Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Voorne aan Zee 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Voorne aan Zee 2025

De gemeente Voorne aan Zee; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2024 ; nummer: 118462-2024;

BESLUIT vast te stellen de Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Voorne aan Zee 2025

Hoofdstuk 1 Definities

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      budgetplan: een plan voorzien van een omschrijving van de problematiek, doelen en welke middelen en werkzame elementen nodig zijn om de doelen te behalen en dat de jeugdige of zijn ouders verplicht zijn om op te stellen wanneer zij hulp willen inkopen met een pgb;

    • b.

      BRP: Basisregistratie Personen; het register waarin basisgegevens van inwoners worden geregistreerd, zoals naam, adres;

    • c.

      budgethouder: degene die het persoonsgebonden budget krijgt toegekend;

    • d.

      budgetbeheerder: de persoon die het persoonsgebonden budget voor de jeugdige beheert en de taken en verantwoordelijkheden die samenhangen met het budgethouderschap uitvoert;

    • e.

      casusregie: de afstemming, overzicht en coördinatie tussen de aangestelde casusregisseur vanuit het sociaal gebiedsteam en overige hulpverleners in een gezin, welke berust bij het lokale team of, indien een Gecertificeerde Instelling is betrokken in het kader van een maatregel, bij die instelling;

    • f.

      cliënt: jeugdige en/of ouders waar in het kader van de Jeugdwet een vorm van hulp, ondersteuning of zorg voor wordt aangevraagd;

    • g.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • h.

      jeugdconsulent: de consulent voert de in de Jeugdwet omschreven taak van de toegang tot jeugdhulp uit en vertegenwoordigt hierin het college;

    • i.

      gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden onderling te bieden;

    • j.

      gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaat- regel of jeugdreclassering uitvoert;

    • k.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen, stoornissen in verstandelijke beperking, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet;

    • l.

      ondersteuningsplan: een door een College opgesteld plan zoals bedoeld in de Verordening Jeugdhulp;

    • m.

      professionele organisatie: organisatie die het leveren van hulp en zorg aan jeugdigen als hoofddoel heeft. Voldoet aan de professionele kwaliteits- en veiligheidseisen en wordt gecontroleerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd;

    • n.

      sociaal gebiedsteam: een breed team dat integraal, generalistisch, interdisciplinair en outreachend werkt ten behoeve van de zorg- en dienstverlening die de gemeente biedt aan zijn inwoners in het kader van de Wmo, Jeugdwet en Participatiewet. Dit gebiedsteam werkt dicht bij de burger en biedt passende zorg, ondersteuning en begeleiding aan burgers met een ondersteuningsvraag en -behoefte op gebied van Zorg en Inkomen;

    • o.

      sociale netwerk van cliënt: onder sociaal netwerk van de cliënt wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van vrijwilligheid en met uitdrukkelijke toestemming van gezaghebbende ouder(s), een rol speelt in de opvoeding en ondersteuning van cliënt. Personen die in hetzelfde huishouden wonen als cliënt worden vrijwel altijd gezien als sociaal netwerk van cliënt waar redelijkerwijs een bijdrage aan gebruikelijke hulp van gevraagd mag worden. Personen die een (pension)kamer gebruiken in het huis van cliënt en niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager, worden niet gezien als onderdeel van het sociale netwerk;

    • p.

      toekomstplan: ondersteuningsplan, aangevuld met leef- en resultaatgebieden die voorsorteren op de toekomst van jongeren dat onder andere informatie bevat over vervolghuisvesting na 18 jaar, zorg, hulp en ondersteuning vanuit verschillende wetten, mentorschap, financiën, onderwijs en werk, netwerk en relaties, wensen en talenten van jongeren, informatie over regelzaken voordat een jongere 18 jaar wordt waaronder verzekeringen en toeslagen en veiligheidszaken.

    • q.

      verordening: de Verordening Jeugdhulp gemeente Voorne aan Zee 2025;

    • r.

      vraagverheldering: het proces waarin de consulent samen met de jeugdige en/of ouders de feitelijke hulpvraag vaststelt;

    • s.

      wet: Jeugdwet;

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening Jeugdhulp gemeente Voorne aan Zee 2025, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

Hoofdstuk 2 Onderzoek

Artikel 2.1 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouders:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en/of zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en zijn gezinssituatie;

    • b.

      Of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

      • I.

        Welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • II.

        Welke ondersteuning, hulp en zorg nodig zijn voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau;

      • III.

        Of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • IV.

        Voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met inzet van een andere voorziening, overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      Hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • d.

      Indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. De jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

Artikel 2.2 Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht.

Artikel 2.3 Ondersteuningsplan

  • 1. Het college zorgt voor een ondersteuningsplan. Hierin worden, indien van toepassing, de volgende punten opgenomen:

    • a.

      de resultaten uit het onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren, als bedoeld in artikel 2.1 van deze beleidsregels;

    • b.

      de noodzakelijke individuele voorziening naar het oordeel van het college;

    • c.

      een toekomstplan, indien de jeugdige 16,5 jaar of ouder is, volgens de richtlijnen van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI).

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 3. Het college verstrekt uiterlijk vier weken na start van het onderzoek het ondersteuningsplan aan de jeugdige of zijn ouders.

  • 4. Het ondersteuningsplan, moet binnen 2 weken voor akkoord of gezien worden ondertekend door jeugdige of ouders. Uiterlijk twee weken na de ondertekening ontvangt de aanvrager de beschikking

  • 5. De in het vorige lid genoemde verklaring wordt ondertekend door:

    • a.

      ouder van een jeugdige jonger dan twaalf jaar;

    • b.

      ouder en jeugdige in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar, mits de jeugdige naar het oordeel van het college in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake; of

    • c.

      jeugdige van zestien jaar of ouder.

  • 6. De genoemde termijn in het vierde lid kan met instemming van de aanvrager worden verlengd. De reden van de verlenging en de instemming worden vastgelegd in het ondersteuningsplan of het dossier.

Artikel 2.4 Voorwaarden individuele voorziening

Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het ondersteuningsplan wordt vastgesteld dat de jeugdige:

  • a.

    zelfstandig geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden met zijn ouder(s) of andere personen uit zijn sociaal netwerk en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn;

  • b.

    Geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, of;

  • c.

    Geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening.

Hoofdstuk 3 Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Artikel 3.1 Wettelijk Kader

Wanneer jeugdigen en ouders vragen hebben of ondersteuning nodig hebben als het gaat om opgroeien en opvoeden, kunnen zij terecht bij de gemeente. In de Jeugdwet is dit in artikel 2.3 als volgt verwoord:

  • 1.

    Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

    • a.

      gezond en veilig op te groeien;

    • b.

      te groeien naar zelfstandigheid, en

    • c.

      voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

De Jeugdwet kent een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Hierin staat maatwerk centraal; op individueel niveau wordt vastgesteld of en zo ja welke ondersteuning nodig is. In dit hoofdstuk wordt beschreven welk afwegingskader wordt gehanteerd voor jeugdhulp.

Artikel 3.2 Algemeen afwegingskader

Leidend in het bepalen of er sprake is van een jeugdhulpvraag zijn de vier stappen zoals bepaald door de Centrale Raad van Beroep:

  • 1.

    Wat is de ondersteuningsvraag?

  • 2.

    Is er sprake van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of stoornissen en zo ja, wat zijn deze?

  • 3.

    Welke ondersteuning is nodig?

  • 4.

    In hoeverre zijn de eigen mogelijkheden van de ouders en/of het sociale netwerk toereikend om zelf hulp te bieden?

Voor het beoordelen van de eigen mogelijkheden van ouders moeten een aantal factoren worden onderzocht. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te treffen. De factoren kunnen worden samengevat in de volgende vervolgvragen:

  • a.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp (deels) te bieden?

  • b.

    Wat is de samenstelling van het gezin en woonsituatie?

  • c.

    Wat is de draagkracht en belastbaarheid van ouders?

Artikel 3.3 Normaliseren

In het onderzoek staat centraal wat de oorzaak achter de vraag is. Het uitgangspunt is om zo veel als mogelijk te normaliseren. Dit wil zeggen dat gekeken wordt welke hulpvragen en problemen ‘normaal’ zijn. Voor normaliseren geldt:

  • Kwetsbaarheid, problemen en ‘gedoe’ horen bij het leven. Jeugdhulp is bedoeld voor hulpvragen die de oorzaak hebben in gedrags- of opvoedproblematiek, psychische problemen of stoornissen en die niet behoren tot de ontwikkelingsfase waarin de jeugdige zich bevindt. Kinderen opvoeden kost tijd en energie. Dat geldt voor alle kinderen en daarbij verschilt het per kind hoeveel tijd en energie dit kost (zie ook artikel 3.5).

  • Het is normaal dat kinderen soms lastig en afwijkend gedrag vertonen.

  • Het uitgangspunt is door het versterken van opvoedvaardigheden en de kennis over opvoeden de acceptatie van de jeugdhulpvraag of beperking door ouders te vergroten.

  • Er wordt rekening gehouden met de context. Dit betekent dat het gezinssysteem onderdeel is van de beoordeling van de hulpvraag en er naar de omgeving van de ouders en jeugdige wordt gekeken.

Als het gaat om de inzet van een individuele voorziening gelden de volgende uitgangspunten rondom normaliseren:

  • Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de inzet van voorzieningen die bijdragen aan een positieve ontwikkeling van kinderen. Dit geldt ook voor kinderen met een jeugdhulpvraag.

  • De Jeugdwet is bedoeld om de ontwikkeling van kinderen te bevorderen waar deze in gevaar komt en niet voor de bevordering van de algemene ontwikkeling die elke jeugdige doormaakt.

De ontwikkelingsleeftijd van kinderen is verbonden aan bepaalde opgaven in de opvoeding. Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘normale’ problemen die behoren bij de levensfase en ernstige problemen. De ontwikkelingsleeftijd van een jeugdige kan variëren door een aandoening of stoornis. Om een beeld te schetsen bij wat normaal is, is in onderstaand overzicht voor veel voorkomende problemen het onderscheid aangegeven tussen wat ‘normale’ en ernstige problematiek is. Dit schema laat zien dat er een groot aantal ‘normale’ problemen is waarvoor in beginsel geen jeugdhulp nodig is. Bij ernstige problematiek kan waar nodig en waar de hulpvraag tot de Jeugdwet behoort, jeugdhulp worden ingezet. Dit overzicht komt uit de publicatie “Allemaal opvoeders; Weet wat werkt bij opvoedvragen” van het NJI.

Ontwikkelingsopgave kind

Opvoedingsopgave ouder

‘Normale’ problemen

Ernstige problemen

± 0 - 2 jaar Belangrijke opvoedmilieus: gezin, opvang

  • fysiologische zelfregulatie;

  • veilige hechting;

  • exploratie;

  • autonomie/ individuatie

  • soepele verzorging;

  • sensitieve responsieve interactie bieden;

  • beschikbaarheid;

  • ruimte en steun geven

  • voedingsproblemen;

  • slaapproblemen;

  • scheidingsangst;

  • angst voor vreemden, donker en geluiden

  • eet/slaapstoornis;

  • reactieve hechtingsstoornis;

  • huilbaby

± 2 - 4 jaar Belangrijke opvoedmilieus: gezin, opvang, (voor)school

  • uitdrukkings-vaardigheden (o.a. taal);

  • constructieve omgang met leeftijdsgenoten;

  • internaliseren van eisen (w.o. zindelijkheid);

  • sekse rolidentificatie

  • sensitiviteit voor cognitief niveau;

  • positieve bevestigende omgang;

  • omgaan met ambiguïteit kind;

  • gehoorzamen;

  • seksespecifieke benadering

  • angst voor vreemden, donker, geluiden;

  • koppigheid;

  • driftbuien;

  • agressie;

  • ongehoorzaamheid;

  • druk gedrag/overactiviteit;

  • sekserol- en identiteitangst;

  • niet zindelijk

  • scheidingsangst;

  • fobische/sociale angst;

  • taal-, spraak-, motoriekstoornis

  • onzindelijkheid;

  • ADHD;

  • gedragsstoornis gezin;

  • oppositionele gedragsstoornis jonge kind

± 5 - 12 jaar Belangrijke opvoedmilieus: gezin, school, vriendengroep, verenigingen

  • decentratie;

  • school-vaardigheden;

  • ijver (‘industry’);

  • acceptatie door leeftijdsgenoten

  • ruimte geven voor omgang leeftijdgenoten;

  • schools onderricht;

  • waardering voor schoolwerk;

  • democratische en warme opvoedingsstijl

  • ruzies;

  • concentratie-problemen;

  • laag prestatieniveau;

  • schoolweigering;

  • incidenteel stelen of vandalisme;

  • ritualistisch gedrag

  • bedplassen;

  • leerstoornissen;

  • sociale terugtrekking;

  • schoolweigering;

  • geslachtsidentiteitsstoornis;

  • vroege delinquentie;

  • neurose en somatoforme stoornis

± 12 - 19 jaar Belangrijke opvoedmilieus: gezin, school, vrienden, werkkring, andere sociale contacten

  • emotionele (en praktische) zelfstandigheid;

  • omgaan met eigen en andere sekse;

  • ontwikkeling van waardesysteem:

  • persoonlijkheids-ontwikkeling, school, beroep en samenleving

  • emotionele steun bieden;

  • tolerantie voor experimenten;

  • leeftijds-adequate grenzen stellen;

  • voorbeeld-functiev ervullen;

  • meer gelijkwaardige relatie met kind aangaan

  • gebruik psychoactieve stoffen (alcohol, drugs);

  • twijfels over identiteit en/of toekomst;

  • zorgen over uiterlijk;

  • problemen met autoriteiten; incidenteel spijbelen

  • misbruik alcohol, drugs;

  • stoornis in de identiteit;

  • anorexia / boulimia (nerv.);

  • seksuele oriëntatie stoornis;

  • suïcide;

  • oppositionele gedragsstoornis;

  • gedragsstoornis groepsverband;

  • delinquentie;

  • schooluitval

Artikel 3.4 Sociaal netwerk & eigen kracht

Als er een hulpvraag is, wordt waar mogelijk een beroep gedaan op de eigen kracht en het netwerk van de jeugdige en ouders. Op basis van artikel 1:247 van het Burgerlijk wetboek zijn ouders verantwoordelijk voor het opgroeien en opvoeden van hun kind. Bij eigen kracht geldt dat er een balans moet zijn tussen opvoeden, werk en het sociale leven:

  • Eigen kracht moet breed worden opgevat. Het gaat om bijvoorbeeld de opvoedkundige vaardigheden, maar ook om de mogelijkheden om kinderen op te vangen, te begeleiden of verzorgen. Daarbij geldt ook dat het toekomstperspectief (zoals carrière plannen) van ouders het inzetten van eigen kracht in beginsel niet in de weg kunnen staan volgens een uitspraak van de rechtbank Den Haag in 20201.

  • Het doen van een beroep op de eigen kracht kent ook grenzen: ouders moeten deel kunnen nemen aan de samenleving en werk vervult hierin een belangrijke rol. Ouders wordt gevraagd om er zorg voor te dragen dat hun eigen kracht niet afneemt door keuzes over de toekomst. Het gaat er hierbij om dat ouders zelf kiezen om hun eigen kracht af te laten nemen. Als er sprake is van externe factoren ligt dit buiten de macht van ouders.

  • Veel ouders en jeugdigen zetten hun eigen kracht in bij het oplossen van de hulpvraag. Als jeugdige en ouders ervoor kiezen om de hulpvraag niet op te lossen door de inzet van eigen kracht, is dit een verantwoordelijkheid van ouders en de jeugdige. Alleen bij hulpvragen waarbij de veiligheid van de jeugdige in het geding is zal het lokale team hierop anticiperen. In alle andere gevallen wordt er in beginsel geen individuele voorziening ingezet voor het deel waarvoor ouders en jeugdige hun eigen kracht en netwerk niet inzetten, terwijl dit wel verwacht mag worden.

Artikel 3.5 Criteria ontoereikende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Bovengebruikelijke zorg is voor de jeugdige noodzakelijke zorg en begeleiding die boven de normale dagelijkse zorg en begeleiding uitstijgt, die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Van ouders wordt verwacht dat zij hun kind de zorg bieden die het nodig heeft voor zover dat, gelet op de omstandigheden, in hun vermogen ligt.

In bijlage 1 is het beoordelingskader gebruikelijke zorg opgenomen. Dit kader is gelijk aan de door het Ministerie van VWS uitgegeven richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfases.

Voor gebruikelijke zorg geldt:

  • Gebruikelijke zorg is een invulling van de uitgangspunten eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen in de zin van artikel 2.3 van de Jeugdwet.

  • Van ouders wordt verwacht dat zij vanuit eigen kracht doen wat binnen hun mogelijkheden ligt, waarbij gebruikelijke zorg wordt gezien als een ondergrens. Er wordt niet vanzelfsprekend een individuele voorziening ingezet als ouders meer doen dan het gebruikelijke.

  • Voor gebruikelijke zorg geldt dat ouders in staat moeten zijn om dit aan hun kind te geven. Als ouders bijvoorbeeld zelf een lichamelijke beperking hebben kan het zijn dat ze niet in staat zijn de gebruikelijke zorg te bieden die voor ouders zonder beperking wel van toepassing is.

  • Voor bovengebruikelijke zorg geldt dat er alleen een voorziening wordt getroffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) ontoereikend zijn2. Welke factoren daarin meewegen staat onder 3.2.

  • Ouders kunnen een informeel Pgb ontvangen voor bovengebruikelijke zorg in situaties waarin ouders al meer doen dan redelijkerwijs van hen verwacht kan worden.

Artikel 3.6 Onderzoeksfactoren bovengebruikelijke zorg

Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke zorg wordt met inachtneming van het beoordelingskader gekeken naar vier criteria. Hierbij is de samenhang tussen de criteria en de omstandigheden van de jeugdige en de ouders belangrijk. Op basis van het kader uit bijlage 1 en de vier criteria hieronder wordt gemotiveerd bepaald in hoeverre hulp gebruikelijk is. De criteria zijn:

  • 1.

    Leeftijd van de jeugdige. In principe hebben jonge kinderen met en zonder een beperking meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen.

  • 2.

    De aard van de zorg. Alle kinderen hebben zorg nodig van hun ouders, alleen kan de aard van deze zorg verschillen. Bepaalde zorghandelingen die niet standaard bij alle kinderen voorkomen, kunnen daarom ook vallen onder de gebruikelijke zorg.

  • 3.

    Frequentie en duur van de zorg. Naast de leeftijd van de jeugdige en de aard van de zorg wordt ook gekeken naar de frequentie van de zorg en of deze aansluit op het normale patroon van de dagelijkse zorg. Ook geldt hierbij dat de duur van de zorg wordt meegewogen. Kortdurende hulp (korter dan 3 maanden) is in principe gebruikelijk en er wordt van ouders verwacht dat ze gedurende deze periode een extra inspanning leveren. De 3 maanden is in lijn met de oorspronkelijke AWBZ richtlijn. Het gaat hier om hulp die ouders kunnen bieden, zoals vervoer of dagelijkse verzorging. Voor bijvoorbeeld behandeling gelden de 3 maanden niet.

  • 4.

    Duur van de zorghandeling. Ten slotte wordt gekeken naar de tijd die iemand bezig is met de zorghandeling. Er is sprake van bovengebruikelijke zorg als iemand veel meer tijd kwijt is aan een handeling dan gemiddeld.

Artikel 3.7 Respijtzorg

Ouders met een kind met een (omvangrijke) jeugdhulpvraag bieden vaak intensieve en langdurige zorg en hebben hier soms ondersteuning bij nodig. Dit geldt ook voor jeugdigen in het gezin. Het kan voor- komen dat deze zorg resulteert in overbelasting. In deze gevallen, en liever voordat de overbelasting plaatsvindt, kan respijtzorg worden ingezet. De inzet van respijtzorg is dan ook niet zozeer gelegen in problemen bij het opvoeden of opgroeien, maar in de (dreigende) overbelasting van ouders of het gezin.

Hierbij geldt dat:

  • Respijtzorg wordt ingezet om (dreigende) overbelasting als gevolg van het bieden van mantelzorg in het kader van een jeugdhulpvraag te voorkomen. De overbelasting moet door een professional zijn herkend. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van de Opvoedingsbelastingvragenlijst of een vergelijkbaar instrument.

  • Respijtzorg wordt zoveel als mogelijk gerealiseerd met ‘gewone’ oplossingen, zoals logeren bij grootouders. Er hoeft niet altijd een individuele voorziening ingezet te worden.

  • Respijtzorg kan een tijdelijk karakter hebben en worden ingezet door de mantelzorgtaken over te nemen of door de jeugdige tijdelijk een voorziening, zoals een logeerplek, aan te bieden. Respijtzorg kan ook structureel zijn als er sprake is van een langdurige hulpvraag.

  • Respijtzorg kan worden geboden in de vorm van een jeugdhulpvoorziening, zoals logeren of een andere voorziening dan een jeugdhulpvoorziening met als doel de ouders te ontlasten. Denk bij de laatste vorm aan bijvoorbeeld ondersteuning of zorg voor ouders, andere kinderen of het huishouden.

  • Naast de inzet van respijtzorg wordt er ingezet op het wegnemen van de oorzaak van de overbelasting. De eigen kracht wordt vergroot waardoor toekomstige overbelasting voorkomen kan worden.

  • Als de oorzaak van de overbelasting buiten het bieden van jeugdhulp ligt, moet de oplossing ook daar gezocht worden. Bij overbelasting door een te groot dienstverband of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Het lokale team betrekt hulp uit andere domeinen als dit het geval is, bijvoorbeeld ondersteuning vanuit de Wmo of schuldhulpverlening.

  • Gebruikelijke zorg kan op gespannen voet staan met de inzet en belasting van ouders. Het kan voorkomen dat ouders tijdelijk minder kunnen doen dan gebruikelijk. Soms is het dan nodig dat ouders ontlast worden voor zorg die normaliter behoort tot het gebruikelijke.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget (Pgb)

Artikel 4.1 Motiveren Pgb

De formulering van het eerste lid van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet geeft aan dat het uitgangspunt is dat de jeugdige en zijn ouders een voorziening ‘in natura’ krijgen. Ouders en jeugdigen die een Pgb wensen te ontvangen moeten dit motiveren. De motivering is samen met de bekwaamheid en kwaliteit onderdeel van het Pgb-plan. Voor de motivering geldt dat:

  • Uit de motivering moet blijken dat de ouders en jeugdige zich voldoende hebben georiënteerd op de voorziening in natura. Dit kan blijken uit het gesprek met de jeugdige en ouders en het jeugdteam waarin de Pgb aanvraag wordt besproken. Het jeugdteam heeft hierin ook een informerende rol als het gaat om de individuele voorziening.

  • Gemotiveerd moet worden waarom het aanbod in natura niet passend is.

  • De motiveringseis houdt niet in dat het college moet beoordelen of de aangeboden individuele voorziening in natura al dan niet passend is.

Voorbeelden van een motivering zijn:

  • jeugdhulp die op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden;

  • jeugdhulp die op verschillende locaties moet worden geleverd;

  • het is noodzakelijk om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren.

Artikel 4.2 Kwaliteitscriteria Pgb

De keuze voor een Pgb brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee. Het gaat dan onder meer om het aansturen van de hulp (regievoering) en het beheer van het budget. De Pgb beheerder moet voldoen aan een aantal kwaliteitscriteria om in aanmerking te komen voor een Pgb.

Artikel 4.2.1 Bekwaamheid budgetbeheerder

De jeugdige en ouders moeten in staat zijn het Pgb te beheren. Het beheer kenmerkt zich door het voeren van regie. Dit houdt in dat de beheerder beschikt over de volgende vaardigheden:

  • Een goed overzicht van de eigen situatie houden. De budgetbeheerder weet welke zorg nodig is en kan deze beschrijven.

  • Weten welke regels er horen bij een Pgb of weten waar deze te vinden zijn. Het helpt als de budgetbeheerder digitaal vaardig is.

  • Een overzichtelijke Pgb-administratie bijhouden. Onderdeel hiervan is dat de budgetbeheerder weet welk deel van het Pgb uitgegeven is. Een overzichtelijke Pgb-administratie is niet alleen belangrijk voor de beheerder, maar de administratie kan ook nodig zijn als het college daarom vraagt.

  • Communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners. De beheerder moet zelfstandig en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Als er iets verandert, moet de beheerder dat zelf aangeven. Uit de verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat de budgetbeheerder verantwoordelijk is voor het tijdig aanvragen van verlengingen, wijzigingen of de overgang naar andere wetgeving. De budgetbeheerder is bijvoorbeeld verantwoordelijk om tijdig actie te ondernemen op het moment dat de hulp nog nodig is na het 18e levensjaar.

  • Zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen. De Pgb-beheerder moet zelf zorgverleners uitzoeken en afspraken maken over de zorg die ze gaan geven. Onderdeel hiervan zijn het uurtarief en de ureninzet.

  • Zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden. De budgetbeheerder moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Ook moet de beheerder kunnen laten zien dat de zorg wordt ingekocht waarvoor het budget is ontvangen.

  • Beoordelen of de zorg uit het Pgb passend is en of de kwaliteit van de zorg in orde is. Als de zorg niet goed is, kan de budgetbeheerder uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, moet de beheerder zelf kunnen ingrijpen.

  • Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners en zorg dragen voor de kwaliteit en continuïteit (bijvoorbeeld bij ziekte van de zorgverlener).

  • Zorgverleners aansturen en aanspreken. De beheerder is de werkgever/opdrachtgever van de zorgverlener.

  • De beheerder weet wat te doen als werkgever/opdrachtgever van een zorgverlener. Het is niet erg als de beheerder sommige regels over hoe een werkgever/opdrachtgever moet handelen niet kent, maar de beheerder moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden.

Als de jeugdige of ouders zelf niet beschikken over de benodigde vaardigheden om het Pgb te beheren, kan in een aantal situaties toch een Pgb worden verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld iemand uit het netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger deze rol op zich nemen. Ook kan het zo zijn dat ouders worden gecompenseerd of ondersteund om te beschikken over de vaardigheden. In deze gevallen beoordeelt de jeugdconsulent op basis van de individuele situatie of een Pgb toegekend kan worden. Daarbij zijn naast de hierboven genoemde vereisten ook de volgende criteria van belang:

  • Er mag geen sprake zijn van een onwenselijke vermenging van rollen, daarmee wordt bedoeld dat het beheer en de uitvoering van het Pgb door dezelfde persoon worden gedaan. Slechts in uitzonderingssituaties is het toegestaan dat het beheer van het Pgb en het uitvoeren van de ondersteuning door één en dezelfde persoon wordt gedaan. De uitzondering is alleen van toepassing bij een informeel Pgb, voor professionele organisaties is deze uitzondering niet mogelijk. Er moet worden gemotiveerd waarom het niet mogelijk is om deze rollen te scheiden. Criteria waaraan de dubbelrol in ieder geval getoetst wordt zijn:

    • Er is geen andere Pgb beheerder beschikbaar.

    • Een andere zorgverlener is geen optie.

    • De kwaliteit van de zorg is gewaarborgd.

  • Bewindvoerders zijn wettelijk vertegenwoordigers die kunnen ondersteunen bij met name de financiële en administratieve kant van het Pgb. Als de budgethouder wil dat zijn bewindvoerder het volledige budgetbeheer (dus naast de financiële ook de zorginhoudelijke kant) op zich neemt en de bewindvoerder daarmee akkoord gaat, dan zijn daartegen geen bezwaren. Het is echter geen eis dat een cliënt met een bewindvoerder het volledige budgetbeheer aan zijn bewindvoerder laat. Uit de Jeugdwet volgt dat gedeeltelijke vertegenwoordiging mogelijk moet kunnen zijn.

  • Mentoren zijn wettelijk vertegenwoordigers die taken en beslissingen met betrekking tot verzorging, behandeling, begeleiding en verpleging en dus niet-vermogensrechtelijke handelingen overnemen van betrokkenen. Ook wanneer er sprake is van een Pgb. De mentor vervult geen financiële en administratieve rol. Daarom is een mentor alleen toegestaan als Pgb beheerder als deze aangeeft betrokken te willen zijn bij de financiële en administratieve kanten van de zorg.

Artikel 4.2.2 Omstandigheden die meespelen in de overweging

Er zijn omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het beheer van een Pgb. In het bepalen of ouders of een jeugdige een Pgb kunnen beheren wordt in ieder geval rekening gehouden met deze omstandigheden. Het beheer van een Pgb wordt in ieder geval geweigerd als blijkt dat op basis van de omstandigheden het Pgb daadwerkelijk niet beheerd kan worden. Het zich voordoen van een van de hieronder genoemde omstandigheden is op zichzelf geen reden om het beheer van een Pgb te weigeren, hoewel het wel een contra-indicatie is:

  • schuldenproblematiek;

  • verslavingsproblematiek;

  • aangetoonde fraude, minder dan 4 jaar geleden;

  • er eerder misbruik is gemaakt van het Pgb;

  • sterke vergeetachtigheid/verstandelijke beperking/psychische stoornis;

  • analfabeet of digibeet zijn;

  • het leiden van een zwervend bestaan;

  • handelingsonbekwaamheid.

Artikel 4.2.3 Arbeidstijdenwet

Voor een informeel Pgb geldt, net als bij een formeel Pgb, dat de arbeidstijdenwet van toepassing is. Op het moment dat een ouder naast een reguliere baan ook uitvoerder is van een Pgb, kan dit conflicteren met de arbeidstijdenwet. Om overbelasting bij ouders te voorkomen en de kwaliteit van het Pgb te garanderen kan het jeugdteam besluiten om een Pgb in deze gevallen (deels) niet te laten uitvoeren door de ouder. Wel geldt hiervoor dat er sprake moet zijn van een reëel risico voor de kwaliteit, doordat er bijvoorbeeld substantieel meer uren worden gewerkt of er signalen van overbelasting zijn. Meer werken dan de arbeidstijdenwet toestaat, is op zichzelf geen reden om een Pgb te weigeren.

Artikel 4.2.4 Pgb buitenland

Het Pgb mag worden besteed bij een aanbieder zowel binnen als buiten de regio Rijnmond maar in ieder geval binnen Nederland. Een Pgb mag alleen na schriftelijke toestemming van het college besteed worden in EU-landen bij een aanbieder, die in een andere EU-lidstaat is gevestigd of daar zijn diensten aanbiedt. Niet-EU-lidstaten zijn uitgesloten.

Voor een Pgb in het buitenland geldt, naast de voor het Pgb algemene, in de verordening en hierboven beschreven criteria, dat:

  • Het hoofdverblijf van de jeugdige in de gemeente ligt. Het verblijf in het buitenland is dus tijdelijk en van beperkte duur.

  • De geboden jeugdhulp noodzakelijk is om tijdens het buitenlands verblijf te functioneren. Alleen de kosten van de jeugdhulp uit het Pgb gefinancierd mogen worden (dus bijvoorbeeld geen reis- en verblijfskosten).

  • Er wordt gewerkt conform het Afsprakenkader buitenlands zorgaanbod Jeugd van de VNG.

Artikel 4.3 Pgb en zorg in natura

Een Pgb kan bestaan naast zorg in natura. Hiervoor gelden de afwegingskaders zoals in dit hoofdstuk beschreven. In de regel gaat het dan om een informeel Pgb. Er zijn echter ook situaties denkbaar waar een formeel Pgb naast zorg in natura bestaat. De Pgb-beheerder is verantwoordelijk voor de afstemming tussen aanbieders als er sprake is van een combinatie van een Pgb en ZIN.

Artikel 4.4 Terugvorderen Pgb

Omdat het Pgb wordt toegekend aan de budgethouder, rusten alle rechten en plichten die aan het Pgb zijn verbonden op de budgethouder die daarmee dus verantwoordelijk en aansprakelijk is. De budgetbeheerder kan niet aansprakelijk worden gehouden.

De oorzaak van de terugvordering van het Pgb kan bij de budgethouder zelf liggen. Gelet op de verantwoordelijkheid van de budgethouder voor het voldoen aan de eisen die zijn verbonden aan het ontvangen van het Pgb, ligt het in de rede dat er eerst wordt gekeken of hem een verwijt valt te maken. Voor verwijtbaar handelen geldt:

  • Van verwijtbaar handelen is in ieder geval sprake als de vordering is ontstaan als gevolg van fraude en/of onrechtmatig handelen.

  • Er is ook sprake van verwijtbaar handelen als er sprake is van nalatigheid.

Onregelmatigheden rond de besteding van het Pgb kunnen ook komen door toerekenbaar handelen van de zorgverlener, inclusief ouders die optreden als zorgverlener. Met het oog op het ontlasten van budgethouders die te goeder trouw zijn en het fraudebestendiger maken van het Pgb, kan de gemeente zorgverleners rechtstreeks aanspreken wanneer de intrekking of herziening het gevolg is van het toerekenbaar handelen van de zorgverlener. Er bestaat geen directe relatie tussen de gemeente en de zorgverlener: het Pgb wordt verstrekt aan de budgethouder, die zelf de overeenkomst sluit met de zorgverlener. De Regeling Jeugdwet en de verordening bevatten een mogelijkheid voor de gemeente om de zorgverlener rechtstreeks aan te spreken tot terugbetaling van het bedrag dat ten onrechte ten laste van het Pgb is betaald aan die zorgverlener.

Artikel 4.5 Hoogte Pgb

In de verordening is de hoogte van het Pgb opgenomen. Op basis van de daar genoemde tarieven wordt het Pgb-budget bepaald. Voor een Pgb geldt:

  • Het Pgb-tarief is een all-in tarief. Dat betekent dat alle zorg-gerelateerde kosten hierin zijn opgenomen. Het Pgb kan niet worden gebruikt voor niet-zorg-gerelateerde kosten (er is geen vrij besteedbaar budget), zoals administratieve kosten.

  • De budgethouder mag zorg voor een hoger tarief inkopen dan de door de gemeente beschikbaar gestelde budgetten. Er kunnen dan minder uren worden ingekocht of de budgethouder kan een vrijwillige storting doen. De budgethouder motiveert in het Pgb-plan hoe de kwaliteit is gegarandeerd als er minder uren worden ingekocht. Het jeugdteam kan een Pgb weigeren als deze motivering ontoereikend is. Een voorbeeld is een Pgb voor kort verblijf dat voor 3 dagdelen is toegekend, maar waar door het hogere budget maar 2 dagdelen wordt ingekocht.

  • De budgethouder mag zorg voor een lager tarief inkopen dan de door de gemeente beschikbaar gestelde budgetten.

Hoofdstuk 5 Vervoer

Artikel 5.1 Criteria vervoer

In artikel 2.3, tweede lid van de Jeugdwet is beschreven wanneer vervoer onder jeugdhulp valt:

“Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.”

Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen ouders in beginsel voor het vervoer van en naar de jeugdhulpaanbieder. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Van ouders wordt verwacht dat zij hun kind zelf vervoeren. In geval van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige kan er een vervoersvoorziening worden toegekend. Er wordt gekozen voor het goedkoopst adequate vervoer.

Van medische noodzaak is sprake wanneer een jeugdige door zijn psychische, lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking niet in staat is om (eventueel onder begeleiding van een volwassene) gebruik te maken van het openbaar vervoer.

Van beperkingen in de zelfredzaamheid is sprake wanneer:

  • De leeftijd van de jeugdige het niet toelaat zelfstandig te reizen met het OV (jonger dan 9 jaar) en nadat is aangetoond dat ouders of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor de begeleiding en het vervoer.

  • Er sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het OV of eigen vervoer onmogelijk maken; of er andere redenen van niet-medische aard zijn die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het OV of eigen vervoer onmogelijk maken.

  • Er wel de mogelijkheid is zelfstandig van het vervoer gebruik te maken, maar er geen financiële draagkracht is, ook niet na beroep op andere voorliggende wetgeving.

Artikel 5.2 Afwegingskader vervoer

Om voor vervoer van en naar de jeugdhulplocatie in aanmerking te komen:

  • Heeft een jeugdige een indicatie voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • Is sprake van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid.

  • Is het niet mogelijk om op eigen kracht het vervoer te organiseren. Voor de eigen kracht geldt dat ouders hierin een rol hebben en dat hierbij het OV voorliggend is. De participatiewet is voorliggend als er financiële problematiek is.

  • Is er geen andere regeling/voorziening waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening.

  • Bedraagt de afstand van de verblijfsplaats van de jeugdige tot de jeugdhulpvoorziening meer dan 6 kilometer, volgens de kortste route op basis van de ANWB routeplanner. Een reisafstand binnen 6 kilometer wordt gezien als gebruikelijke zorg en/of hulp; van ouders wordt verwacht dat zij dit zelf regelen. Het gaat hier om één van de wegingsfactoren. Dit wil dus zeggen dat als de afstand korter is dan 6 kilometer er om andere redenen zoals in dit hoofdstuk beschreven wordt wel vervoer kan worden toegekend. Ook geldt dat een afstand van meer dan 6 km niet vanzelfsprekend leidt tot een vervoersvoorziening als ouders wel met eigen mogelijkheden het vervoer kunnen organiseren.

  • Vervoer dat onder de Zvw of Wlz valt wordt niet verzorgd vanuit de Jeugdwet.

  • Er wordt geen individuele voorziening in de vorm van vervoer toegekend voor ouders.

Ander vervoer van jeugdigen dan naar de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld sociaal recreatief vervoer) valt onder gebruikelijke zorg en eigen kracht. Als dit niet toereikend is dan kan dat vervoer onder de Wmo 2015 vallen, als deze sociale contacten noodzakelijk zijn en het eigen netwerk geen mogelijkheden biedt. Voor (dat deel van) het vervoer waarin de Jeugdwet voorziet, wordt er op grond van de Wmo 2015 geen vervoersvoorziening ingezet.

Als het gaat om vervoer naar andere locaties dan de jeugdhulplocatie gelden de volgende richtlijnen:

  • Vervoer naar en van school naar huis is leerlingenvervoer.

  • Vervoer van school naar behandellocatie en terug naar school is jeugdhulpvervoer.

  • Vervoer naar of van behandellocatie, buiten schooltijden is jeugdhulpvervoer.

  • Vervoer tijdens vrije- en vakantiedagen zorgvervoer en de verantwoordelijkheid van de aanbieder om dit af te stemmen.

Artikel 5.3 Financiering vervoer

  • Een vervoersvoorziening wordt in natura verstrekt en geboden door een gecontracteerde vervoerder tenzij sprake is van eigen vervoer.

  • Voor de kilometervergoeding eigen vervoer wordt de door het Rijk vastgesteld te hanteren kilometervergoeding voor eigen vervoer gevolgd.

Hoofdstuk 6 Dyslexiezorg

  • Een aanvraag voor vergoede dyslexiezorg wordt door de school van de leerling in het primair onderwijs gedaan wanneer zij een vermoeden van ernstige dyslexie hebben.

  • De aanvraag wordt gecontroleerd en beoordeeld door de poortwachter vergoede dyslexiezorg binnen het samenwerkingsverband.

  • De poortwachter vergoede dyslexiezorg stelt ouders op de hoogte dat zij kunnen starten en zelf contact kunnen opnemen met de zorgaanbieder hiervoor.

  • De ouder voert zelf regie over de vergoede dyslexiezorg, die zij ontvangen.

Hoofdstuk 7 afbakening met andere domeinen

Artikel 7.1 18-/18+

Op grond van de Jeugdwet wordt ondersteuning geboden aan jeugdigen totdat zij het 18e levensjaar bereiken. Hierdoor is de overgang van 17 naar 18 jaar een cruciale tijd. Om tijdig te acteren op de overgang naar volwassenheid wordt er gewerkt met een toekomstplan. Hierin worden de ‘big five’ opgenomen: support, wonen, werk en school, inkomen en schulden, en zorg en ondersteuning. Het toekomstplan kan worden opgesteld voor jeugdigen vanaf 16 jaar. In sommige gevallen is het wenselijk dat de ondersteuning van de jeugdige doorloopt na de 18e verjaardag (verlengde jeugdhulp). De Jeugdwet biedt de mogelijkheid om jeugdhulp te verlengen tot maximaal 23 jaar. In de volgende situaties is verlengde jeugdhulp mogelijk:

  • Jeugdigen die in een pleeggezin of gezinshuis verblijven. Als de jeugdige het wil kan het verblijf verlengd worden tot het 21e levensjaar, vervolgens is er een mogelijkheid om te verlengen tot het 23e levensjaar.

  • Er is sprake van Jeugdhulp in het kader van een strafrechtelijke beslissing of jeugdreclassering, dan kan het verlengd worden tot het einde van de maatregel.

  • Voortzetting van de hulp die een jeugdige voor de 18e verjaardag ontving is noodzakelijk en er kan geen vergelijkbare hulp op grond van een andere wet worden verleend.

Voor de noodzakelijkheid van verlengde jeugdhulp gelden onderstaande uitgangspunten:

  • In samenspraak met de jeugdhulpaanbieder maakt de lokale toegang de beslissing over de inzet van verlengde jeugdhulp, inclusief de duur van de verlenging.

  • De hulp wordt ingezet, of er wordt bepaald dat hulp wordt ingezet, vóór de 18e verjaardag. Echter, één uitzondering is mogelijk: verlengde jeugdhulp kan ingezet worden wanneer er binnen een half jaar na de beëindiging van de jeugdhulp, die ingezet is vóór de 18e verjaardag, wordt geconstateerd dat hulp toch nodig blijkt te zijn.

  • Verlengde jeugdhulp kan enkel toegepast worden wanneer de hulp niet onder een andere wet (Zvw, Wlz, Wmo 2015 etc.) valt. Bijvoorbeeld, hulp die voor 2015 onder de Wet op de Jeugdzorg viel, zoals pedagogische gezinsbegeleiding, opvoedondersteuning of vaardigheidstrainingen.

  • Indien de hulp inhoudelijk onder de Jeugdwet of Wmo 2015 valt geldt dat (individuele) begeleiding onder de Wmo 2015 valt, niet onder verlengde jeugdhulp. Uitzondering hierop is hulp zoals beschreven in het bovenstaande punt en indien de (individuele) begeleiding samenvalt met verblijf vanuit de Jeugdwet.

Voor verblijf (behalve pleegzorg en gezinshuis) geldt:

  • Verlengde jeugdhulp kan alleen ingezet worden wanneer er sprake is van een behandelcomponent; en

  • deze behandelcomponent betrekking heeft op het opgroeien en ontwikkelen van de jeugdige. De behandeling moet gericht zijn op verbetering én gestart zijn voor de 18e verjaardag.

Artikel 7.2 Voorliggende voorzieningen

Een voorliggende voorziening is een voorziening waar een jeugdige/ouder een beroep op kan doen, zodat er geen of in mindere mate een beroep hoeft te worden gedaan op ondersteuning vanuit de Jeugdwet. Algemene voorzieningen zijn voorliggend. Ook de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet, de Wet Passend Onderwijs, de Participatiewet en de Wmo zijn voorliggend op de Jeugdwet.

Artikel 7.3 Participatiewet (Minimabeleid)

  • 1. De Jeugdwet is geen inkomensvoorziening voor ouders.

  • 2. Er zijn verschillende regelingen die mensen met weinig geld op weg kunnen helpen. Deze regelingen zijn uitgewerkt in het beleid voor bijzondere bijstand en minima. Als inkomen een probleem is om mee te kunnen doen in de samenleving zijn deze regelingen voorliggend op de Jeugdwet.

Artikel 7.4 Wmo

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een voorliggende voorziening op de Jeugdwet in de volgende situaties:

  • Beschermd wonen voor volwassenen van 18 jaar en ouder

  • Vrouwenopvang, ook voor zwangere vrouwen van 18 jaar en ouder

  • Begeleiding voor volwassenen van 18 jaar en ouder.

  • Voorzieningen die vanuit de Wmo ook toegekend kunnen worden aan jeugdigen zoals (mobiliteits-)hulpmiddelen of woonaanpassingen.

  • Ondersteuning van ouders waarbij er geen sprake is van een direct verband met een opvoedingsvraag. Bijvoorbeeld, ondersteuning in het huishouden wanneer ouders een ondersteuningsvraag hebben op het gebied van opvoeden.

Artikel 7.5 Zorgverzekeringswet

Zoals hierboven genoemd is de Zorgverzekeringswet voorliggend op de Jeugdwet. De Zorgverzekeringswet wordt uitgevoerd door zorgverzekeraars en regelt medische zorg die gericht is op genezing en behandeling, thuisverpleging/wijkverpleging en kortdurende GGZ. In de indicatiestelling van de jeugdige is de inbreng en hulpbehoefte van de ouders meegenomen. Deze indicatiestelling vormt het uitgangspunt voor de levering van de zorg en is hetzelfde voor zorg in natura als voor zorg via een Pgb.

Voor de Zvw geldt dat:

  • Alle verzorging die samenhangt met geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt onder de Zvw. Dus, ook de verzorging van kinderen die noodzakelijk is door een gezondheidsprobleem of verpleegkundige verzorging in de eigen omgeving.

  • Een aanvullende zorgverzekering is voorliggend op de Jeugdwet.

  • Voor verzorging geldt:

    • Begeleidende verzorging is Jeugdwet.

    • Geneeskundige verzorging en verpleging is Zorgverzekeringswet. Het accent bij deze zorg- verlening ligt op de medische zorg.

    • Palliatief terminale zorg is Zorgverzekeringswet.

  • Voor gespecialiseerde behandeling geldt:

    • Bij een verstandelijke beperking valt behandeling onder de Jeugdwet.

    • Bij een lichamelijke ziekte of lichamelijke beperking valt behandeling meestal onder de Zorgverzekeringswet.

    • Bij een zintuiglijke handicap valt de behandeling onder de Zorgverzekeringswet.

    • Bij psychiatrische problemen valt behandeling onder de Jeugdwet.

  • Het is mogelijk dat jeugdigen tegelijkertijd hulp ontvangen vanuit de Jeugdwet en de Zvw.

  • Indien de jeugdige problemen ervaart als gevolg van ouderproblematiek, wordt naast hulp aan de jeugdige vanuit de Jeugdwet, ook hulp ingezet voor de ouders vanuit de Zvw .

  • Het kan voorkomen dat er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan bepaalde problematiek, zonder dat precies duidelijk is welke oorzaak de hoofdoorzaak is. De vraagverkenning en het daarbij horende traject is onderdeel van de hulp geboden vanuit de Jeugdwet.

  • Vaktherapie kan alleen worden ingezet vanuit de Jeugdwet als sprake is van een bijdrage aan de lopende jeugdhulp/ GGZ behandeling en als geen alternatief beschikbaar is. De (GGZ) behandelaar van een jeugdhulpaanbieder is verantwoordelijk voor het inzetten van vaktherapie als onderdeel van een totale behandeling. Als ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, dan is vergoeding vanuit de zorgverzekering voorliggend.

Artikel 7.6 Systeemproblematiek

Bij ouder-/ systeemproblematiek geldt:

  • Voor de problematiek van de ouders wordt hulp vanuit de Zvw ingezet (GGZ), vanuit rechtsbijstand (bijv. bij mediation) of vanuit een algemene voorziening en niet vanuit de Jeugdwet.

  • Voor de problematiek die de jeugdige als gevolg van het ouder-/ systeemproblematiek ondervindt, wordt jeugdhulp ingezet.

  • Om de hulp die wordt aangeboden vanuit de Jeugdwet effectief te laten zijn wordt de problematiek van de ouders en het systeem in samenhang behandeld.

  • Als de jeugdhulpvraag samenhangt met ouderproblematiek is het een voorwaarde om het jeugdhulptraject in te zetten dat ook de ouder- / systeemproblematiek wordt behandeld. Uitzondering hierop is als de veiligheid van de jeugdige in het geding komt.

  • De jeugdhulpaanbieder heeft de verantwoordelijkheid om bij ouder-/ systeemproblematiek het sociaal gebiedsteam of de huisarts te betrekken (met toestemming van de jeugdige en ouders), zodat de juiste hulp kan worden ingezet.

Artikel 7.7 Voorschoolse voorzieningen en het onderwijs

  • Voor de afbakening van de verantwoordelijkheden vanuit Onderwijs en Jeugdhulp wordt verwezen naar het afwegingskader onderwijs-jeugdhulp (bijlage 2)

  • Het college draagt zorg dat voor het primair en voortgezet onderwijs een contactpersoon is bij de lokale toegang.

Artikel 7.8 Wlz

De Wlz is voorliggend op de Jeugdwet. Dit betekent dat wanneer iemand toegang heeft tot deze wet, de benodigde zorg en ondersteuning ook vanuit deze wet betaald wordt. Er wordt geen voorziening vanuit de Jeugdwet ingezet:

  • wanneer een jeugdige een Wlz-indicatie voor verblijf in een instelling heeft of er redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige deze indicatie zou kunnen krijgen;

  • als jeugdige en ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit voor de Wlz.

Het kan zo zijn dat tegelijkertijd vanuit de Wlz en Jeugdwet zorg wordt ingezet. Dit is het geval bij zorg die onder de Jeugdwet valt, zoals psychische zorg of pleegzorg. Waar nodig wordt in afwachting van het besluit vanuit de Wlz, jeugdhulp geboden tot het moment dat er een besluit is genomen.

De Jeugdwet en de Wlz verschillen op de volgende punten:

  • De Jeugdwet biedt zorg en ondersteuning aan de jeugdige zelf, maar ook aan het systeem van de jeugdige. De Wlz gaat niet uit van een herstelgedachte ten opzichte van de Jeugdwet.

  • De Wlz is bedoeld om jeugdigen met een blijvende beperking zorg te bieden. Om toegang te krijgen tot een Wlz-voorziening worden twee toetsingscriteria gehanteerd: ontwikkelperspectief en 24-uurs zorg. De Jeugdwet kent deze voorwaarden niet.

  • Omdat de Jeugdwet een leeftijdsrestrictie bevat, is er per definitie sprake van tijdelijke zorg. Anders dan de Jeugdwet biedt de Wlz levenslange en levensbrede zorg.

De toegangscriteria voor Wlz zijn opgenomen in de Wlz en beleidsregels indicatiestelling Wlz.

Hoofdstuk 8 Nieuwe feiten en omstandigheden

Artikel 8.1 Herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Degene aan wie krachtens deze beleidsregels een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze beleidsregels, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samen- hangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voor of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor het pgb is verstrekt.

Artikel 8.2 Oneigenlijk en onrechtmatig gebruik

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of sprake is van oneigenlijk of onrechtmatig gebruik van een verstrekte individuele voorziening.

  • 2. De jeugdige, zijn ouders en zorgaanbieders verstrekken aan het college alle informatie die benodigd is voor het onderzoek als bedoeld in het vorige lid.

  • 3. Indien uit het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat sprake is van oneigenlijk of onrechtmatig van een verstrekte individuele voorziening, kan het college de beslissing een individuele voorziening te verstrekken met terugwerkende kracht intrekken en de gehele of gedeeltelijke geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Indien uit het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat sprake is van een strafbaar feit doet het college daarvan aangifte bij de politie.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 9.1. Gegevensverwerking

  • 1. Het college verwerkt de persoonsgegevens van jeugdigen en zijn ouders, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de Jeugdwet.

  • 2. Het college informeert de jeugdige en zijn ouders zo spoedig mogelijk over de verwerking van de persoonsgegevens, het doel van de verwerking en welke rechten zij kunnen uitoefenen ten aanzien van de verwerking van zijn gegevens.

  • 3. Als meer gegevens worden opgevraagd dan de Jeugdwet mogelijk maakt of als persoonsgegevens worden gedeeld met partijen, die buiten de kaders van de Jeugdwet vallen geldt dat het college overleg pleegt met en toestemming vraagt aan de jeugdige en zijn ouders voor de verwerking van hun persoonsgegevens binnen het gebiedsteam en eventuele andere relevante instanties die bij de hulp-, of ondersteuningsvraag betrokken zijn, voor zover dit noodzakelijk is voor het onderzoek, dan wel voor zover dit noodzakelijk is voor de integrale aanpak van de hulpvraag.

  • 4. Het college kan persoonsgegevens van betrokkene(n) direct verwerken, wanneer tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang of een wettelijke plicht. Dit zal achteraf aan de betrokkene(n) worden verantwoord.

  • 5. Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens en de rechten van de betrokkenen vast in een reglement of protocol en sluit indien nodig een bewerkersovereenkomst af met betrokken partijen.

Artikel 9.2. Klachtregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze beleidsregels.

  • 2. Het college ziet erop toe dat jeugdhulpaanbieders over een klachtregeling beschikken en ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en het cliënten ervaringsonderzoek.

Artikel 9.3. Meldcode

Alle professionals die door het college ingezet worden voor jeugdhulp, moeten zich houden aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

Artikel 9,4 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de jeugdige of zijn ouders, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Evaluatie

Deze beleidsregels worden eenmaal per twee jaar geëvalueerd.

Artikel 10.2 Overgangsbepalingen

  • 1. De Huidige beleidsregels Jeugdhulp gemeente Voorne aan Zee 2025 treden in plaats van de beleidsregels jeugdhulp Hellevoetsluis 2022, de beleidsregels jeugdhulp Westvoorne 2022, de beleidsregels jeugd 2022 – gemeente Brielle, de vervoersregeling jeugdhulp Hellevoetsluis 2021-2022 en de beleidsregels vervoersregeling jeugdhulp gemeente Westvoorne.

  • 2. Voor de lopende voorzieningen blijven de beleidsregels jeugdhulp Hellevoetsluis 2022, de beleidsregels jeugdhulp Westvoorne 2022, de beleidsregels jeugd 2022 – gemeente Brielle, de vervoersregeling jeugdhulp Hellevoetsluis 2021-2022 en de beleidsregels vervoersregeling jeugdhulp gemeente Westvoorne van kracht.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend voor 01-01-2025 worden afgehandeld krachtens de beleidsregels jeugdhulp Hellevoetsluis 2022, de beleidsregels jeugdhulp Westvoorne 2022, de beleidsregels jeugd 2022 – gemeente Brielle, de vervoersregeling jeugdhulp Hellevoetsluis 2021-2022 en de beleidsregels vervoersregeling jeugdhulp gemeente Westvoorne.

Artikel 10.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025 onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels jeugdhulp Hellevoetsluis 2022, de beleidsregels jeugdhulp Westvoorne 2022, de beleidsregels jeugd 2022 – gemeente Brielle, de vervoersregeling jeugdhulp Hellevoetsluis 2021-2022 en de beleidsregels vervoersregeling jeugdhulp gemeente Westvoorne.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Voorne aan Zee 2025.

Ondertekening

Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke zorg

Richtlijnen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfases. Hier verstaan wij onder:

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig.

  • Hebben toezicht in de nabijheid nodig.

  • Zijn in toenemende matig zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoor afstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer).

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Kunnen zelf zitten, en op vlakke ondergronden zelf staan en lopen.

  • Hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen.

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding.

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week.

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand. (Bijv. kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als ouder thuis is)

  • Hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals wassen en tandenpoetsen.

  • Hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie.

  • Zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook, en ontvangen indien nodig zindelijkheidstraining van ouders.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen.

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden.

  • Kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of nacht alleen gelaten worden.

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen.

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp nodig en maar weinig toezicht nodig.

  • Hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig.

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage 2 Afwegingskader onderwijs – jeugdhulp

AFWEGINGSKADER ONDERWIJS – JEUGDHULP NISSEWAARD, ONDERWIJSCOLLECTIEF EN VOORNE AAN ZEE

VOORWOORD EN LEESWIJZER

VOORWOORD

Bijna ieder kind op Voorne Putten gaat naar school. Soms heeft een kind extra ondersteuning vanuit het onderwijs of jeugdhulp nodig. Samenwerkende partners in de regio willen ieder kind optimale ontwikkelingsmogelijkheden bieden en spannen zich hier gezamenlijk voor in. Zeker voor kinderen met extra ondersteuningsbehoeften en hun ouders is dit van groot belang.

Maar het is niet altijd eenvoudig om een intensieve, duurzame samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp te realiseren. Dat komt doordat deze werelden verschillend zijn, mede doordat jeugdhulp en onderwijs onder verschillende wetten vallen en ieder hun eigen taal spreken.

Gelukkig groeien de werelden steeds meer naar elkaar toe en gaan professionals steeds vaker de samenwerking aan. Daarmee zullen de verschillen niet verdwijnen maar, door onze expertises te combineren, versterken we de verbinding. Daarmee dragen we allemaal ons steentje bij aan de ontwikkeling van kinderen op Voorne Putten.

Voor jullie ligt het Afwegingskader Onderwijs en Jeugdhulp dat we in gezamenlijkheid hebben opgesteld. Op basis van 5 leertafels hebben we verkend hoe de wetgeving Passend Onderwijs en de Jeugdwet elkaar versterken en waarin we als school, samenwerkingsverband, gemeente en jeugdhulpaanbieders vooral de samenwerking met elkaar willen kiezen en invullen.

Het afwegingskader is vooral een verduidelijking van ieder zijn verantwoordelijkheid en biedt daarmee kansen om samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp effectiever te laten zijn.

We zijn trots op de grote betrokkenheid die we bij de leertafels hebben gezien en vertrouwen erop dat het afwegingskader die betrokkenheid nog meer zal ondersteunen.

LEESWIJZER

In dit afwegingskader wordt duidelijkheid gegeven over de verantwoordelijkheden van het onderwijsveld en de gemeente op het gebied van ondersteuning van leerlingen. Hierbij wordt extra aandacht gegeven aan waar en hoe beide partijen elkaar tegen komen bij deze ondersteuning. Dit afwegingskader is een objectief kader en is bedoeld als verduidelijking van de wettelijke kaders van onderwijs en jeugdhulp naar de praktijk. Het doel van het afwegingskader is te voorkomen dat er discussies ontstaan over de wederzijdse verantwoordelijkheden waardoor de ondersteuning die de jeugdige nodig heeft niet (op tijd) van de grond komt.

Dit afwegingskader kan op bijna alle situaties een antwoord geven. Voor de gevallen waar dit niet het geval is kunnen de (als eerst) beschreven uitgangspunten van onderlinge samenwerking handvatten bieden voor het maken van passende afspraken. Voor alle situaties geldt dat er nauwkeurig moet worden gekeken naar het belang van het kind: dat belang is leidend in de verdeling van gezamenlijke verantwoordelijkheden tussen gemeente en onderwijs.

Waar in de jeugdhulp wordt gesproken over “jeugdige” en in het onderwijs over “leerling”, worden in dit afwegingskader deze begrippen en het begrip “kind” afwisselend gebruikt zonder hieraan een specifieke lading te geven. In al deze gevallen betreft het een persoon die tussen de 0 en 23 jaar is en waar onderwijs een rol speelt in het leven van deze persoon.

UITGANGSPUNTEN EN PROCEDURE VOOR SAMENWERKING ONDERWIJS EN JEUGDHULP (KORTWEG ONDERWIJS-JEUGDHULP ARRANGEMENT)

INLEIDING

De onderstaande uitgangspunten zijn van toepassing op die gevallen waarin onderwijs en jeugdhulp samenwerken voor de ondersteuning van een leerling/jeugdige. Dit wordt een onderwijs-jeugdhulp arrangement (OJA, voorheen OZA) genoemd. Dit kan op school zijn, waarbij jeugdhulp op school wordt ingezet, maar het kan ook van toepassing zijn op gevallen waarin een kind niet naar school kan komen en er vanuit de school onderwijs wordt geboden. De gezamenlijke werkwijze OJA die voortkomt uit dit afwegingskader kan worden gebruikt om het verloop van de samenwerking verder toe te lichten.

Voor triage bij hulpvragen vanuit het onderwijs richting jeugdhulp kan een beroep gedaan worden op het schoolmaatschappelijk werk. Indien nodig schakelen zij door naar de onderwijszorgmakelaar of het jeugdteam.

UITGANGSPUNTEN VOOR HET BEPALEN VAN DE VERANTWOORDELIJKHEDEN

Voor het bepalen van ieders verantwoordelijkheden zijn de volgende uitgangpunten bepalend:

  • 1.

    Het belang van het kind/de jongere staat altijd voorop.

  • 2.

    We werken op basis van gezamenlijke afstemming wanneer er sprake is van onderwijs en jeugdhulp. We gaan daarbij niet op de stoel van een ander zitten. Wanneer het niet lukt om een gezamenlijk besluit te nemen dan wordt de gezamenlijke escalatieladder gevolgd.

  • 3.

    Het uitgangspunt is dat ieder kind recht heeft op onderwijs. Het doel van een samenwerkingstraject is om kinderen, waar mogelijk, passend onderwijs te (blijven) bieden.

  • 4.

    Als een leerling niet is ingeschreven op een school, moet er vrijstelling zijn van de leerplicht afgegeven door de leerplichtambtenaar op grond van artikel 5 van de Leerplichtwet. Dit is niet van toepassing op vierjarige kinderen (leerplicht gaat in vanaf de leeftijd van vijf jaar). Bij een volledige vrijstelling is er geen sprake van een onderwijs-jeugdhulparrangement en ligt er geen verantwoordelijkheid voor het onderwijs.

  • 5.

    Er kan alleen sprake zijn van een onderwijs-jeugdhulparrangement als een leerling aangemeld is op een school. Dit is ook van toepassing op vierjarige kinderen.

  • 6.

    We (onderwijs en jeugdhulp) bespreken de benodigde ondersteuning samen met ouders/het kind. Kinderen vanaf 12 jaar praten volwaardig mee en dienen toestemming te geven voor jeugdhulp, daarnaast is toestemming van de ouder(s) nodig. Vanaf 16 jaar beslist de jongere volledig zelf.3

  • 7.

    Bij een onderwijs-jeugdhulparrangement moet de school een OPP (ontwikkelingsperspectiefplan4) hebben opgesteld, inclusief een akkoord van de ouders voor het handelingsdeel. Ouders moeten dit OPP overleggen bij de aanvraag voor jeugdhulp (of toestemming geven dat de school het OPP overdraagt). Vanaf 18 jaar zijn niet de ouders, maar is de leerling hiervoor verantwoordelijk. Als er geen OPP is opgesteld kan er worden geconcludeerd dat de basisondersteuning van de school voldoende is. Er kan in dat geval ook geen jeugdhulp worden aangevraagd.

  • 8.

    De school van aanmelding heeft zorgplicht en is het aanspreekpunt voor de hulpverlening voor het onderwijsgedeelte van het onderwijs-jeugdhulparrangement; deze school is verantwoordelijk voor het betrekken van het samenwerkingsverband indien nodig. Indien er sprake is van aanmelding bij meerdere scholen, zal de ouder de eerste keus moeten aangeven en die school heeft de zorgplicht.

  • 9.

    Een school is nooit verantwoordelijk voor de bekostiging van een zorglocatie zoals een dagbehandelingslocatie of zorgboerderij. De school is wel verantwoordelijk voor het onderwijs op die zorglocatie. Het onderwijsdeel moet zijn opgenomen in het OPP.

  • 10.

    De school van aanmelding heeft zorgplicht en is verantwoordelijk voor het onderwijs-jeugdhulparrangement totdat een andere school de leerling heeft ingeschreven (ongeacht of dat regulier of speciaal onderwijs is) of de leerling een vrijstelling van de leerplicht heeft.

  • 11.

    Degene aan wie ouders of jeugdigen hun hulpvraag stellen (onderwijs of jeugdhulp) ondersteunt de ouders bij het contact leggen met de andere partij. Gesprekken met de ouders of de jeugdige over ondersteuning op het grensgebied onderwijs-jeugdhulp, vindt zoveel mogelijk plaats met vertegenwoordigers van zowel onderwijs als jeugdhulp.

  • 12.

    Ouders moeten de aanvraag voor jeugdhulp in een onderwijs-jeugdhulparrangement indienen. Voogden hebben dezelfde rechten als ouders, gezinsvoogden niet; in dat geval moeten ouders de aanvraag indienen.

  • 13.

    Ouders zijn verantwoordelijk voor hun kind. Als ouders niet kunnen of willen meewerken aan een onderwijs-jeugdhulparrangement dienen zij te worden gewezen op de gevolgen voor hun kind en de grens van de mogelijkheden binnen onderwijs en jeugdhulp.

  • 14.

    Het besluit over inzet van jeugdhulp binnen een onderwijs-jeugdhulparrangement wordt binnen maximaal acht weken na de indiening door de ouders van de aanvraag door de gemeente genomen (Awb-termijn). Schoolvakantieweken tellen hierin mee.

  • 15.

    Bij een combinatie van onderwijs en een zorglocatie dient er toestemming te zijn van de onderwijsinspectie op basis van de Variawet5. Met behulp van de Keuzehulp onderwijstijd (te vinden op https://isd.owinsp.nl/isd4/#/public/keuzehulp-onderwijstijd) kan de school bepalen of de Variawet kan worden ingezet. Indien uit de keuzehulp blijkt dat de inzet van de Variawet mogelijk is kan worden gehandeld alsof de toestemming al is verkregen.

  • 16.

    Het ontbreken van financiële middelen bij de gemeente of school is geen reden om een kind een onderwijs-jeugdhulparrangement te onthouden.

PROCEDURE

Indien ouders en school van mening zijn dat er jeugdhulp op school betrokken moet worden dienen de volgende acties overwogen en/of ondernomen te zijn: stappen (afhankelijk van de situatie) te zijn doorlopen:

  • De school heeft alle relevante ondersteuning die is opgenomen in het schoolondersteuningsprofiel6 (SOP) ingezet.

  • De school heeft een OPP (ondersteuningsperspectief plan) voor de leerling opgesteld. Met alle door het onderwijs in te zetten ondersteuning in het handelingsdeel, dit handelingsdeel is geaccordeerd door de ouder(s).

  • De school heeft een orthopedagoog of psycholoog (hierna orthopedagoog) onderzoek en/of observatie laten doen. Hiervan is een verslag beschikbaar dat met toestemming van de ouders gedeeld mag worden voor het onderzoek naar de inzet van jeugdhulp. De door de orthopedagoog geadviseerde acties zijn door de school uitgevoerd en er is een verslag opgesteld van de resultaten. De school heeft andere voorliggende handelingen uitgevoerd (o.a. vrij toegankelijk aanbod aan ondersteuning, extra ondersteuning e.d.).

  • Ouders moeten zelf de aanvraag voor jeugdhulp indienen, bij voorkeur in een gesprek met school en jeugdhulp.

Waar problemen op school worden veroorzaakt door problemen thuis, denk hierbij bijvoorbeeld aan complexe scheidingen, is hulp thuis ook essentieel voor het oplossen van de problemen op school. Het probleem thuis is geen taak voor de school. Hulpverlening kan alleen worden ingezet als ouders daarvoor toestemming geven. Op het moment dat zij daarvoor niet open staan kan er geen jeugdhulp in het vrijwillig kader worden gegeven. Wanneer er twijfel is op school volg dan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

KWALITEITSEISEN BIJ JEUGDHULP OP SCHOOL

Indien er jeugdhulp op basis van de Jeugdwet op school wordt ingezet, dient die hulp te voldoen aan de kwaliteitseisen die de Jeugdwet stelt. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet en artikel 5.1.1. Besluit Jeugdwet zijn die kwaliteitseisen opgenomen. Kortweg zeggen die dat je werkt met een minimaal Hbo-opgeleide professional op het gebied van jeugdhulp, SKJ of BIG geregistreerd, of dat een professional heeft aangegeven dat een geregistreerde professional voor de uit te voeren hulp niet noodzakelijk is. Daarnaast vereist de Jeugdwet dat de aanpak bij voorkeur bewezen effectief is of wordt gedragen door de beroepsgroep.

Ook jeugdhulp op school dient aan deze eisen te voldoen. De Jeugdconsulent, klantmanager jeugd of Onderwijszorgmakelaar zal moeten beoordelen of er aan de kwaliteitseisen is voldaan. In de Beleidsnota Evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs van minister Slob d.d. 20 november 2020 is daarom aangegeven dat ook jeugdhulp op school onder de regie van de gemeente valt.7

Voor de inzet van jeugdhulp hebben de gemeenten deze jeugdhulp ingekocht bij een groot aantal aanbieders. Ook voor een OJA is het uitgangspunt dat de ingekochte jeugdhulpaanbieders worden ingezet.

LEEFTIJDEN

Kinderen kunnen vanaf 4 jaar naar school. Ouders kunnen hun kind vanaf 3 jaar aanmelden bij een school, dat wil zeggen per email of schriftelijk. Op dat moment start de zorgplicht voor de school, het moeten zorgen voor een passende plek voor de leerling op de eigen school en als dat niet kan op een andere school. De zorgplicht is niet van toepassing als de school duidelijk heeft aangegeven dat de school vol zit of als ouders de grondslag van de school niet onderschrijven.

Zie voor verdere uitleg en stroomschema’s: https://www.steunpuntpassendonderwijs-povo.nl/document/zorgplicht-passend-onderwijs/.

Voor de onderwijswetgeving kan een leerling tot 21 jaar in het voortgezet speciaal onderwijs zitten, hiervoor is wel toestemming van de inspectie noodzakelijk8. Voor de vormen van jeugdhulp waar we het in dit afwegingskader over hebben geldt jeugdhulp tot een leeftijdsgrens van 18 jaar. Vanaf 18 jaar is de Jeugdwet alleen bij uitzondering nog van toepassing. Er zal in eerste instantie moeten worden uitgezocht of de gevraagde ondersteuning kan worden ingezet vanuit de Wmo en/of zorgverzekering.

Dit zal voor leerlingen die volwassen worden op tijd moeten worden opgepakt om te zorgen voor een ongestoorde overgang. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de aanbieder van de jeugdhulp en de gemeente.

ONDERZOEKEN EN BEHANDELING

SCHEMA VERDELING VERANTWOORDELIJKHEDEN

Onderwerp

Jeugdwet

Onderwijswetten

Andere wetten

Onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog, een psycholoog of specialist in school

 

De school is hiervoor verantwoordelijk.

 

Onderzoeken voor IQ-bepaling

Alleen als onderdeel van een breed diagnostisch proces in het kader van jeugdhulp. Er dient ook problematiek op andere leefgebieden te zijn.

Onderzoek gericht op het leerproces.

 

Psycho-educatie

Psycho-educatie als onderdeel van een jeugdhulptraject.

 
 

Trainingen aan leerlingen gericht op weerbaarheid afhankelijk van het doel

 

Doel = voortgang onderwijs -> onderwijs organiseert & financiert.

Doel = persoonlijke ontwikkeling -> gemeente organiseert & financiert in het vrij toegankelijk aanbod.

Diagnostiek en Behandeling psychische problematiek

De diagnostiek en behandeling van psychische problematiek valt onder de Jeugdwet.

 
 

Vaktherapie (beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie en psychomotore therapie); ook voor behandeling psychische stoornis

Vaktherapie als onderdeel van een jeugdhulptraject.

 

Zvw - als in aanvullende zorgverzekering, dan voorrang op Jeugdwet & onderwijs.

Ondersteuning bij sociaal-emotionele ontwikkeling

Als onderdeel van bredere problematiek.

School dient hiervoor ondersteuning te bieden.

 

TOELICHTING

ONDERZOEK OF TIJDELIJKE BEGELEIDING DOOR EEN ORTHOPEDAGOOG, EEN PSYCHOLOOG OF SPECIALIST IN SCHOOL

In de memorie van toelichting bij de Wet passend onderwijs staan de verantwoordelijkheden van de school beschreven: De extra ondersteuning die leerlingen in het onderwijs ontvangen kan op veel verschillende manieren worden vormgegeven. Afhankelijk van de problematiek van de leerling en de mogelijkheden van de school zal de extra ondersteuning door de school worden ingezet. De ondersteuning zal er altijd op zijn gericht om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling.

Voorbeelden van ondersteuning van een leerling zijn speltherapie die erop is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken, observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog, het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken), remedial teaching, begeleiding bij dyslexie, sociale vaardigheidstraining of kindcoaching . (Bron: Memorie van Toelichting Wet Passend Onderwijs (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3 p. 16).

Naast de door het kabinet genoemde voorbeelden van psycholoog of orthopedagoog, kan er ook een ander relevant specialisme van toepassing zijn. Denk aan een logopedist als er sprake is van spraakproblemen. Dit is ook afhankelijk van de onderwijssoort, binnen het gespecialiseerd onderwijs zijn over het algemeen meer deskundigen beschikbaar.

INTELLIGENTIEONDERZOEK E.D.

Als een (intelligentie)onderzoek primair is gericht op het leerproces, dan valt dit onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs, ofwel dan is dit onderdeel van de zorgplicht van de scholen.

Een intelligentieonderzoek kan ook deel uitmaken van een diagnostisch proces (bijvoorbeeld in het kader van jeugdhulp). Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan bij een hulpvraag van een jeugdige met problematiek waarvoor een onderzoek nodig is dat breder is dan onderwijs alleen. Er moeten dan meer signalen zijn dan enkel het vermoeden van laag- of hoogbegaafdheid. Het verzoek voor een intelligentieonderzoek mag geen los verzoek zijn. Het intelligentieonderzoek moet worden uitgevoerd door een gedragsdeskundige zoals een jeugdpsycholoog of een orthopedagoog met de juiste kwalificaties (of iemand die werkt onder zijn/haar verantwoordelijkheid. Deze deskundige moet ook de uitslag vaststellen en bespreken met de ouders (en de jeugdige).

PSYCHO-EDUCATIE EN BEHANDELING IN DE KLAS

Psycho-educatie, zoals aangeboden door GGZ-instellingen, leert mensen (beter) omgaan met hun beperkingen, onder andere door het vergroten van kennis, sociale vaardigheden, vergroten van het zelfvertrouwen en door psychologische verwerking. Deze vorm van Psycho-educatie wordt ook ingezet voor school: kinderen brengen een groot deel van hun tijd door op school en daarom is het belangrijk dat ze ook op deze plek leren omgaan met hun beperkingen. Dit gebeurt vaak individueel als Psycho-educatie onderdeel is van een breder jeugdhulptraject. Dit traject valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke jeugdhulp.

Sommige GGZ-instellingen voeren ook behandeling in de klas uit. Ook deze vorm valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke jeugdhulp.

TRAININGEN AAN LEERLINGEN GERICHT OP WEERBAARHEID

De inzet op het versterken van weerbaarheid ten behoeve van de leerontwikkeling in de klas/op school valt onder de Wet Passend Onderwijs. Scholen zijn o.a. verplicht een aanbod tegen pesten te hebben en te zorgen voor een prettig klimaat in de klas.

Voorkomen van gedrag en het versterken van de weerbaarheid thuis en/of in de leefomgeving buiten school vallen tevens onder preventie, maar niet onder de Wet Passend Onderwijs of de Jeugdwet. De wijze waarop preventief aanbod is geregeld verschilt per gemeente.

ONDERSTEUNING BIJ SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING

De school heeft de opdracht om te zorgen voor ondersteuning op sociaal-emotioneel gebied indien dit een belemmering binnen de school geeft. Op basis van de uitspraak van de Landelijke bezwaarcommissie toelaatbaarheidsverklaringen (nr. 38388 d.d. 14 december 2022) kan van scholen worden verwacht dat zij een structurele en planmatige ondersteuning bieden op sociaal-emotioneel gebied. Dit gaat verder dan het inzetten van een anti-pestprotocol. Inroepen van hulp van buiten de school kan daarbij noodzakelijk zijn.

Scholen horen een aanbod te hebben voor de sociale ontwikkeling van leerlingen. Zo hebben scholen een pestbeleid met acties om pesten tegen te gaan, maar ook het inzetten van sociale-vaardigheidstrainingen behoort tot de taken van een school. Dit aanbod zal voornamelijk groeps- of klasgewijs worden aangeboden.

In een uitspraak uit 2022 geeft de Landelijke bezwarencommissie toelaatbaarheidsverklaringen een oordeel over een school volgens de commissie onvoldoende had gedaan qua aanbod op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling: ‘Weliswaar heeft de school het anti-pestprotocol en een time-out ingezet, haar tijdelijk een aparte pauzeplek gegeven bij de conciërge, online lessen geboden en van klas gewisseld, maar de school heeft geen structureel en planmatige ondersteuning op sociaal-emotioneel gebied geboden.”9

Kortweg, de school heeft de verantwoordelijkheid om leerlingen ondersteuning te bieden op sociaal-emotioneel gebied, wanneer dat op school speelt. Leerlingen waarbij op school geen of weinig problemen zijn op dit gebied, maar waar de problemen op andere leefgebieden spelen, vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de school.

GEDRAGSPROBLEMEN OP SCHOOL

SCHEMA VERDELING VERANTWOORDELIJKHEDEN

Onderwerp

Jeugdwet

Onderwijswetten

Andere wetten

Individuele begeleiding bij gedragsproblemen in de klas

 

De school is verantwoordelijk voor het zorgen voor begeleiding tijdens lestijden.

 

Individuele begeleiding in de vrije situaties op school

In ernstige situaties kan er vanuit jeugdhulp begeleiding worden ingezet voor maximaal 4 uur per week (bij zeer ernstige gedragsproblemen kan dit 7 uur per week zijn (bij leerlingen op het (V)SO)).

 

Indien Wlz-indicatie is toegekend is deze voorliggend op de Jeugdwet.

Individueel toezicht tijdens pauzes

Toezicht hierop kan onderdeel zijn van de begeleiding in de vrije situaties.

Basisscholen zijn verantwoordelijk voor toezicht en begeleiding tijdens de kleine pauzes. Ouders zijn verantwoordelijk voor het overblijven tijdens de middagpauze, behalve bij continuroosters.

Indien Wlz-indicatie is toegekend is deze voorliggend op de Jeugdwet.

Eén-op-Eén begeleiding

Als gevolg van wachtlijst jeugdhulp.

Regulier onderwijs, als gevolg van wachtlijst voor (V)S(B)O.

Indien Wlz-indicatie is toegekend is deze voorliggend op de Jeugdwet.

TOELICHTING

BEGELEIDING BIJ GEDRAGSPROBLEMEN IN DE KLAS

Ook bij gedragsproblemen heeft de school een verantwoordelijkheid. In 2014 is door de minister een regeling vastgesteld die is uitgewerkt in de AWBZ-indicatiewijzer en is aangepast (bij de invoering van de Wet passend onderwijs). Daarin staat beschreven welke verantwoordelijkheden de school heeft. In de AWBZ-indicatiewijzer 7.1 uit 2014 is daarover het volgende opgenomen:

Als een kind vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om activiteiten die te maken hebben met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang én om alle activiteiten onder schooltijd die bij de behandelvorm ‘Behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag’ horen (p. 214). Dit volgens de richtlijn ‘Afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs’ (VWS 2004), waarin wordt aangegeven dat de functie Activerende Begeleiding in de richtlijn buiten beschouwing wordt gelaten. Activerende Begeleiding is opgegaan in deze behandelvorm. (noot 117. P. 214)

Volgens deze kaders dient de school te zorgen voor begeleiding van leerlingen tijdens het (aan)leren van sociale en maatschappelijke competenties. Dit is in de onderwijswetgeving opgenomen als doelstelling van het onderwijs, bijvoorbeeld in de Wpo “het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving” 10

BEGELEIDING TIJDENS DE VRIJE SITUATIES OP SCHOOL

De eerdergenoemde AWBZ-indicatiewijzer geeft ook aan wat de grens voor scholen is als het gaat om begeleiding. Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan individuele begeleiding in de vorm van toezicht worden toegewezen. Denk hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij deze lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving.

De minder strakke structuur is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Het is hierbij belangrijk dat het leren voor iedereen door kan gaan. Deze vormen van persoonlijke begeleiding (en eventuele interventies) zijn waardevol voor het betreffende kind en voor de omgeving. (p. 217).

In de indicatiewijzer staat dat hiervoor maximaal vier uur per week kan worden afgegeven. Bij leerlingen op het VSO en bij zeer ernstige gedragsproblemen is dit maximaal zeven uur. Van ernstige problematiek is sprake bij gevaar voor de leerling en zijn omgeving. Deze urenaantallen gelden bij een volledige schoolweek.

BEGELEIDING TIJDENS PAUZES

Tijdens de kleine pauzes houden medewerkers van basisscholen toezicht op de leerlingen. Bij scholen met een lange lunchpauze zijn ouders veelal verantwoordelijk voor het overblijven van de leerlingen. Bij een continurooster met korte lunchpauzes regelen scholen het overblijven.

Sinds schooljaar 2006-2007 krijgen scholen voor speciaal basisonderwijs een extra financiële bijdrage (voor het personeels-en arbeidsmarktbudget) voor het professioneel overblijven met leerlingen. Voor leerlingen met ernstige gedragsproblemen valt begeleiding/toezicht onder ‘begeleiding in de vrije situaties op school’. De toegekende tijd daarvoor is inclusief toezicht tijdens pauzes.

ÉÉN-OP-ÉÉN BEGELEIDING

Een school kan geen structurele één-op-één begeleiding bieden; dit is al meerdere malen door de minister gezegd en in de jurisprudentie bepaald.

Om te voorkomen dat een leerling door gebrek aan begeleiding niet meer naar school toe gaat, kan het noodzakelijk zijn om vanuit jeugdhulp alsnog een deel van de begeleiding te financieren.

Daarbij gelden in elk geval de volgende uitgangspunten:

  • De leerling zit op het (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs. Als de leerling op het regulier onderwijs zit dan is het (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs een voorliggende voorziening als er een toelaatbaarheidsverklaring mogelijk is.

  • De school moet advies van (gedrags)deskundigen vanuit zowel onderwijs als jeugdhulp hebben gevraagd. Deze adviezen moeten zijn toegepast of er moet worden uitgelegd waarom het niet mogelijk was de adviezen uit te voeren.

  • Er dient sprake te zijn van overeenstemming tussen de deskundigen vanuit het onderwijs en toegang jeugdhulp over de noodzaak van één-op-één begeleiding.

  • Vanuit onderwijs is er financiering op basis van een TLV of een arrangement.

  • Er vindt regelmatig een evaluatie plaats; moet de één-op-één begeleiding worden voortgezet?

  • Als de één-op-één begeleiding nodig is omdat er binnen redelijke termijn geen passende hulp binnen de jeugdhulp beschikbaar is, dan komen de kosten volledig voor rekening van de gemeentelijke jeugdhulp.

  • Als de één-op-één begeleiding nodig is doordat er geen plek is op een passende school, dan komen de kosten volledig voor rekening van het onderwijs.

LEERPROBLEMEN, DYSLEXIE EN DYSLCALCULIE

BEGELEIDING BIJ LEERPROBLEMEN

SCHEMA VERDELING VERANTWOORDELIJKHEDEN

Onderwerp

Jeugdwet

Onderwijswetten

Andere wetten

Begeleiding bij leerproblemen / leerstoornissen, zoals:

  • Lezen

  • Rekenen

  • schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

  • leerstoornis NAO (niet anders omschreven)

 

De school is verantwoordelijk voor begeleiding bij leerproblemen en leerstoornissen.

 

Individuele begeleiding bij leerproblemen

 

De school is verantwoordelijk voor begeleiding bij leerproblemen.

 

Dyscalculie

 

De school is verantwoordelijk voor begeleiding bij dyscalculie.

 

Dyslexie – primair onderwijs

De gemeente is verantwoordelijke voor diagnostiek en behandeling bij ernstige dyslexie, indien voldaan is aan protocol DDB 3.0. Dit wordt bepaald door de poortwachter dyslexie.

De school is verantwoordelijk voor ondersteuning bij leesproblemen en dyslexie tot en met ondersteuningsniveau 3 volgens het protocol DDB 3.0.

 

Dyslexie – voortgezet onderwijs

De gemeente is alleen verantwoordelijk voor de behandeling indien het traject op de basisschool is gestart.

De school is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de leerling met dyslexie.

 

Dyslexie – fysieke hulpmiddelen

 

De school is verantwoordelijk voor aangepaste leerboeken etc..

 

Dyslexie – Daisy speler bij uitbehandelde dyslexie

 
 

Zorgverzekeringswet

Huiswerkbegeleiding

Ondersteuning van de ouders, en niet de leerling vanwege kind eigen problematiek, zodat ouders leren hun kind te begeleiden bij het maken van huiswerk (opvoedondersteu-ning).

School is verantwoordelijk bij:

  • Remediërend motief (het inlopen van achterstanden).

  • Compenserend motief (school biedt onvoldoende maatwerk en begeleiding aan de leerling).

  • Specifieke leerbehoeften (dyslexie/dyscal-culie, faalangst, autisme of hoogbegaafd-heid).

Ouders zijn verantwoordelijk:

  • Reguliere hulp bij huiswerk etc..

  • Extra begeleiding: Competitief motief (een zo hoog mogelijke onderwijspres-tatie behalen om zo toekomstige mogelijkheden te vergroten).

  • Uitbesteding ouderlijke taken (thuis te veel afleiding of geen begeleiding mogelijk).

TOELICHTING

BEGELEIDING BIJ LEERPROBLEMEN

In de memorie van toelichting bij de Wet passend onderwijs staan de verantwoordelijkheden van de school beschreven: De extra ondersteuning die leerlingen in het onderwijs ontvangen kan op veel verschillende manieren worden vormgegeven. Afhankelijk van de problematiek van de leerling en de mogelijkheden van de school zal de extra ondersteuning door de school worden ingezet. De ondersteuning zal er altijd op zijn gericht om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling.

Voorbeelden van ondersteuning van een leerling zijn speltherapie die erop is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken, observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog, het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken), remedial teaching, begeleiding bij dyslexie, sociale vaardigheidstraining of kindcoaching . (Bron: Memorie van Toelichting Wet Passend Onderwijs (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3 p. 16).

Elke school heeft een ondersteuningsprofiel. Hierin staat het aanbod van de school van ondersteuning bij leerproblemen (en daarmee ook wat de grens van dit aanbod is). Als blijkt dat de ondersteuningsbehoefte van een leerling groter is dan de school kan bieden, moet de school een OPP opstellen - ongeacht de leeftijd van de leerling en of het primair of voortgezet onderwijs betreft.

DYSCALCULIE

Bij dyscalculie zijn scholen verantwoordelijk voor de benodigde ondersteuning volgens de toenmalige staatssecretaris Dekker. Hij schrijft op 25 april 2016, n.a.v. vragen aan de Tweede Kamer (ah-tk-20152016-2392): “Gemeenten hoeven op grond van de Jeugdwet niet te voorzien in een diagnosestelling en behandeling van dyscalculie.” En “De ondersteuning van leerlingen met dyslexie en dyscalculie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden.”

LEESPROBLEMEN EN DYSLEXIE

Inleiding

Op de website van Dyslexie Centraal (www.dyslexiecentraal.nl) staat een uitgebreide toelichting op de verantwoordelijkheden voor onderwijs en jeugdhulp: bij twijfel kan deze toelichting wellicht uitkomst bieden.

Dyslexie is de algemene, internationale term voor ernstige lees- en/of spellingproblemen. Ernstige dyslexie (ED) is een Nederlandse term, die vooral met regelgeving voor vergoede zorg in Nederland te maken heeft. Het gaat dan om ernstige lees- en/of spellingproblemen, waarbij er geen sprake is van andere bijkomende stoornissen of problemen die de behandeling in de weg kunnen zitten.

Hulp bij leesproblemen

Het onderwijs is verantwoordelijk voor het leesonderwijs; dit valt onder de zorgplicht van scholen. Bij de behandeling van de Wet Passend Onderwijs schreef het kabinet: “De extra ondersteuning die leerlingen in het onderwijs ontvangen, kan op veel verschillende manieren worden vormgegeven. Afhankelijk van de problematiek van de leerling en de mogelijkheden van de school zal de extra ondersteuning door de school worden ingezet. De ondersteuning zal er altijd op zijn gericht om de leerling verder te helpen in zijn taalontwikkeling.” Daarnaast moet de school eerst het dyslexieprotocol DDB 3.0 hebben doorlopen (po en vo).

DYSLEXIE – PRIMAIR ONDERWIJS

Voor leerlingen van (speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs kunnen ouders een aanvraag indienen voor onderzoek, diagnostiek en behandeling van Ernstige Dyslexie (ED) (door een gecontracteerde behandelaar) als 1) het kind gedurende anderhalf jaar zeer zwak scoort op spelling en lezen en 2) de juiste intensiteit van ondersteuning is geboden door de school en is vastgesteld dat aan alle voorwaarden is voldaan. De toets of een leerling aan deze kaders voldoet wordt gedaan door de poortwachter dyslexie bij het samenwerkingsverband, zie https://www.onderwijscollectiefvpr.nl/primair-onderwijs/dyslexiezorg/.

Leerlingen van zowel regulier basisonderwijs als leerlingen van speciaal basisonderwijs als speciaal onderwijs, kunnen in aanmerking komen voor diagnostiek en behandeling voor ED. De dyslexiebehandelaar beoordeelt of het kind naast dyslexie nog andere ‘ontwikkelingsstoornissen’ heeft (ook wel comorbiditeit genoemd), die de behandeling mogelijk kunnen hinderen. Het is aan de dyslexiebehandelaar om te bepalen of dit zo is. Dit is veranderd t.o.v. de eerdere regelgeving / protocol 2.0. Op de website www.dyslexiecentraal.nl/weten/dyslexie/comorbiditeit staat hierover verdere uitleg, inclusief een verwijzing naar de richtlijn comorbiditeit.

DYSLEXIE – VOORTGEZET ONDERWIJS

Voor leerlingen in het voortgezet onderwijs wordt hulp bij dyslexie niet vergoed door de gemeente, behalve als de behandeling al op de basisschool is gestart. Ouders kunnen hun kind wel zelf aanmelden bij een aanbieder; dit is dan op eigen kosten. VO-scholen kunnen de nodige begeleiding, ondersteuning en aanpassingen (zoals extra tijd bij proefwerken en examens) bieden; dit is door de scholen vastgelegd in het niveau van de basisondersteuning.

DYSLEXIE - FYSIEKE HULPMIDDELEN

Het onderwijs maakt bij leesbegeleiding soms gebruik van ondersteunende leermiddelen of programma’s. Deze worden bekostigd door het onderwijs. Tijdens de behandeling van ED kiest de behandelaar zelf de gewenste methoden en hulpmiddelen. De inzet van fysieke hulpmiddelen bij dyslexie (zoals aangepaste leer- en werkboeken, of specifieke software) valt onder de basisondersteuning van de school.

Een daisy speler en vergelijkbare hulpmiddelen bij uitbehandelde dyslexie kan door de zorgverzekeraar worden vergoed.

HUISWERKBEGELEIDING

Inleiding

Bij gemeenten worden soms aanvragen voor huiswerkbegeleiding, of een vergelijkbaar aanbod op de grens tussen onderwijs en jeugdhulp, ingediend op basis van de Jeugdwet. Dit leidt vaak tot discussie over wie er (financieel) verantwoordelijk is voor deze aanvragen. Met hulp van rijksbeleid en jurisprudentie kan een verdeling van de verantwoordelijkheid worden geschetst.

Vóór het traject van onderwijs en/of jeugdhulp ligt de verantwoordelijkheid altijd bij ouders. Redelijkerwijs wordt van ouders begeleiding bij huiswerk verwacht, zoals extra oefenen met lezen bij vermoeden van dyslexie etc.. Dit valt onder de gebruikelijke zorg van ouders. Als ouders niet in staat zijn om hun kind te ondersteunen bij het maken van huiswerk, vanwege kind eigen problematiek, dan kan er een beroep worden gedaan op opvoedondersteuning ten laste van de Jeugdwet. Dit is voor rekening van de gemeente.

Dit betreft opvoedondersteuning van ouders en is niet gericht op de leerling. In deze gevallen is de opvoedproblematiek van ouders breder dan alleen de ondersteuning bij het maken van huiswerk.

Huiswerkbegeleiding is geen jeugdhulp

Er zijn meerdere uitspraken van rechtbanken over huiswerkbegeleiding. Duidelijke lijn uit deze jurisprudentie is dat huiswerkbegeleiding geen jeugdhulp is.

Begin 2023 is een uitspraak door de Rechtbank Gelderland gedaan (ECLI:NL:RBGEL:2023:21) “Ten aanzien van de door eisers vermelde taken begeleiding bij het huiswerk (…) overweegt de rechtbank dat begeleiding bij huiswerk een taak is die primair gericht is op het leerproces. Daarmee is sprake van een specifiek op onderwijs gerichte voorziening in het kader van passend onderwijs en niet van een voorziening die valt onder jeugdhulp. Indien begeleiden bij maken van huiswerk noodzakelijk is vanwege de beperkingen van de kinderen zullen eisers en hun moeder zich voor hulp daarvoor tot de school moeten wenden.”

De Rechtbank Rotterdam heeft in juli 2020 een uitspraak gedaan over huiswerkbegeleiding en de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wet Passend Onderwijs (ECLI:NL:RBROT:2020:5711). De belangrijkste overwegingen van de rechtbank zijn: Uit het actieplan blijkt dat de hulpvraag van leerling is gericht op ondersteuning bij het plannen en structureren van het huiswerk en het verder ontwikkelen van executieve functies, zoals het opstarten van taken en leerling aan dat voor ondersteuning door Lyceo is gekozen omdat uitval van school dreigde. Hieruit valt op te maken dat de gewenste ondersteuning in de eerste plaats is gericht op het doorlopen van het onderwijsprogramma. Dat de ondersteuning mogelijk ook een bijdrage levert aan de ontwikkeling van leerling op andere leefgebieden, doet hier niet aan af, nu de gevraagde voorziening daarop niet primair is gericht. Op grond hiervan moet ervan worden uitgegaan dat sprake is van een specifiek op onderwijs gerichte voorziening in het kader van passend onderwijs en niet van een meer algemene voorziening die valt onder jeugdhulp. Dit betekent dat artikel 17b van de Wvo , als onderdeel van het stelsel van passend onderwijs, de aangewezen grondslag is voor de door eiseres gevraagde ondersteuning. Gelet hierop, heeft gemeente de aanvraag van leerling terecht afgewezen op de grondslag dat de ondersteuning aan leerling door Lyceo geen vorm van jeugdhulp is in het kader van de Jeugdwet.

De rechtbank stelt hier: huiswerkbegeleiding valt niet onder de Jeugdwet. Voor die tijd was dit al nadrukkelijk in de regelgeving opgenomen, bijvoorbeeld in de AWBZ-indicatiewijzer 7.1: Remedial teaching en huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen (dit zijn onderwijsgebonden problemen) en behoren tot het domein van onderwijs. Remedial teaching behoort daarom niet tot de aanspraken AWBZ. Dit geldt ook voor leerlingen met bijvoorbeeld een concentratiestoornis als gevolg van een stoornis of handicap, of een blinde leerling die problemen ondervindt doordat lesmateriaal niet in braille is uitgegeven.

Onderwijs of ouders verantwoordelijk voor huiswerkbegeleiding

Het is niet eenvoudig om uiteen te zetten in hoeverre het onderwijs verantwoordelijk is voor huiswerkbegeleiding en remedial teaching.

Minister Slob heeft op 25 juni 2018 een onderverdeling gemaakt naar vijf motieven voor huiswerkbegeleiding en de bijhorende verantwoordelijkheid:

  • Remediërend motief

  • Dit houdt in: het inlopen van achterstanden. Dit is een taak van de school; scholen krijgen daar extra onderwijsachterstandenmiddelen voor.

  • Competitief motief

  • Dit houdt in: een zo hoog mogelijke onderwijsprestaties behalen om zo de toekomstige maatschappelijke positie van de leerling te versterken. Op school horen leerlingen uitgedaagd te worden. Tegenwoordig verwachten ouders echter meer van het onderwijs. Er is sprake van toenemende prestatiedruk. Scholen trekken daarom een -legitieme- grens bij de extra’s die ouders kunnen vragen, deels door te verwijzen naar externe instituten. Ouders hebben hier een eigen verantwoordelijkheid.

  • Compenserend motief

  • Dit houdt in: de school biedt onvoldoende maatwerk en begeleiding aan de leerling. Dit is een taak van de school. Omgaan met verschillen is een belangrijk aandachtspunt in het onderwijs. Daarom zet ik (minister Slob, red.) ook in op meer maatwerk in het onderwijs. Het gelijke kansenbeleid en de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) bieden scholen extra mogelijkheden voor ondersteuning van vooral kansarme leerlingen.

  • Uitbesteding ouderlijke taken

  • Thuis is er teveel afleiding of er is geen begeleiding mogelijk. Dit is in principe geen taak van de school. Hiervoor is een appèl nodig op de ouders en het is van belang dat de school werkt aan (het vergroten van) ouderbetrokkenheid.

  • Specifieke leerbehoeften

  • Specifieke leerbehoeften komen (onder andere) voor bij kinderen met dyslexie/dyscalculie, faalangst, autisme of hoogbegaafdheid. Dit is een taak van de school, maar het heeft zijn grenzen. Het beleid gericht op passend onderwijs is ook voor deze leerlingen bedoeld.

Als scholen -in overleg met ouders- de bovenstaande beschrijving als basis gebruiken zijn de kansen van leerlingen geborgd, zo stelt de minister.

De meeste elementen uit deze beschrijving vallen onder de basisondersteuning van een school (of horen daar onder te vallen). Als een school denkt dat er meer ondersteuning nodig is voor een leerling, dan moet er een ontwikkelingsperspectiefplan worden gemaakt. Ouders moeten akkoord gaan met dit plan. Deze extra onderwijsondersteuning (uit het OPP) moet door de school kosteloos worden aangeboden. Als ouders meer ondersteuning verwachten van de school kunnen ze daarover in gesprek gaan.

Als school en ouders er samen niet uit komen, dan kan er kosteloos een beroep worden gedaan op het samenwerkingsverband passend onderwijs/begeleiders passend onderwijs of de onderwijsconsulenten Zij kunnen bij dit soort vraagstukken onafhankelijk adviseren en bemiddelen. Voor ouders is het ook mogelijk om een geschil voor te leggen bij de onafhankelijke Geschillencommissie passend onderwijs in Utrecht11.

PERSOONLIJKE VERZORGING

SCHEMA VERDELING VERANTWOORDELIJKHEDEN

Onderwerp

Jeugdwet

Onderwijswetten

Andere wetten

Normale dagelijkse zorg bij kleuters

 

Normale dagelijkse zorg die bij kleuters hoort.

 

Persoonlijke verzorging

Boven de voorliggende inzet vanuit het onderwijs.

Tot een beperkt aantal minuten per week (zie schema).

 

Persoonlijke verzorging als gevolg van een belangrijke medische component

Voor het gedeelte wat niet ten laste van de Zorgverzekeringswet komt.

 

De indicerend jeugdverpleegkundige bepaalt welk deel van de verzorging ten laste van de Zorgverzekeringswet komt.

Persoonlijke verzorging bij leerlingen met een Wlz-indicatie

 
 

Persoonlijke verzorging bij leerlingen met een Wlz-indicatie loopt volledig via het CIZ.

TOELICHTING

HET WETTELIJK KADER BIJ PERSOONLIJKE VERZORGING

Persoonlijke verzorging op school kan binnen verschillende wetten vallen:

  • Als persoonlijke verzorging (op school) nodig is door gevolgen van ziekte e.d. valt dit onder de Zorgverzekeringswet (ZvW);

  • Als de leerling een Wlz-beschikking heeft valt dit onder de Wet langdurige zorg (Wlz);

  • Persoonlijke verzorging (op school) kan ook onder de Jeugdwet of het (passend) onderwijs vallen.

In 2014 is door het CIZ de AWBZ-indicatiewijzer 7.1 opgesteld. Daarin staat wat onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs valt (sinds invoering van de Wet passend onderwijs op 1 augustus 2014). De bekostiging van deze vorm van zorg binnen het onderwijs is sindsdien aangepast, maar de grens met de andere wetgeving is niet veranderd. Op grond van artikel 1.2, ld 1, onder b van de Jeugdwet, mag de gemeente een aanvraag voor jeugdhulp weigeren als er hulp kan worden verkregen op grond van een andere wet. Omdat in 2014 is bepaald welk gedeelte van persoonlijke verzorging onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs valt, zal dat door de gemeente als een voorliggende voorziening worden beschouwd.

De tabel hieronder laat zien welk deel van de persoonlijke zorg onder verantwoordelijkheid van de school valt. Als er hulp nodig is die niet in deze tabel staat én als er geen recht is op hulp op basis van de Zvw of de Wlz, kan er een beroep worden gedaan op de Jeugdwet.

Grondslag

Leeftijd schoolgaand kind

Persoonlijke verzorging in minuten per week die de school eerst dient in te zetten

Lichamelijke beperking

Tot 12 jaar

241

Lichamelijke beperking

Vanaf 12 jaar

176

Somatische aandoening of beperking

Tot 12 jaar

98

Somatische aandoening of beperking

Vanaf 12 jaar

0

Verstandelijke beperking

Tot 12 jaar

50

Verstandelijke beperking

Vanaf 12 jaar

30

Verstandelijke en lichamelijke beperking

Tot 12 jaar

185

Verstandelijke en lichamelijke beperking

Vanaf 12 jaar

189

Als een leerling niet valt onder de bovenstaande grondslagen, dan is de Jeugdwet van toepassing.

PERSOONLIJKE VERZORGING – WAT VALT DAAR ONDER?

Wat valt onder persoonlijke verzorging op school? Persoonlijke verzorging (pv) op school kan alleen worden toegekend voor leerlingen met een “een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking”. Verder is er ook geen sprake van pv als het handelingen zijn die bij kinderen zonder problematiek ook worden uitgevoerd, denk bijvoorbeeld aan het veters knopen bij kleuters. Medische handelingen, zoals het geven van injecties etc., valt niet onder jeugdhulp, maar valt onder de zorgverzekeringswet.

Welke handelingen vallen dan wel onder pv op grond van de Jeugdwet? Het gaat dan om niet uitstelbare persoonlijke verzorging, zoals hulp bij eten en drinken, hulp bij het toiletbezoek of hulp bij het omkleden (denk hierbij aan de gymles).

PERSOONLIJKE VERZORGING BIJ KLEUTERS

Bij kleuters horen het strikken van veters, het aantrekken van een jas en (beperkte) hulp bij naar de wc gaan tot gangbare en normale dagelijkse zorg (begeleiding).

Niet zindelijke kleuters

Van kleuters die geen aandoening of beperking hebben mag verwacht worden dat zij zindelijk zijn als ze naar de basisschool gaan. Dit is een taak van ouders. Hiervoor kan nooit jeugdhulp worden ingezet. Ook van reguliere basisscholen mag niet worden verwacht dat zij zorgen voor verschoning van niet zindelijke kleuters (dit gaat niet om een ongelukje die een keer bij een kleuter kan voorkomen). Mocht een kleuter nog niet zindelijk zijn, dan kunnen ouders worden verwezen naar het consultatiebureau en/of de jeugdverpleegkundige die ouders kunnen adviseren over zindelijkheidstraining e.d.. Mocht een kleuter tijdens schooltijd verschoond moeten worden omdat hij/zij niet zindelijk is dan dienen ouders daarvoor te zorgen. Het hebben van werk of andere verplichtingen is geen reden om van deze verplichting af te zien.

Bovenstaande is niet van toepassing op kleuters met een medische beperking of aandoening.

PERSOONLIJKE VERZORGING ALS GEVOLG VAN EEN BELANGRIJKE MEDISCHE COMPONENT

Er kan hulp nodig zijn bij persoonlijke verzorging als gevolg van ziekte. De Zorgverzekeringswet (Zvw) beschrijft dat als …“in verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”. In dit geval is een beroep op de Zorgverzekeringswet van toepassing. Het recht op zorg uit de Zvw zal worden bepaald door de indicerend jeugdverpleegkundige (via de zorgverzekering van de ouders). Als er daarnaast nog extra behoefte is aan persoonlijke verzorging dan kan dit worden gevraagd op basis van de Jeugdwet.

PERSOONLIJKE VERZORGING BIJ LEERLINGEN MET EEN WLZ-INDICATIE

Uit een Wlz-indicatie hoort ondersteuning voor de persoonlijke verzorging te worden bekostigd. Bij leerlingen met een Wlz-indicatie kan voor persoonlijke verzorging geen beroep worden gedaan op de Jeugdwet.

ZORGLOCATIE EN ONDERWIJS

SCHEMA VERDELING VERANTWOORDELIJKHEDEN

Onderwerp

Jeugdwet

Onderwijswetten

Andere wetten

Leerling met vrijstelling Leerplicht o.b.v. artikel 5a

 
 

Voor het verlenen van de vrijstelling moet de leerplichtambtenaar overleg hebben gevoerd met het samenwerkingsverband (na het ingaan van de nieuwe wetgeving).

Leerling nog ingeschreven in het onderwijs maar kan geen of nauwelijks onderwijs volgen op een school en gaat naar een jeugdhulplocatie tijdens schooltijden

Verantwoordelijkheid Gemeente (behalve als Wlz of Zvw is toegekend).

School is verantwoordelijk voor het onderwijsaanbod. Met inzet Variawet.

Eventueel is Zvw of Wlz voorliggend.

Stage-leerling met meer dan gebruikelijke ondersteunings-behoefte

In bijzondere gevallen kan extra ondersteuning worden toegekend vanwege kind eigen problematiek.

School is verantwoordelijk voor het stagelopen. In bijzondere gevallen kan extra ondersteuning nodig zijn.

 

TOELICHTING

Dit hoofdstuk beschrijft een verzameling van situaties waarin het onderwijs-jeugdhulp arrangement buiten de onderwijslocatie plaatsvindt. Op grond van de onderwijsregelgeving is er alleen sprake van een onderwijslocatie als een gebouw een Brin-nummer (Basisregistratie instellingen) heeft.

Om onderwijs op een locatie te mogen bieden moet de locatie beschikken over een Brin-nummer. Anders valt de locatie niet onder de onderwijswetgeving en mag er geen onderwijs geboden worden. Het mag op een andere locatie plaatsvinden (bijvoorbeeld bij een jeugdhulp aanbieder of bij een jeugdige thuis) wanneer degene die het onderwijs biedt in dienst is bij een locatie of organisatie met een Brin-nummer.

Dit wordt ondersteund door een uitspraak van 15 maart 2023 van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:1030): in dit geval eisten ouders dat de school of het samenwerkingsverband de financiering van een jeugdhulpaanbieder in het kader van individueel onderwijs op zich zou nemen. De Raad van State wees dit af met verwijzing naar de wettelijke onmogelijkheid voor het onderwijs om een jeugdhulpaanbieder te financieren.

Zolang een leerling geen vrijstelling heeft van de leerplicht geldt er zorgplicht. Zorgplicht houdt in dat de school het onderwijs moet aanpassen aan de behoefte van de leerling of een andere school moet vinden die beter passend is bij de onderwijsbehoefte van de leerling. Het samenwerkingsverband ondersteunt scholen hierbij. De jeugdhulpaanbieder kan het bieden van onderwijs dus niet overnemen.

Bij leerlingen die voor het volgen van onderwijs extra ondersteuning nodig hebben op grond van de Jeugdwet, moet er een OPP (ontwikkelingsperspectief) worden opgesteld door school. Ouders moeten akkoord zijn met het handelingsdeel van het OPP. In het onderwijs kan geen jeugdhulp worden ingezet als er geen OPP is vastgesteld (met akkoord van de ouders).

LEERLING OP JEUGDHULPLOCATIE TIJDENS SCHOOLTIJDEN

Leerlingen die tijdelijk, geheel of gedeeltelijk geen onderwijs op school kunnen volgen komen in aanmerking voor jeugdhulp. Dit kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van een zorgboerderij. De conclusie over het niet kunnen volgen van onderwijs moet gezamenlijk door de school en toegang jeugdhulp worden vastgesteld. Indien noodzakelijk hebben ook andere betrokkenen hierbij een rol. De financiering van bijvoorbeeld de zorgboerderij valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente; de school is wel verantwoordelijk voor het verzorgen van onderwijs zoals afgesproken in het handelingsdeel van het OPP.

Bij een combinatie van onderwijs en een jeugdhulplocatie dient er toestemming te zijn van de onderwijsinspectie op basis van de Variawet12. Met behulp van de Keuzehulp onderwijstijd, te vinden op https://isd.owinsp.nl/isd4/#/public/keuzehulp-onderwijstijd kan de school bepalen of de Variawet kan worden ingezet. Er kan pas jeugdhulp, bijvoorbeeld in de vorm van een zorgboerderij, worden ingezet als aan deze verplichtingen is voldaan. Bij deze vorm van onderwijs-jeugdhulp samenwerking is integraal indiceren noodzakelijk. Integraal indiceren houdt in dat zowel het onderwijs als jeugdconsulent of klantmanager jeugd vanuit hun eigen deskundigheid kijken en besluiten naar de beste vorm van onderwijs-jeugdhulp voor de leerling.

afbeelding binnen de regeling

Bron voor deze beslisboom is de brochure “Digitaal afstandsonderwijs (informatie voor professionals) Als een leerling tijdelijk niet naar school kan” 13

KINDERDAGCENTRUM

Jonge kinderen die de leeftijd van vier bereiken hebben recht op onderwijs, maar soms is onderwijs (nog) niet mogelijk. Bij jonge kinderen, die geen vorm van onderwijs kunnen volgen, is het inzetten van een Kinderdagcentrum (KDC) een mogelijkheid. Als de kinderen wat ouder worden en geen onderwijs kunnen volgen zal er vaak een Wlz-indicatie zijn.

Om te bepalen of een kind wel of niet onderwijs kan volgen dient de school van aanmelding te onderzoeken of ze het noodzakelijke onderwijs kunnen bieden of dat een andere school het kind onderwijs kan geven. Dit is de zorgplicht van iedere school. Het is van belang dat leerplicht, het samenwerkingsverband en de onderwijszorgmakelaar hierbij betrokken worden.

Het onderwijs hoort een breed aanbod te hebben voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte. Het onderwijs van EMB-leerlingen, dat wil zeggen leerlingen met een combinatie van een (zeer) ernstige verstandelijke beperking (IQ tot 35), een lichamelijke beperking en bijkomende stoornissen die meer (medische) zorg in schooltijd nodig hebben dan de school zelf kan bieden, valt nog steeds onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Voor deze groep leerlingen is door het ministerie een specifieke subsidieregeling opgesteld voor de extra kosten van de school.

Als de school van aanmelding van mening is dat er voor het jonge kind geen onderwijsmogelijkheid is, dan zal de school dat moeten aantonen door middel van onderzoeken. Er moet door de volgende instanties een advies zijn uitgebracht: Hierbij dienen de volgende stappen te zijn ondernomen:

  • De school dient onderzoek te laten doen door een onafhankelijke deskundige, dat wil zeggen iemand met de voor het kind relevante deskundigheid, die niet betrokken is bij de school of het samenwerkingsverband;

  • Het samenwerkingsverband dient een advies uit te brengen, dat er geen onderwijs voor dit kind mogelijk is;

  • Voor leerlingen van vijf jaar en ouder dient er een advies van de leerplichtambtenaar te zijn dat er geen onderwijsvorm binnen of buiten de regio mogelijk is (leerlingen van vier jaar zijn niet leerplichtig, maar hebben wel recht op onderwijs);14

ZORGBOERDERIJ EN VERPLICHTING ONDERWIJS.

Als een leerling niet naar school kan (om welke reden dan ook) en een thuiszitter is geworden blijft de school verantwoordelijk voor het onderwijsaanbod. In de eerste plaats door het bieden van onderwijs, dit kan o.a. in de volgende vormen:

  • Digitaal onderwijs

  • Komst van x aantal uren naar school (eventueel na schooltijd)

  • Verzorgen van onderwijs op de locatie waar de leerling verblijft

  • Het zorgen voor een locatie waar de leerling heen kan gaan

De wijze waarop het onderwijs wordt verzorgd dient in het handelingsdeel van het OPP te zijn opgenomen en de ouders dienen daarmee akkoord te zijn gegaan.

Het inzetten van een zorgboerderij vanuit de jeugdhulp is alleen mogelijk indien er aan daadwerkelijke jeugdhulpdoelen wordt gewerkt, die over het algemeen vanuit de GGZ zijn geïndiceerd. Ook in dat geval blijft de school verantwoordelijk voor het aanbieden van onderwijs.

Recent heeft staatssecretaris Paul in een brief aan de Tweede Kamer15 beschreven dat “Het is de kerntaak van scholen en samenwerkingsverbanden om in de regio te zorgen voor een passend aanbod van onderwijs voor elke leerling.” en “Binnen het passend onderwijs ligt de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van onderwijs voor elke leerling bij de scholen en samenwerkingsverbanden.” Deze verplichtingen gelden ook voor thuiszittende leerlingen. Van scholen en samenwerkingsverbanden wordt verwacht dat zij een aanbod hebben voor thuiszitters.

Op dit moment is het voor samenwerkingsverbanden niet mogelijk om thuiszittersinitiatieven, die vanuit het particulier aanbod zijn gestart (zoals Digibende), te financieren. Echter, de staatssecretaris komt met een subsidieregeling om dat vanaf medio 2025 mogelijk te maken. Ook al valt het nog niet onder de subsidieregeling dergelijke thuiszittersinitiatieven vallen niet onder jeugdhulp op basis van de Jeugdwet.

STAGE LEERLING MET MEER DAN GEBRUIKELIJKE ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE

Bij reguliere stages gericht op deelname aan de arbeidsmarkt valt de noodzakelijke begeleiding onder ‘het aanleren van vaardigheden of gedrag’. Daarvoor is de school verantwoordelijk.

Normaal gesproken is het aan de school om ervoor te zorgen dat leerlingen de juiste vaardigheden ontwikkelen om een stage te kunnen doen (bijvoorbeeld door de opbouw van stages in verschillende stappen, zoals interne stage in de school, groepsstage buiten de school en pas daarna een individuele stage buiten de school.

Bij een stage is er een stagecontract tussen school, leerling/ouders en de stageplek. Als er extra ondersteuning nodig is vanwege kind eigen problematiek dan moet dit in/bij de stageovereenkomst worden vermeld. De eerste vraag is dan wellicht of de leerling al wel stage moet gaan lopen. Als dit uitonderwijskundig oogpunt noodzakelijk is zou er gedurende een beperkte termijn nog jeugdhulp verstrekt kunnen worden.

Een praktijkvoorbeeld: voor een leerling met ASS-problematiek was de drempel tot stagelopen dusdanig hoog dat zowel hij als de stagebegeleider daarvoor ondersteuning nodig hadden. Er is toen voor een korte periode specifieke ondersteuning vanuit de Jeugdwet ingezet voor zowel de leerling als de stagebegeleider. Vanuit jeugdhulp viel deze training onder ‘behandeling voor het specifiek aanleren van gedrag’ (zie ook psycho-educatie). Na de afbouwperiode heeft de school de verdere begeleiding gedaan.

UITSTROOM (V)SO OMDAT ONDERWIJS NIET MEER MOGELIJK IS

SCHEMA VERDELING VERANTWOORDELIJKHEDEN

Onderwerp

Jeugdwet

Onderwijswetten

Andere wetten

Wennen of ‘Stage’ als voorbereiding op dagbesteding

 

School is verantwoordelijk voor de begeleiding.

Vaak is hierbij sprake van de Wlz voor de leerling, de Jeugdwet speelt dan geen rol.

Leerling (V)SO waarbij geen onderwijsontwikkeling meer mogelijk is

Alleen als de Jeugdwet van toepassing is zal dagbesteding worden gefinancierd.

School dient een zorgvuldige procedure te volgen om tot het standpunt te komen.

Vaak zal de Wlz van toepassing zijn.

TOELICHTING

Als bij een leerling er geen ontwikkeling binnen het onderwijs is te verwachten komt er een einde aan de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Vanuit het VSO kunnen leerlingen dan o.a. uitstromen richting een dagbestedingslocatie. In dat geval kan er sprake zijn van verantwoordelijkheid op basis van de Jeugdwet, Wmo of de Wlz.

Voordat een leerling uitstoomt naar een dergelijke locatie gaat een leerling wennen, wat ook wel “stage” wordt genoemd. Deze onderwerpen komen in dit hoofdstuk aan de orde.

Financiering dagbestedingslocatie

Het is voor scholen en samenwerkingsverbanden niet toegestaan om een dagbestedingslocatie te financieren met middelen die ze van de Rijksoverheid krijgen16. Met andere woorden, scholen betalen niet de fysieke locatie.

In een beperkt aantal gevallen stelt de dagbestedingslocatie de locatie kosteloos ter beschikking om de toekomstige client goed kennis te laten maken (wennen) met de locatie. Als de Wlz of Wmo niet van toepassing zijn zal de locatie worden bekostigd uit de Jeugdwet.

De termijn om een dergelijke dagbestedingslocatie vanuit de Jeugdwet te financieren als stage is beperkt tot een aantal maanden, denk hierbij aan de periode van de mei- tot de zomervakantie (op basis van 4 dagen per week, bij minder dagen per week kan het naar rato worden verlengd), bij de keuze voor een tweede locatie omdat de eerste locatie niet passend was kan dit worden verlengd.

Voorwaarden voor de financiering van de locatie vanuit de Jeugdwet zijn:

  • De leerling moet in staat zijn de stage te volgen;

  • Er dient een OPP te zijn waarin de stage en de doelen is opgenomen;

  • Ouders dienen akkoord te zijn met de stage.

De voorkeur gaat uit naar een locatie die zowel binnen de Jeugdwet als de Wmo is gecontracteerd, zodat de jeugdige bij het bereiken van de 18 jarige leeftijd ongewijzigd op de dagbestedingslocatie kan blijven.

Extra begeleiding op de dagbestedingslocatie.

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de toenmalige minister Slob aangegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 31 289, nr. 479) : “De voorbereiding op de vervolgbestemming, in dit geval de dagbesteding, maakt onderdeel uit van het onderwijsaanbod dat de school op basis van de kerndoelen moet aanbieden. Daarvoor wordt de school bekostigd. Die bekostiging is ruim voldoende om een leerling te begeleiden bij het «wennen» op de nieuwe plek.”

Als er boven op de reguliere ondersteuning, die de dagbestedingslocatie geeft, extra begeleiding voor onderwijs nodig is zal de school daarvoor moeten zorgen. Dit zal in het OPP afgesproken moeten worden.

LEERLING MET VRIJSTELLING LEERPLICHT O.B.V. 5A

Voor een vrijstelling van de leerplichtwet dienen ouders een aanvraag in te dienen bij de leerplichtambtenaar, die zal daarover een besluit moeten nemen na het raadplegen van een terzake deskundige onafhankelijke arts. De vrijstelling is over het algemeen voor één schooljaar, tenzij duidelijk is dat er geen herstel te verwachten is.

Als een jeugdige vrijstelling van de leerplicht heeft omdat “de jongere op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school (…) te worden toegelaten” (leerplichtwet) dan geldt er geen zorgplicht meer voor de school. Ouders moeten zelf de aanvraag voor vrijstelling indienen - en zij zijn het daardoor ook eens met de vrijstelling.

Bij een aanvraag om vrijstelling van de leerplicht neemt de leerplichtambtenaar en/of de beoordelend medicus contact op met het samenwerkingsverband om te bekijken of er (inderdaad) (g)een vorm van onderwijs mogelijk is. Zonder dit advies is vrijstelling niet mogelijk. De Geschillencommissie passend onderwijs volgt deze komende verplichting al in de uitspraken17. Jeugdhulp voor een jongere met vrijstelling van leerplicht komt volledig voor de verantwoordelijkheid van de gemeente.

LEERLINGEN ZONDER VRIJSTELLING LEERPLICHT MAAR WAARBIJ VOLGENS DE SCHOOL GEEN ONDERWIJSONTWIKKELING MEER MOGELIJK IS.

Voor een vrijstelling van de leerplicht moeten ouders een aanvraag indienen, maar in een beperkt aantal gevallen willen ouders dit niet en zegt de school geen aanbod meer te kunnen doen. Als de leerling dan niet meer naar school kan gaan, omdat de school de leerling niet meer toelaat (schorsing of verwijdering), maar er wel onderwijs mogelijk is, kan in principe ook geen dagbesteding op basis van de Jeugdwet worden ingezet

In november 2023 heeft de Geschillencommissie passend onderwijs (Gpo) twee uitspraken gedaan over de verwijdering van leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze twee uitspraken18 waren voor de Gpo aanleiding om daarover een bericht op de website19 te plaatsen met de hoofdlijnen van de uitspraken.

Als er geen onderwijs meer mogelijk is komt er vaak de vraag vanuit ouders om dagbesteding of andere hulp vanuit Jeugdwet of Wlz. Op basis van de uitspraken van de Gpo zal een stappenschema worden geschetst van de verplichtingen die er zijn voor de school voordat er tot daadwerkelijke verwijdering kan worden overgegaan.

Als dit stappenschema is gevolgd kan de school de leerling verwijderen en kan de leerling in aanmerking komen voor dagbesteding ten laste van de Jeugdwet.

Wettelijk kader

Voor alle kinderen geldt leerplicht als uitgangspunt vanaf hun vijfde jaar tot aan het einde van het schooljaar waarin zij de zestienjarige leeftijd bereiken20, mits zij dan aan hun kwalificatieplicht hebben voldaan. Met de invoering van de Wet passend onderwijs in 2014 is voor scholen de zorgplicht ingevoerd. De wet eist bij verwijdering van een ingeschreven leerling dat een andere school bereid is de leerling in te schrijven, anders mag de leerling niet worden verwijderd.

Als een leerling geen onderwijs meer kan volgen vanwege lichamelijke of psychische redenen kunnen ouders vrijstelling van de leerplicht vragen. De leerplichtambtenaar kan die vrijstelling verlenen op basis van een actuele en onafhankelijke verklaring van een academisch gevormde pedagoog, arts of psycholoog. Deze mag niet bij de begeleiding van de leerling betrokken zijn en de verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden. Bij vrijstelling van de leerplicht is er geen zorgplicht voor de school.

Ook als er geen vrijstelling is van de leerplicht kan er sprake zijn dat de school voor voortgezet speciaal onderwijs een leerling wil gaan verwijderen. Hierbij valt te denken aan de situatie dat ouders geen vrijstelling van de leerplicht aanvragen, omdat zij van mening zijn dat kun kind nog wel onderwijs kan volgen.

Volgens de uitspraken van de geschillencommissie dient de school in een dergelijk geval de Inspecteur Speciaal Onderwijs te vragen een zienswijze te geven21. Verder dient het samenwerkingsverband schriftelijk te verklaren dat er geen andere mogelijkheden zijn voor de leerling om onderwijs te volgen vanuit hun wettelijke opdracht voor het zorgen van een dekkend aanbod.

In de beide uitspraken was er geen vrijstelling van de leerplicht en waren ouders het niet eens met de verwijdering van de school voor speciaal onderwijs. Voor dergelijke gevallen geeft de Gpo in de uitspraak de kaders aan.

Kaders vanuit de Geschillencommissie passend onderwijs

De Gpo geeft als kader aan dat een leerling in deze situaties wordt verwijderd als de leerling geheel buiten het onderwijs komt te staan, ondanks de leerplicht en zorgplicht. Deze inbreuk op het recht op onderwijs is volgens de Gpo een zeer ernstig gevolg van de verwijderingsbeslissing. De Gpo stelt daarom zware eisen aan de procedure en motivering om tot een dergelijk besluit tot verwijderen te komen.

De Commissie verwacht bij een dergelijk besluit dat er sprake moet zijn van een actueel, onafhankelijk, deskundig gevalideerd beeld over de onderwijs(on)mogelijkheden van de leerling voordat een verwijderingsbeslissing door de school wordt genomen. Verder verwacht de Gpo een verifieerbare weergave van de zienswijze van de afdeling Leerplicht en die van de Inspecteur Speciaal Onderwijs. Ten slotte dient de school ook vanuit het samenwerkingsverband een verklaring te komen dat er geen andere mogelijkheden zijn.

Als duidelijk is geworden dat de leerling geen onderwijs kan volgen dient de school regie te houden op het traject naar een vervolgplek buiten het onderwijs22. Dat kan niet worden overgelaten aan ouders alleen. Van school wordt verwacht dat ouders worden gewezen op mogelijke vervolgplekken en de wijze waarop die kunnen worden geregeld. Indien jeugdhulp van toepassing is zal hierbij een jeugdconsulent/klantmanager jeugd betrokken worden of er wordt gewezen op de onafhankelijke cliëntenondersteuning. De school laat de regie op de vervolgplek pas los als een andere professional dat heeft overgenomen.

Op basis van ondersteuningsnoodzaak zal vanuit het betreffende kader (Jeugdwet, Wlz, Wmo of Zvw) moeten worden bepaald welke hulp deze jeugdige nodig heeft. Dit kan zowel voltijds als deeltijds ondersteuning zijn.

Stappenschema verwijdering van een leerling (V)SO waarvoor geen andere school beschikbaar is.

Op basis van de uitspraken van de Gpo kan tot de volgende stappen worden gekomen die de school voor speciaal onderwijs moet doorlopen voordat een leerling kan worden verwijderd waarvoor geen andere school beschikbaar is. Indien dit stappenschema niet is gehanteerd wordt ervan uitgegaan dat onderwijs nog mogelijk is en wordt er geen jeugdhulp in de vorm van dagbesteding ingezet.

  • 1.

    School heeft de beschikbare mogelijkheden uitgeput23 en er zijn geen andere scholen met een passende ondersteuning beschikbaar (binnen of buiten de regio) en komt tot het voornemen van een verwijdering. Naast de beschikbare mogelijkheden binnen het onderwijs, zowel van school als samenwerkingsverband, dient ook te worden gekeken naar externe mogelijkheden zoals bijvoorbeeld een onderwijs-jeugdarrangement of andere wijze van externe ondersteuning.

  • 2.

    School draagt zorg voor een onafhankelijk advies van een academisch gevormde pedagoog, arts of psycholoog. Deze mag niet bij de begeleiding van de leerling betrokken zijn en de verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.

  • 3.

    School zorgt voor een schriftelijke verklaring van het samenwerkingsverband dat er geen mogelijkheden zijn en ook niet te realiseren zijn om de leerling onderwijs te laten volgen.

  • 4.

    School draagt daarna zorg voor een schriftelijke zienswijze van de leerplichtambtenaar en de Inspecteur Speciaal Onderwijs.

  • 5.

    School kan de verwijderingsbeslissing nemen.

  • 6.

    School dient de regie te houden op het traject naar een vervolgplek buiten het onderwijs.

Op basis van de toepasselijke zorgwet zal worden bepaald of er verdere ondersteuning nodig is en in welke omvang.


Noot
1

Zie: ECLI:NL:RBDHA:2020:6249

Noot
2

Memorie van Toelichting blz. 135-136

Noot
3

Uitzondering hierop is de situatie dat de jeugdige “niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is” Artikel 7.3.4 jo 7.3.5 Jeugdwet; artikel 7:450 BW

Noot
5

Variawet is de in de praktijk gebruikte term voor de “beleidsregel inzake het instemmen met afwijking verplichte aantal uren onderwijs” https://www.onderwijsinspectie.nl/onderwerpen/onderwijstijd/maatwerk-in-onderwijstijd-voor-leerlingen-met-een-beperking

Noot
6

In het schoolondersteuningsprofiel (SOP) beschrijft de school de ondersteuning die zij wel en niet kunnen geven. De verwachting is dat in 2025 het verplichte karakter van het SOP zal vervallen en dat daarna de ondersteuning moet worden opgenomen in de schoolgids. 

Noot
9

LBT nr. 38388 d.d. 14 december 2022

Noot
10

Wet op het primair onderwijs, artikel 8, lid 3, onder b.

Noot
12

Variawet is de in de praktijk gebruikte term voor de “beleidsregel inzake het instemmen met afwijking verplichte aantal uren onderwijs” https://www.onderwijsinspectie.nl/onderwerpen/onderwijstijd/maatwerk-in-onderwijstijd-voor-leerlingen-met-een-beperking

Noot
14

Zie volgende hoofdstuk

Noot
16

Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State ECLI:NL:RVS:2023:1030

Noot
17

Zaaknummer: 53198 en 52375

Noot
18

Nr. 53198 d.d. 23 november 2023 en nr. 52375 d.d. 23 november 2023

Noot
20

Zie artikel 3 van de Leerplichtwet 1969,

Noot
21

Onder verwijzing naar artikel 12 lid 2 van de Wec en artikel 61 lid 4 sub a van de Wec.

Noot
22

Gpo advies 52375 d.d. 23 november 2023

Noot
23

In advies 52968 d.d. 23 november 2023 geeft de Gpo aan dat daarbij minimaal alle mogelijkheden die in het schoolondersteuningsprofiel zijn genoemd moeten zijn ingezet.