongroep is voor de jeugdige niet voldoende of er is sprake van meerdere mislukte hulppogingen. Een hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening is een 24-uurs-voorziening binnen een open residentiële jeugdzorginstelling, op een instellingsterrein of in een woonwijk. Daarbij wordt een intensieve, individuele behandeling en/of begeleiding op maat - en zolang als nodig -gegeven. Het doel van de Hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening is perspectief op wonen, zorg en onderwijs/arbeid tijdens verblijf en/of daarna.

Artikel 5.4 Criteria verblijf

  • 1. Het college kan een individuele voorziening verblijf verlenen.

  • 2. Kamertraining is gericht op de jeugdige met psychosociale- en/of gedragsproblemen, veelal in de leeftijd vanaf 16 jaar, die:

    • niet langer bij het gezinssysteem of binnen een gezinshuis,

    • andere vormen van de individuele voorziening Wonen of Verblijf kan verblijven,

    • maar nog niet over de benodigde vaardigheden beschikt om zelfstandig te wonen.

  • Het doel van Kamertraining is het bieden van hulp en begeleiding bij het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig te kunnen wonen.

  • 3. Ouder-kind Groep is gericht op ouder(s) met jeugdige(n) tot circa 4 jaar en/of met een ongeboren kind voor wie 24-uurszorg noodzakelijk is om de veiligheid van de jeugdige te kunnen waarborgen. De ouder-kind groep is tijdelijk. De doelen van de Ouder-kind Groep zijn:

    • a.

      gericht op zelfstandig wonen van ouder(s) en de jeugdige(n) buiten de instelling;

    • b.

      werken aan het leren omgaan met de eigen problematiek of beperking van ouder(s) ten behoeve van de eigen opvoedvaardigheden.

  • 4. Behandelgroep is gericht op de jeugdige die behoefte heeft aan een gestructureerde en ondersteunende omgeving om aan de ontwikkelingsbehoeften en gedragsverandering te werken. De doelen van Behandelgroep zijn:

    • a.

      het bieden van herstel;

    • b.

      het voorkomen van verdere escalatie van problemen;

    • c.

      het creëren van een perspectief voor de toekomst, altijd in combinatie met ondersteuning in de thuissituatie om uiteindelijk terugkeer naar het gezinssysteem of het netwerk mogelijk te maken.

  • 5. Driemilieuvoorziening is gericht op de jeugdige met:

    • LvB-problematiek, en

    • met (zeer) ernstige meervoudige gedrags- en vaak gecombineerd met psychische/psychiatrische problematiek,

    • die niet thuis kan verblijven, en

    • 24-uurs actief toezicht nodig heeft.

  • Bij de Driemilieuvoorziening wordt behandeling binnen verblijf, onderwijs en vrijetijdsbesteding gecombineerd aangeboden. De doelen van de Driemilieuvoorziening zijn:

    • a.

      het reguleren van gedrag, ondersteuning en behandeling;

    • b.

      gericht op de terugkeer van de jeugdige naar het gezinssysteem of naar het netwerk.

  • 6. Jeugd GGZ verblijf is gericht op de jeugdige met (zeer ernstige) psychiatrische problematiek, waarbij:

    • een intensieve behandeling (in een open of gesloten setting), en

    • een gedeeltelijke overname van zorg en permanent (opvoedkundig) toezicht door Verpleegkundig, opvoedkundig, verzorgend personeel, noodzakelijk is.

  • De doelen van Jeugd GGZ verblijf zijn:

    • a.

      gevaar voor de jeugdige of de omgeving te voorkomen;

    • b.

      de jeugdige te behandelen of stabiliseren.

  • 7. JeugdzorgPlus is gericht op de jeugdige tot 18 jaar, met gedragsproblemen die zo ernstig zijn dat de jeugdige een gevaar is voor zichzelf, of voor anderen. JeugdzorgPlus is er voor de jeugdige met een ernstige ontwikkelingsbedreiging waarin een behandeling onontkoombaar is en beperkende maatregelen kunnen worden ingezet op basis van een machtiging van de rechter. De doelen van JeugdzorgPlus zijn:

    • a.

      het voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken;

    • b.

      de jeugdige voor te bereiden op een tijd waarin er geen noodzaak meer is voor beperkende maatregelen;

    • c.

      de jeugdige te leren functioneren in de maatschappij.

  • 8. Deeltijd verblijf/logeren is gericht op de jeugdige:

    • a.

      waarvan de (pleeg) ouders of verzorgers ontlast dienen te worden, zodat de jeugdige thuis of in de gezinsvervangende situatie kan blijven wonen en/of jeugdige waarbij ontlasting niet geboden kan worden door middel van inzet vanuit het netwerk of reguliere dagopvang;

    • b.

      die als gevolg van zijn beperking en/of stoornis in meer of mindere mate directe nabijheid van een begeleider nodig heeft en/of;

    • c.

      waarvan de ontwikkeling gestimuleerd kan worden door deeltijd elders te verblijven en gericht op activiteiten om de ontwikkeling te stimuleren.

  • Doelen van Deeltijd verblijf/logeren zijn ouders of verzorgers vanwege overbelasting tijdelijk te ontlasten en/of de ontwikkeling van de jeugdige te stimuleren.

  • 9. Extra Verblijfsbegeleiding is gericht op de jeugdige met zeer ernstig externaliserende gedragsproblemen of internaliserende gedragsproblemen en een gevaar is voor zichzelf en voor de groep. Het gaat hierbij om onvoorspelbaar gedrag en waar geen planbare begeleiding op gezet kan worden. Het doel van Extra Verblijfbegeleiding is de veiligheid van de jeugdige en/of groep te waarborgen.

Artikel 5.5 Criteria crisiszorg

  • 1. Crisiszorg bestaat uit crisistriage en crisisinterventies.

  • 2. Crisisdienst GGZ-jeugd is gericht op de jeugdige waarbij sprake kan zijn van direct gevaar voor de jeugdige en/of de omgeving. Crisisdienst GGZ-jeugd bestaat uit een psychiatrische beoordeling en/of eerste interventie bij acute en psychiatrische klachten bij de jeugdige. De doelen van Crisisdienst GGZ-jeugd zijn:

    • a.

      het bieden van een eerste kortdurende actieve interventie om acute problemen op te lossen;

    • b.

      het richten op het stabiliseren en veilig maken van de situatie voor de jeugdige en/of de omgeving.

  • 3. Ambulante crisiszorg Families First (FF) is gericht op de jeugdige en de ouder(s) die intensieve crisishulp nodig hebben. De veiligheid van de jeugdige staat voorop. De hulp:

    • sluit aan bij de behoeften van het gezin,

    • is gericht op het vergroten van de competentie van gezinsleden door middel van het versterken van datgene wat goed gaat en het aanleren van nieuwe vaardigheden.

  • De doelen van FF zijn:

    • a.

      de uithuisplaatsing van één of meerdere jeugdigen te voorkomen;

    • b.

      het gezinssysteem bij elkaar te houden;

    • c.

      de aanwezige crisis op te lossen;

    • d.

      de veiligheid in het gezinssysteem te vergroten;

    • e.

      de gedragsproblemen van de jeugdige te verminderen;

    • f.

      de competenties van de gezinsleden te vergroten;

    • g.

      de ervaren opvoedingsbelasting bij de ouder(s) te verminderen;

    • h.

      de opvoedingsvaardigheden van de ouder(s) te verbeteren;

    • i.

      de gezinsleden meer gebruik van hun sociale netwerk te laten maken;

    • j.

      de veiligheid en basisroutines van de jeugdige en ouder(s) voldoende te herstellen en te werken aan urgente korte termijn doelen, en

    • k.

      indien van toepassing een veiligheidsplan op te stellen en te volgen.

  • 4. Ambulante crisiszorg Ambulante Spoedhulp (ASH) is gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem die binnen 24 uur en dag en nacht kan starten. ASH is een kortdurende, intensieve, activerende hulpverleningsvorm. De doelen van ASH zijn:

    • a.

      de veiligheid en basisroutines (eten, slapen, naar school/werk gaan) van de jeugdige en ouder(s) te herstellen;

    • b.

      te werken aan urgente korte termijndoelen;

    • c.

      indien van toepassing een veiligheidsplan op te stellen en te volgen.

  • 5. Crisisverblijf Licht verstandelijk beperkt (LvB) is gericht op de jeugdige met een (licht)verstandelijke beperking, eventueel in samenhang met psychosociale- en/of psychiatrische- en/of systeemproblematiek, waarbij een dusdanige (onveilige) crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Er is sprake van een zodanige balansverstoring dat het handhaven van de natuurlijke gezinssituatie (en soms ook school, vrije tijd) (tijdelijk) niet mogelijk is en gelet op de ontwikkelings- en of gedragsproblemen een gestructureerde opvoedingsomgeving noodzakelijk is. De doelen van Crisisverblijf LvB zijn:

    • a.

      zorgen voor stabilisatie en rust;

    • b.

      zo snel mogelijk terug te keren naar de omgeving van de jeugdige, wanneer de veiligheid voldoende gewaarborgd is.

  • 6. Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp is gericht is op de jeugdige met gedrags- en/of gezinsproblematiek eventueel in samenhang met psychosociale en/of licht verstandelijke problematiek en op het gezinssysteem en de omgeving. Hierdoor is een dusdanig onveilige, crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Doelen van Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp zijn:

    • a.

      te zorgen voor stabilisatie en rust;

    • b.

      het gewone leven, inclusief school (of dagbesteding) en vrijetijdsbesteding zoveel mogelijk door te laten gaan;

    • c.

      zo snel mogelijk terug te keren naar de omgeving van de jeugdige, wanneer de veiligheid voldoende gewaarborgd is.

  • 7. Crisisverblijf Jeugd GGZ is noodzakelijk crisisverblijf voor een jeugdige met acute psychische of psychiatrische problematiek eventueel in samenhang met licht verstandelijke- of gezinsproblematiek waardoor thuisblijven geen optie is. Doelen van Crisisverblijf Jeugd GGZ zijn:

    • a.

      te zorgen voor stabilisatie en een zekere mate van rust, zowel voor de jeugdige als de andere leden in het gezinssysteem;

    • b.

      het realiseren van een snelle terugkeer naar huis.

  • 8. Crisispleegzorg is gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem. Wanneer in verband met een ernstige bedreiging van de veiligheid van de jeugdige en/of ouders besloten is (in vrijwillig of justitieel kader) tot directe plaatsing in een crisispleeggezin, wordt de zorg voor de jeugdige vooral gericht op stabilisatie, veiligheid en rust. De doelen van Crisispleegzorg zijn:

    • a.

      stabilisatie van de crisissituatie;

    • b.

      het realiseren van een veilige gezinssituatie;

    • c.

      het ontwikkelen van een perspectief voor de jeugdige en de ouder(s);

    • d.

      er komt duidelijkheid voor de jeugdige en het gezinssysteem vastgelegd in een plan.

Artikel 5.6 Advies en Expertise

Advies en Expertise betreft het inzetten van specifieke expertise van een gespecialiseerde jeugdhulpaanbieder en is nader uitgewerkt in artikel 3.8 en 3.9.

Artikel 5.7 Criteria jeugdhulpvervoer

  • 1. Jeugdhulpvervoer is structureel route gebonden vervoer van de jeugdige van en naar jeugdhulplocaties. Dit is in beginsel gecombineerd vervoer.

  • 2. Is de eigen kracht niet toereikend, dan kan het college een tegemoetkoming in de kosten verstrekken voor het vervoer tussen de woning van de jeugdige of de locatie waar de jeugdige onderwijs geniet en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. Het is toegestaan de tegemoetkoming te besteden aan personen uit het sociaal netwerk of andere personen die niet als professional worden aangemerkt.

  • 3. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op het belastingvrije bedrag per kilometer of de kosten van het openbaar vervoer en wordt op declaratie uitbetaald.

Artikel 5.8 Heroverweging besluit individuele voorziening

Naar analogie van artikel 8.1.3 van de wet onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing gebaseerd op dit hoofdstuk te heroverwegen.

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 6.1 Afstemming algemeen

  • 1. Om te zorgen dat de toegang tot en een individuele voorziening kan worden afgestemd op andere voorzieningen draagt het college zorg voor afspraken met onder meer:

    • a.

      instellingen die voorschoolse voorzieningen bieden;

    • b.

      onderwijsinstellingen voor primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs;

    • c.

      partijen in het kader van gezondheidszorg;

    • d.

      gecertificeerde instellingen;

    • e.

      de betreffende gemeentelijke afdelingen over de afstemming met de Wmo 2015, de Participatiewet (werk en inkomen).

  • 2. Het college zorgt ervoor dat alle locaties, primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij de gemeente.

  • 3. Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in het tweede lid bedoelde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 4. Het college draagt zorg voor de continuïteit van gemeentelijke ondersteuning wanneer de jeugdhulp eindigt op grond van de leeftijd (18 jaar).

  • 5. Het college stemt de jeugdhulp, als daar aanleiding voor is, integraal af op andere voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.2 Gecertificeerde instellingen

  • 1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 eerste lid van de wet;

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • d.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling van oordeel is dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 2. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 derde lid van de wet.

Artikel 6.3 Domein Justitie

  • 1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 tweede lid onderdeel b van de wet.

  • 2. Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 5.2, tweede lid en het protocol bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, van de wet.

Artikel 6.4 Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 7. Persoonsgebonden budget

Artikel 7.1 Algemeen

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Jeugdige en/of zijn ouder(s) die in aanmerking wenst te komen voor een persoonsgebonden budget stellen een pgb-plan op. Het college stelt een format voor dit pgb-plan beschikbaar.

  • 3. Het college weigert het pgb als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de budgethouder ingeschakelde pgb-vertegenwoordiger:

    • a.

      bij een eerdere verstrekking deze persoon als pgb-vertegenwoordiger optrad en niet heeft ingestaan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen;

    • b.

      anderszins naar oordeel van het college geen of onvoldoende sprake is van gewaarborgde hulp wat betreft het nakomen aan het pgb verbonden verplichtingen.

  • 4. De budgethouder maakt gebruik van de toepasselijke modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank.

  • 5. Het college weigert een pgb voor de kosten van een individuele voorziening als deze is gerealiseerd:

    • a.

      vóór het indienen van de aanvraag;

    • b.

      ná het indienen van een aanvraag maar voordat het college daarop heeft beslist, tenzij het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk toestemming heeft verleend.

Artikel 7.2 Kwaliteit

  • 1. De vakbekwaamheidseisen die gelden voor de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders zijn ook van toepassing als het pgb aan een professional wordt besteed. Daaronder valt een afgeronde zorggerelateerde opleiding of een gelijkwaardig EVC-certificaat verkregen volgens de procedure van het Nationaal Kenniscentrum EVC op minimaal Mbo4 niveau.

  • 2. Professionals, personen uit het sociaal netwerk en anderen die niet als professional worden aangemerkt beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) als bedoeld in artikel 4.16 van de wet, tenzij een ouder in de zin van de wet. De VOG is niet ouder dan drie maanden voor het tijdstip waarop de ondersteuning wordt geboden en niet ouder dan drie jaar. Een VOG wordt elke drie jaar opnieuw aangevraagd.

Artikel 7.3 Besteding en declaratie persoonsgebonden budget

  • 1. Het pgb mag niet worden besteed aan de ouder(s) dan wel personen uit het sociaal netwerk indien en voor zover:

    • a.

      het activiteiten betreft die naar oordeel van het college vallen binnen de eigen kracht van de ouder(s) en jeugdigen;

    • b.

      blijkt dat zij overbelast zijn of dreigen te geraken.

  • 2. Het pgb mag slechts worden besteed aan personen uit het sociaal netwerk, waaronder de ouder(s), als dit naar oordeel van het college leidt tot aantoonbare betere en effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger is ten opzichte van jeugdhulp in natura.

  • 3. Jeugdhulp in de vorm van intensieve ondersteuning of behandeling, wordt besteed aan een daartoe gekwalificeerde beroepskracht. Ouder(s) en personen uit het sociaal netwerk worden niet als gekwalificeerde beroepskracht aangemerkt.

  • 4. Het pgb mag niet worden besteed aan de kosten voor:

    • -

      bemiddeling (tussenpersonen of belangbehartigers),

    • -

      het voeren van een pgb-administratie,

    • -

      hulp bij het aanvragen en beheren van het pgb,

    • -

      contributie voor lidmaatschappen (bijvoorbeeld van Per Saldo),

    • -

      het volgen van cursussen over het pgb,

    • -

      informatiemateriaal,

    • -

      bijkomende zorgkosten,

    • -

      het vervoer (reiskosten) van de derde aan wie het pgb wordt besteed.

  • 5. De budgethouder kan het pgb voor ten hoogste zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van jeugdhulp tijdens verblijf buiten Nederland.

  • 6. Het college maakt geen gebruik van een verantwoordingsvrij bedrag.

  • 7. Het college verleent geen éénmalige uitkering nadat het persoonsgebonden budget is beëindigd.

  • 8. Het college maakt geen gebruik van een feestdagenuitkering.

  • 9. Declaraties op basis van een vast bedrag per maand zijn niet toegestaan.

  • 10. Het persoonsgebonden budget wordt binnen drie maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.4 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. Voor de goedkoopst passende individuele voorziening hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde jeugdhulp heeft ingekocht (hierna: het tarief) dan wel van andere bedragen.

  • 2. Voor individuele jeugdhulp geldt:

    • a.

      85% van het tarief voor jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een professionele organisatie of als Zzp’er werkzaam zijn;

    • b.

      het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT te vermeerderen met vakantietoeslag voor personen uit het sociaal netwerk of die niet als personen onder a. kunnen worden aangemerkt.

  • 3. Voor groepsgerichte jeugdhulp geldt:

    • a.

      85% van het tarief per dagdeel voor jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een professionele organisatie of als Zzp’er werkzaam zijn;

    • b.

      het bedrag per dagdeel zoals genoemd in artikel 5.22, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg voor personen uit het sociaal netwerk of die niet als personen onder a. kunnen worden aangemerkt.

  • 4. Voor wonen en verblijf geldt 100 % van het tarief waarvoor het college de geïndiceerde jeugdhulp heeft ingekocht.

  • 5. Voor vervoer van huis en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, geldt 85% van het tarief voor jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een professionele organisatie of als Zzp’er werkzaam zijn.

  • 6. Het college stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) jeugdhulpaanbieders vast in het Financieel besluit.

Hoofdstuk 8. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 8.1 Bevoegdheid

  • 1. Ter voorkoming van het onterecht ontvangen van individuele voorzieningen of pgb’s, en ter bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet is het college bevoegd controles uit te voeren die betrekking hebben op de naleving van:

    • a.

      de regels uit de wet, tenzij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd bevoegd is;

    • b.

      de regels uit deze verordening;

    • c.

      de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders, waaronder de kwaliteit van de geboden jeugdhulp.

  • 2. Onverminderd paragraaf 6b van de Regeling Jeugdwet kunnen de controles als bedoeld in het eerste lid betrekking hebben op de rechtmatigheid als ook op de kwaliteit en effectiviteit van de geboden jeugdhulp door derden in geval van een persoonsgebonden budget.

  • 3. Het college wijst een toezichthoudende ambtenaar aan voor de controle op de rechtmatige verstrekking van jeugdhulp (natura en pgb).

  • 4. Het college kan:

    • a.

      de besteding van pgb’s, al dan niet steekproefsgewijs, controleren en beoordelen. Tevens beoordeelt het college of de budgethouder nog voldoet aan de criteria om voor een pgb in aanmerking te komen.

    • b.

      bij de controle als bedoeld in onderdeel a ook de derde betrekken aan wie het pgb wordt besteed. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan;

    • c.

      de jeugdhulp geboden door jeugdhulpaanbieders, al dan niet steekproefsgewijs, controleren en beoordelen of de aanbieder of de hulp nog voldoen aan de contractuele eisen die daaraan gesteld zijn.

  • 5. Voor de controle als bedoeld in het eerste lid heeft het college geen specifieke aanleiding nodig. Het college kan bij de controles een thematische aanpak hanteren.

  • 6. De controles kunnen worden uitgevoerd door het college en/of de toezichthoudende ambtenaar.

  • 7. In dit hoofdstuk van de verordening worden onder de budgethouder en/of de derde ook de ouder(s) van de jeugdige verstaan.

Artikel 8.2 Informatieplicht en fraudepreventie

Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening (in natura of in de vorm van een pgb) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 8.3 Verzoek aan Sociale Verzekeringsbank opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank verzoeken tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste 13 weken van een betaling uit het pgb als er een gegrond vermoeden bestaat dat niet of onvoldoende wordt voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Een gegrond vermoeden als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op de budgethouder als ook op de derde aan wie het pgb wordt besteed. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

  • 3. Gedurende de periode waarin de betaling van het pgb is opgeschort, voert het college of de toezichthoudende ambtenaar een onderzoek uit.

Hoofdstuk 9. Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 9.1 Beëindiging

Behoudens artikel 8.1.4 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een individuele voorziening dan wel pgb in ieder geval geheel of gedeeltelijk beëindigen, als:

  • a.

    niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld op grond van de wet of bij of krachtens de verordening;

  • b.

    de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan de individuele voorziening of die rechtstreeks voortvloeien uit het toegekende pgb;

  • c.

    de jeugdige is overleden.

Artikel 9.2 Herziening of intrekking van besluiten

  • 1. Naar analogie van artikel 8.1.2 van de wet, doet de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel wettelijke vertegenwoordiger aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 van de wet.

  • 2. Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid herzien of intrekken als blijkt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze verordening van toepassing zijn.

  • 3. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen.

Artikel 9.3 Terugvordering

  • 1. Het college kan de kosten van een individuele voorziening dan wel persoonsgebonden budget terugvorderen als het besluit is herzien of ingetrokken op grond van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de kosten van een individuele voorziening dan wel pgb van de jeugdige en/of zijn ouder(s) terugvorderen in geval van een onverschuldigde betaling.

  • 3. Het college kan de terugvordering als bedoeld in het eerste en tweede lid invorderen bij dwangbevel overeenkomstig artikel 8.1.4, derde lid, van de wet.

Hoofdstuk 10. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 10.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, de continuïteit van de jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      kosten van beroepskrachten (cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden);

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 2. Het college is verplicht om bij door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen te bedingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden indien zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Hoofdstuk 11. Klachten en inspraak

Artikel 11.1. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling gemeente Losser.

Artikel 11.2 Inspraak

  • 1. Het college betrekt de inwoners van de gemeente Losser bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de Inspraakverordening Losser 2004.

  • 2. Het college stelt de betrokken onafhankelijke adviesraad van het college, zijnde de Participatieraad Sociaal Domein, vroegtijdig in de gelegenheid gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp. Het college voorziet hierbij de Participatieraad van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

Artikel 12.1. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd.

Artikel 12.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2022 wordt met ingang van 1 januari 2025 ingetrokken.

  • 2. Een jeugdige of ouder houdt recht op verleende jeugdhulp op grond van aan deze verordening voorafgaande verordeningen totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2022 en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening genoemd in het eerste lid, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 12.4. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 december 2024.

De voorzitter,

De griffier,

Bijlage. Richtlijn gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp betreft verzorging, begeleiding en opvoeding van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot een kind met een behoefte aan jeugdhulp. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en uitgewerkt in de CIZ indicatiewijzer versie 7.1. Het college neemt de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandeling, de frequentie van de zorghandeling en de tijd die daarvoor nodig is als uitgangspunt.

Bandbreedte gebruikelijke hulp

Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de verzorging, begeleiding en opvoeding (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.

Boven-gebruikelijke hulp

Van boven-gebruikelijke hulp bij kinderen in chronische situaties is pas sprake wanneer de omvang van de verzorging, begeleiding en opvoeding meer is dan een gezond kind van dezelfde leeftijd gemiddeld nodig heeft.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is 24 uur per dag zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische, geestelijke en emotionele ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

TOELICHTING OP DE VERORDENING JEUGDHULP LOSSER 2025

Algemene toelichting

Met de Jeugdwet is in 2015 het verzekerd recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten als ouders en jeugdigen er (eenvoudig gezegd) samen niet uitkomen. Dit nieuwe jeugdstelsel heeft het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2).

Verantwoordelijkheid van ouders

De verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf. Deze verplichting voor ouders is terug te zien in de artikelen 1:82 en 1:247 van het Burgerlijk Wetboek. Het moet voor ouders en professionals vanzelfsprekend zijn dat ouders zelf de regie nemen en houden over de opvoeding van hun kinderen, tenzij dit een onverantwoord risico voor het kind oplevert. Dat vraagt een vraaggerichte houding van hulpverleners, waarbij uitgegaan wordt van de eigen kracht van jongeren en ouders en het besef dat zij verantwoordelijk zijn voor zichzelf en, in het geval van ouders, ook voor hun kinderen. Hierop zijn zij ook aanspreekbaar. De overheid dient ervoor te waken de zorgtaken van mensen en hun verbanden over te nemen. Ze komt pas in beeld als de ouders problemen ondervinden, als de opvoeding- en leefsituatie de ontwikkeling van kinderen bedreigt en de overheid de ouders dient te helpen om deze voorwaarden te vervullen of als de jeugdige verdacht wordt of veroordeeld is voor een strafbaar feit (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 19-20, 128).

Actieve rol van ouders

Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de Jeugdwet verankerd. Daarin staat dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst ligt bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het sociaal netwerk.

Jeugdhulp

Onder jeugdhulp (art. 1.1, eerste lid, van de wet) wordt verstaan:

  • 1°.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2°.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3°.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Opdracht gemeenteraad

Artikel 2.9 van de Jeugdwet geeft de gemeenteraad de opdracht om een verordening vast te stellen met de regels die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de wet. Deze verordening is dan ook een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid van de gemeente Losser. Voor jeugdigen en ouders biedt deze verordening duidelijkheid over wat zij van de gemeente mogen verwachten, maar ook wat bij de beoordeling van de aanspraak van hen wordt verwacht. Voor de professionals van de gemeente Losser biedt de verordening de benodigde kaders en criteria om te beoordelen of de eigen kracht toereikend is, en zo niet om op een resultaatgerichte manier tot maatwerk te komen in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) die zich meldt met een hulpvraag. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • a.

    gezond en veilig op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid, en

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

    rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Centrale Raad van Beroep

Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet in de verordening (ook) een regelstellend kader zijn opgenomen wanneer sprake is van eigen kracht en welke afwegingskaders daarbij een rol spelen. Is de eigen kracht toereikend, dan mag een aanvraag om individuele jeugdhulp worden afgewezen (art. 2.3 Jw). Het gaat bij het regelstellend kader, eenvoudig gezegd, over wat de betekenis van de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht is die voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast moet de verordening bepalingen bevatten hoe de deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening is gewaarborgd (CRVB:2024:1095, CRVB:2024:1096 en CRVB:2024:1097).

Verordening gemeente Losser

In hoofdstuk 3 is de waarborg over de deskundigheid uitgewerkt. De toeleiding naar en advisering over de aanspraak op een individuele voorziening wordt gedaan onder de verantwoordelijkheid van een SKJ geregistreerde persoon. In hoofdstuk 4 van deze verordening is het regelstellend kader over eigen kracht uitgewerkt. Er wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke hulp en boven-gebruikelijke hulp van ouders. Om te weten wat deze begrippen inhouden zijn ze uitgewerkt in begripsbepalingen. Bij gebruikelijke hulp gaat het om de zorgplicht van ouders voor hun kind(eren) ongeacht het ondervinden van problemen, rekening houdend met de leeftijd. Daarvoor bevat de verordening een bijlage met een richtlijn. Ook worden in hoofdstuk 4 andere situaties beschreven die onder de eigen kracht kunnen vallen. Een voorbeeld is het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie. In hoofdstuk 5 zijn de individuele jeugdhulpvoorzieningen en bijbehorende criteria opgenomen om daarvoor in aanmerking te komen.

Resultaatverplichting en maatwerk jeugdhulp

Ingeval de eigen kracht ontoereikend is kunnen ouders en jeugdigen een beroep doen op de (mede) door gemeente Losser georganiseerde jeugdhulp. Bij de jeugdhulpplicht hoort een resultaatverplichting. Dat wil zeggen dat passende jeugdhulp moet worden geboden (art. 2.5, vierde lid, van de wet). De gemeente Losser voert de regie op het te behalen resultaat zoals dat in het besluit is vastgesteld.

Persoonsgebonden budget

Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat wenst, kan de noodzakelijke jeugdhulp ook in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) worden verstrekt. Samen met de professional van de gemeente Losser bespreekt de jeugdige en/of zijn ouder(s) de mogelijkheden om voor een pgb in aanmerking te komen.

Artikelsgewijze toelichting 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die nodig zijn voor het begrijpen van de verordening.

Eerste lid onder a: algemene voorziening

Dit is een voorziening waar de jeugdige of zijn ouders gebruik van kunnen maken zonder dat een beslissing van de gemeente nodig is. Deze voorziening is dus vrij toegankelijk. De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de wet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo 2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in de verordening.

Eerste lid onder b: boven-gebruikelijke hulp

Deze begripsbepaling moet worden bezien in samenhang met de begripsbepaling van gebruikelijke hulp. Het gaat bij boven-gebruikelijke hulp niet om normale oudertaken waar, in beginsel, geen individuele voorziening voor wordt verleend maar om oudertaken die in het kader van de eigen kracht (zorgplicht van ouders) toch door ouders geboden zouden kunnen worden. Dat geldt ook voor echtgenoten jegens elkaar. Zij zijn verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen. In hoofdstuk 4 zijn de afwegingsfactoren over boven-gebruikelijke hulp opgenomen.

Eerste lid onder c: budgethouder

Het pgb wordt toegekend aan de jeugdige of zijn ouder(s). Een jeugdige kan vanaf 16 jaar budgethouder zijn. De budgethouder is uiteindelijk verantwoordelijk voor een juiste uitvoering van de taken verbonden aan het pgb en de aan het pgb verbonden verplichtingen (overeenkomsten aangaan, declareren en verantwoorden).

Eerste lid onder d: eigen kracht

Bij het begrip eigen kracht gaat het om de invulling van de zorgplicht van ouders op grond van het Burgerlijk Wetboek. Dat geldt ook voor echtgenoten jegens elkaar. Zij zijn verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen. In hoofdstuk 4 is de eigen kracht nader uitgewerkt. Ook is bepaald dat eigen kracht niet alleen van toepassing is op gezaghebbende ouders.

Eerste lid onder e: financieel besluit

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Eerste lid onder f: gebruikelijke hulp

Met gebruikelijk hulp worden oudertaken, in het kader van de zorgplicht, bedoeld die elke ouder biedt aan hun kind, ongeacht het ondervinden van problemen rekening houdend met de leeftijd. In de verordening is een bijlage opgenomen voor hoe het college dat beoordeelt. In hoofdstuk 4 zijn de afwegingsfactoren over gebruikelijke hulp opgenomen.

Eerste lid onder g: gesprekHet gesprek is het mondelinge contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen, de gevolgen en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossing. Dit kunnen in de praktijk ook meerdere gesprekken zijn.

Eerste lid onder h: hulpvraag

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Eerste lid onder i: individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, maar wordt alleen op aanvraag verleend.

Eerste lid onder j: ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan is het resultaat van het onderzoek dat het college uitvoert naar de hulpvraag van jeugdigen of zijn ouders. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociaal netwerk (kunnen) gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.

Eerste lid onder k: pgb

Een jeugdige of zijn ouders kunnen een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget, als wordt voldaan aan de voorwaarden van de wet of de verordening. Met dit budget kan de jeugdige of zijn ouders zelf de benodigde hulp inkopen.

Eerste lid onder l pgb- plan

Aan de aanspraak op een pgb is voor de jeugdige of zijn ouders de plicht verbonden een pgb-plan, volgens het door het college aangereikte format, op te stellen. In dit door de jeugdige of zijn ouders ingevulde pgb-plan, is de motivatie opgenomen waarom een pgb gewenst is, welke diensten uit het pgb worden betaald, wat de kwaliteit daarvan is en welke resultaten daarmee worden bereikt.

Eerste lid onder m: pgb-vertegenwoordiger.

Wanneer de jeugdige of zijn ouder(s) niet in staat zijn om een pgb te beheren, kan een pgb-vertegenwoordiger worden aangewezen. Een pgb-vertegenwoordiger kan een persoon zijn die door de budgethouder gemachtigd is of een wettelijke vertegenwoordiger die is aangesteld door de rechtbank, zoals een bewindvoerder. Indien er een pgb-vertegenwoordiger is, wordt de pgb-vaardigheid van de pgb-vertegenwoordiger door het college beoordeeld.

Eerste lid onder n: professionele organisatie

De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt. Ook de kwaliteitseisen die gelden spelen een rol.

Eerste lid onder o: SKJ

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Eerste lid onder p: sociaal netwerk

Tot het sociaal netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of zijn ouders regelmatig contacten heeft, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.

Eerste lid onder q: voorliggende voorziening

Een voorliggende voorziening is een voorziening (als bedoeld in artikel 1.2 van de wet) die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

Eerste lid onder r: vaktherapie

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Eerste lid onder s: wet

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Eerste lid onder t: Zzp’er

De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt. Ook de kwaliteitseisen die gelden spelen een rol.

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat bij verordening regels worden gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen. Op deze manier wordt een duidelijk beeld gegeven van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Artikel 2.1 algemene voorzieningen

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 2.2 Individuele voorziening

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 3. Toegang tot jeugdhulp

§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon

Artikel 3.1 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

Eerste lid

Artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning voor ingezetenen waarbij hun belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en heeft ook betrekking op de Jeugdwet. Dit maakt integrale dienstverlening aan ingezetenen nog beter mogelijk. Na de melding van de hulpvraag informeert het college de jeugdige en zijn ouder(s) over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar de jeugdige en zijn ouder(s) kunnen zich ook laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Van belang is verder nog dat het college moet zorgen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig (kunnen) zijn en alleen in het belang van de jeugdige en zijn ouder(s) handelen.

Tweede en derde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

§ 2. Wettelijke verwijzers

Artikel 3.2 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Eerste lid

De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid onder g, van de wet). Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. In de praktijk zal het - mede gelet op de professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek - de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Dit vanzelfsprekend in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s). Bij deze beoordeling zal de jeugdhulpaanbieder zich wel moeten houden aan de afspraken die daarover met de gemeente zijn gemaakt in het contract en/of de verordening.

Tweede en derde lid

In dit lid is bepaald dat het college afspraken maakt met de jeugdhulpaanbieder over de inzet van jeugdhulp. In artikel 2.7, vierde lid, van de wet is nog de verplichting neergelegd dat het college afspraken maakt met de wettelijke verwijzers en zorgverzekeraars over de invulling van het verwijsrecht en de voorwaarden die hieraan kunnen worden gesteld. Daarbij dienen in ieder geval afspraken gemaakt te worden over de wijze waarop de regierol van de gemeenten vanuit het uitgangspunt «1 gezin, 1 plan, 1 regisseur» geborgd wordt en het voorschrijf- en verwijsgedrag van huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. De gemeente kan hierdoor niet alleen de kosten beheersen, maar ook de regie houden op het gehele hulpverleningsproces dat rondom de jeugdige en zijn ouders plaatsvindt en wordt niet «buitenspel» gezet. Gemeenten kunnen, zoals de verzekeraars dat ook doen, spiegelinformatie leveren aan huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. Dit houdt in dat zij worden geïnformeerd over hun cliëntenbestand, de aandoeningen en de doorverwijzingen en dat dit in relatie wordt gebracht met de gegevens van andere huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. Het doel hiervan is dat zij zich bewust worden van hun handelen en eventueel hun handelen hierop aanpassen in een door de verzekeraar en de gemeente gewenste richting (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 149). Omdat de zogeheten wettelijke verwijzers alleen kunnen verwijzen naar gecontracteerde jeugdhulp, betaalt het college alleen die hulp.

§ 3. Via de gemeente: Hulpvraag en aanvraag

Artikel 3.3 Hulpvraag

Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag. Daarna wordt een onderzoek uitgevoerd (onderdeel a) en worden ouders voorgelicht over de zaken die worden genoemd (onderdeel b). Als ouders dat wensen kan het college ondersteuning bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan.

Artikel 3.4 Criteria deskundigheid

De verordening moet voorzien in welke deskundigheid het college inzet bij een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening (art. 2.3 eerste lid van de wet). Dit artikel voorziet in de benodigde waarborgen. Artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet bepaalt de aard van de deskundigheid. Het gaat om deskundigheid op het gebied van: opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd, taal- en leerproblemen, somatische aandoeningen, lichamelijke of verstandelijke beperkingen en kindermishandeling en huiselijk geweld.

Artikel 3.5 Het onderzoek algemeen

Eerste lid

Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) plaatsvindt, alleen dan kan de hulpvraag goed in kaart worden gebracht. Daarbij hanteert het college het zogeheten stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2017:1477). Het college kan niet altijd alleen uitgaan van de hulpvraag. Het college moet daarom zelf actief onderzoek doen naar de problemen van het gezin en de hulp die zij hierbij wensen. Pas dan wordt een volledig beeld verkregen van de situatie. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en zijn ouders een meerwaarde heeft. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de problemen worden opgelost of verminderd (eigen kracht).

Tweede lid

Het is van belang dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) weet hoe de procedure zal verlopen. Verder is het beschikken over bepaalde persoonsgegevens noodzakelijk om tot een goede uitvoering van het onderzoek te komen. Daarbij is het van belang dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van het verwerken of het uitwisselen van persoonsgegevens én dat het college aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) daarvoor zonodig toestemming vraagt.

Derde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Vierde lid

In de aanvraagsituatie geldt de informatieplicht van de jeugdige en/of zijn ouder(s) jegens het college op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel bepaalt dat een aanvrager alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Ook is de jeugdige en/of zijn ouder(s) gehouden om zo goed mogelijk mee te werken aan een benodigd onderzoek (bijv. CRVB:2019:276, CRVB:2021:410, CRVB:2021:510). Als uitgangspunt geldt dat de jeugdige altijd wordt gezien dan wel wordt gesproken. Denk in dat kader ook aan het recht van de jeugdige om zijn mening te vormen en vrijelijk te uiten (art. 12 IVRK). Daarvoor geldt de leeftijdsgrens van 12 jaar, tenzij de jeugdige daartoe niet in staat is natuurlijk.

Vijfde en zesde lid

Voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt een schriftelijk ondersteuningsplan van het onderzoek opgesteld. Dit volgens het zogeheten stappenplan (CRVB:2017:1477). Het ondersteuningsplan vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag. Aan het ondersteuningsplan kunnen opmerkingen of latere aanvullingen worden toegevoegd.

Artikel 3.6 Aanvraag om jeugdhulp

Eerste lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Tweede lid

De beslistermijn voor de aanvraag is acht weken (art. 4:13 Awb). Het kan echter voorkomen dat het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van dat besluit bijvoorbeeld deskundigenadvies nodig heeft (zie art. 2.7 van de verordening). Doorgaans zal het college niet over een dergelijk advies kunnen beschikken binnen de beslistermijn van acht weken. Het college heeft daarom de bevoegdheid de beslistermijn van de aanvraag onder toepassing van artikel 4:14, eerste lid, van de Awb te verlengen en laat betrokkene weten binnen welke termijn de aanvrager het besluit kan verwachten. Het college kan de beslistermijn ook opschorten als bijvoorbeeld de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet de benodigde gegevens of bescheiden heeft aangeleverd of medewerking heeft verleend aan het onderzoek, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de aanvraag. In die gevallen is artikel 4:15, tweede lid onder b, van de Awb van toepassing. Wanneer de gevraagde medewerking niet wordt verleend, kan het college het recht op jeugdhulp niet vaststellen (bijv. CRVB:2022:693)

Derde lid

Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties. Het college zet in voorkomende gevallen (zo spoedig als nodig) een tijdelijke maatregel in, dit in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. Dit laat onverlet dat het college ook zonder aanvraag als bedoeld in de verordening met spoed jeugdhulp kan (moet) inzetten. Ook kan het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp bij de kinderrechter vragen. In deze gevallen gaat het om jeugdhulp in natura gelet op het spoedeisende karakter.

Vierde lid

Tijdens de procedure kan ook gebruik worden gemaakt van de Jeugd Bescherming Tafel (JBT). De JBT is niet alleen gekoppeld aan gesloten jeugdhulp. Aan de JBT wordt besproken of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is. Dat gebeurt altijd samen met de ouder(s), betrokken professionals en de Raad voor de Kinderbescherming. Als vrijwillige jeugdhulp niet meer mogelijk is, stuurt de JBT aan op drang. Hierbij ontvangt het gezin hulp, maar moet het gezin wel meewerken en zich houden aan een aantal voorwaarden (niet vrijblijvende hulp). Voldoet het gezin daar niet aan, dan kan er besloten worden tot een raadsonderzoek. In dat geval start de Raad voor Kinderbescherming een onderzoek.

Artikel 3.7 Identificatie

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

§ 4. Advisering

Artikel 3.8 Advisering

Eerste, tweede en derde lid

De wet sluit niet uit dat het college ook nog deskundigenadvies kan opvragen. Dat wil zeggen als dat nodig is. Het college kan ook advies vragen van een jeugdhulpaanbieder (screening of advies en expertise).

Vierde en vijfde lid

Uit art. 8.1.2, derde lid, van de wet volgt de medewerkingsplicht voor de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat om de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet als het college om die medewerking vraagt (bijv. CRVB:2022:693). Zoals meewerken aan het onderzoek door bijvoorbeeld gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur, het -via een machtiging- toestemming verlenen om informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist en geen gebruik te maken van het blokkeringsrecht. Het uitgangspunt is dat de jeugdige wordt gezien en zonodig wordt gesproken.

Artikel 3.9 Advisering na wettelijke verwijzing

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 4 Eigen kracht en uitgangspunten

Artikel 4.1 Zorgplicht en aanspraak op jeugdhulp

Eerste lid

De zorgplicht van ouders op grond van art. 1:82 en 1:247 van het Burgerlijk Wetboek vormt de basis voor het uitgangspunt van eigen kracht. Verwezen wordt naar de algemene toelichting bij deze verordening en de begripsbepaling van eigen kracht. De zorgplicht kan worden vertaald naar kernpunten voor goed ouderschap (Handelingen II 2018/19, 33836, nr. 45, p. 2). Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het gezond en veilig opgroeien van hun het kind en om in eerste instantie ook te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen.

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat het college geen individuele voorziening hoeft te verlenen als de eigen kracht toereikend is (onder a) en het gebruik van algemene voorzieningen passend zijn (onder b).

Artikel 4.2 Criteria eigen kracht

Dit artikel bepaalt in het eerste lid wat onder de eigen kracht valt. In tweede lid is bepaald dat de eigen kracht ook van toepassing is op niet-gezaghebbende ouders, zoals een stiefouder of zij die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt.

Artikel 4.3 Afwegingsfactoren gebruikelijke hulp

In dit artikel staan afwegingsfactoren genoemd die een rol kunnen spelen. Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de richtlijn die als bijlage is opgenomen bij de verordening. Er zijn (slechts) twee afwegingsfactoren bij gebruikelijke hulp omdat het normale oudertaken betreft, ongeacht het hebben van problemen van het kind(eren) in de zin van de Jeugdwet. De problemen die kunnen ontstaan bij de zorg en opvoeding zullen ouders zelf het hoofd moeten bieden. Van werkende ouders mag bijvoorbeeld worden verwacht dat gebruik wordt gemaakt van verlofmogelijkheden van de Wet arbeid en zorg. Het college kan gebruikelijke hulp niet zonder meer aannemen. Beschikken ouders (tijdelijk) niet over de capaciteiten (onder a) om invulling te geven aan de ‘zorgplicht’, kan opvoedondersteuning aangewezen zijn. De beschikbaarheid van ouders is ook een criterium (onder b). Bij het niet beschikbaar kunnen zijn van ouders moet sprake zijn van een acute situatie. Bijvoorbeeld het (plotseling) overlijden van één van de ouders. Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Artikel 4.4 Afwegingsfactoren boven-gebruikelijke hulp

In dit artikel staan afwegingsfactoren genoemd die een rol kunnen spelen. Het college kan eveneens boven-gebruikelijke hulp niet zonder meer aannemen. Het gaat bij boven-gebruikelijke hulp niet om de normale oudertaken, maar om taken die omvangrijker en mogelijk intensiever zijn. Dat betekent echter niet dat geen sprake kan zijn van eigen kracht. Ook boven-gebruikelijke hulp kan onder de eigen kracht (zorgplicht) van ouders vallen. Verder wordt verwezen naar de algemene toelichting bij de verordening.

Artikel 4.5 Afwegingsfactoren vervoer

Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt. Het is normaal dat ouders hun kinderen brengen naar school, kinderopvang, sportclub en ook naar een jeugdhulpaanbieder. Je eigen kind vervoeren is van belang voor het onderlinge contact, delen van bijzonderheden en betrokkenheid van ouders bij de situatie. In dit artikel staan afwegingsfactoren genoemd die een rol spelen bij de vraag of sprake is van eigen kracht. Uit de wet volgt dat het college eerst moet vaststellen of er een medische noodzaak is of dat de jeugdige beperkingen heeft in de zelfredzaamheid (art. 2.3 tweede lid van de wet).

Artikel 4.6 Afwegingsfactoren overig

In dit artikel staan de afwegingfactoren van de overige situaties (art. 4.2) die onder eigen kracht kunnen vallen. Van ouders wordt verwacht dat zij zich in hoge mate inspannen om hun sociaal netwerk aan te spreken (onder a). Ook organisaties of instellingen binnen de gemeente kunnen mogelijk hulp bieden (onder b). Denk bijvoorbeeld aan de Scouting, een kerkgenootschap of sportvereniging. Beschikken ouders over een aanvullende zorgverzekering die voorziet in een oplossing, dan zullen zij die moeten aanspreken (onder c).

Artikel 4.7 Uitgangspunten jeugdhulp

Eerste lid

Het college is niet gehouden om jeugdhulp in te zetten als de jeugdige aanspraak kan maken op een andere wet (art. 1.2 van de wet). Hoewel het gaat om een generieke wettelijke bepaling is deze voor de volledigheid in de verordening opgenomen.

Tweede lid

Het uitgangspunt in dit lid sluit aan op het uiteindelijke doel van het jeugdwetstelsel: het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Ouders en jeugdigen moeten leren (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen zodat zij zelf verder kunnen, zonder hulp van de overheid.

Derde lid

In dit lid zijn de wettelijke jeugdhulpdoelen opgenomen die als het ware het sluitstuk vormen van de beschikking.

Vierde lid

Voor de kenbaarheid en rechtszekerheid is de verplichting van het college opgenomen zoals genoemd in artikel 2.3, vierde lid, van de wet.

Vijfde lid

Het college is slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende individuele voorziening te bieden. Zijn er meerdere individuele voorzieningen die als passende jeugdhulp kunnen gelden, dan wordt de goedkoopste verstrekt. Het college moet zich wel op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van 'passende jeugdhulp' (art. 2.5 van de wet). Het kan voorkomen dat het college toch duurdere jeugdhulp moet toekennen omdat artikel 8 van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) een rol speelt. Op de overheid rust namelijk ook de plicht een ongestoord familie- en gezinsleven te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan jeugdhulp in de gezinssituatie in plaats van (goedkopere) jeugdhulp in een instelling (TK 2012/13, 33684, nr. 3, p. 17).

Zesde lid

Dit lid regelt de ingangsdatum van de individuele voorziening. Dit betekent ook dat de kosten van (zelf) gerealiseerde jeugdhulp in beginsel niet worden vergoed (zie art. 7.1 vijfde lid).

Zevende lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 5 Individuele voorzieningen

Artikel 5.1 Criteria ambulante jeugdhulp

Eerste lid

De situaties waarin jeugdhulp nodig is kunnen zowel stabiel (planbaar) als crisisgevoelig (niet planbaar) zijn. Begeleiding kan plaatsvinden op geplande en ongeplande momenten. Psycho-educatie toegepast in de praktijk kan onderdeel zijn van ambulante jeugdhulp.

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Verwezen wordt naar de begripsbepaling in artikel 1.1.

Derde lid

De methode van de behandeling is systeemgericht. Een deel van de individuele behandeling kan in een groep worden ingezet als een behandelaar gelijktijdig meerdere jeugdigen behandelt en er geen sprake is van een pedagogisch leefklimaat. Het college kan aanvullende modules inzetten (ambulante alternatieven).

Vierde lid

Forensische behandeling is (hoog)specialistische zorg die zich richt op de veiligheid van de samenleving. Het gaat om diagnostiek, risicotaxatie en/of ambulante behandeling van de jeugdige met (dreigend) ernstig grensoverschrijdend gedrag en/of (dreigend) delict gedrag. Het gevaarscriterium van (dreigend) ernstig grensoverschrijdend gedrag en/of delictgedrag is leidend in de bepaling of Forensische jeugdhulp - behandeling nodig is.

Vijfde lid

Als sprake is van een stabiele situatie, dan gaat de jeugdhulpaanbieder in overleg met de huisarts of deze de medicatiecontrole over wil nemen. Indien wenselijk kan de betrokken jeugdhulpaanbieder een consultatiefunctie voor de huisarts vervullen. Als voorliggende mogelijkheden ontstaan om medicatiecontrole uit te voeren voor de jeugdige, dan kan dit effect hebben op de inzet van medicatiecontrole. Bij voorliggende mogelijkheden kan worden gedacht aan het overdragen van langdurige medicatiecontrole naar de betrokken huisarts.

Zesde lid

Deze medicatiecontrole gebeurt door het ziekenhuis.

Zevende lid

Begeleiding groep basis voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele ontwikkelings- en begeleidingsomgeving. Er wordt gewerkt met een duidelijk beschreven doel van de begeleiding en de methode is systeemgericht. De begeleiding groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie.

Achtste lid

Begeleiding groep intensief voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele ontwikkelings- en begeleidingsomgeving. Er wordt vanuit een methode gewerkt met een duidelijk beschreven doel van de begeleiding. De methode is systeemgericht. De begeleiding groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie.

Negende lid

Behandeling groep basis voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings- en behandelomgeving. Deze problematiek kan van pedagogische en/of psychologische aard zijn zoals gedragsproblemen, een ontwikkelingsachterstand en/of sociaal emotionele problemen. De behandeling groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie. De sociale interactie in een groep, leren van elkaar en ook steun ervaren en tips krijgen van lotgenoten wordt in de groepsbehandeling als instrument gebruikt

Tiende lid

Behandeling groep intensief voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings- en behandelomgeving. De problematiek van de jeugdige kan van pedagogische en/of psychologische aard zijn zoals gedragsproblemen, een ontwikkelingsachterstand en/of sociaal emotionele problemen. De behandeling groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie. De sociale interactie in een groep, het leren van elkaar en ook steun ervaren en tips krijgen van lotgenoten wordt in de groepsbehandeling als instrument gebruikt.

Elfde lid

KDC/ODC Basis voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings- en behandelomgeving, gevestigd op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder. Op de locatie is (individuele) behandeling en proces- en basis diagnostiek beschikbaar. Aanvullend zijn paramedici zoals logopedie, ergotherapie en fysiotherapie op locatie beschikbaar. De begeleiding/behandeling is gericht op ontwikkeling. Er wordt waar mogelijk en nodig nauw samengewerkt met het onderwijs. De jeugdige (vroegere MDC, infantgroepen) van 0-6 jaar heeft ontwikkelingsproblematiek en/of gedragsproblematiek of de jeugdige ouder dan 5 jaar die niet naar het onderwijs door kan stromen vanwege een forse handicap en/of externaliserend gedrag. Denk aan: snel boos worden, geïrriteerd raken, moeilijk met anderen in een ander groepje kunnen zitten.

Twaalfde lid

KDC/ODC Intensief voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings-en behandelomgeving, gevestigd op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder. De begeleiding/behandeling is gericht op ontwikkeling. Er wordt waar mogelijk en nodig nauw samengewerkt met het onderwijs. Op de locatie is (individuele) behandeling en proces- en basis diagnostiek beschikbaar. Aanvullend zijn paramedici zoals logopedie, ergotherapie en fysiotherapie op locatie beschikbaar.

Dertiende lid

Dyslexie is een specifieke en hardnekkige lees- en spellingstoornis met een basis in de neurobiologische ontwikkeling, die niet verklaard kan worden door een algemeen leerprobleem, inadequaat onderwijs of sensorische beperkingen. Ernstige Dyslexiezorg (ED) richt zich op diagnose en behandeling. De diagnostiek en eventuele behandeling wordt pas ingezet als de begeleiding vanuit het onderwijs (ondersteuningsniveau 1 t/m 3) aantoonbaar tot onvoldoende resultaat heeft geleid. De Ernstige Dyslexie ondersteuning is aanvullend op de onderwijsondersteuning die gelijktijdig blijft plaatsvinden.

Artikel 5.2 Criteria Ambulante alternatieven voor verblijf

Eerste lid

De Ambulante alternatieven omvatten intensieve begeleiding, behandeling, oudertraining en andere ondersteunende programma’s om het gezinssysteem te versterken, veiligheid te waarborgen en de noodzaak van uithuisplaatsing te verminderen. Ambulante alternatieven zijn gericht op:

  • a.

    complexe/ ernstige problemen op meerdere domeinen(psychiatrische problematiek, en/of licht verstandelijke beperking, gedragsproblemen, delinquentie, alcohol- of drugsmisbruik, ernstig antisociaal en/of grensoverschrijdend gedrag, ernstige opvoed- en opgroeiproblemen);

  • b.

    (acute) onveiligheid binnen het gezinssysteem.

Tweede lid

ZIT wordt veelal ingezet bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Jeugdigen krijgen individuele behandeling, maar verblijven gezamenlijk op de groep. De jeugdige verblijft twee weken achter elkaar van maandag tot en met donderdag op de behandellocatie van de ZIT en gaat daarna weer naar huis of naar de locatie waar hij/zij verblijft/woont. De behandeling vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie.

Derde lid

Ambulant alternatief FACT Jeugd / GezinsFACT biedt multidisciplinaire behandeling, begeleiding en ondersteuning op maat. FACT Jeugd/ GezinsFACT is flexibel in tijd en intensiteit en richt zich op het weerbaar maken van de jeugdige en zijn gezinssysteem in en mét de maatschappij. De begeleiding en behandeling is outreachend en de inzet is gericht op wat de jeugdige en het gezinssysteem nodig hebben. Jeugdigen kunnen 24 uur per dag met hun vragen terecht bij de jeugdhulpaanbieder.

Vierde lid

Het MST-team biedt gedurende 4 tot 5 maanden ondersteuning aan het gezin. Het MST-team is daarnaast het hele traject 24/7 beschikbaar, zodat ook hulp geboden kan worden in avonden en weekenden. MST is bedoeld voor het gezinssysteem met één of meerdere jeugdigen die ernstige gedragsproblemen hebben. Bijvoorbeeld fysieke agressie, verbale agressie, het plegen van delicten, weglopen, intimideren, middelenmisbruik of omgang met verkeerde vrienden. Het grensoverschrijdende probleemgedrag komt voor op meerdere levensgebieden van de jeugdige, zoals thuis, op school of op straat. Soms mondt het uit in criminaliteit, zoals diefstal en vandalisme. De toekomst van de jeugdige staat op het spel en opname in een open of gesloten setting dreigt.

Vijfde lid

De behandeling vindt in principe thuis plaats. Indien nodig verblijven de jeugdige(n) en het gezinssysteem tijdelijk bij de jeugdhulpaanbieder op locatie; het hele gezinssysteem woont dan tijdelijk in een woning van de jeugdhulpaanbieder. Bij een opname moet er sprake zijn van dusdanige onveiligheid in het gezin dat een ambulante behandeling van CSI niet voldoende veiligheid biedt.

Artikel 5.3 Criteria wonen

Eerste lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Tweede lid

De pleegzorgaanbieder biedt begeleiding aan pleegouders. De jeugdige kan door omstandigheden een korte of langere tijd niet thuis wonen en er is sprake van laag complexe factoren bij de jeugdige op moment van plaatsing. Bij deeltijdpleegzorg (onder c) kan de inzet variëren van een enkele dag tot maximaal drie dagen per week.

Derde lid

Binnen een gezinshuis wordt de jeugdige geplaatst die als gevolg van beschadigde ervaringen en/of complexe problematiek (tijdelijk) niet bij het gezinssysteem of zelfstandig kan wonen. De jeugdige is onderdeel van de gezinsstructuur, cultuur en het bredere netwerk van het gezinshuis. Gezinshuisouders wonen in hetzelfde huis als de jeugdige. De jeugdigen binnen een gezinshuis doen naast verzorging en alledaagse opvoeding, structureel een beroep op specifieke opvoedingsvaardigheden van de gezinshuisouders. Daarnaast betreft het ook het ondersteunen binnen de gezinshuissituatie en de reguliere ondersteuning aan de jeugdige in het dagelijks leven, zoals school en sporten. Het is uitgesloten dat de gezinshuisouder(s) en/of pedagogisch medewerker(s) betrokken bij het gezinshuis zelf behandeling biedt aan jeugdigen binnen het gezinshuis.

Vierde lid

Binnen een woongroep wordt een pedagogisch leefklimaat geboden waarbinnen een vaste groep jeugdigen 24 uur per dag wordt begeleid door een beperkt aantal jeugdprofessionals. De jeugdige heeft de beschikking over een eigen kamer. Jeugdigen worden opgevoed door meerdere medewerkers (beroepsopvoeders) die in wisselende diensten werken. De begeleiders en opvoeders zijn zelf niet woonachtig in het pand of op het terrein. Voor het wonen binnen de woongroep kan geen individuele begeleiding of begeleiding groep worden ingezet.

Vijfde lid

Het dagelijkse leefklimaat wordt geboden door een zo klein mogelijk en vast team jeugdprofessionals/beroepsopvoeders. Het wonen heeft geen maximale duur en jongeren jeugdigen worden in principe niet doorgeplaatst naar een andere woonplek. De jeugdhulpaanbieder draagt bij aan een doorlopende schoolgang van jeugdige waarbij de meest dichtbij zijnde en passende school het uitgangspunt is. Indien de jeugdige tijdens het wonen school volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Er wordt gewerkt aan het onderhouden of verbeteren van het contact met ouders/opvoeders en/of sociaal netwerk. Het wonen binnen deze voorziening is perspectief biedend tot 18 jaar. Vanaf het 16de levensjaar wordt door jeugdhulpaanbieder samen met het jeugdige en netwerk gericht gewerkt aan een toekomstige vervolg-woonsituatie. Er wordt gewerkt met een Toekomstplan voor én met jeugdigen. Hierbij is tenminste aandacht voor de volgende leefdomeinen: wonen, werk/school, inkomen, welzijn en support.

Artikel 5.4 Criteria verblijf

Eerste lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Tweede lid

Kamertraining is een vorm van zelfstandigheidstraining. De jeugdige kan 24/7 binnen deze verblijfvorm verblijven. Indien de jeugdige tijdens de kamertraining scholing volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school/werk. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Er wordt gewerkt aan het onderhouden of verbeteren van het contact met ouders/opvoeders en/of sociaal netwerk. Het wonen binnen deze voorziening is perspectief biedend tot 18 jaar. Vanaf het 16de levensjaar wordt door jeugdhulpaanbieder samen met het jeugdige en netwerk gericht gewerkt aan een toekomstige vervolg-woonsituatie. Er wordt gewerkt met een Toekomstplan voor én met jeugdigen. Hierbij is tenminste aandacht voor de volgende leefdomeinen: wonen, werk/school, inkomen, welzijn en support.

Derde lid

De ouder(s) en jeugdige(n) beschikken per gezin over een eigen ruimte/kamer. Indien een jeugdige tijdens het verblijf op de ouder-kind groep gebruik maakt van de opvang of scholing volgt, wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld ouders ondersteunen gericht op tijdig klaar zijn van jeugdige, brood meenemen, tas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar de opvang of school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar de opvang of schoolgaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), ondersteunt de jeugdhulpaanbieder de ouder bij het opvangen van de jeugdige op de locatie. De ondersteuning is daarnaast vaak gericht op meerdere domeinen en passend bij de leeftijd- en ontwikkelingsfase waarin de jeugdige zich bevindt. Indien nodig wordt nauw samengewerkt met ketenpartners, bijvoorbeeld het consultatiebureau en de kinderopvang.

Vierde lid

Een behandelgroep biedt een leefklimaat aan dat bestaat uit een stabiele ontwikkelings- en behandelsituatie. De behandeling gaat altijd samen met intensieve ondersteuning in de thuissituatie. De jeugdige kan 24/7 op een behandelgroep verblijven. De behandeling is altijd multidisciplinair ingebed. De jeugdige kan te maken hebben met complexe uitdagingen, zoals gedragsproblemen, emotionele moeilijkheden of crisissituaties, waarbij intensieve multidisciplinaire behandeling essentieel is. Indien de jeugdige tijdens de behandeling scholing volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Het verblijf gaat altijd samen met intensieve ondersteuning in de thuissituatie ten behoeve van en voornamelijk gericht op de terugkeer van de jeugdige naar de ouders/verzorgers of naar het netwerk. De jeugdhulpaanbieder is verantwoordelijk voor een goede afstemming met ambulante ondersteuning in de thuissituatie of biedt het zelf.

Vijfde lid

Bij de Driemilieuvoorziening wordt behandeling binnen verblijf, onderwijs en vrijetijdsbesteding gecombineerd aangeboden. Er is sprake van een orthopedagogisch behandel- en leefklimaat. Er is continue sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Bij de jeugdige is sprake van verbaal agressief, destructief, manipulatief, ongecontroleerd en/of ongeremd gedrag en vaak ook grensoverschrijdend seksueel gedrag waardoor er sprake is van een groot veiligheidsrisico. Dat wil zeggen: de jeugdige is een gevaar voor zichzelf of anderen en/of gevaar voor zichzelf onvoldoende herkent, dan wel wordt bedreigd door derden. Er is een hoge mate van toezicht, veiligheid en voorspelbaarheid binnen de drie leefsferen (wonen, onderwijs en vrije tijd). De jeugdige heeft een sterke neiging zich aan begeleiding te onttrekken. Dit toont zich in complexe problematiek en vaak al meerdere mislukte hulppogingen. Veelal zijn de problemen sterk verweven met die in het gezin/netwerk en is eerder ingezette specialistische hulp (met verblijf) niet in staat (gebleken) om die belemmeringen weg te nemen. Indien de jeugdige tijdens de behandeling scholing volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd (bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas). Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Een driemilieuvoorziening is uitsluitend een driemilieuvoorziening en kan niet gelijktijdig een woon- of verblijfsgroep zijn.

Zesde lid

Ondersteuning is gericht op de jeugdige en de ouders. De zelfredzaamheid van de jeugdige is laag. Het betreft een (korte) klinische opname voor de jeugdige en eventueel het gezinssysteem als onderdeel van de GGZ-behandeling. In het algemeen is sprake van intensieve dagelijkse begeleiding en dagstructurering met continu individueel (opvoedkundig) toezicht. Verpleegkundig, opvoedkundig, verzorgend (VOV) personeel is permanent beschikbaar. Een (tijdelijke) opname is noodzakelijk.

Zevende lid

Jeugdhulp is noodzakelijk in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Dat betekent ook dat er vrijheidsbeperkende en controlerende maatregelen ingezet kunnen worden tegen de wil in van de jeugdige (en wettelijk vertegenwoordigers). Het leefklimaat is erop gericht om de impact van de beperkende maatregelen zo passend mogelijk te maken.

Achtste lid

Indien de jeugdige tijdens het Deeltijd verblijf/logeren scholing volgt of werk heeft wordt dit door jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd (bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas). Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen aanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Tijdens logeren/deeltijdverblijf zal jeugdige veelal geen gebruik maken van vrijetijdsbesteding buiten de locatie. Er wordt gewerkt aan het onderhouden of verbeteren van het contact met ouders/opvoeders en/of sociaal netwerk.

Negende lid

Bij de noodzaak van extra Verblijfsbegeleiding kan gedacht worden aan een zeer hoog risico op suïcide, zeer ernstige fysieke agressie of zeer ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Extra Verblijfsbegeleiding wordt kortdurend ingezet wanneer de begeleiding of behandeling die valt binnen het pedagogisch leefklimaat onvoldoende de veiligheid van de jeugdige en/of de groep kan waarborgen.

Artikel 5.5 Criteria crisiszorg

Eerste lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Tweede lid

De jeugdhulpaanbieder realiseert een 24 uurs Crisisdienst GGZ-Jeugd die 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar is voor wettelijke verwijzers. Op basis van de crisismeldingen vindt er bij de jeugdhulpaanbieder een triage plaats. Zo nodig komt de ambulante voorwacht voor de beoordeling ter plekke, indien nodig samen met een arts of psychiater.

Derde lid

De hulp duurt vier tot maximaal zes weken en bestaat uit drie fasen. Die bestaan uit: 1. het opbouwen van een werkrelatie met de gezinsleden, taakverlichting, het verzamelen van informatie en het stellen van doelen, 2. concretisering van de doelen in een plan van aanpak, nieuwe vaardigheden aanleren, stabiliseren en vergroten van de veiligheid in het gezin, activeren en benutten van het netwerk en de gezinsleden leren gedachten en emoties die hun gedrag beïnvloeden te onderkennen en 3. het opstarten van eventuele vervolghulp.

Vierde lid

Kenmerkend voor ASH is dat jeugdhulpaanbieders binnen 24 uur en dag en nacht de ondersteuning kunnen starten en geven. De hulp wordt in de woonsituatie ingezet bij crisis en spoedeisende situaties in de opvoedingssituatie. De hulpverlener kan vaak al binnen een paar uur bij het gezinssysteem zijn. Soms kan het gezinssysteem na een dag weer zelf verder, regelmatig is het ook nodig om nadat het ASH-traject is afgerond vervolghulp in te zetten.

Vijfde lid

Het crisisverblijf wordt ingezet als er sprake is van een zodanige balansverstoring dat het handhaven van de natuurlijke gezinssituatie (en soms ook school, vrije tijd) (tijdelijk) niet mogelijk is en voor de jeugdige als gevolg van ontwikkelings- en of gedragsproblemen een gestructureerde opvoedingsomgeving noodzakelijk is. Tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg is niet mogelijk en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk. Tijdens het verblijf wordt voor zover dat mogelijk is, gestimuleerd dat de jeugdige onderwijs continueert op de eigen school dan wel gebruik blijft maken van reeds lopende dagbesteding en/of vrijetijdsbesteding.

Zesde lid

Ook bij deze vorm van jeugdhulp is tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg niet mogelijk gebleken en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk. Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp biedt een veilige en stabiele plek met structuur en een pedagogisch klimaat.

Zevende lid

Het gaat om de jeugdige met acute psychiatrische problematiek waarbij een dusdanig onveilige, crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg is niet mogelijk gebleken en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk.

Achtste lid

Bij Crisispleegzorg is er sprake van spoedeisende problematiek of een crisissituatie. Het verblijf in het crisispleeggezin is ondersteunend aan het proces dat met het gezinssysteem wordt doorlopen om voor de jeugdige weer een veilige gezinssituatie te realiseren.

Artikel 5.6 Advies en Expertise

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 5.7 Criteria jeugdhulpvervoer

Het Jeugdhulpvervoer vindt plaats tussen de woning van de jeugdige of de locatie waar de jeugdige onderwijs geniet en de locatie waar de jeugdige de individuele voorziening ontvangt. Het vervoer wordt collectief geboden tenzij individueel vervoer noodzakelijk is. Jeugdhulpvervoer kan ook tijdelijk worden verleend tot het moment dat wel sprake is van eigen kracht. Het college kan aan ouders een tegemoetkoming verstrekken in de kosten voor het vervoer.

Artikel 5.8 Heroverweging besluit individuele voorziening

Net als voor het pgb-besluit geldt (art. 8.1.3 van de wet), bepaalt dit artikel dat het college voor de individuele voorzieningen in natura periodiek onderzoek doet of er aanleiding is om dat besluit te heroverwegen.

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 6.1 Afstemming algemeen

Eerste lid

Veel jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar bezoeken een kinderdagverblijf, waar ook voorschoolse educatie wordt geboden. De gemeente speelt een belangrijke rol in de bevordering van de pedagogische kwaliteit van deze voorschoolse voorziening en het vergroten van het bereik onder specifieke doelgroepen. Het is daarom van belang om over de relatie tussen de voorschoolse voorzieningen en de algemene (en individuele) voorzieningen op grond van deze verordening afspraken te maken met de jeugdhulpaanbieders en aanbieders van kinderopvang en basisscholen. De Jeugdwet draagt het college ook op te overleggen met het onderwijs bij het treffen van een individuele voorziening (zie art. 2.7 Jw). Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben ook armoede- en schuldenproblematiek. De jeugdhulpverlening kan daardoor niet of minder effectief zijn. Het is daarom van belang dit soort problematiek tijdig te signaleren en gezinnen naar de juiste hulp en armoedevoorzieningen te leiden. Ook van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wordt hierin een actieve houding verwacht.

Tweede en derde lid

Elke school heeft daarom een contactpersoon bij het gemeentelijke toegangsteam, zodat waar nodig makkelijk en snel afstemming gezocht kan worden. Bij schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten zal hierbij tevens de leerplichtambtenaar worden betrokken. Uiteraard worden de jeugdige en/of zijn ouders betrokken bij dit overleg.

Vierde lid

Bepaalde voorzieningen, waaronder in ieder geval begeleiding, vallen na het 18e jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wmo 2015. Het college is verantwoordelijk voor een warme overdracht na het 18e jaar. Daarbij is van belang dat tijdig, minimaal een half jaar tevoren, bekeken wordt wat er gaat veranderen na het 18e jaar. De zorgcontinuïteit moet geborgd blijven. Sommige ouders van jeugdigen zullen ook te maken hebben met Wmo-ondersteuning (omdat zij minder valide en zelfredzaam zijn). Ook in die gevallen is een goede afstemming tussen voorzieningen voor de ‘jeugdige’ van 18 jaar of ouder en voor de ouders gewenst.

Vijfde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 6.2 Gecertificeerde instellingen

De gecertificeerde instellingen kunnen zelfstandig jeugdhulp inzetten bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (gedwongen kader). Het is dan ook van belang dat de gemeente, als financier van de gecertificeerde instellingen én de jeugdhulp, goede afspraken maakt met de gecertificeerde instellingen. De afspraken worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol met de gecertificeerde instellingen. De Jeugdwet stelt zo'n samenwerkingsprotocol ook verplicht (zie art. 3.5 lid 3 Jw).

Artikel 6.3 Domein Justitie

In de strafrechtelijke beslissing - in het kader van een taakstraf of (gedrag beïnvloedende) maatregel - kan de rechter besluiten tot de inzet van jeugdhulp. In de regel zal de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) hierover adviseren. Bij (jeugdreclasserings)maatregelen zal de gecertificeerde instelling betrokken zijn bij de uitvoering hiervan. Wanneer het gaat om taakstraffen, dan is de RvdK verantwoordelijk. Daarnaast kan de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of directeur van de justitiële jeugdinrichting besluiten tot de inzet van jeugdhulp in het kader van het scholings‐ en trainingsprogramma in het nazorgtraject. De gemeente is betrokken in het trajectberaad. Het is van belang dat de gemeente afspraken maakt met deze instanties, zeker ook als het gaat om de afhandeling van de proces‐verbalen van leerplicht.

Artikel 6.4 Veilig Thuis

Veilig Thuis Twente is een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis Twente geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

In het kader hiervan zijn in ieder geval afspraken nodig over de toegang en eventueel doorverwijzing naar jeugdhulpvoorzieningen.

Hoofdstuk 7. Persoonsgebonden budget

Artikel 7.1 Algemeen

Eerste en tweede lid

Het spreekt voor zich dat het college gehouden is aan de wettelijke bepalingen en voorschriften in de verordening. Om te zorgen dat het college goed kan beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.1.1, tweede en derde lid, van de wet of het bepaalde in deze verordening geldt de verplichting om een pgb-plan op te stellen.

Derde lid

Budgethouders kunnen afhankelijk zijn van anderen ter compensatie van het gebrek aan capaciteiten of bekwaamheden om zelf de regie te voeren over de aan het pgb verbonden taken. Het college stelt vast of de pgb-vertegenwoordiger gewaarborgde hulp kan bieden.

Vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Het gaat om een wettelijke bepaling (art. 8a, tweede lid, van de Regeling Jeugdwet).

Vijfde lid

Dit lid regelt dat het college een verzoek om een pgb met terugwerkende kracht weigert als de individuele voorziening al voor het indienen van de aanvraag is gerealiseerd (onder a). Dit geldt ook als de voorziening is gerealiseerd ná het indienen van de aanvraag, maar voordat het college daarop heeft beslist, tenzij zij de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk toestemming heeft verleend (onder b). Het college kan wel jeugdhulp toekennen naar de toekomst, maar niet met terugwerkende kracht.

Artikel 7.2 Kwaliteit

In dit artikel staan de kwaliteitseisen genoemd waaraan een professional en niet-professional aan wie het pgb wordt besteed moeten voldoen. Professionals die SKJ of BIG geregistreerd zijn beschikken voor de beroepscode over een VOG. Die hoeft het college niet op te vragen.

Artikel 7.3 Besteding en declaratie persoonsgebonden budget

Eerste lid

Dit lid zorgt ervoor dat wordt voorkomen dat een pgb wordt besteed aan activiteiten die naar oordeel van het college onder de eigen kracht vallen. Ook mag het pgb niet worden besteed aan de genoemde personen wanneer zij overbelast zijn of dreigen te geraken voor die activiteiten.

Tweede lid

Dit lid geeft invulling aan de discretionaire bevoegdheid van de gemeenteraad om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden het pgb mag worden besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk. Hoewel de regering de inzet van het sociaal netwerk zeer waardevol vindt, acht zij het wenselijk dat beloning daarvan met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De huiselijke kring, waartoe in ieder geval de ouders behoren, behoort tot het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17).

Derde lid

Voor behandeling van bijvoorbeeld stoornissen of het bieden van specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen. Dat spreekt voor zich. Omdat deze vormen van jeugdhulp vragen om voldoende professionele afstand (objectief en onafhankelijk kunnen handelen) bepaalt dit lid dat ouders of personen uit het sociaal netwerk niet uit een pgb betaald kunnen worden voor het geven van deze vorm van jeugdhulp.

Vierde lid

De wetgever heeft met de invoering van het trekkingsrecht nadrukkelijk de bedoeling gehad om uitbetaling van pgb’s niet meer toe te staan aan bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangbehartigers.

Vijfde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Zesde, zevende en achtste lid

In deze leden zijn keuzen van het gemeentebestuur neergelegd.

Negende lid

In dit lid is bepaald dat geen vast bedrag mag worden gehanteerd. Dat wil zeggen declaraties worden gedaan op basis van de werkelijk geboden jeugdhulp (in tijd).

Tiende lid

De budgethouder zal het aan hem toegekende pgb moeten aanwenden binnen de termijn genoemd in dit lid.

Artikel 7.4 Hoogte persoonsgebonden budget

Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid

In de verordening moet worden bepaald hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld (art. 2.9, onder c, van de wet). De tarieven mogen worden afgeleid van de tarieven die het college verschuldigd is aan de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders. Ook het hanteren van de gedifferentieerde tarieven en/of bepalingen over bedragen moeten in de verordening geregeld worden (vergelijk CRVB:2017:1803). Naast een afgeleide van de tarieven wordt gebruik gemaakt van de bedragen in de Regeling langdurige zorg. Er wordt verder gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de hoogte van het pgb, dat bijvoorbeeld wordt besteed aan personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige (waaronder ook zijn ouder(s)), lager vast te stellen. Die bevoegdheid vloeit voor uit artikel 8.1.1, derde lid, van de wet. Voor individuele jeugdhulp wordt aangesloten bij de rechtspraak die onder de Wmo 2015 tot stand is gekomen. Voor het sociaal netwerk en andere niet-professionals geldt (kort gezegd) de cao VVT.

Zesde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 8. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 8.1 Bevoegdheid

Eerste en tweede lid

Artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet bepaalt dat de verordening regels moet bevatten ter voorkoming van het onterecht ontvangen van individuele voorzieningen of pgb’s, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk zijn de regels over het toezicht op de uitvoering en de kwaliteit geïntegreerd. Dat wil zeggen ze hebben betrekking op zowel de rechtmatigheid als ook de doelmatigheid. Het toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp in natura is belegd bij de Inspectie gezondheidszorg en jeugd. Maar het college is in het kader van de rechtmatigheid wel bevoegd om naleving van de contracten voor bijvoorbeeld de kwaliteit te beoordelen. Het toezicht op de rechtmatigheid is namelijk een bevoegdheid van de gemeente zelf. In de wet is echter niet vastgelegd hoe de gemeente het toezicht op rechtmatigheid moet vormgeven. Die kan bijvoorbeeld bestaan uit de verplichting voor de budgethouder en de derde om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb. In dat kader geldt de medewerkingsverplichting.

Derde lid

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de mogelijkheid om een toezichthouder aan te wijzen, als dit is geregeld bij een wettelijk voorschrift (art. 5:11 Awb en verder). Een verordening is een wettelijk voorschrift. Er wordt aangesloten bij de term toezichthoudende ambtenaar zoals bedoeld in art. 6.1 van de Wmo 2015.

Vierde lid

Dit lid bepaalt de inhoudelijke bevoegdheid van het college over de inhoud van de controles en de personen die gecontroleerd kunnen worden.

Vijfde en zesde lid

Uit artikel 8.1.3 van de wet volgt al dat het college bevoegd is om pgb-besluiten te heroverwegen. Daarvoor is geen specifieke aanleiding nodig (vergelijk CRVB:2023:259). Zo kan het college in een klacht of een signaal over de kwaliteit van de jeugdhulp aanleiding zien om een onderzoek op te starten. Er kan in die gevallen namelijk ook sprake zijn van tekortschietende rechtmatigheid. Dat kan over administratieve zaken gaan maar ook over de vraag of de (kwaliteit van de) geboden jeugdhulp voldoet aan de contractuele afspraken. Waar nodig vindt afstemming plaats met de inspectie. Het kan ook gaan om de vraag of de jeugdhulp, al dan niet in de vorm van een pgb, nog wel passend is (doelmatigheid). Maar ook of de verstrekking nog voldoet aan de voorwaarden (rechtmatigheid). Zowel het college als de toezichthoudende ambtenaar kunnen zo’n onderzoek uitvoeren.

Zevende lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 8.2 Informatieplicht en fraudepreventie

Op het college rust de voorlichtingsplicht om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te informeren over welke mogelijkheden er bestaan om te kiezen voor een pgb (art. 8.1.6 van de wet). Deze plicht bestaat er ook uit dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze én over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt gedaan tijdens het onderzoek.

Artikel 8.3 Verzoek aan Sociale Verzekeringsbank opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

Een opschorting van betaling is een instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek, bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van het besluit. Artikel 8b, vierde lid aanhef onder f, van de Regeling Jeugdwet geeft de SVB de bevoegdheid tot opschorting van betaling als het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, daarom verzoekt. Met de maximale termijn van dertien weken in dit artikel is aangesloten bij de termijn zoals genoemd in artikel 4:56 van de Awb.

Hoofdstuk 9. Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 9.1 Beëindiging

Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. In dit artikel is bepaald wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening dan wel pgb.

Artikel 9.2 Herziening of intrekking van besluiten

Voor de jeugdige en zijn ouder(s) geldt op grond van artikel 8.1.2 van de wet de plicht tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een pgb. Deze verplichting geldt (in geval van een pgb) ook jegens de SVB. De wetgever heeft kennelijk verzuimd om dat ook te regelen voor de individuele voorziening in natura. Daarom regelt dit artikel deze verplichting ook voor individuele voorzieningen in natura. Uit de memorie van toelichting kan namelijk niet worden afgeleid dat de wetgever voor ogen gehad om de inlichtingenplicht niet te laten gelden voor de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb (TK 2013/14, 33 684, nr. 11, p. 17). Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening/intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of wordt ingetrokken in het geval er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Het college kan een besluit herzien of intrekken als onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en de verstrekking van juiste inlichtingen tot een ander besluit zou hebben geleid of bij het niet voldoen aan andere voorwaarden genoemd in artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d en e, van de wet.

Artikel 9.3 Terugvordering

Strikt genomen is terugvordering niet geregeld in de wet, maar de bevoegdheid kan wel worden afgeleid uit artikel 8.1.4, tweede lid, van de wet. Daarom is hiervoor een grondslag opgenomen in de verordening op grond waarvan het college de bevoegdheid heeft (zie CRVB:2023:223). In dit lid is de wettelijke bevoegdheid uitgewerkt wanneer het college kan overgaan tot het terugvorderen van een ten onrechte genoten pgb. Naar analogie van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 regelt dit artikel ook de bevoegdheid tot het terugvorderen van de geldswaarde in natura. Daaronder vallen de door het college ten onrechte betaalde facturen voor de geleverde individuele voorziening. Verder is de bevoegdheid tot invordering geregeld middels een dwangbevel.

Hoofdstuk 10. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 10.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de opdracht aan de gemeenteraad om bij de uitvoering van deze wet door derden, regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van onder meer jeugdhulp en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit. Het gaat om de kostprijs elementen van art. 2.3 van het Besluit Jeugdwet. Ook is bepaald dat het college zorgt dat de genoemde partijen een reële prijs ontvangen voor de door hen geboden jeugdhulp. Denk in dat kader ook aan onderaannemers die de jeugdhulpaanbieder in kan zetten.

Hoofdstuk 11. Klachten en inspraak

Artikel 11.1. Klachtregeling

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 11.2 Inspraak

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Zo wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

Artikel 12.1. Evaluatie

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 12.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van de verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van hen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal hij dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 12.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel regelt dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist, geldt deze verordening. Het college heeft middels dit artikel de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordeningen.

Artikel 12.4. Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.