Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728842
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728842/1
Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 gemeente Tilburg – versie 1 januari 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 gemeente Tilburg – versie 1 januari 2025Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gelezen het voorstel van ….;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Participatiewet (hierna: PW), in het bijzonder de artikelen 17, 52, 54, 58, 59 en 60 en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz), in het bijzonder de artikelen 12, 20, 22, 23, 24, 26, 38, 39, 41 en 43
overwegende dat:
het noodzakelijk en wenselijk is beleid vast te stellen met betrekking tot verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van teveel of ten onrechte betaalde uitkeringen en van verstrekt bedrijfskapitaal in het kader van het Bbz 2004;
B e s l u i t
vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 gemeente Tilburg – versie 1 januari 2025.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving
-
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, het Bbz 2004 en de volgende beleidsregels op grond van de Participatiewet: ‘Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal 2025 gemeente Tilburg, Beleidsregels rechtmatigheid 2025 gemeente Tilburg en Beleidsregels re-integratie 2025 gemeente Tilburg’.
-
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
- b
Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
- c
Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende of renteloze geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van de artikelen 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004;
- d
Bijstandsnorm: de toepasselijke norm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c PW.
- e
College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg;
- f
Inlichtingenplicht: de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand, zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, van de PW;
- g
Leenbijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de PW en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet;
- h
PW: Participatiewet;
- i
Beleidsregels Participatiewet: ‘Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Tilburg, Beleidsregels rechtmatigheid gemeente Tilburg en Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Tilburg’.
- a
-
3. Deze beleidsregels zijn aanvullend op de ‘Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal 2025 gemeente Tilburg’. Indien de regels in dit beleid afwijken van de ‘Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal 2025 gemeente Tilburg’ dan prevaleren de ‘Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 gemeente Tilburg – versie 1 januari 2025’.
Hoofdstuk 2: Terug- en invordering
Artikel 2 Algemene bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en verrekening
-
1. Het college:
- a.
herziet dan wel trekt het recht op (leen)bijstand in, indien de (leen)bijstand tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;
- b.
maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de PW en artikel 12, tweede lid onder c en artikel 41, vierde en vijfde lid van het Bbz 2004 toekomt;
- c.
maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals deze haar op grond van artikel 60, derde lid PW toekomt;
- d.
maakt gebruik van de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, tweede lid van de PW;
- e.
maakt gebruik van de bevoegdheid tot het renteloos maken van het resterende deel van de lening na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep, zoals deze haar op grond van artikel 43, tweede lid van het Bbz 2004 haar toekomt.
- a.
-
2. Bij de totstandkoming van ieder besluit op grond van het eerste lid vindt een evenredige belangenafweging als bedoeld in 3:4 Awb plaats. Dit betekent dat de nadelige gevolgen voor belanghebbende niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het doel van het besluit.
-
3. Het college vordert geen ten onrechte betaalde uitkering terug voor zover deze is betaald meer dan zes maanden na ontvangst van een signaal van belanghebbende waaruit het college had moeten afleiden dat teveel of ten onrechte uitkering werd betaald.
-
4. Onder een signaal als bedoeld in het derde lid wordt verstaan relevante informatie van belanghebbende, waaruit concreet kan worden afgeleid dat er sprake is van een fout op grond waarvan het college actie moet ondernemen.
-
5. De beperking tot zes maanden zoals bedoeld in het derde lid geldt niet als belanghebbende zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
Paragraaf 2.1 Terugvordering
Artikel 3 Terugvordering
Bijstand of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels. Terugvordering van algemene en bijzondere bijstand en bijstand in de vorm van een bedrijfskapitaal verstrekt op grond van het Bbz 2004 vindt plaats op grond van artikel 58 PW en artikel 12 lid 2 sub c, en artikel 41 lid 4 en 5 Bbz 2004.
Artikel 4 Ten onrechte verleende bijstand
-
1. Het college vordert de kosten van bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:
- a
Ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
- b
In de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.
- c
Op grond van artikel 52 van de wet bij wijze van voorschot is verleend en daarna is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
- d
Anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
- e
Anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
- i.
De belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet beschikt of kan beschikken.
- ii.
Bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
- i.
- a
Artikel 5 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal
Het college stelt het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kan dit terugvorderen als:
- 1
Betaling van rente en aflossing niet worden nagekomen. (art. 39 lid 1 onder 2 jo. Lid 3 Bbz);
- 2
Bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39 lid 2 sub a Bbz 2004);
- 3
Er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf (art. 39 lid 2 sub b Bbz 2004);
- 4
Er sprake is van faillissement of surseance (art. 39 lid 2 sub c Bbz 2004).
- 5
Indien de kredietnemer onder curatele wordt gesteld;
- 6
Indien beslag wordt gelegd op roerende en/of onroerende goederen van kredietnemer;
- 7
Bij wijziging van de juridische bedrijfsvorm;
- 8
Indien het bedrijf door externe factoren geheel of gedeeltelijk verloren gaat;
- 9
Als er onjuiste informatie is verstrekt;
- 10
Wanneer kredietnemer in het buitenland gaat wonen
- 11
Als kredietnemer zich niet houdt aan de overige afspraken zoals deze zijn vastgelegd in de overeenkomst van geldlening.
- 12
De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004.
- 13
De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen direct worden teruggevorderd (artikel 41 lid 5 Bbz 2004)
Artikel 6 Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen
Als daarvoor dringende redenen zijn, kan het college besluiten helemaal of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zoals is opgenomen in artikel 58 lid 8 PW.
Paragraaf 2.2 Invordering
Artikel 7 Volgorde aflossing
-
1. Wanneer er meerdere vorderingen zijn en de belanghebbende bij betaling van de vordering niet heeft aangewezen als bedoeld in artikel 4:92 tweede lid Awb waaraan de betaling moet worden toegerekend, is de volgorde van aflossing in beginsel als volgt:
- 1.
Rentedragende lening bedrijfskapitaal in de zin van het Bbz 2004;
- 2.
Renteloze lening bedrijfskapitaal;
- 3.
teruggevorderde leenbijstand;
- 4.
overige vorderingen.
- 1.
-
2. Binnen dezelfde categorie wordt in beginsel de oudste vordering als eerste afgelost.
-
3. Invordering van bestuurlijke boetes vinden bij voorrang plaats, tenzij er sprake is van
- a)
een beslaglegging door een derde schuldeiser. In dat geval vordert het college eerst de openstaande vordering in; of
- b)
het mogelijk is om brutering van de vordering te voorkomen door eerst de openstaande vordering in te vorderen.
- a)
Artikel 8 Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is
-
1. Het college start de invordering op het moment van de dagtekening van het besluit tot terugvorderen en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.
-
2. Binnen de termijn genoemd in lid 1 kan op schriftelijk verzoek van belanghebbende de vordering in termijnen worden voldaan. Als belanghebbende aangeeft geen draagkracht te hebben, dient er onderzoek te worden gedaan naar zijn inkomen en vermogen.
-
3. Bij het overeenkomen van een betalingsregeling van het bedrijfskapitaal wordt gestreefd naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat destijds in de leenovereenkomst is vastgelegd. Zo wordt betrokkene door de terugvordering niet bevoordeeld ten opzichte van zelfstandigen die hun betalingsverplichtingen voldoen zoals vastgelegd in toekenningsbesluit of indien uitstel is verleend volgens dat besluit.
-
4. In beginsel wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende als bedoeld in het tweede lid van dit artikel ingestemd voor zover daarmee de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 50,00 per maand bedraagt.
-
5. Wanneer een betalingsregeling zoals genoemd in lid 2, 3 en 4 niet tot stand kan komen dan wordt in beginsel de aflossing vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, plus 50% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
-
6. In afwijking van het tweede, derde en vierde lid kan met een betalingsvoorstel van de belanghebbende worden ingestemd voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering via minnelijke weg blijft betalen.
-
7. De vordering die is ontstaan na opeisen van het bedrijfskapitaal wordt verhoogd met wettelijke rente indien betaling niet binnen de in lid 1 genoemde termijn van zes weken volledig mogelijk is. Wettelijke rente is ook van toepassing als er een betalingsregeling wordt afgesproken nadat er is teruggevorderd.
-
8. Bij het bestaan van zekerheden worden deze sowieso uitgewonnen indien deze zijn gevestigd op een woning, niet zijnde het hoofdverblijf. Bij bezit van een eigen woning moet eerst beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is.
-
9. Invordering geschiedt bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente.
-
10. Er kan worden ingevorderd bij dwangbevel als niet aan de vastgestelde betalingsverplichting wordt voldaan. De invordering wordt dan overgedragen aan de deurwaarder.
-
11. Als de belanghebbende na het terugvorderen van een bedrijfskapitaal of leenbijstand niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:
- a.
een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Rv, met uitzondering van artikel 479e, tweede lid van het Rv; of
- b.
beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv, op basis van de executoriale titel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte aanmaningsprocedure als bedoeld in artikel 4:117 Awb is doorlopen.
- a.
-
12. In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten, zijnde 15% van het saldo met een minimum van €37,50 en een maximum van €750,-, plus de eventuele kosten van de derde en met de wettelijke rente.
Hoofdstuk 3 Bedrijfsbeëindiging
Artikel 9 Bedrijfsbeëindiging
-
1. Wanneer na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet onder hypothecair verband is verleend, wordt in het geval van niet verwijtbaarheid, het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos gemaakt indien is voldaan aan lid 2.
-
2. Om in aanmerking te komen voor een regeling bij bedrijfsbeëindiging zoals bedoeld in artikelen 42 t/m 43d Bbz 2004 dient betrokkene tijdig schriftelijk de bedrijfsbeëindiging kenbaar te maken. De bekendmaking wordt geacht tijdig te zijn als dit binnen 3 maanden na bedrijfsbeëindiging of uitspraak faillissement/surseance gebeurt.
-
3. Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004:
- a.
wordt onder verwijtbaarheid verstaan in ieder geval, maar niet uitsluitend, de volgende zaken:
- i.
Te hoge privé uitgaven of onttrekkingen
- ii.
Bestuurdersaansprakelijkheid
- iii.
Paulianeus handelen
- i.
- a.
-
4. Indien sprake is van verwijtbare bedrijfsbeëindiging wordt de lening voortgezet tegen dezelfde voorwaarden als het bedrijfskapitaal is verstrekt; dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.
Hoofdstuk 4 Afzien van invordering
Artikel 10 Kwijtschelding teruggevorderde bijstand levensonderhoud op grond van artikel 12 lid 2 sub c of artikel 38 lid 2 Bbz 2004.
Het college kan besluiten tot kwijtschelding van de vordering over te gaan:
- 1.
Ten aanzien van vorderingen welke niet zijn ontstaan als gevolg van schending van een inlichtingenplicht kan verzocht worden om kwijtschelding indien de belanghebbende:
- a.
gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of
- b.
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of
- c.
gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht ondanks alle genomen invorderingsmaatregelen en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
- d.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt als wordt onderbouwd dat de afkoop van de schuld naar verwachting meer oplevert dan de reguliere incassostrategie
- a.
- 2.
Er wordt enkel tot kwijtschelding overgegaan indien er geen sprake is van resterend vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.
- 3.
Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.
- 4.
In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid aanhef onder a, b of d slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.
Artikel 11 Kwijtschelding overige teruggevorderde Bbz 2004 vorderingen
Het college kan besluiten tot kwijtschelding van de vordering over te gaan:
- 1.
Ten aanzien van vorderingen die niet vallen onder artikel 10 van deze beleidsregels kan op schriftelijk verzoek van de debiteur sprake zijn van kwijtschelding indien de belanghebbende:
- a.
gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 120 maanden/termijnen heeft betaald; of
- b.
gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of
- c.
gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
- d.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, in één keer aflost. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt als wordt onderbouwd dat de afkoop van de schuld naar verwachting meer oplevert dan de reguliere incassostrategie.
- a.
- 2.
Er wordt enkel tot kwijtschelding overgegaan indien:
- a.
er geen sprake is van resterend vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan
- b.
alle zekerheden zijn uitgewonnen.
- a.
- 3.
Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.
- 4.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover toepassing is gegeven aan artikel 43 lid 2 van het Bbz 2004.
- 5.
In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid aanhef onder a, b of d slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.
Artikel 12 Medewerking aan een schuldregeling
-
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 42 van het Bbz 2004 verleent het college na de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep op verzoek van de debiteur medewerking aan een schuldregeling, indien:
- a.
de vordering niet is ontstaan als gevolg van bewuste en opzettelijke schending van de inlichtingenplicht en
- b.
redelijkerwijs te voorzien is dat degene van wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en
- c.
redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en
- d.
de vordering van de gemeente tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang en naar een percentage dat twee maal zo hoog is als het percentage van de vorderingen van schuldeisers met een lagere rang.
- a.
-
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor een vordering, ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, mits deze ontstaan is vóór 1 januari 2013.
-
3. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling, als bedoeld onder het eerste lid tot stand is gekomen.
-
4. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de debiteur gewijzigd indien:
- a.
niet binnen twaalf maanden, nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder het eerste lid of
- b.
de debiteur zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of
- c.
onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of
- d.
niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden.
- a.
-
5. Afzien van invordering als bedoeld onder het eerste en tweede lid is niet mogelijk ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt of geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, behoudens voor zover die niet op dat goed of die goederen verhaald kunnen worden.
Artikel 13 Afzien van invordering bij kruimelbedragen
Het college kan van (verdere) terug- en invordering afzien als het in te vorderen bedrag lager is dan € 100,-, terwijl verrekening met een uitkering niet meer mogelijk is en het bedrag niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 14 Hardheidsclausule
-
1. Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, als toepassing hiervan leidt tot onredelijk zwaarwegende gevolgen.
-
2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Artikel 15 Citeerregel
Deze nadere regels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 gemeente Tilburg.
Artikel 16 Inwerkingtreding
De nadere regels treden in werking op 1 januari 2025.
Ondertekening
Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders dd. 26 november 2024
TOELICHTING ‘BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING BBZ 2004 GEMEENTE TILBURG’
versie 1 januari 205
INLEIDING
De Participatiewet vormt het sluitstuk van het stelsel van sociale zekerheid. Het Bbz 2004 heeft als onderdeel van de Participatiewet hetzelfde vangnetkarakter, met dien verstande dat het gericht is op de specifieke groep van zelfstandigen. Met ingang van 1 januari 2020 is het Bbz 2004 op onderdelen meer in lijn gebracht met de uitgangspunten van de Participatiewet. Er is ook sprake van een vereenvoudiging van regelgeving.
De financieringssystematiek van het Bbz is vereenvoudigd en transparanter gemaakt, met als doel het scheppen van de financiële voorwaarden voor een efficiënte en effectieve uitvoering van het Bbz 2004 door gemeenten. Met de ingevoerde financieringssystematiek ontstaat voor gemeenten, meer dan voorheen, een direct financieel belang om het Bbz 2004 zo goed en doeltreffend mogelijk uit te voeren. Als gevolg hiervan is tot verdere deregulering overgegaan, wat optimale ruimte creëert voor lokaal beleid.
Nu gemeenten volledig financieel verantwoordelijk zijn voor de terugvordering van de verstrekte Bbz-leningen bedrijfskapitaal, is de terugvorderingsverplichting voor het college omgezet in een terugvorderingsbevoegdheid (m.u.v. de verplichting tot het terugvorderen van fraudevorderingen). De bevoegdheid tot terugvordering blijkt nu uit paragraaf 6.4 van de Participatiewet. De nieuwe terugvorderingsbevoegdheid ten aanzien van Bbz-leningen impliceert dat de gemeenten inzichtelijk moeten maken in welke gevallen en op welke wijze aan de bevoegdheid invulling wordt gegeven. Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de terug- en invorderingsbevoegdheid van het college.
Bij deze beleidsregel is aansluiting gezocht bij de ‘Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal 2025 gemeente Tilburg’, ‘Beleidsregels rechtmatigheid 2025 gemeente Tilburg’ en ‘Beleidsregels re-integratie 2025 gemeente Tilburg’. Dit zijn de nieuwe beleidsregels ten behoeve van de Participatiewet van gemeente Tilburg.
Onderstaand een artikelsgewijze toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven.
Toelichting op termen terugvordering en invordering – algemeen
Terugvorderen houdt in dat we besluiten dat een reeds verstrekte uitkering voor levensonderhoud of bedrijfskapitaal moet worden terugbetaald. Er volgt een terugvorderingsbesluit waarin staat dat er een bedrag wordt teruggevorderd en de termijn waarbinnen dat bedrag moet worden betaald. Pas nadat een terugvorderingsbesluit is genomen en het bedrag niet wordt betaald binnen de gestelde termijn kan invordering plaatsvinden. Invordering bestaat uit alle handelingen die zien op het daadwerkelijk innen van de vordering, zoals bijvoorbeeld een aanmaning of dwangbevel.
ARTIKEL 2. ALGEMENE BEPALING MET BETREKKING TOT DE BEVOEGDHEID TOT HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING, VERREKENING
In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de diverse bevoegdheden (herziening, intrekking, terugvordering, verrekening en invordering bij dwangbevel) die op grond van de wet en het Bbz 2004 haar toekomt. Voor zover de (leen) bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen, waarbij geen sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, is herziening, intrekking ,terugvordering verrekening en invordering bij dwangbevel een bevoegdheid van het college.
ARTIKEL 5. TERUGVORDERING VAN VERSTREKT BEDRIJFSKAPITAAL
Bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in de regel aan Bbz-gerechtigden verstrekt in de vorm van een rentedragende lening. Bij het verstrekken van een bedrijfskapitaal wordt rente- en aflossingsverplichtingen vastgesteld. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de aflossingscapaciteit van de belanghebbende en de looptijd van de lening.
De verplichting van het college om het geleende bedrag na de tweede aanmaning terug te vorderen is per 1 januari 2020 vervallen. Thans is dit een bevoegdheid, welke in dit beleid is geregeld. Op grond van artikel 39, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, is het bedrag van de lening terstond opeisbaar, indien niet aan de verplichting tot betaling van rente en aflossing is voldaan. Het college kan zelf bepalen vanaf welk moment zij tot terugvordering overgaan. Gekozen is om de bestaande uitvoeringspraktijk te handhaven door te bepalen dat bij niet voldoen aan de aflossingsverplichting na de tweede aanmaning wordt overgegaan tot terugvordering.
Het debiteurenbeleid van de gemeente Tilburg is erop gericht dat afspraken worden nageleefd en dat er tijdig wordt ingegrepen als de situatie daar om vraagt. In geval van niet reageren op een tweede schriftelijke aanmaning wordt er tevens nog telefonisch contact gezocht. Indien reactie uitblijft, wordt aangenomen dat de belanghebbende is opgehouden aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
Als de zelfstandige niet aan zijn verplichtingen tot het aflossen van de lening voor bedrijfskapitaal en rente kan voldoen, nadat de maximale uitsteltermijn als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Bbz is verstreken (zijnde drie maal uitstel van maximaal 1 jaar, in totaal 3 jaar), heeft het college tevens de bevoegdheid om de gelden terug te vorderen. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 41, vierde lid van het Bbz. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik.
Bij terugvordering wordt het bedrijfskapitaal opeisbaar gesteld en wordt dan een bestuursrechtelijke geldschuld in plaats van een lening. Het gevolg daarvan is dat er conform artikel 4:87 Awb binnen zes weken dient worden terugbetaald.
Als blijkt dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn dat deze wel geacht kan worden aan de verplichtingen van aflossing van het bedrijfskapitaal en rente te kunnen voldoen – terwijl hij uitstel heeft verzocht - is het college bevoegd om vanaf de vervaldatum de achterstallige rente- en aflossingsbedragen terug te vorderen (de vervaldatum is de datum na de maximale uitsteltermijn en/of van beëindiging van het bedrijf of het zelfstandige beroep). Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 41, vijfde lid van het Bbz. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik. Ook over het niet-opeisbare deel van de lening blijft het Bbz renteverplichting staan. De eventuele wettelijke rente in geval van een toerekenbare tekortkoming ziet zowel op de lening zelf als op de Bbz rente, conform artikel 41 lid 5 Bbz.
De vorderingen in het kader van de Participatiewet en Bbz zijn preferent.
ARTIKEL 6 AFZIEN VAN TERUGVORDERING IN VERBAND MET DRINGENDE REDENEN
Een dringende reden is maatwerk. Een dringende reden vereist een onderzoek naar alle feiten en omstandigheden van de situatie van belanghebbende, waarbij door middel van een evenredigheidstoets alle belangen in afweging worden meegenomen. Van een dringende reden is onder andere sprake als er sprake is van iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat een besluit tot terugvordering voor de betrokkene leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties.
ARTIKEL 7 VOLGORDE AFLOSSING
Zijn er verschillende geldschulden, dan bepaalt artikel 4:92 Awb dat betaling ter voldoening van een bepaalde geldschuld in de eerste plaats strekt tot mindering van de kosten, vervolgens tot mindering van de verschenen rente en ten slotte tot mindering van de hoofdsom en de lopende rente. Het tweede lid van artikel 4:92 bepaalt dat de schuldenaar de schuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend. Het betreft hier dus een keuzevrijheid van de debiteur die theoretisch bij iedere maandelijkse betaling tot een andere keuze kan leiden. Er wordt zoveel mogelijk getracht om in overleg met de debiteur te treden in gevallen waarin er sprake is van meerdere vorderingen.
Wanneer geen sprake is van in rekening gebrachte rente en kosten en de debiteur heeft niet aangewezen welke vordering eerst moet worden afgelost, dan wordt de volgorde gehanteerd, zoals in dit artikel is aangegeven. Bestuurlijke boetes gaan in beginsel altijd voor. Zijn er meerdere vorderingen binnen dezelfde categorie, dat wordt per geval beoordeeld welke vordering als eerste wordt afgelost. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de oudste vordering als eerste wordt afgelost.
ARTIKEL 8 WIJZE VAN INVORDERING BBZ VORDERINGEN NADAT ER TERUGGEVORDERD IS
Het terugvorderen van Bbz vorderingen houdt in dat er een betalingstermijn van zes weken geldt, vanaf het moment van de dagtekening van het besluit tot terugvordering. Deze betalingstermijn is bepaald in artikel 4:87 Awb. Na terugvordering wordt de wettelijke rente toegepast op hoofdsom plus renteachterstand.
Het is in de praktijk niet altijd mogelijk voor een belanghebbende om deze schuld in een keer terug te betalen. Op verzoek van de belanghebbende kan er een afspraak worden gemaakt om in termijnen terug te betalen. Om de incasso van de vorderingen maatschappelijk verantwoord uit te voeren is het zaak om met zoveel mogelijk debiteuren een minnelijke betalingsregeling te treffen, middels een wederzijdse betalingsafspraak. Immers de debiteur zal zich meer conformeren aan een afspraak die hij zelf gemaakt heeft, dan aan een eenzijdig opgelegde verplichting vanuit de gemeente. Het terug en- en invorderen moet tegelijkertijd ook praktisch kunnen plaatsvinden. De debiteur moet altijd voldoende middelen overhouden om een maatschappelijk bestaan te leiden. Tevens moeten we mee kunnen denken om een goed lopende onderneming levend te kunnen houden.
In dit artikel is een gelaagdheid opgenomen om tot een passende afspraak te komen. Deze is als volgt;
- 1.
Uitgangspunt is dat de vordering binnen 6 weken na het besluit tot terugvordering wordt voldaan.
- 2.
Belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen deze zes weken op schriftelijk verzoek een betalingsregeling voor te stellen.
- 3.
Het uitgangspunt is dat bij het overeenkomen van een betalingsregeling, allereerst wordt gestreefd naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat destijds in de toekenningsbeschikking is vastgelegd. Op deze manier trachten we te voorkomen dat het niet aflossen van de lening een stimulans is voor een afwijkende, gunstigere terugbetaalafspraak na terugvordering. Middels het nastreven naar een regeling om het aflossingsdeel gelijk te houden aan het oorspronkelijk overeengekomen aflossingsbedrag, wordt voorkomen dat:
- a.
Er voor belanghebbende een liquiditeitsvoordeel gaat ontstaan door het Bbz-krediet te laten terugvorderen;
- b.
Een onderneming “in leven” wordt gehouden, maar het uiteindelijk toch niet gaat redden, doordat schulden naar de toekomst worden geschoven met als gevolg een nog grotere schuldenpositie voor belanghebbende.
- c.
Ondernemingen die zich in dezelfde branche bevinden en een levensvatbare onderneming hebben, (zouden kunnen) worden benadeeld doordat de betalingsverplichtingen op de teruggevorderde geldlening van het niet levensvatbare bedrijf worden uitgerekt.
- a.
- 4.
Er wordt ingestemd met een betalingsvoorstel als de vordering binnen een periode van 36 maanden wordt voldaan en de voorgestelde aflossing tenminste €50,00 per maand bedraagt.
-
Deze termijn is langer dan in de thans geldende regels voor het WSNP waar 18 maanden geldt. De hoogte van de gemiddelde Bbz vorderingen lenen zich er in het algemeen niet voor om binnen een looptijd van 18 maanden terug te betalen. Het te betalen maandbedrag zou daarmee dermate hoog worden dat het een onredelijke financiële druk zou geven. Vanuit humaan oogpunt is ervoor gekozen om de termijn naar 36 maanden op te rekken.
-
Per situatie en verzoek tot een betalingsregeling dient een afweging te worden gemaakt omtrent de concrete situatie.
- 5.
Indien de financiële situatie het niet mogelijk maakt om de volledige schuld in 36 maanden terug te betalen, wordt een regeling getroffen waarbij belanghebbende maandelijks 5% van de van toepassing zijn bijstandsnorm plus 50% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm terugbetaalt. De periode kan daarmee dus langer zijn dan 36 maanden.
- 6.
Indien voorgaande betalingsregelingen niet mogelijk zijn, wordt met een afwijkend voorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee in elk geval wordt gerealiseerd dat de belanghebbende de vordering via de minnelijke weg blijft betalen. De periode kan daarmee dus langer zijn dan 36 maanden. Er is op deze manier een grotere bereidheid om terug te betalen door belanghebbende, omdat de afspraak door belanghebbende zelf wordt gemaakt.
- 7.
Bij een Bbz bedrijfskapitaal kan het voorkomen dat er een recht van hypotheek wordt gevestigd. Als gemeente zijn wij vaak ten minste de tweede hypotheekgever. Wij staan dus lager in rang als schuldeiser dan de eerste hypotheekgever. Zekerheden worden zoveel als mogelijk uitgewonnen. Er vindt altijd een belangenafweging plaats als het gaat om de eerste woning. Het moet immers financieel verantwoord zijn.
Belanghebbenden worden altijd doorverwezen naar Schuldhulpverlening indien zij niet kunnen voldoen aan het terugbetalen van de vordering(en).
Dwangbevel
Wanneer betalingen uitblijven, is het zaak om daar tijdig en adequaat op te reageren. Na diverse, tevergeefs, pogingen te bewegen tot betaling middels telefonisch en schriftelijk contact zal een dwangbevel worden afgegeven voor de vordering. Het dwangbevel geeft de executoriale titel waarmee dwanginvordering kan worden verkregen.
Wanneer een dwangbevel is afgegeven heeft betrokkene nog steeds de gelegenheid om zelf de vordering te voldoen; de wettelijk termijn is vijf dagen. Betaalt betrokkene dan nog niet dan zal zoveel mogelijk via een vereenvoudigd derdenbeslag worden gedaan. Dit is een beslaglegging op andere inkomstenbronnen, en kan door de afdeling zelf worden uitgevoerd. Voordat het beslag wordt uitgevoerd worden inlichtingen via het inlichtingenbureau ingewonnen voor het bepalen van de beslagvrije voet. Betrokkene kan nog in bezwaar gaan tegen de beslagvrije voet. Doet betrokkene dit niet, dan zal beslag doorgang vinden. Een betalingsregeling binnen het beslag is nog mogelijk. Wanneer invordering via een vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, is overdracht aan een deurwaarder of incassobureau aan de orde, als er een kans van slagen voor de invordering aanwezig is. Kosten worden op de debiteur verhaald.
ARTIKEL 9 BEDRIJFSBEËINDIGING
Aan de aflossing van de lening voor bedrijfskapitaal is standaard een rentepercentage gekoppeld. Echter, nadat het bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd en voor de lening geen zekerheid in de vorm van een hypotheek is gevestigd, kan dus de aflossing van het resterende deel van de lening renteloos worden gemaakt. Eventuele achterstallige rente wordt nog wel teruggevorderd.
Op grond van artikel 43, tweede lid van het Bbz 2004 is het college bevoegd om bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep de Bbz-renteverplichting te beëindigen, mits de bedrijfsbeëindiging niet verwijtbaar is en de zelfstandige heeft voldaan aan de verplichting om de lening zo volledig mogelijk terug te betalen. Van verwijtbaarheid is bijvoorbeeld sprake als het bedrijf moet worden beëindigd door ernstige fouten of ernstige nalatigheid van de zelfstandige. Ook als er geen noodzaak voor beëindiging is, kan sprake zijn van verwijtbaarheid. De verwijtbaarheid is niet limitatief opgesomd, om ruimte te kunnen behouden voor bijzondere situaties.
Nadat het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos is gemaakt, bedraagt de aflossing gedurende een periode van vijf jaar na beëindiging 50% van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 43 lid 2 Bbz).
Is artikel 43 Bbz 2004 van toepassing (niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging) dan wordt een betaalverplichting vastgesteld na jaarlijkse heronderzoeken conform de regels van artikel 43 lid 2 Bbz 2004. Bij het niet nakomen van de betaalverplichting wordt ook in deze situatie na twee aanmaningen teruggevorderd.
ARTIKEL 10 AMBTSHALVE KWIJTSCHELDING TERUGGEVORDERDE BIJSTAND LEVENSONDERHOUD
Bbz-vorderingen hebben een duidelijk ander karakter, omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen die bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.
Uitgangspunt is dat schulden worden afgelost. Het is echter uit doelmatigheid oogpunt niet wenselijk om een vordering in verband met levensonderhoud tot in lengte van jaren te laten voortbestaan. Met dit artikel (en artikel 10) wordt beoogd om betrokkene, die regelmatig heeft afgelost na verloop van tijd de mogelijkheid te geven om weer voldoende ruimte te geven een schuldenvrije toekomst op te bouwen.
Kwijtschelding kan op verzoek worden verleend. Het initiatief ligt bij de belanghebbende zelf. Als hij aan de voorwaarden voldoet, wordt de kwijtschelding ook verleend.
Als er gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering ambtshalve worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.
In geval van enig relevant vermogen is kwijtschelding van het restantbedrag van de vordering niet aan de orde. Dit geldt eveneens in geval van een dwanginvordering.
ARTIKEL 11 KWIJTSCHELDING OVERIGE TERUGGEVORDERDE BBZ 2004 VORDERINGEN
Voor leningen bedrijfskapitaal geldt in beginsel dat deze volledig moeten worden terugbetaald. Voorafgaande aan de verstrekking van het bedrijfskapitaal wordt een analyse gemaakt in hoeverre de belanghebbende zijn aflossingsverplichtingen kan nakomen. Dit is onderdeel van de levensvatbaarheidstoets. Indien er twijfels zijn over de kredietwaardigheid van het bedrijf, wordt er geen dan wel een lager bedrijfskrediet verstrekt.
In verband met de gewijzigde financieringssystematiek van bedrijfskredieten is het des te belangrijker dat er wordt terugbetaald, omdat de gemeente grotendeels eigenrisicodrager is. Betalingsverplichtingen dienen strikt te worden nageleefd. Er is regelmatig contact met de debiteur. Desalniettemin kan het toch gebeuren dat de belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Onder omstandigheden moet het dan mogelijk zijn om tot kwijtschelding over te gaan. Hierbij wordt voor de termijnstelling aangesloten bij het bepaalde in de artikel 58 lid 7 PW. Na tien jaar kan op de gronden genoemd in dit artikel op schriftelijk verzoek van de debiteur kwijtschelding worden verleend. Onder zekerheden worden verstaan recht van hypotheek en pandrecht. Ook hier geldt dat in geval van enig relevant (toekomstig) vermogen kwijtschelding van het restantbedrag van de vordering niet aan de orde is. Dit geldt eveneens in geval van een dwanginvordering.
Er dient altijd een afweging worden gemaakt of de belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen.
Als gedurende 10 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering ambtshalve worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.
Artikel 43 van het Bbz 2004 regelt hoe de aflossingsverplichting wordt vastgesteld voor de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep heeft beëindigd, wanneer de beëindiging niet verwijtbaar is. Daarom is in het vierde lid geregeld dat dit artikel niet van toepassing is voor vorderingen waarbij toepassing is gegeven aan artikel 43, tweede lid van het Bbz 2004.
ARTIKEL 12 MEDEWERKING AAN EEN SCHULDREGELING
In artikel 42 van het Bbz 2004 is bepaald dat het college meewerkt aan een schuldregeling of aan een akkoord voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of dit bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen. Omdat dit artikel niet ziet op een schuldregeling nadat het bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd, is die mogelijkheid in dit artikel opgenomen.
Wanneer een bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd en betrokkene een beroep doet op schuldsanering wordt in beginsel meegewerkt als gewaarborgd is dat de vorderingen aan de gemeente naar rato worden afgelost naar evenredigheid van de schuldeisers van gelijke rang – de vorderingen in het kader van Bbz zijn preferent - en dat betrokkene al zijn middelen aanwendt voor de aflossingen van de schulden.
Het niet meewerken zou kunnen leiden tot een dwangakkoord, uitgesproken door de Rechtbank.
Hieraan is de gemeente verplicht gehoor te geven.
ARTIKEL 13 AFZIEN VAN INVORDERING BIJ KRUIMELBEDRAGEN
Als de kosten van het innen van de vordering niet opwegen tegen de te verwachten baten, kan worden afgezien van verdere terug en/of invordering. Het innen van een vordering is ondoelmatig als de kosten die aan de inning verbonden zijn, zo hoog zijn dat invordering nauwelijks of geen rendement heeft. Daarvan is in ieder geval sprake wanneer de vordering minder bedraagt dan € 100,00 en er geen verrekening met een uitkering mogelijk is, verdere invordering slechts kan plaatsvinden na overdracht aan een gerechtsdeurwaarder én er geen sprake is van een terugvordering als gevolg van schending inlichtingenplicht.
ARTIKEL 14 HARDHEIDSCLAUSULE
In gevallen waarin strikte toepassing van deze beleidsregels tot onredelijk zwaarwegende gevolgen voor de belanghebbende leidt, kan het college in afwijking van deze beleidsregels besluiten. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan financiële omstandigheden, aangezien de belanghebbende te allen tijde de bescherming van de beslagvrije voet geniet.
In voorkomende niet in deze beleidsregels beschreven situaties, neemt het college een besluit. Het college probeert dan zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij hetgeen in deze beleidsregels is bepaald met inachtneming van de individuele situatie van de belanghebbende.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl