Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR729140
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR729140/1
Beleidsregels bijzondere bijstand 2025´s-Hertogenbosch
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels bijzondere bijstand 2025´s-HertogenboschHet college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,
In zijn vergadering van 10 december 2024,
Gezien het voorstel met reg.nr. 17118103,
Overwegen dat het wenselijk is regels vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend;
Gelet op: artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 7 lid 1 onder b, 11, 35 en 36 van de Participatiewet:
besluiten vast te stellen
“Beleidsregels bijzondere bijstand 2025 ’s-Hertogenbosch”
De begripsbepalingen van de Participatiewet zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing.
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- 1.
de wet: de Participatiewet (staatsblad 270, 15 juli 2014);
- 2.
Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
- 3.
Wlz: de Wet langdurige zorg;
- 4.
Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- 5.
Wsf: de Wet studiefinanciering 2000;
- 6.
WSNP: de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
- 7.
College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch
- 8.
de bijstandsnorm: de bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de wet, zonder toepassing van artikel 22a van de wet;
- 9.
Individuele inkomenstoeslag: de toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet
- 10.
Draagkracht: het deel van het inkomen en/of vermogen dat de aanvrager zelf kan bijdragen aan de kosten
- 11.
Referteperiode: De periode voorafgaand aan de aanvraag die wordt gebruikt om te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand
- 12.
Voorliggende voorziening: een passende en toereikende voorziening waarop de aanvrager een beroep kan doen of aanspraak kan maken voor de bekostiging van specifieke uitgaven zoals bedoeld in artikel 5 sub e en 15 van de Participatiewet. Het recht op bijzondere bijstand geldt ook niet voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd.
- 13.
woonkosten:
-
- bij bewoning van een woning, een woonwagen of een woonboot in huur, de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;
-
- bij bewoning van een eigen woning, woonwagen of woonboot, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
- 14.
Nibud: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.
Artikel 2 Vorm van de bijstand
- 1.
Bijzondere bijstand wordt in principe verstrekt als een gift zonder terugbetalingsverplichting.
- 2.
Bijzondere bijstand wordt verstrekt als een rentevrije lening in de gevallen genoemd in artikel 48, tweede lid, van de wet en voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen zoals bedoeld in artikel 51 van de wet.
- 3.
Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan de bijstand worden verstrekt als een lening.
- 4.
Als het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid te wijten is aan onverantwoord interen van vermogen, moeten de kosten worden betaald uit het eventuele resterende vermogen.
Artikel 3 De aanvraag
- 1.
Bij de aanvraag moeten de gegevens worden verstrekt die het college nodig vindt om te beoordelen of je recht hebt op bijzondere bijstand.
- 2.
Je kunt de aanvraag indienen tot 1 april van het jaar na het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.
- 3.
Kosten genoemd in artikel 10 en artikel 11 die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.
- 4.
Voor kosten van bewindvoering, mentorschap of curatele, zoals genoemd in artikel 14 lid 1 sub c, moet de aanvraag binnen twee maanden na de rechterlijke uitspraak worden ingediend. Bij latere aanvragen geldt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.
- 5.
Van het derde lid kan worden afgeweken als de aanvrager de aanvraag redelijkerwijs niet vooraf kon indienen of als er bijzondere omstandigheden zijn.
Artikel 4 Algemene bepalingen
- 1.
Bijzondere bijstand is mogelijk als er sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden.
- 2.
Een geldlening bij de Gemeentelijke Kredietbank (G.K.B.) wordt als voorliggende voorziening beschouwd voor de kosten van noodzakelijke (duurzame) gebruiksgoederen, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.
- 3.
De hoogte van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids, vergoedingen van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima (CZM), de dieetlijst van de Belastingdienst en/of de GMD-lijst voor was- en slijtagekosten. Dit betekent dat de werkelijke kosten worden vergoed tot een maximum zoals genoemd in de Nibud-prijzengids, de GMD lijst, de Dieetlijst of de CZM-vergoeding.
- 4.
Vergoedingen in het kader van de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg en de CZM zijn voorliggend, zoals vermeld in de tweede zin van artikel 15 lid 1 van de Participatiewet.
- 5.
Kosten die voor iedereen noodzakelijk zijn worden op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten in mindering gebracht.
Artikel 5 Vermogen
- 1.
Als het vermogen boven de grens ligt zoals genoemd in artikel 34 van de wet, minus één maand bijstandsnorm, heb je geen recht op bijzondere bijstand.
- 2.
Het vermogen in het huis en het bijbehorende erf wordt niet meegerekend. Bij het bepalen van de draagkracht wordt rekening gehouden met eventuele lagere woonlasten, gebaseerd op de basisnorm voor huurlasten.
- 3.
Voor kinderopvangkosten gelden de rekenregels van de Wet Kinderopvang.
- 4.
Voor zelfstandigen wordt het eigen vermogen bepaald volgens de regels van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, met als maximum het laagst genoemde bedrag in artikel 3 lid 1b van dat besluit.
- 5.
De compensatie die slachtoffers van de toeslagenaffaire hebben ontvangen op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, wordt niet meegerekend als inkomen of vermogen voor bijzondere bijstand in het jaar van ontvangst. Deze vrijstelling geldt ook voor de jaren 2022 tot en met 2028, zolang de compensatie nog niet is besteed. Aankopen van beleggingen en crypto’s worden als besteding gezien. Alle inkomsten uit de compensatie worden wel als middelen beschouwd bij de uitvoering van de bijzondere bijstand.
Artikel 6 Het inkomen
- 1.
Bij het vaststellen van het inkomen worden de individuele inkomenstoeslag, de huurtoeslag en de zorgtoeslag buiten beschouwing gelaten.
- 2.
Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met:
- •
de jonggehandicaptenkorting bij personen van 27 jaar of ouder met een Wajonguitkering;
- •
een kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk tot een maximaal bedrag dat bij ministeriële regeling is vastgesteld;
- •
Betalingen voor levensonderhoud aan een echtgenoot die niet in het gezin woont, kinderen tot 21 jaar, en een ex-echtgenoot;
- •
kosten in verband met studie of opleiding van kinderen zulks ter hoogte van de maximaal te vergoeden studiekosten, verminderend met de ontvangen tegemoetkoming op grond van de Wtos;
- •
de ouderbijdrage op grond van de WSF;
- •
executoriaal beslag; er wordt uitgegaan van het inkomen dat resteert na beslag, tenzij er sprake is van ernstige verwijtbaarheid.
- •
- 3.
Het inkomen wordt berekend exclusief vakantiegeld of eventuele eindejaaruitkering. Het inkomen wordt gebaseerd op het maandelijkse inkomen van de aanvrager(s) in de maand waarin de kosten zijn gemaakt, tenzij dit geen goed beeld geeft.
- 4.
Voor zelfstandigen wordt het inkomen uit onderneming gebaseerd op het gemiddelde inkomen van het vorige kalenderjaar.
Artikel 7 Draagkracht vaststellen en draagkrachtperiode
- 1.
Bij een inkomen tot 120% plus €150,- (voor een alleenstaande) of €300,- (voor een echtpaar) van de geldende bijstandsnorm veronderstellen we geen draagkracht. Bij een hoger inkomen wordt 35% van het meerdere als draagkracht aangemerkt.
- 2.
In afwijking van lid 1 wordt voor een persoon die verblijft in een inrichting in de zin van artikel 1 sub f van de wet geen draagkracht verondersteld bij een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm. Bij een hoger inkomen wordt 35% van het meerdere als draagkracht aangemerkt.
- 3.
Aanvragers die in een wettelijke schuldsanering (WSNP) zitten, of waar met behulp van schuldbemiddeling een minnelijke schuldsanering (MSNP) tot stand is gekomen, hebben vanaf de start van die schuldregeling geen draagkracht.
- 4.
In afwijking van lid 1 en 2 geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de geldende bijstandsnorm bij de kosten van duurzame gebruiksgoederen, levensonderhoud van jongeren van 18,19 of 20 jaar, bijdrage alleenstaande ouder, woonkostentoeslag, buitengewone verwervingskosten, verhuizing en woninginrichting.
- 5.
De draagkracht wordt voor een jaar vastgesteld, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn ontstaan. De draagkracht kan voor kortere of langere tijd vastgesteld worden, als de omstandigheden daar aanleiding toe geven."
Artikel 8 Draagkrachtverrekening
- 1.
De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.
- 2.
Bij periodieke bijzondere bijstand wijken we af van het eerste lid en wordt de draagkracht naar verhouding van het aantal maanden van de bijstandsperiode verrekend.
Artikel 9 Wijziging draagkracht(periode)
Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan alleen gewijzigd worden, als een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.
Artikel 10 Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar
- 1.
Jongeren van 18, 19 of 20 jaar hebben alleen recht op bijzondere bijstand als hun noodzakelijke kosten hoger zijn dan de bijstandsnorm en zij in redelijkheid geen beroep kunnen doen op hun ouders voor levensonderhoud.
- 2.
Er kan alleen sprake zijn van noodzakelijke kosten boven de bijstandsnorm, zoals bedoeld in artikel 12 van de Participatiewet, als de jongere zelfstandig woont en deze huisvesting noodzakelijk is.
- 3.
In afwijking van het tweede lid van dit artikel: Bij verblijf in een opvangcentrum of inrichting kunnen er ook noodzakelijke kosten zijn waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden.
- 4.
De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van de individuele omstandigheden, maar is maximaal een aanvulling tot de norm voor een alleenstaande volgens artikel 21 van de Participatiewet.
Artikel 11 Woonkostentoeslag
- 1.
Woonkostentoeslag voor een huurwoning, gehuurde woonwagen of gehuurde woonboot:
- a.
Als iemand in een woning woont die recht geeft op huurtoeslag, maar door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen huurtoeslag kan krijgen, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop hij wel huurtoeslag krijgt.
- b.
De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die hij per maand volgens de Wet op de huurtoeslag zou ontvangen.
- a.
- 2.
Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom:
- a.
Als iemand een eigen woning bezit en daarin woont, maar geen huurtoeslag kan krijgen omdat het een eigen woning is, wordt een woonkostentoeslag verstrekt.
- b.
De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die hij volgens de Wet op de huurtoeslag zou ontvangen.
- a.
- 3.
Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs:
-
Als iemand in een huurwoning woont of een eigen woning heeft, kan er een woonkostentoeslag worden gegeven voor woonkosten boven de maximale huurprijs volgens artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag. Deze toeslag wordt berekend volgens artikel 12 lid 1 onder b van deze beleidsregels, waarbij de woonkosten boven de maximale rekenhuur volledig in aanmerking komen.
- 4.
De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel huurtoeslag kan krijgen, of voor maximaal één jaar als huurtoeslag niet aan de orde is. Deze periode kan verlengd worden bij bijzondere omstandigheden. De belanghebbende moet deze omstandigheden aantonen.
- 5.
De woonkostentoeslag zoals beschreven in lid 3 wordt verstrekt onder de voorwaarde van artikel 55 van de wet dat de belanghebbende zo snel mogelijk verhuist naar een goedkopere woning of, als het gaat om een eigen woning, deze te koop aanbiedt, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die dit verhinderen.
- 6.
De verhuisplicht wordt niet opgelegd als:
- a.
De hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die zijn aangebracht vanwege een handicap van de huurder, partner of medebewoner.
- b.
Er voor gepensioneerden geen redelijk goedkoper woonalternatief is gezien medische en sociale omstandigheden.
- c.
Huishoudens van 8 personen of meer wonen in een woning die geschikt is voor ten minste 8 personen.
- a.
- 7.
Als de belanghebbende naar vermogen heeft geprobeerd goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet is gelukt, wordt de woonkostentoeslag met maximaal één jaar verlengd.
Artikel 12 Meerkosten in verband met ziekte of handicap
Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende niet verzekerbare medische noodzakelijke kosten in aanmerking:
- a.
de extra verwarmingskosten als gevolg van een handicap of langdurige ziekte;
- b.
de noodzakelijke reiskosten voor specialistische hulp buiten de gemeente, als deze hulp niet binnen de gemeente beschikbaar is
- c.
parkeerkosten bij noodzakelijke behandelingen buiten de gemeente, als aannemelijk is dat het gebruik van openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort.
Artikel 13 Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking
Voor bijzondere bijstand komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als deze noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking te bevorderen:
- a.
abonnementstarief Wmo;
- b.
de meerkosten bij dieetkosten die staan op de Dieetlijst van de Belastingdienst;
- c.
de meerkosten in verband met was- en slijtagekosten die staan op de GMD-lijst of Nibudlijst;
- d.
de extra kosten verbonden aan een maaltijdvoorziening;
- e.
de eigen bijdrage in de kosten van alarmering.
- f.
de eigen bijdrage voor het modulair pakket thuis
Artikel 14 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden
- 1.
Voor bijzondere bijstandsverlening komen de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale of financiële omstandigheden:
-
a. Kosten voor de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, volgens de goedkoopst adequate mogelijkheid, voor de wettelijk aansprakelijke belanghebbende.
-
b. De eigen bijdrage voor rechtsbijstand door een door de Raad voor Rechtsbijstand toegewezen advocaat of mediator, inclusief hieraan verbonden kosten zoals bijvoorbeeld griffierecht en reiskosten voor de zitting.
-
c. De kosten bij beschermingsbewind, mentorschap of curatele als door de rechtbank een beschikking is afgegeven.
-
d. LBIO ouderbijdrage voor maximaal 3 aaneengesloten maanden, als de belanghebbende weer aanspraak maakt op kinderbijslag die door uithuisplaatsing was verloren.
-
e. Betaling van een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen als deze niet verwijtbaar is en geen vermindering of kwijtschelding mogelijk is, en de aanslag leidt tot een inkomen onder bijstandsniveau.
-
f. Taxatie van een eigen woning en kosten verbonden aan het afsluiten van een hypotheeklening.
-
g. Verhuizing of dubbele woonkosten vanwege een onvoorzienbare noodzakelijke verhuizing.
-
h. Leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning of de aanvraag van een verblijfsvergunning voor een in Nederland geboren kind, voor rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen volgens de Vreemdelingenwet.
-
i. Kosten van kinderopvang als deze noodzakelijk zijn voor de combinatie van arbeid en zorg, en er door omstandigheden er geen passend aanbod is waardoor geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang mogelijk is.
-
j. Kosten voor het bezoek aan een in Nederland in een WLZ-inrichting verblijvend familielid tot en met de tweede graad (die vóór de opname thuisinwonend was) gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer, maximaal 2 maal per week.
-
k. Kosten voor het bezoek aan een in Nederland in een jeugdinrichting verblijvend familielid tot en met de tweede graad gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer, maximaal 2 maal per week. Afhankelijk van de bezoekregeling die is ingesteld, maar maximaal 2 maal per week.
-
l. Kosten voor het bezoek aan een in Nederland in detentie verblijvend familielid tot en met de tweede graad gebaseerd op het openbaar vervoer, maximaal 1 maal per twee weken.
- 2.
Compensatie ALO-kop
-
Vanaf 1 januari 2015 is de alleenstaande oudernorm in de Participatiewet vervangen door een combinatie van de alleenstaande norm en de alleenstaande ouderkop, ook wel de ALO-kop genoemd en onderdeel van het kindgebonden budget. Door een verschil in definiëring van het (fiscaal)partnerbegrip tussen de Participatiewet en de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ontvangt een kleine groep alleenstaande ouders geen ALO-kop zonder dat zij hier zelf iets aan kunnen doen. Hierbij kunnen de volgende drie categorieën onderscheiden worden:
-
a. de langdurig gescheiden wonende ouders met een partner in inrichting (detentie of zorginstelling)
-
b. de gehuwden met een niet-rechthebbende partner b.v. in verband met het ontbreken van verblijfsrecht. Zij worden in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de AWIR) en krijgen om die reden geen ALO-kop);
-
c. de gescheiden wonende partners die nog geen echtscheiding hebben aangevraagd of partners die met onbekende bestemming zijn vertrokken.
-
De staatssecretaris heeft gemeenten opgeroepen om in die gevallen dat er sprake is van schrijnende situaties, maatwerkondersteuning te bieden bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand. Categoriale verstrekking aan een groep personen is niet toegestaan. Vandaar dat elke situatie individueel beoordeeld dient te worden alvorens tot verstrekking van een aanvullende periodieke uitkering kan worden overgegaan. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre:
- •
belanghebbende de mogelijkheden heeft benut om het AWIR partnerschap te beëindigen dan wel de leefsituatie aan te laten sluiten op de definitie partnerschap binnen de AWIR;
- •
de duur van de periode dat men gescheiden leeft en het AWIR partnerschap niet beëindigd kan worden (Het dient in alle gevallen te gaan om schrijnende situaties. Een periode van enkele dagen detentie is dan ook geen aanleiding voor compensatie van de ALO-kop);
- •
de overige middelen die men heeft om de periode te overbruggen. Inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm, en het vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, worden daarbij in ieder geval volledig in aanmerking genomen;
- •
Mogelijkheid om de kosten van het bestaan te kunnen delen met anderen. Uit de memorie van toelichting volgt dat alleenstaande ouders die hun kosten kunnen delen met een andere volwassenen de gevolgen van de wet moeten kunnen opvangen.
- •
-
De bijstand kan op aanvraag worden verstrekt. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan de van toepassing zijnde ALO-kop.
- 3.
Overbruggingsuitkering
-
Er kan eenmalig bijzondere bijstand (overbruggingsuitkering) worden verstrekt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, indien er voorafgaand aan het recht op een (bijstands)uitkering geen inkomen was en of belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren om te voorzien in deze algemene kosten. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in dit geval maximaal 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Artikel 15 Duurzame gebruiksgoederen
De aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen komt in aanmerking voor bijzondere bijstand volgens artikel 51 van de wet als:
- a.
De kosten niet voorzienbaar zijn en er niet (of onvoldoende) voor is gereserveerd, en
- b.
Een geldlening (onder borgtocht) bij de Gemeentelijke Kredietbank niet mogelijk is.
De hoogte van de verstrekkingen is opgenomen in de toelichting van deze beleidsregels.
Artikel 16 Maatschappelijke participatie
Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van sociale activiteiten als deze betrekking hebben op:
- a.
het lidmaatschap van een vereniging of organisatie en de extra kosten voor sportieve, culturele of maatschappelijke activiteiten.
- b.
Periodieke kosten of abonnementskosten voor culturele, sportieve of maatschappelijke activiteiten.
- c.
het lesgeld voor een cursus of opleiding die niet noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling, en niet behoort tot hoger beroeps- of wetenschappelijk onderwijs.
De bijdrage geldt voor het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben en bedraagt 100% van de kosten voor gezinsleden en hun ten laste komende kinderen.
De maximale bijdrage per kalenderjaar is €130,00 per persoon. Als gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds is dit een voorliggende voorziening.
Artikel 17 Compensatie verminderde huurtoeslag als gevolg van inkomstenvrijlating
- 1.
Als bij de belanghebbende een inkomstenvrijlating volgens artikel 31 lid 2 onder n, r en y van de Participatiewet wordt toegepast, kan een daling van de huurtoeslag door het rijk worden gecompenseerd met bijzondere bijstand.
- 2.
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op het bedrag van de daling van de huurtoeslag.
- 3.
De verstrekking duurt even lang als de duur van de inkomstenvrijlating
Artikel 18 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)
- 1.
Inwoners met een netto maandinkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm kunnen deelnemen aan de collectieve gemeentelijke ziektekostenverzekeringen van VGZ of CZ. Voor de premie van de aanvullende pakketten wordt gedeeltelijk bijzondere bijstand verstrekt. Deze wordt rechtstreeks aan de zorgverzekeraar betaald om de premie te verlagen.
- 2.
De gemeentelijke bijdrage voor de verschillende pakketten wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het door de gemeente gehanteerde indexatiepercentage.
- 3.
De hoogte van de actuele gemeentelijke bijdrage voor de verschillende pakketten is te vinden op de gemeentelijke website.
- 4.
Artikel 7 van deze beleidsregels is op dit artikel niet van toepassing.
Artikel 19 individuele inkomenstoeslag
- 1.
Recht op Individuele inkomenstoeslag
-
Het college geeft op verzoek individuele inkomenstoeslag als de aanvrager voldoet aan de voorwaarden in de Verordening Individuele inkomenstoeslag, deze beleidsregels en artikel 36 van de Participatiewet.
-
Personen die in de referteperiode een maatregel hebben gekregen volgens artikel 7 tot en met 10 van de Verordening Handhaving Participatiewet IOAW en 2017, komen in principe niet in aanmerking. Een waarschuwing telt niet als maatregel. Artikel 7 van deze beleidsregels is hier niet van toepassing.
- 2.
Zicht op inkomensverbetering:
-
. Het college beoordeelt of de aanvrager geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gebaseerd op de individuele omstandigheden.
-
. Personen die een opleiding volgen volgens de WTOS of een studie volgens de WSF 2000 worden geacht wel zicht op inkomensverbetering te hebben.
Artikel 20 Hardheidsclausule
In afwijking van deze beleidsregels kan het college bijzondere bijstand verlenen aan een persoon die geen recht heeft op bijzondere bijstand als er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de gevolgen van een afwijzing onevenredig zijn.
Artikel 21 Overige en slotbepalingen
- 1.
Als het nodig is om de noodzaak van kosten te bepalen, kan advies van derden worden gevraagd, waaronder medisch advies.
- 2.
De burgemeester en wethouders kunnen verdere invulling geven aan de in deze beleidsregels gegeven regels.
- 3.
Deze regels worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand 2025 's-Hertogenbosch.
- 4.
De regels treden in werking vanaf 1 januari 2025 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Bijzondere bijstand 2021 III ´s-Hertogenbosch.
- 5.
Besluiten die genomen zijn voor de inwerkingtreding van de beleidsregels Bijzondere Bijstand 2025 ‘s-Hertogenbosch blijven van kracht totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
- 6.
Aanvragen voor bijzondere bijstand die vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn ingediend maar waarop na de inwerkingtreding wordt beslist, worden volgens deze beleidsregels beoordeeld, tenzij de oude beleidsregels gunstiger zijn voor de aanvrager.
Ondertekening
Het college voornoemd,
De secretaris,
Drs. B. van der Ploeg
De burgemeester,
Drs. J.M.L.N. Mikkers
TOELICHTING
Artikel 2. Vorm van de bijstand
In dit artikel is de vorm van de bijstand geregeld, en ook de mogelijkheid om bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid af te wijken van de hoofdregel dat de bijstand om niet verstrekt wordt. Bij tekortschietend besef moet gedacht worden aan situaties waarin het de belanghebbende aan te rekenen is dat hij of zij een beroep op de bijstand moet doen. Bijvoorbeeld door het te snel interen op een vermogensoverschot. De bijstand kan dan in de vorm van een geldlening verstrekt worden.
Artikel 3. De aanvraag
Op grond van de Participatiewet moet een aanvraag voor bijzondere bijstand worden ingediend voor, of uiterlijk op de dag dat de kosten worden gemaakt. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig leidde tot afwijzende besluiten. Door de aanvrager worden bijvoorbeeld vaak kleine kostensoorten opgespaard waardoor die slechts eenmaal een aanvraag hoeft in te dienen. Al deze afwijzingen waren niet de bedoeling. Daarom is bepaald dat de klant de aanvraag voor bijzondere bijstand tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de kosten zijn ontstaan kan indienen. Voor bewindvoeringskosten, mentorschapskosten, kosten die verband houden met curatele of kosten die betrekking hebben op maandelijkse noodzakelijke kosten van het bestaan gelden aangepaste regels.
Artikel 5.Het vermogen
De gemeente ’s-Hertogenbosch sluit aan bij vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet. Als er dus sprake is van vermogen boven die grens, dan bestaat er geen recht op bijzondere bijstand.
In lid 2 is bepaald dat er geen rekening gehouden wordt met de eventuele aanwezige overwaarde van de eigen woning. Bij eigen woningbezit kan er soms wel sprake zijn van lagere woonlasten omdat de hypotheek (geheel/gedeeltelijk) afgelost is. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt rekening gehouden met die eventuele lagere woonlasten. Bij het bepalen of er sprake is van lagere woonlasten, wordt uitgegaan van de basisnorm voor huurlasten. Het meerdere wordt als draagkracht aangemerkt.
Lid 5 geldt uitsluitend voor de gedupeerden van de toeslagenaffaire die een tegemoetkoming van circa 30.000 euro hebben ontvangen van de Belastingdienst. Deze tegemoetkoming valt niet onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand. Zolang dit bedrag, of het restant daarvan, op een rekening courant of spaarrekening staat, telt het niet mee als “vermogen”. Het deel van deze tegemoetkoming dat niet is uitgegeven, wordt ook in de jaren tot en met 2025 niet tot het vermogen gerekend. Eventuele inkomsten die uit deze tegemoetkoming worden ontvangen, vallen wel onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.
De hardheidstegemoetkoming van circa 30.000 euro wordt door de Belastingdienst uitgekeerd op grond van artikelen 49 lid 1; 49a; 49b en 49c Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Door de vrijlating past de gemeente artikel 7 lid 1 sub p uit de regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ op dezelfde manier toe bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.
Artikel 6.Het inkomen
Het inkomen is gelijk aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen exclusief vakantiegeld en een eventuele eindejaarsuitkering waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. De hoofdregel is dat alle middelen meetellen voor de beantwoording van de vraag of er recht op algemene bijstand bestaat en tot welk bedrag. De Participatiewet geeft een opsomming van de middelen die bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de algemene bijstand worden vrijgelaten.
Het college gaat bij bijzondere bijstand uit van de norm zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. Het college heeft hiervoor gekozen omdat er alleen recht op bijzondere bijstand bestaat als er sprake is van kosten voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten. Dat iemand eventuele woonkosten kan delen doet aan de bijzondere kosten op zichzelf niet af. Deze individuele bijzondere kosten kunnen niet direct of indirect worden afgewenteld op willekeurige derden, met wie wel algemene kosten kunnen worden gedeeld. Ook wordt de individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.
Voor zelfstandigen en ZZP'ers geldt dat hun actuele maandinkomen niet goed is vast te stellen. Voor deze groepen wordt het inkomen uit zelfstandigheid gebaseerd op het inkomen van het laatste afgesloten fiscale jaar. Mocht er sprake zijn van een grote inkomensterugval, dan kan het inkomen opnieuw worden berekend. Wij sluiten zoveel mogelijk aan bij het zelfstandigenbegrip uit het besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
Een periodieke uitkering particuliere oudedagsvoorziening kan niet (gedeeltelijk) buiten beschouwing worden gelaten. Deze geldt van wetswege alleen voor algemene bijstand. De lijfrente kan buiten beschouwing worden gelaten. De lijfrente is ook een soort particuliere oudedagsvoorziening.
In lid 3 wordt aangegeven dat bij de vaststelling van het inkomen uitgegaan wordt van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) over de maand waarin de kosten zijn gemaakt, tenzij dit geen juist inzicht geeft. Hiervan kan sprake zijn in geval van wisselende inkomsten.
Artikel 7.Draagkracht vaststellen en draagkrachtperiode
Het is aan het college om te bepalen welk deel van de middelen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht als bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Met de invoering van de Participatiewet betekent dit dat het college zich moet beraden op de vraag of bij de bepaling van de draagkracht rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm of niet.
Bij een inkomen tot aan 120% plus 150 euro (voor een alleenstaande) dan wel 300 euro (voor een echtpaar) van de geldende bijstandsnorm wordt geen draagkracht verondersteld. Dit verhoogde vrij te laten inkomen heeft het doel om de draagkrachtberekening te vereenvoudigen en minder bewijslast op te vragen ten opzichte van eerdere beleidsregels.
Bij een hoger inkomen dient van het extra inkomen 35% aangewend te worden als draagkracht. Voor de kosten genoemd in het vierde lid van dit artikel geldt dit niet. Hiervoor geldt het draagkrachtpercentage vanaf 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op de periode waarop de bijzondere kosten zijn ontstaan.
Artikel 10.Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar
De voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand aan personen van 18, 19 of 20 jaar zijn opgenomen in artikel 12 van de Participatiewet. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk als de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm, en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
- a.
de ouders niet genoeg geld hebben, of
- b.
de jongere redelijkerwijs geen onderhoudsgeld van de ouders kan afdwingen.
Hierbij moet gedacht worden aan ouders die onvindbaar of niet bereikbaar zijn of aan de situatie waarin de relatie tussen ouders en kind ernstig verstoord is. Of de jongere is bijvoorbeeld in het kader van een hulpverleningstraject uit huis geplaatst.
Het meest voorkomende geval waarin een jongere hogere bestaanskosten heeft op die leeftijd, is als hij/zij zelfstandig woont. De bijstandsnorm voor levensonderhoud voor jongeren tot 21 jaar is laag en daardoor is deze norm in dat geval vaak niet toereikend.
De regel is dat bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor een jongere tot 21 jaar alleen mogelijk is als hij/zij zelfstandig woont. Het is mogelijk om op basis van lid drie van deze regel af te wijken. Want ook bij jongeren die in een opvangcentrum verblijven, kan er sprake zijn van hogere bestaanskosten. Vaak is dit het geval als er een eigen bijdrage betaald dient te worden voor het verblijf in het opvangcentrum. Jongeren tot 21 jaar die in een inrichting verblijven komen niet voor algemene bijstand in aanmerking (artikel 13, tweede lid onderdeel a Participatiewet). Ook deze jongeren kunnen op grond van lid drie in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor algemene bestaanskosten, voor zover ze geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders. In het vierde lid is de hoogte van de bijzondere bijstand geregeld.
Artikel 11.Woonkostentoeslag
Dit artikel regelt het recht op woonkostentoeslag. Er kan sprake zijn van een recht op huurtoeslag, maar de uitbetaling laat nog op zich wachten. Te denken valt aan een eerste gebroken maand en aan een plotselinge daling van het inkomen. Deze daling kan ertoe leiden dat de huur niet meer vanuit het inkomen betaald kan worden, en er, gelet op het rekeninkomen nog geen recht bestaat op huurtoeslag. Dit recht ontstaat dan pas in het volgende toeslagtijdvak. Tot aan de toekenning van de huurtoeslag kan er dan een woonkostentoeslag verstrekt worden.
Daarnaast hebben personen met een eigen huis geen recht op huurtoeslag. Als er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat de woonkosten niet (volledig) vanuit dit inkomen betaald kunnen worden, bestaat in principe recht op woonkostentoeslag.
Bij zowel lid 1 als 2 geldt dat omstandigheden waaronder recht op huurtoeslag bewust is uitgesloten, geen aanspraak op woonkostentoeslag geven. Bijvoorbeeld bij onderverhuur, onzelfstandige woonruimte, of als de belanghebbende een niet-rechthebbende vreemdeling als huisgenoot heeft.
Op grond van lid 3 compenseren we woonkosten die boven de maximale huurgrens uitstijgen.
Uit lid 4 volgt dat de belanghebbende serieuze pogingen moet ondernemen om geen woonkostentoeslag meer nodig te hebben na de eerste toekenning. Anders is verdere verstrekking niet meer te rechtvaardigen (m.a.w. zijn de extra woonkosten niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan aan te merken). Bij elke nieuwe aanvraag moet dit opnieuw worden getoetst. De woonkostentoeslag is dus niet gemaximeerd tot twee jaar, maar kan worden verstrekt zolang de bijzondere situatie zich voordoet.
In lid 5 is de mogelijkheid tot het opleggen van een verhuisplicht geregeld. Zwaarwegende belangen kunnen bestaan uit het feit dat het niet wenselijk is om belanghebbenden te dwingen om het huis met verlies te verkopen, waardoor belanghebbende geconfronteerd wordt met een schuld. Ook de duur van de bijstandsafhankelijkheid dient betrokken te worden bij de overweging of een verhuis- of verkoopplicht opgelegd dient te worden.
In lid 6 zijn situaties beschreven waarbij in ieder geval geen verhuisplicht opgelegd dient te worden. Deze zijn afgeleid van artikel 13 van de wet op de Huurtoeslag.
In lid 7 wordt de mogelijkheid geboden de woonkostentoeslag met maximaal één jaar te verlengen.
Elk jaar moet opnieuw worden getoetst of belanghebbende naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, deze toeslag is niet gemaximeerd tot twee jaar, maar kan worden verstrekt zolang de situatie zich voordoet.
Artikel 12.Medische kosten
De basisverzekering is een passende en toereikende voorziening samen met de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Aanvragen voor medische kosten, die op grond van de aanvullende verzekering voor vergoeding in aanmerking komen, worden dan ook veelal afgewezen. In zeer schrijnende situaties behoort het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten tot de mogelijkheden, wanneer sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 lid 1 en artikel 49 aanhef en onder b van de Participatiewet.
Aan de hand van de individuele omstandigheden dient beoordeeld te worden of bijzondere bijstand voor een bepaalde kostensoort verstrekt kan worden.
Artikel 16.Duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen zijn incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Voor deze kosten moet in principe gereserveerd worden uit de algemene middelen. Als de kosten niet voorzienbaar waren en de belanghebbende niet heeft gereserveerd of niet kon reserveren en vervanging van duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk is gebleken, kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand.
In afwijking van het beginsel dat bijstand in principe om niet wordt verstrekt, kan bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen met toepassing van artikel 51 Participatiewet worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:
- 1.
borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonderoptreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;
- 2.
leenbijstand.
Belanghebbende dient dan ook eerst te proberen een geldlening bij een kredietverlenende instelling af te sluiten, bijvoorbeeld bij een bank of de G.K.B. Als een dergelijke lening niet kan worden afgesloten dan kent het college bijzondere bijstand toe in de vorm van een geldlening. Soms moet de gemeente daarbij borg staan. Bijzondere bijstand kan dan worden verstrekt in de vorm van borgtocht. Borgtocht houdt in dat het college aansprakelijk wordt gesteld als de belanghebbende zijn aflossingsverplichtingen niet nakomt. De gemeente moet de geldlening dan terugbetalen aan de bank en heeft vervolgens een vordering op de belanghebbende (artikel 58 lid 2 onderdeel c Participatiewet).
Deze volgorde is gekozen omdat ook de aankoop, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Voor de hoogte van de afzonderlijke vergoedingen wordt de Nibud-prijzengids voor dit onderdeel niet gehanteerd. De Nibud-prijzengids is vastgesteld op basis van een modaal inkomen. Voor de hoogte van de verstrekkingen geldt het onderstaande. Deze bedragen worden ieder jaar geïndexeerd met het door de gemeente gehanteerde indexatiepercentage.
Stofferingskosten worden om niet verstrekt
Eenpersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen |
€ 1.716,00 |
Eenpersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen |
€ 1.780,00 |
Eenpersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen |
€ 1.780,00 |
Eenpersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen |
€ 2.170,00 |
Eenpersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen |
€ 2.170,00 |
Tweepersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen |
€ 1.780,00 |
Tweepersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen |
€ 1.780,00 |
Tweepersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen |
€ 2.170,00 |
Tweepersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen |
€ 2.170,00 |
Tweepersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen |
€ 2.493,00 |
Duurzame gebruiksgoederen
Eenpersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen |
€ 1.804,00 |
Eenpersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen |
€ 2.256,00 |
Eenpersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen |
€ 2.709,00 |
Eenpersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen |
€ 3.161,00 |
Eenpersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen |
€ 3.614,00 |
Tweepersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen |
€ 1.939,00 |
Tweepersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen |
€ 2.392,00 |
Tweepersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen |
€ 2.844,00 |
Tweepersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen |
€ 3.297,00 |
Tweepersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen |
€ 3.749,00 |
Woonkamer + keuken + badkamer
Bank |
€ 452,00 |
Salontafel |
€ 32,00 |
3 x lamp |
€ 38,00 |
Eettafel |
€ 194,00 |
4 x Eetkamerstoelen |
€ 104,00 |
Koelkast |
€ 259,00 |
Wasmachine |
€ 297,00 |
Bestek + servies + glazen |
€ 38,00 |
Pannen |
€ 20,00 |
Handdoeken |
€ 20,00 |
Totaal |
€ 1.455,00 |
Slaapkamer 1 persoons
Eenpersoonsbed + matras |
€ 155,00 |
Kast |
€ 104,00 |
Lamp |
€ 12,00 |
Beddengoed |
€ 46,00 |
Dekbed + kussen |
€ 64,00 |
Totaal |
€ 485,00 |
Slaapkamer 2 persoons
Tweepersoonsbed + matras |
€ 259,00 |
Kast |
€ 104,00 |
Lamp |
€ 12,00 |
Beddengoed |
€ 46,00 |
Dekbed + kussen |
€ 64,00 |
Totaal |
€ 485,00 |
Artikel 16. Maatschappelijke participatie
Dit artikel regelt de ondersteuning voor maatschappelijke participatie. Hierbij wordt aangenomen dat elke activiteit extra kosten met zich meebrengt, die niet door de belanghebbenden hoeven te worden aangetoond. Voorbeelden van deze kosten zijn:
- •
Reiskosten naar de locatie van de sociale activiteit.
- •
Extra waskosten voor kleding gebruikt bij sportieve activiteiten.
- •
Aanschaf van hulpmiddelen, kleding of schoeisel voor sport of hobby.
Deze extra kosten worden als hoog beschouwd, waardoor de totale kosten voor maatschappelijke participatie de maximale vergoeding van € 130,00 overschrijden. Daarom bedraagt de standaardvergoeding, als draagkracht ontbreekt, € 130,00 per rechthebbende. Als gebruik kan worden gemaakt van Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds, worden deze als passende en toereikende voorliggende voorzieningen beschouwd.
Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor dagjes uit en dergelijke. Deze kosten behoren tot de algemene kosten van levensonderhoud en kunnen worden gedekt met vakantiegeld.
Artikel 17.Compensatie verminderde huurtoeslag als gevolg van inkomstenvrijlating
Uitkeringsgerechtigden die (tijdelijk) parttime werken, kunnen te maken krijgen met een daling van de huurtoeslag vanwege de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n van de Participatiewet. Door deze inkomstenvrijlating stijgt het inkomen van belanghebbende en als gevolg hiervan daalt mogelijk de hoogte van de huurtoeslag. Om uitstroom uit de bijstand te stimuleren en omdat we willen dat arbeid loont, kan deze daling van de huurtoeslag van het rijk gecompenseerd worden via de bijzondere bijstand. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op het bedrag van de daling van de huurtoeslag. De duur van de verstrekking is gelijk aan de duur van de toepassing van de inkomstenvrijlating. De verstrekking duurt zolang de inkomstenvrijlating van toepassing is.
Artikel 18. Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)
Artikel 35 lid 6 van de Participatiewet maakt het mogelijk om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenverzekering. Hiermee kan het niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen worden teruggedrongen. De inkomensgrens wordt hierbij vastgesteld op130 % van de bijstandsnorm. De financiële vergoeding wordt niet aan de belanghebbende uitgekeerd maar wordt rechtstreeks aan de zorgverzekeraar uitbetaald.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl