Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2025

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Mook en Middelaar,

Gelet op artikel 4:81 van de algemene wet bestuursrecht, artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2025;

overwegende dat het gewenst is beleidsregels vast te stellen betreffende het recht op individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet;

BESLUITEN:

Vast te stellen de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2025.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. Wet: Participatiewet;

  • b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

  • e. Belanghebbende: een persoon die een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag indient;

  • f. Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • g. Peiljaar: periode van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • h. Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • i. Verordening: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2015.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2. Beoordeling

  • 1. Het college moet in het individuele geval beoordelen of belanghebbende, naar het oordeel van het college, al dan niet uitzicht op inkomensverbetering heeft en recht heeft op een individuele inkomenstoeslag.

  • 2. Het college dient volgens artikel 36 lid 2 van de wet in ieder geval in beoordeling mee te nemen:

  • a. de krachten en bekwaamheden van belanghebbende; en

  • b. de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

  • 3. Het college stelt het recht op individuele inkomenstoeslag vast met inachtneming van deze beleidsregels.

Artikel 3. Uitzicht op inkomensverbetering

Bij het bepalen van het uitzicht op inkomensverbetering worden in ieder geval de volgende factoren in overweging genomen:

  • 1. Uitzicht op inkomensverbetering heeft:

  • a. de belanghebbende die op de peildatum een opleiding volgt als genoemd in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) dan wel een studie genoemd in de Wet studiefinanciering (WSF 2000) volgt of deze opleiding of studie op enig moment tijdens de referteperiode heeft gevolgd;

  • b. de belanghebbende die binnen een termijn van zes maanden na de aanvraagdatum een inkomen kan krijgen dat hoger is dan de inkomensgrens voor de IIT;

  • c. de belanghebbende die op de aanvraagdatum een inkomen heeft dat hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm maar vanwege het doorlopen van een minnelijke schuldregeling dan wel het wettelijke schuldsaneringstraject op bijstandsniveau leeft;

  • d. de belanghebbende die gedurende de referteperiode een maatregel opgelegd gekregen heeft wegens een schending van een re-integratie- of arbeidsverplichting, als bedoeld in de wet, de IOAW of de IOAZ dan wel een maatregel opgelegd heeft gekregen door het UWV of SVB. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd;

  • e. de belanghebbende, anders dan genoemd onder a t/m d die gedurende de referteperiode verwijtbaar nagelaten heeft om overige factoren die het uitzicht op inkomensverbetering belemmeren, op te lossen.

  • 2. Belanghebbende als genoemd in het voorgaande lid heeft geen recht op individuele inkomenstoeslag.

  • 3. Wanneer in een andere situatie dan genoemd in lid 1 door het college kan worden vastgesteld dat sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, dan kan het college eveneens de aanvraag om individuele inkomenstoeslag afwijzen.

Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft de belanghebbende die op de peildatum:

  • a. een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid;

  • b. volledig arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 9 lid 5 van de wet;

  • c. een ontheffing heeft van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 met uitzondering van onderdeel c, of lid 2 van de wet dan wel artikel 37a van de IOAW of IOAZ, voor meer dan zes maanden;

  • d. op grond van artikel 9a van de wet dan wel 4b van de IOAW of IOAZ medisch urenbeperkt is, waarbij een vrijlating van inkomsten zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 sub z van de wet dan wel artikel 8 lid 7 van de IOAW of artikel 8 lid 11 van de IOAZ van toepassing is;

  • e. voor zijn arbeidsinschakeling gedurende een periode van 12 maanden aangewezen is op ondersteuning bij re-integratie als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a van de wet dan wel artikel 36 lid `van de IOAW of IOAZ;

  • f. voor de eerste stap om tot arbeidsinschakeling te komen is aangewezen op een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet sociale activering als bedoeld in artikel 6 lid 1, onderdeel a, sub 7 van de wet dan wel artikel 4a van de IOAW of IOAZ, of voor zijn maatschappelijke participatie is aangewezen op vrijwilligerswerk.

  • 2. Belanghebbende als genoemd in voorgaande lid heeft recht op individuele inkomenstoeslag tenzij artikel 5 van toepassing is.

  • 3. Wanneer in een andere situatie dan genoemd in lid 1 door het college kan worden vastgesteld dat geen sprake is van uitzicht op inkomensverbetering en artikel 5 is niet van toepassing, dan kan het college eveneens de aanvraag om individuele inkomenstoeslag toekennen.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2025.

Artikel 6. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2025.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 november 2024.

De secretaris

Drs. W. Mariman

De burgemeester,

I.M. van Dijk

Toelichting

De individuele inkomenstoeslag is een extra tegemoetkoming voor belanghebbenden die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en geen (uit)zicht hebben op inkomensverbetering. Het verlenen van de individuele inkomenstoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Het college moet daarbij in het individuele geval beoordelen of recht bestaat op de toeslag.

Deze beleidsregels betreffen de nadere invulling van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2015 en artikel 36 van de Participatiewet.

In de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Mook en Middelaar 2015 is onder meer vastgelegd wanneer sprake is van ‘langdurig’ van een laag inkomen moeten rondkomen en wat moet worden verstaan onder ‘laag’ inkomen. In deze beleidsregels wordt een kader gegeven voor de beoordeling in welke gevallen sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’.

Bij de beoordeling of sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ moeten de omstandigheden van de persoon worden betrokken (artikel 2). De wetgever heeft hierover in artikel 36 lid 2 van de wet aangegeven dat tot de omstandigheden in ieder geval moeten worden gerekend:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

  • b.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 3. Uitzicht op inkomensverbetering

In artikel 3 lid 1 worden gevallen geschetst waarin het college ervan uitgaat dat uitzicht is op inkomensverbetering. Het betreft echter geen limitatieve opsomming. Ook in andere gevallen kan het college tot de conclusie komen dat sprake is van uitzicht op inkomensverbetering (lid 3). De beoordeling of een belanghebbende uitzicht op inkomensverbetering heeft vindt plaats op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Sub a: Bij de groep studenten kan er vanuit worden gegaan dat zij een goed arbeidsmarktperspectief hebben. Aangezien het uitzicht op inkomensverbetering niet meteen wegvalt nadat zij hun opleiding of studie hebben voltooid, is ook van uitzicht op inkomensverbetering sprake als belanghebbende in de referteperiode de opleiding of studie heeft beëindigd. Belanghebbende die tijdens de referteperiode door ziekte de studie/opleiding moest staken en daardoor geen uitzicht meer heeft op inkomensverbetering, kan wel in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag.

Sub b: Als redelijkerwijs aannemelijk is dat belanghebbende binnen zes maanden na de aanvraagdatum een inkomen kan krijgen dat hoger is dan de geldende inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag, bestaat er uitzicht op inkomensverbetering. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als op het moment van de aanvraag al vaststaat dat belanghebbende een baan heeft waarvan de ingangsdatum binnen een termijn van zes maanden ligt of als belanghebbende op de aanvraagdatum inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren.

Sub c: Belanghebbenden die in een minnelijke schuldregeling (MSNP) of de WSNP zitten, leven gedurende dit traject van een inkomen op of beneden bijstandsniveau (wekelijks leefgeld). Het feitelijk inkomen ligt vaak hoger en het meerdere van het (gezamenlijk) inkomen wordt aangewend voor de aflossing van schulden. Voorwaarden verbonden aan een schuldregeling houden onder meer in dat personen alles in het werk moeten stellen om een hoger inkomen te verwerven. Het feit dat op deze personen een schuldenregeling van toepassing is, maakt niet dat zij geen uitzicht op inkomensverbetering hebben. Ten tijde van de schuldenregeling wordt enkel gekeken naar de middelen waar een belanghebbende daadwerkelijk over kan beschikken.

Sub d: De individuele inkomenstoeslag is niet bedoeld om de verlaging van de uitkering, die aan belanghebbende is opgelegd in de vorm van een maatregel, te compenseren. Deze maatregel is immers opgelegd omdat de gemeente, het UWV of de SVB een dergelijke gedraging niet accepteert en het gedrag tevens in de weg staat tot inkomensverbetering.

Het college zal in het individuele geval moeten beoordelen of belanghebbende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit is in beginsel niet het geval als belanghebbende in de referteperiode één van de re-integratie- of arbeidsverplichtingen heeft geschonden. In het bijzonder geldt dit voor de zwaardere overtredingen waarbij verondersteld kan worden dat door het verzuim het zicht op inkomensverbetering aanzienlijk is verminderd. Dit is het geval als een persoon niet of onvoldoende naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te behouden of te aanvaarden zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, die aanleiding hebben gegeven om af te zien van een verlaging van de uitkering.

Sub e: Het college is bevoegd ook in andere situaties de individuele inkomenstoeslag niet toe te kennen. Het gaat hierbij om situaties waarbij mensen in onvoldoende mate getracht hebben om tot inkomensverbetering te komen, dan wel verwijtbaar hebben nagelaten om belemmeringen die in de weg staan tot inkomensverbetering weg te nemen of aan te pakken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject, maar ook andere situaties zijn denkbaar.

Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het college ervan uitgaat dat geen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig is. In lid 1 wordt een uitwerking gegeven aan de krachten en bekwaamheden van de persoon ofwel het gebrek daaraan. Het betreft belanghebbenden die:

  • duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn;

  • een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen hebben (zij hebben nog wel een re-integratieplicht!);

  • niet hoeven te solliciteren omdat ze als alleenstaande ouder voor hun jonge kinderen willen zorgen;

  • weliswaar een deeltijdbaan hebben maar door een medische urenbeperking niet meer uren kunnen werken;

  • langer dan een jaar ondersteuning bij hun re-integratie nodig hebben;

  • door hun grote afstand tot de arbeidsmarkt (vooralsnog) zijn aangewezen op een participatiebaan of sociale activering of vrijwilligerswerk.

Het betreft hier evenmin een limitatieve opsomming. Ook hier geldt dat het college in andere gevallen tot de conclusie kan komen dat er geen uitzicht is op inkomensverbetering (lid 3).

Belanghebbende heeft in deze gevallen recht op individuele inkomenstoeslag, tenzij artikel 5 van toepassing is. In lid 2 worden de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen in de beoordeling betrokken. In sommige van de gevallen als bedoeld in lid 1 kan belanghebbende bijvoorbeeld nog wel de plicht hebben om te re-integreren.