Regeling vervalt per 26-02-2025

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland houdende GLB|NSP Openstelling Niet-productieve investeringen voor niet-landbouwbedrijven 2025 Zeeland Regulier

Geldend van 15-01-2025 t/m 25-02-2025

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland houdende GLB|NSP Openstelling Niet-productieve investeringen voor niet-landbouwbedrijven 2025 Zeeland Regulier

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 10 december 2024 570343, houdende openstelling van de NSP maatregel Niet-productieve investeringen voor niet-landbouwbedrijven 2025 Zeeland.

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

  • Overwegende dat voor verstrekking van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 4 ‘Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland een openstellingsperiode en een subsidieplafond dient te worden vastgesteld en nadere regels kunnen worden gesteld;

  • Overwegende dat op grond van het Nederlands Nationaal Strategisch Plan de verhouding tussen Europese ELFPO subsidie en de verplichte nationale cofinanciering 43% ELFPO middelen ten opzichte van 57% nationale cofinanciering bedraagt;

  • Overwegende dat subsidies worden verleend met een begrotingsvoorbehoud, zolang en voor zover de begroting nog niet door Provinciale Staten is vastgesteld;

  • Gelet op artikel 1.2 en paragraaf 4 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland;

Besluiten:

  • I.

    Vast te stellen dat aanvragen voor het verstrekken van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 4 ‘Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland (hierna: de Verordening) kunnen worden ingediend met ingang van 15 januari 2025 09.00 uur, tot en met 26 februari 2025 17.00 uur;

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode bedoeld onder I. vast te stellen op € 2.750.000 bestaande uit € 1.182.500 (43%) ELFPO middelen en € 1.567.500 (57%) nationale cofinanciering;

  • III.

    Dat aanvragers zelf verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen van de dekking van de 57% nationale cofinanciering, zoals genoemd onder besluit II, in de vorm van een verplichte nationale cofinancieringsverklaring;

  • IV.

    Vast te stellen dat de vaststelling van de begroting door Provinciale Staten kan leiden tot een verlaging van het subsidieplafond en te besluiten dat, indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het verlaagde subsidieplafond te boven gaan, het beschikbare bedrag wordt verdeeld overeenkomstig artikel 10 van dit openstellingsbesluit;

  • V.

    De volgende regels nader vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aansluiting op artikel 1 van de Verordening wordt in dit openstellingsbesluit verstaan onder:

  • 1.

    Elfpo: Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • 2.

    GLB: Gemeenschappelijk Landbouw Beleid;

  • 3.

    GGOR: het Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime, zoals uitgewerkt door het waterschap, als bouwsteen voor een nieuw te effectueren peilbesluit. De grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil worden afgestemd op de gebiedsfuncties op de waterfunctiekaart van de provincie Zeeland;

  • 4.

    KRW: De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moest voldoen, met mogelijkheden tot uitstel tot 2027;

  • 5.

    Natuurvriendelijke oever: De natuurvriendelijke oever is een door de mens ingerichte oever waarbij ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd. In Zeeland is vastgelegd in het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 van de Provincie Zeeland dat natuurvriendelijke oevers een gemiddelde breedte van 10 meter hebben (10 meter breedte per km of 1 ha oeverbreedte per km);

  • 6.

    Niet-Productieve Investeringen (NPI): Investeringen die niet mogen leiden tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming. Een investering moet om als NPI aangemerkt te kunnen worden dus primair gericht zijn op het behalen van de agro,-milieu,- klimaatdoelstellingen, waarbij eventuele productieve elementen slechts “bijvangst” zijn. Indieners dienen bij indiening expliciet te onderbouwen dat de investeringen bovenwettelijke taken betreffen;

  • 7.

    Verordening: Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland;

  • 8.

    WB21 : Waterbeheer 21ste eeuw. Naar aanleiding van een aantal natte jaren met veel neerslag is ingezet op het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied. In Zeeland voert het waterschap maatregelen uit en draagt zorg dat uiterlijk in 2027 wordt voldaan aan de in de Omgevingsverordening Zeeland gestelde wateroverlastnormen (WB21 normering). Bij uitvoering van maatregelen door het waterschap geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, eerste lid, van de Verordening wordt uitsluitend verstrekt voor investeringen in het watersysteem ten behoeve van de herinrichting, inrichting, of transformatie van watersystemen.

  • 2.

    Conform artikel 2.4.1 tweede lid van de Verordening wordt subsidie uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 3 Aanvrager

In afwijking van artikel 2.4.2, en op basis van artikel 1.2 derde lid onder c van de Verordening kan subsidie uitsluitend worden verstrekt aan Provincies, waterschappen en gemeenten.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

In aanvulling op de artikelen 1.3 en 1.6 van de Verordening zijn de volgende subsidievereisten van toepassing:

  • a.

    De aanvragers zijn zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de verplichte nationale cofinanciering van een nationale overheid, waarbij de verhouding tussen Europese en nationale middelen 43% ELFPO middelen ten opzichte van 57% nationale cofinanciering dient te zijn,

  • b.

    Bij de aanvraag dient een bewijs van cofinanciering van een nationale overheid als bijlage te worden bijgevoegd, en

  • c.

    Aanvragen worden ingediend via het online portaal van RVO.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 en op basis van artikel 2.4.3, tweede lid, van de Verordening komen alleen de navolgende kosten voor subsidie in aanmerking, voor zover deze direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten:

    • a.

      loonkosten inclusief overheadkosten;

    • b.

      de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten;

    • c.

      andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

  • 2.

    De subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b van de Verordening.

  • 3.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a van de Verordening, worden de loonkosten berekend op de wijze als aangegeven in het eerste lid, onder a, van artikel 1.9a van de Verordening.

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

De kosten als opgenomen in de artikelen 1.10 en 2.4.4 van de Verordening komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Hoogte subsidie

  • 1.

    Conform artikel 2.4.5 van de Verordening geldt het volgende:

    • a.

      De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op de waterkwantiteit.

  • 2.

    Subsidies worden overeenkomstig artikel 1.7 en 1.21 van de Verordening verstrekt en vastgesteld op basis van arrangement 3.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 van de Verordening wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    De te beschikken subsidie bij verlening van het project lager is dan € 1.000.000,- ;

  • b.

    Indien de activiteit bedoeld is om aan een wettelijke verplichting te voldoen;

  • c.

    Als er geen directe link met de landbouw is.

Artikel 9 Selectiecriteria

Subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, worden overeenkomstig artikel 2.4.6 van de Verordening door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening beoordeeld en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

  • 1.

    De mate van effectiviteit

Met dit criterium wordt er gekeken naar de bijdrage die het project, waarvoor subsidie wordt gevraagd, levert aan de NSP doelen van de interventie en de beleidsdoelstelling(en). De NSP-adviescommissie beoordeeld als uitwerking van artikel 2 van dit openstellingsbesluit in welke mate het project bijdraagt aan de volgende doelen:

  • a.

    die opgenomen zijn in het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 Provincie Zeeland onder hoofdstuk 2 Kaderrichtlijn Water en het bijbehorende bijlagenrapport.

  • b.

    die vastgesteld zijn in de Zeeuwse Omgevingsvisie Deel B hoofdstuk 16 Watersysteem en de Omgevingsverordening Zeeland. Het gaat hierbij om maatregelen die bijdragen aan een “Gewenst grond en oppervlaktewater Regime (GGOR)” en een goede waterkwaliteit.

  • c.

    die vastgesteld zijn in de Zeeuwse Omgevingsvisie Deel B hoofdstuk 25 Klimaatadapatie en de Omgevingsverordening Zeeland gericht op WB21-normering. Het gaat hierbij om maatregelen die bijdragen aan Waterbeheer 21ste eeuw (WB-21) doelstellingen.

De bijdrage die inschrijvers moeten indienen wordt als volgt gekwantificeerd:

0 punten

effect van project op de doelen is zeer gering. Het project draagt niet bij aan de bovenstaande doelen.

1 punt

effect van project op de doelen is gering. Het project draagt in geringe mate bij aan bovenstaande doelen, namelijk door een bijdrage aan slechts één doel op het gebied waterkwantiteit.

2 punten

het effect van het project is matig. Het project draagt matig bij aan bovenstaande doelen als het aan twee doelen bijdraagt met de nadruk op waterkwantiteit.

3 punten

het project heeft een voldoende bijdrage. Het project draagt in voldoende mate bij aan minimaal één van bovenstaande doelen met de nadruk op waterkwaliteit.

4 punten

het project levert een goede bijdrage. De bijdrage van het project aan bovenstaande doelen is goed, het project draagt bij aan drie doelen én zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht.

  • 2.

    De haalbaarheid van de activiteit

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Er wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • De in het projectplan opgenomen vereiste kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider,

  • Hoe realistisch is het plan (mate waarin het project al is voorbereid – bijvoorbeeld grond reeds is verworven en natschade is geregeld / snel in uitvoering kan worden genomen),

  • Zijn relevante partijen in voldoende mate bij de uitvoering van het plan betrokken / is voldoende aannemelijk dat rechthebbenden mee zullen werken,

  • Kent het project een realistische planning, opzet en begroting.

Score:

0 punten

zeer geringe bijdrage

1 punt

geringe bijdrage

2 punten

matige bijdrage

3 punten

voldoende bijdrage

4 punten

goede bijdrage

5 punten

zeer goede bijdrage

  • 3.

    De mate van urgentie

Bij dit criterium gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden geïdentificeerd zijn als opgaven die noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is.

Score:

0 punten

zeer gering. Indien er sprake is van een opgave die op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijk is, maar die op grond van die plannen pas op zeer lange termijn aangepakt hoeft te worden, dat wil zeggen na 2030

1 punt

gering. Indien er sprake is van een opgave die op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijk is, maar die op grond van die plannen pas op langere termijn aangepakt hoeft te worden, dat wil zeggen in 2029

2 punten

matig. Indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen en die op grond van die plannen binnen afzienbare termijn aangepakt moet worden, dat wil zeggen in 2028

3 punten

voldoende. Indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen en die op grond van die plannen op relatief korte termijn aangepakt moet worden, dat wil zeggen in 2027

4 punten

hoog. Indien er sprake is van een op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen snel aangepakt moet worden, dat wil zeggen in 2026

5 punten

zeer hoog. Indien er sprake is van een op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijk opgave, die op grond van die plannen onmiddellijk aangepakt moet worden, docht uiterlijk 2025

  • 4.

    De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

Bij dit criterium wordt beoordeeld of de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) efficiënt wordt ingezet om de gewenste output te realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?), wordt gekeken in hoeverre de proceskosten die in het project gemaakt worden in verhouding staan tot de feitelijke projectkosten én wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

Score:

0 punten

Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt

gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten

matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten

voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten

goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten

Zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

Artikel 10 Wegingsfactoren en rangschikking

Na sluiting van de openstellingstermijn worden alle aanvragen beoordeeld op basis van de in artikel 9 genoemde selectiecriteria en gerangschikt op volgorde van het aantal toegekende punten, waarbij:

  • a.

    Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek:

    • I.

      Het criterium bedoeld in artikel 9 het eerste lid (de mate van effectiviteit) heeft een wegingsfactor 4

    • II.

      Het criterium bedoeld in artikel 9 het tweede lid (haalbaarheid) heeft een wegingsfactor 3

    • III.

      Het criterium bedoeld in artikel 9 het derde lid (urgentie) heeft een wegingsfactor 2

    • IV.

      Het criterium bedoeld in artikel 9 het vierde lid (de mate van efficiëntie) heeft een wegingsfactor 2

  • b.

    Er kunnen maximaal 55 punten behaald worden.

    Criterium

    Punten (max)

    Weging

    TOTAAL

    Effectiviteit

    5

    4

    20

    Haalbaarheid

    5

    3

    15

    Urgentie

    5

    2

    10

    Efficiëntie

    5

    2

    10

    TOTAAL

     
     

    55

  • c.

    Een aanvraag komt voor subsidie in aanmerking indien hij minimaal 60% (33 punten) van het maximaal te behalen aantal punten behaalt in overeenstemming met artikel 1.12 lid 4 van de Verordening.

  • d.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op de volgorde van de rangschikking als bedoeld artikel 1.12, eerste lid, onder b van de Verordening.

Artikel 11 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen 2 jaar na datum van de subsidieverleningsbeschikking uit te voeren.

  • 2.

    Indien de periode van de uitvoering van het project meer dan 12 maanden bedraagt is de aanvrager verplicht één keer per jaar een voortgangsverslag over te leggen.

  • 3.

    Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij tot uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2028.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste en derde lid is de subsidieontvanger verplicht de subsidieontvanger verplicht om binnen 13 weken na afloop van de projectperiode de vaststelling in te dienen doch uiterlijk 1 april 2029.

Artikel 12 Bevoorschotting en deelbetalingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vierde lid, van de Verordening kan een aanvraag om een deelbetaling worden gedaan indien deze betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de Verordening kan een subsidieontvanger maximaal 1 keer per jaar een verzoek tot deelbetaling indienen.

  • 4.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vijfde lid, van de Verordening kunnen deelbetalingen als bedoeld in het tweede lid tezamen niet meer bedragen dan 90% van de verleende subsidie.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als ‘Openstellingsbesluit Niet-productieve investeringen voor niet-landbouwbedrijven 2025 Zeeland Regulier’

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 10 december 2024.

H.M. de Jonge, voorzitter

Drs. M.C.J. Franken, secretaris

Bijlage 1 Toelichting bij het Openstellingsbesluit “Niet-productieve investeringen niet-landbouwbedrijven 2025 Zeeland”

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Zeeland.

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 4 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de interventie Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven – opengesteld. De artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.6 van paragraaf 4 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene bepalingen uit hoofdstuk 1 en slotbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening ook van toepassing op een aanvraag.

Doelen

Met deze interventie wordt ingezet op niet-productieve investeringen in het landelijk gebied met een aantoonbare directe link met de landbouw. Vanuit de Verordening kan subsidie worden verstrekt voor:

  • Matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

  • Bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

  • Het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Dit openstellingsbesluit richt zich echter uitsluitend op investeringen in het watersysteem ten behoeve van de herinrichting, inrichting, of transformatie van watersystemen.

Het gaat dan bijvoorbeeld over de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het landelijk gebied en daarmee bijdragen aan het verhogen van de biodiversiteit (bijv. aanleg landschapselementen), inrichtingsmaatregelen ten behoeve van waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer en aanpassing aan klimaatverandering.

Bepaalde investeringen kunnen ook worden uitgevoerd op landbouwgrond, het gaat dan bijvoorbeeld om investeringen in het kader van de KRW of klimaat. Voorbeelden van investeringen zijn: de aanleg van natuurvriendelijke oevers of een waterberging door een waterschap, op landbouwgrond.

Zeeuwse situatie

Een goede kwaliteit en kwantiteit van oppervlakte water en grondwater is voor landbouw, natuur en alle inwoners en toeristen van groot belang. Maatregelen dienen een noodzakelijke bijdrage te leveren aan de realisatie van KRW-doelen (waterkwaliteit in termen van ecologie en chemie) van KRW-waterlichamen en de realisatie van waterkwantiteitsdoelen, zoals vastgesteld in het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 van de Provincie Zeeland.

Waterkwaliteit

Schoon en ecologisch gezond water ontstaat niet vanzelf. Het water in Zeeland moet uiterlijk in 2027 voldoen aan de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water. De ecologische doelen zijn gericht op het bereiken van een bepaalde samenstelling van (oever)planten en dieren in het water (hierbij valt te denken aan vispassages), de bijbehorende milieukwaliteit en de inrichting en het beheer. De chemische waterkwaliteit is gericht op het behalen van de richtwaarden die leiden tot een goede chemische toestand van oppervlaktewateren. Bijvoorbeeld door emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.

Via de volgende link is een overzicht van de KRW waterlichamen te vinden: https://zldgwb.zeeland.nl/geoloket/?Viewer=Kaderrichtlijn

Waterkwantiteit

De beschikbaarheid van voldoende (grond)water in kwantitatieve en kwalitatieve zin, is van groot belang voor een vitaal Zeeland. Zoet water is ook een belangrijke productiefactor voor de bedrijfsvoering en -ontwikkelingsmogelijkheden. De klimaatverandering geeft in toenemende mate een extra dimensie aan het waterbeheer. Met het ontstaan van extremere weerspatronen neemt de behoefte aan bescherming tegen zowel wateroverlast als watertekort toe. De stijgende zeespiegel en wisselende rivierafvoeren vragen om een nieuwe kijk op watervoorzieningen, vooral op langere termijn.

De grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil worden afgestemd op de gebiedsfuncties op de waterfunctiekaart (Kaart 8 van het Omgevingsplan zeeland 2018: Waterfunctiekaart). Het waterschap werkt dit uit in een Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), als bouwsteen voor een nieuw te effectueren peilbesluit.

Hemelwater

Naar aanleiding van een aantal natte jaren met veel neerslag is ingezet op het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied (Waterbeheer 21ste eeuw). De toename van extreme regenbuien als gevolg van de klimaatverandering wordt daarbij betrokken. Het waterschap voert maatregelen uit en draagt zorg dat uiterlijk in 2027 wordt voldaan aan de in de omgevingsverordening gestelde wateroverlastnormen (WB21 normering). Bij uitvoering van maatregelen door het waterschap geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt. Daarnaast stemmen Provincie en waterschap nader af welke prioritering wordt aangehouden bij het op orde brengen van het beheergebied overeenkomstig de normen. Voorbeelden zijn waterbergende maatregelen, maatregelen die het bestaande waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, maatregelen gericht op vasthouden en afvoeren van water.

Aanvraag procedure en benodigde documenten

Om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van dit openstellingsbesluit moet er een subsidie aanvraag worden ingediend via het online portal van RVO. De link naar het online aanvraagportal wordt enkele dagen voor de openstelling bekend gemaakt via de website van de provincie Zeeland. Om uw aanvraag te kunnen doen is E-herkenning 3 benodigd.

Bij de aanvraag moeten verschillende verplichte bijlagen worden meegestuurd, waaronder het volledig ingevulde format projectplan, een volledig ingevuld format begroting en een onderbouwing van de kosten. Daarnaast kunnen er ook nog één of meerdere bijlagen verplicht zoals een vergunning, indien deze noodzakelijk is voor het uitvoeren van het project.

Resultaatindicatoren

Projecten die worden ingediend binnen deze subsidie interventie moeten een bijdrage leveren aan resultaatindicator: R.27 milieu- of klimaatgerelateerde prestaties door investeringen in plattelandsgebieden.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

Eerste lid

Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:

  • investeringen ten behoeve van het uitvoeren van herstelmaatregelen en (grootschalige) inrichting van gebieden, die bijdragen aan verbetering van de waterhuishouding, natuur, klimaatmitigatie en -adaptatie en biodiversiteit;

  • investeringen in waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon;

  • herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers;

  • herstel historische dijkbiotoop: dijklichaam, grenssloot, struweel, kolken, dijkcoupures.

De investeringen kunnen ook (deels) op landbouwgronden worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld een investering door een waterschap in retentiegebieden of waterbergingen die (deels) op landbouwgrond zijn gelegen.

De investeringen kunnen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2 van de Verordening.

Op grond van de artikelen 1.10 en 2.4.4 van de Verordening komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. Personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c.

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

  • n.

    de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan:

    • I.

      herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen

    • II.

      de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt

    • III.

      het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad, of

    • IV.

      het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting;

  • P.

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

  • q.

    investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing;

  • r.

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • s.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving;

  • t.

    investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren.

Artikel 7 Hoogte subsidie

Om projecten van enige omvang te verkrijgen is ten aanzien van het subsidiebedrag een minimumgrens opgenomen € 1.000.000,-. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 2.750.000,-.

Subsidies worden afgerekend op basis van arrangement 3. Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Naast de in artikel 7 benoemde weigeringsgronden, zijn de weigeringsgronden zoals beschreven in artikel 1.5 van de Verordening hier onverkort van toepassing, en onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in provincie Zeeland, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van provincie Zeeland, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Zeeland dienen;

  • d.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • j.

    De aanvraag wordt gedaan door een reeds bestand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Artikel 9 Selectiecriteria

Conform artikel 1.12 eerste lid, onder b, artikel 1.12 derde lid en artikel 2.4.6 van de Verordening worden de aanvragen beoordeeld aan de hand van een viertal selectiecriteria. De selectie van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, zal plaatsvinden via een zogenaamde ‘tender-methode’.

Artikel 10 Wegingsfactoren en Rangschikking

Conform artikel 1.12 derde lid van de Verordening heeft Gedeputeerde Staten per selectiecriterium een wegingsfactor van 1, 2, 3, of 4 vastgesteld. In dit artikel van het openstellingsbesluit worden de gewichten aan de verschillende criteria toegekend.

Aan het criterium ‘mate van effectiviteit’ wordt de hoogste wegingsfactor (vier) toegekend. De effectiefste activiteiten dragen het meeste bij aan de beleidsdoelen. Daarna volgt het criterium ‘haalbaarheid’ (wegingsfactor drie) om het belang van de realisatiekans te onderstrepen. Het criterium ‘de mate van efficiëntie’ geeft een wegingsfactor twee. Het belang van dit criterium zit hem in de doelmatige besteding van beschikbaar budget. Het criterium 'de mate van urgentie’ krijgt eveneens de wegingsfactor twee.

Het aantal punten van een aanvraag wordt bepaald door per selectiecriterium de score te vermenigvuldigen met de aangegeven weging van het criterium en alle zo verkregen punten op te tellen.