Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728719
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728719/1
Algemene beleidsregels Sociaal Domein gemeente Aalten 2024
Geldend van 01-01-2024 t/m heden
Intitulé
Algemene beleidsregels Sociaal Domein gemeente Aalten 2024Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten;
gelet op de Jeugdwet en Wet Maatschappelijke Ondersteuning;
Besluit:
vast te stellen de Algemene beleidsregels Sociaal Domein gemeente Aalten 2024.
1. Beleidsregels algemeen gebruikelijke voorzieningen
Als een inwoner zelf een beperking kan compenseren door de aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening dan hoeft de gemeente geen maatwerkvoorziening te verstrekken (artikel 2.3.5 lid 3 Wmo).
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:
- 1.
niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én;
- 2.
daadwerkelijk beschikbaar is, én;
- 3.
een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is, én;
- 4.
financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
Maatwerk
Maatwerk blijft ook bij algemeen gebruikelijke voorzieningen het uitgangspunt.
Een doorgaans algemeen gebruikelijke voorziening kan bijvoorbeeld toch vanuit de Wmo beschikbaar worden gesteld als de handicap plotseling is ontstaan waardoor de voorziening eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moet worden.
Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is hangt bovendien vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Ook is het denkbaar dat de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen. Als uitganspunt geldt dat een algemeen gebruikelijke voorziening financieel draagbaar is met een minimuminkomen als deze binnen 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand. Voor deze beoordeling maakt het niet uit om welke voorziening het gaat.
Een voorziening kan voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Er is uiteraard geen uitputtende lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen. In de jurisprudentie zijn bijvoorbeeld de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk aangemerkt:
- •
tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem);
- •
fiets met lage instap, ligfiets;
- •
spartamet/ tandemmet;
- •
rollator/ krukken, looprekken, loophulpen met 3 of 4 poten;
- •
elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;
- •
bakfiets, fietskar, aanhangfiets;
- •
driewieler, buggy, commode, box tot 4 jaar;
- •
personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;
- •
autoaccessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten;
- •
autorijlessen, autoverzekering;
- •
trekhaak;
- •
collectief vervoer minder dan 150 zones of 52 ritten op jaarbasis;
- •
eenhendelmengkranen;
- •
thermostatische kranen;
- •
keramische-of inductiekookplaat;
- •
verhoogd toilet of toiletverhoger;
- •
tweede toilet/sanibroyeur;
- •
renovatie van badkamer en keuken**;
- •
antislipvloer/coating;
- •
wandbeugels;
- •
zonwering (inclusief elektrische bediening);
- •
ophogen tuin/bestrating bij verzakking;
- •
(mobiele) telefoon en kosten abonnement.
** Een renovatie van een keuken of badkamer is niet snel algemeen gebruikelijk als deze nodig is vanwege een beperking. Het maakt niet uit hoe oud de badkamer of keuken is. De meeste renovaties zijn namelijk kostbaar en kunnen dus niet gedragen worden met een minimuminkomen. Bij de beoordeling of een voorziening of renovatie algemeen gebruikelijk is zijn afschrijvingstermijnen in principe dus niet relevant.
2. Beleidsregels algemene voorzieningen
Onder “algemene voorzieningen” wordt verstaan het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning (artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015).
De gemeente kan een algemene voorziening in plaats van een maatwerkvoorziening verstrekken, op voorwaarde dat die algemene voorziening:
- 1.
daadwerkelijk beschikbaar is;
- 2.
door inwoner financieel gedragen kan worden;
- 3.
adequate compensatie biedt.
Een algemene voorziening moet worden aangeboden door een aanbieder. Dit is een natuurlijke persoon of rechtspersoon (overheidsinstelling, particulier bedrijf of organisatie of een combinatie daarvan) die tegenover de gemeente verplicht is om de voorziening te leveren (“daadwerkelijk beschikbaar”). Daarvoor heeft deze persoon of dit bedrijf met de gemeente afspraken gemaakt. Als die afspraken eenmaal zijn gemaakt kan de inwoner die gebruik wil maken van een voorziening rechtstreeks met de aanbieder contact opnemen.
De gemeente kan niet volstaan met enkel een verwijzing naar aanbieders op de particuliere markt. Er is immers pas sprake van een algemene voorziening als aan bovengenoemde 3 voorwaarden is voldaan.
Als een algemene voorziening volstaat kan de inwoner geen Pgb krijgen om voor een aanbieder te kunnen kiezen waarmee de gemeente geen afspraken heeft gemaakt.
De algemene voorziening moet financieel laagdrempelig zijn en door de inwoner gedragen kunnen worden. Een tarief dat nagenoeg gelijk is aan het commerciële tarief is doorgaans niet financieel laagdrempelig. De gemeente onderzoekt of een (eigen bijdrage voor een) algemene voorziening ook daadwerkelijk financieel kan worden gedragen. Dit geldt zeker wanneer er bij een inwoners al sprake is van cumulatie van zorgkosten.
Voor gebruik van een algemene voorziening is geen uitgebreid onderzoek nodig. Een beslissing (beschikking) van de gemeente is ook niet nodig. De aanvrager die onder de doelgroep van
de voorziening valt, kan er meestal meteen gebruik van maken. Vaak zelfs zonder vooraf met de gemeente contact te hebben. Hij kan rechtstreeks met de aanbieder contact opnemen.
Een beschikking is echter wel nodig als de inwoner een maatwerkvoorziening aanvraagt en de gemeente beslist dat een algemene voorziening volstaat.
Voorbeelden van algemene voorzieningen die door de overheid (mede) gefinancierd kunnen zijn:
- •
Peuterspeelzalen
- •
Scholen
- •
Algemeen maatschappelijk werk
- •
Schuldhulpverlening en budgettering
- •
GGD
- •
Welzijnswerk (voor ouderen)
- •
Jongerenwerk
- •
Informatie en advieswerk
- •
Formulierenbrigade
- •
Klussendienst
- •
Was-en strijkservices
- •
Sportvoorzieningen
- •
Maaltijdvoorziening
- •
Passantenverblijf voor dak-en thuislozen
- •
Sociale alarmering
- •
Cliëntondersteuning (kosteloos)
Voorbeelden van algemene voorzieningen in de markt zijn:
- •
Kinderopvang
- •
Boodschappendiensten supermarkten
- •
Glazenwasser
- •
Tuinonderhoud
- •
Commercieel sportaanbod
- •
Gemaksdiensten van de zorgverzekeraar
3. Beleidsregels ‘Gebruikelijke hulp’.
3.1. ‘Gebruikelijke hulp’ in het kader van de Jeugdwet.
Het college hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn (artikel 2.3 Jeugdwet).
Als het gaat om de eigen kracht in de jeugdhulp wordt vaak onderscheid gemaakt tussen gebruikelijk hulp (ook wel gebruikelijke zorg) en bovengebruikelijke hulp (ook wel bovengebruikelijke zorg). Dit onderscheid is zeker niet allesbepalend. Ook voor gebruikelijke hulp kan soms een voorziening noodzakelijk zijn. Anderzijds is het niet zo dat voor bovengebruikelijke hulp altijd een voorziening moet worden toegekend. Afhankelijk van de omstandigheden kan de eigen kracht ook toereikend zijn voor noodzakelijke bovengebruikelijke hulp. Dan kan van ouders worden verlangd dat zij ook de bovengebruikelijke hulp geven.
Wat is gebruikelijke hulp?
Volgens de verordening Sociaal Domein van de gemeente Aalten (VSD) wordt onder gebruikelijke hulp verstaan de hulp die in het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Vertaald naar specifiek de jeugdhulp wordt met gebruikelijke bedoeld de hulp en zorg bedoeld waarvan naar algemeen aanvaardbare maatstaven gangbaar wordt geacht dat ouders die aan hun kind bieden. Bijvoorbeeld het begeleiden van een kind bij het plannen en uitvoeren van zijn huiswerk, het helpen bij en brengen van een kind naar zijn hobby’s en het ondersteunen van een kind bij kinderfeestjes. Dit zijn op zichzelf taken die ouders op zich nemen en die ook van ouders verwacht mogen worden. Op grond van bijzondere omstandigheden kan echter zelfs voor gebruikelijke hulp soms toch een voorziening worden ingezet. Maatwerk blijft het uitgangpunt.
Wat is bovengebruikelijke hulp?
Bij bovengebruikelijke hulp gaat het om zorg die substantieel intensiever is dan wat
gemiddeld gebruikelijk is bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Als de bij de opvoeding en begeleiding van een kind behorende taken structureel veel meer tijd kosten dan bij een kind zonder beperkingen, dan kan ook bij taken die doorgaans als gebruikelijke zorg worden gezien sprake zijn van bovengebruikelijke hulp.
Gebruikelijke hulp als weigeringsgrond
Uit recente jurisprudentie blijkt dat gebruikelijke hulp een reden mag zijn om jeugdhulp te weigeren mits die weigeringsgrond in de verordening is opgenomen en het college een objectief afwegingskader heeft vastgesteld, dat ruimte biedt voor een individuele beoordeling. Uit het gemeentelijke beleid moet blijken welke criteria de gemeente hanteert anders is de grondslag van het besluit niet inzichtelijk, waardoor het besluit niet zorgvuldig en onvoldoende is gemotiveerd.
Op grond van artikel 2.9 Jeugdwet stelt dat de gemeenteraad bij verordening regels over de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het is gemeenteraad dus toegestaan om in de gemeentelijke verordening vast te leggen dat geen jeugdhulp wordt toegekend voor taken waarvan het ‘gebruikelijk’ is dat ouders dit vanuit hun rol als verzorger van het kind zelf aan het kind bieden.
Het begrip 'gebruikelijke hulp' is in de VSD gedefinieerd (hoofdstuk 13 Begrippenlijst). Ook is in de VSD bepaald dat geen hulp op maat wordt toegekend als de inwoner het gewenste effect kan
bereiken met gebruikelijke hulp (artikel 2.3.2 lid 1 aanhef en onder sub b). Als gebruikelijke hulp inderdaad adequaat en feitelijk beschikbaar is zijn de “eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen” van de ouders toereikend (artikel 2.3 Jeugdwet). Als dat zo is mag een aangevraagde maatwerkvoorziening worden geweigerd. De gemeente moet wel goed onderzoeken of de ouders de taken ook kúnnen oppakken.
Afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdzorg
Wat betreft het afwegingskader voor de beoordeling of en, zo ja, in hoeverre sprake is van 'gebruikelijke hulp' sluit de gemeente Aalten aan bij de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2021. Voor gebruikelijke hulp gelden de hierna volgende richtlijnen. Elke aanvraag voor hulp op maat in het kader van de Jeugdwet wordt aan deze richtlijnen getoetst.
Een veilige woonomgeving = gebruikelijke zorg
Het door ouders bieden van een veilige thuis omgeving is gebruikelijke zorg. Dit betekent dat:
- •
de lichamelijke en sociale veiligheid van het kind is gewaarborgd, en;
- •
er een bij de leeftijd van het kind passend opvoedkundig klimaat is, en;
- •
het kind de verzorging, begeleiding en stimulans krijgt die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen omdat de ouder(s) geen veilige woonomgeving kunnen
bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Jeugdwet aan de orde.
Permanent toezicht = geen gebruikelijke zorg
Permanent toezicht in de zin van actieve observatie valt niet onder gebruikelijke zorg.
24 uur per dag zorg in de nabijheid = gebruikelijke zorg afhankelijk van leeftijd en zorgbehoefte Kinderen die een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, kunnen nog zijn aangewezen op (gebruikelijke) zorg van ouders, zo nodig ondersteund door zorg vanuit de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet.
Vanaf ongeveer 8 jaar spreken we (bij kinderen die voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz) niet meer van gebruikelijke zorg.
Kinderen tot ongeveer 8 jaar hebben nog zorg in de nabijheid nodig. Daarbij houden we de volgende richtlijnen aan:
- •
Kinderen van 5 tot ongeveer 8 jaar hebben overdag nog voortdurend begeleiding en aansturing nodig, maar zijn steeds meer zelfstandig in de zelfzorg en motoriek. Overdag hebben zij veelal op geplande momenten hulp of enige overname van zelfzorg nodig.
Er is geen sprake meer van gebruikelijke zorg bij kinderen met een matige, ernstige of zeer ernstige verstandelijke beperking als er bij hen ook:
- 1.
intensief toezicht (maar geen actieve observatie) nodig is in verband met (geobjectiveerde) ernstige
-
gedragsproblemen, of;
- 2.
een blijvende noodzaak is voor (volledige) overname van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), of;
- 3.
sprake is van beperkingen op meerdere terreinen, zoals bewegen en verplaatsen, ADL, gedrag.
- •
Kinderen van 3 tot ongeveer 5 jaar hebben overdag voortdurend begeleiding, toezicht en overname van zelfzorg nodig. ’s Nachts hebben zij soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig.
Er is geen sprake meer van gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudig complexe handicaps (MCG), ook wel genoemd ernstige meervoudige beperkingen (EMB). MCG/EMB kinderen hebben een ernstige verstandelijke beperking met een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief en een motorische beperking. Meestal is ook sprake van zintuiglijke problemen (waaronder prikkelverwerkingsstoornissen) en/of somatische aandoeningen (zoals epilepsie, reflux, slikproblemen, luchtweginfecties et cetera).
- •
Kinderen van 0 tot ongeveer 3 jaar hebben voortdurend begeleiding, toezicht en volledige overname van zelfzorg nodig.
Bovengebruikelijke hulp kan onder eigen kracht vallen
Bovengebruikelijke hulp kan onder omstandigheden ook van ouders worden verwacht en kan dus onder 'eigen kracht' vallen. Voor de vraag of dat zo is, worden de volgende vragen onderzocht:
- 1.
Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
- 2.
Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
- 3.
Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?
- 4.
Blijft de ouder de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding bieden? En zo ja, komt de ouder daardoor niet in de problemen?
Als uit onderzoek naar deze factoren blijkt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht.
Individuele afweging altijd noodzakelijk
Ondanks het vastgestelde afwegingskader voor 'gebruikelijke hulp' moet de gemeente in elke individuele situatie telkens weer een zorgvuldige afweging maken, waarbij rekening
wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders. Bij het geheel of gedeeltelijk afwijzen van een aanvraag tot het toekennen van jeugdhulp omdat sprake is
van gebruikelijke hulp, moet de gemeente concreet en op inzichtelijke wijze motiveren waarom de gevraagde hulp voor het betreffende kind en gezin onder 'gebruikelijke hulp' valt. De gemeente kan niet volstaan met enkel het verwijzen naar deze beleidsregels. Dit betekent ook weer niet dat het altijd noodzakelijk is om per activiteit inzichtelijk te maken of er sprake is van gebruikelijke zorg. Al naar gelang de omstandigheden kan bijvoorbeeld een verwijzing naar een weekplanning in combinatie met het afwegingkader gebruikelijke zorg soms ook voldoende zijn
3.2. Gebruikelijke hulp in het kader van de Wmo
Als hiervoor aangegeven verstaat de VSD onder gebruikelijke hulp (of gebruikelijke zorg) de hulp die in het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen hebben huisgenoten een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren in brede zin van het huishouden. Onder gebruikelijke hulp kan bijvoorbeeld worden verstaan het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden in de woning, koken, wasverzorging en vervoer in verband met familiebezoek. Bij gebruikelijke hulp tussen echtgenoten kan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan het begeleiden bij doktersbezoeken en samen wandelen.
Specialistische hulp of taken worden doorgaans niet als gebruikelijke hulp aangemerkt.
Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.
De mogelijkheid van gebruikelijke zorg of hulp is onderdeel van het Wmo-onderzoek. De gemeente onderzoekt altijd goed:
- 1.
of gebruikelijke hulp verwacht kan worden, en zo ja;
- 2.
hoeveel gebruikelijke hulp verwacht kan worden.
Huisgenoot
Van gebruikelijke hulp is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht de gebruikelijke taken in het huishouden over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan een persoon die (ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze) één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind maar ook de inwonende ouders zijn elkaars huisgenoten.
Of er sprake is van inwoning wordt naar de feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding. Bij inwoning kunnen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen en voordeur gedeeld worden.
Individuele toets
Bij iedere huisgenoot wordt onderzocht welke gebruikelijke hulp concreet kan worden verwacht. Dit is altijd een individuele toets. Bij gebruikelijke zorg wordt onder meer rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
De hulp die iemand daadwerkelijk als gebruikelijke hulp kan bieden hangt onder meer af van:
- 1.
Fysieke afwezigheid.
-
Soms zijn huisgenoten beperkt aanwezig. Ze blijven voor hun werk bijvoorbeeld vaak ergens anders of wonen voor studie op kamers. De gemeente onderzoekt of de huisgenoot vanwege regelmatige langdurige afwezigheid, in combinatie met eventuele andere redenen of omstandigheden, wel in staat is feitelijk hulp te verlenen.
- 2.
Ervaring met de taken.
-
Soms kunnen huisgenoten wel hulp bieden, maar hebben ze de taken nog nooit gedaan. Gebrek aan ervaring is geen reden om toch een voorziening toe te kennen. Wel kan dan een leer- of coachtraject worden ingezet.
-
De draagkracht.
- 3.
Dreigende overbelasting of medische beperkingen bij de huisgenoot kunnen ertoe leiden dan van hem of haar geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Als dat nodig is om de situatie goed te kunnen beoordelen vraagt de gemeente een medisch advies aan.
Voor het taakveld huishoudelijke ondersteuning zijn de Beleidsregels Huishoudelijke Ondersteuning gemeente Aalten 2024” (dan wel de beleidsregels die deze beleidsregels vervangen) vastgesteld.
Daarin zijn ook beleidsregels opgenomen over gebruikelijke zorg specifiek bij huishoudelijke ondersteuning.
Beleidsregels mantelzorg en bovengebruikelijke zorg
Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als “hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”.
Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en is daarom dus een vorm van boven gebruikelijke zorg. Mantelzorg begint waar gebruikelijke hulp eindigt. De hulp overstijgt naar zwaarte, duur en/of intensiteit het normale. Mantelzorg is vrijwillig en voor zover er sprake is van mantelzorg hoeft de gemeente geen voorziening te verstrekken. Vaak zijn mantelzorgers mensen met wie een cliënt regelmatig contact heeft. Een cliënt en zijn mantelzorger hoeven niet in hetzelfde huis te wonen.
Een huisgenoot kan gebruikelijke hulp én mantelzorg verlenen. Het (onder-) deel van de zorg dat het gebruikelijke overstijgt is dan mantelzorg. Anders dan geldt voor gebruikelijke hulp is een huisgenoot niet verplicht om mantelzorg te bieden.
Geen vergoeding voor mantelzorg
Onder de Wmo 2015 heeft een mantelzorger geen eigenstandig recht op een maatwerkvoorziening. Een maatwerkvoorziening wordt altijd aan degene met de beperking en nooit aan een mantelzorger toegekend. Wel is de gemeente verplicht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
Belastbaarheid van de mantelzorger
Bij het Wmo-onderzoek onderzoekt de gemeente ook altijd de mogelijkheden om mantelzorg in te zetten. Wanneer iemand bereid is mantelzorg te verlenen kijkt de gemeente ook goed naar het belang en de belastbaarheid van de mantelzorger. Uitgangspunt is wat in redelijkheid van de mantelzorger kan worden gevergd. Daarbij is speelt onder meer mee: de aard van de relatie tussen cliënt en mantelzorger, de lichamelijke conditie van de mantelzorger, de situatie van de cliënt, de reistijd, wat is nodig om de mantelzorg structureel te laten plaatsvinden en overbelasting te voorkomen. Als kinderen mantelzorg verlenen mag dat niet ten koste gaan van hun ontwikkeling of welbevinden. Daarbij kun je denken aan het contact met leeftijdsgenoten, vrijetijdsbesteding en schoolprestaties.
Respijtzorg
Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid hun zorgtaken even helemaal aan een ander over te laten. De bedoeling is dat de mantelzorger even vrijaf van de zorg heeft. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Verschillende vormen van 'vervangende' zorg zijn daarbij mogelijk, zoals thuisopvang, dagopvang, kortdurend verblijf of inzet van informele zorg.
5. Beleidsregels verhuizing, woonvoorziening en woningaanpassing
Inleiding
Iedere Nederlandse burger is zelf verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat hij over een woning beschikt. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat de burger bij de keuze van zijn woning rekening moet houden met zijn huidige of in de toekomst redelijkerwijs te verwachten beperkingen. Als de woning desondanks (nog) niet geschikt is, kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken. Daarbij kan worden gedacht aan het verhuizen naar een aangepaste woning of een woonvoorziening in of een woningaanpassing van de bestaande woning.
Koop- of huurwoning als hoofdverblijf
Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. In het geval van hotels/pensions trekkerswoonwagens, toer- en stacaravans, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, die niet bestemd zijn om het gehele jaar door bewoond te worden en kamerverhuur wordt niet gesproken van een woning. Een eventuele maatwerkvoorziening heeft betrekking op het hoofdverblijf van degene met de beperking. Bij specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen worden geen voorzieningen getroffen in gemeenschappelijke ruimten. Ook worden geen voorzieningen getroffen als deze bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen of konden worden.
Primaat van verhuizen
De gemeente hanteert het primaat van verhuizen. Onder het primaat van verhuizen wordt verstaan dat de verlening van de voorziening voor verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De gemeente beoordeelt daarom allereerst of het resultaat “wonen in een
geschikt huis” ook kan worden bereikt door verhuizing naar een geschikte woning. De achterliggende gedachte is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening). In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van verhuizing op zichzelf geaccepteerd. Het onderzoek moet zich richten op de beperkingen van de ondersteuningsvrager, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden.
De gemeente maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen: Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de al bewoonde woonruimte, de kosten van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten, de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning, kosten van het eventueel vrijmaken van de woning, een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.
De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen. Uiteindelijk wordt een zeer zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen zal aan het besluit ten grondslag gelegd.
Andere afwegingsfactoren
Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle (niet financiële) afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren die, afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming:
Snelheid van de oplossing
De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. Soms kan door verhuizing het woonprobleem het snelst worden opgelost omdat er snel een geschikte, al aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.
Sociale omstandigheden
Sociale omstandigheden waarmee de gemeente rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de belanghebbende, de binding van de belanghebbende met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de belanghebbende belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de belanghebbende kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.
De sociale factor weegt minder zwaar in het voordeel van aanpassen als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. De nadruk ligt meer op het zelfstandig blijven wonen dan op het blijven wonen in exact dezelfde woonomgeving. Als de belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.
Financiële gevolgen van de verhuizing, overwaarde
Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op financieel gebied, maakt de gemeente een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de belanghebbende eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan.
Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook als de belanghebbende, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning en zal de belanghebbende ook problemen hebben met verhuizen.
Het kan echter ook zo zijn dat het huis vrij van hypotheek is. Dit kan ook tot een oplossing leiden, bijvoorbeeld het gebruik van overwaarde voor het betalen van de huur na verhuizing. Natuurlijk kan, als een woning vrij van hypotheek is, de overwaarde gebruikt worden voor een woningaanpassing, of kan een nieuwe hypotheek worden gevestigd.
Hergebruik aangepaste woning
Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen; De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen; Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor de woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.
Consequentie hiervan is zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden. Aangepaste sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aangepaste koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging
dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd volstaat, kan dat een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.
Wanneer een aangepaste, in alle opzichten adequate woning, beschikbaar is, is de wens van de inwoner om in de huidige, ongeschikte woning te blijven niet doorslaggevend. Na een eventuele weigering om te verhuizen beoordeelt de gemeente of er voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft de gemeente juridisch gezien een aanknopingspunt om niet de huidige woning aan te passen als cliënt niet
wil verhuizen. De gemeente voldoet dan aan de compensatieplicht. Er is namelijk een compenserende voorziening aangeboden, die niet door de cliënt geaccepteerd is
Echtscheiding en co-ouderschap
Doordat het aantal echtscheidingen en co-ouderschap stijgt ontstaat de vraag naar het aanpassen van woningen van beide ouders. Hier geldt ook het eerder genoemde principe dat de ex-echtgenoten bij de keuze van hun nieuwe woning(en) rekening moeten houden met hun situatie en op zoek moeten gaan naar een woning die voor hun beperking of die van hun kinderen passend is. Dit zal niet altijd mogelijk zijn. Een alternatief kan zijn dat beide ouders om beurten in het aangepaste hoofdverblijf wonen. Kan dat niet van de belanghebbende gevraagd worden, dan moet een maatwerkvoorziening geboden worden. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer degene met de beperking intramuraal woont en de weekenden doorbrengt in de woning van de ouder(s). De gemeente is niet gehouden om de woning van de ouders(s) geheel aan te passen. Wel kan de woning ”bezoekbaar” gemaakt worden als hiervoor niet al te grote aanpassingen voor nodig zijn.
Mantelzorgwoning.
Bij de aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat de gemeente ook uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening
Verhuiskostenvergoeding en voorzienbaarheid
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
Grote investeringen en hergebruik door de doelgroep.
Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente heeft er daarom belang bij dat eenmaal aangepaste woningen beschikbaar blijven voor personen met beperkingen of problemen.
Afspraken met verhuurders en met de belanghebbende
De gemeente maakt afspraken met woningcorporaties / verhuurders over hergebruik door de doelgroep van een op kosten van de gemeente de aangepaste woning. Als een vrijgekomen aangepaste huurwoning niet direct verhuurd kan worden aan een andere persoon met beperkingen voor wie de woning geschikt is treedt de gemeente in overleg met de verhuurder.
Als degene voor wie de huurwoning is aangepast geen gebruik meer maakt van die woning (bijv. bij overlijden, verhuizing naar AWBZ –instelling of verhuizing na scheiding) wordt verwacht dat de overige gezinsleden de aangepaste woning verlaten. Dit wordt tijdens beoordeling van de aanvraag besproken met betrokkenen en vastgelegd in de rapportage en beschikking.
Particuliere woningen
Zeker wanneer het een eigen woning betreft is de gemeente zeer terughoudend met het doen van grote investeringen, zoals ingrijpende verbouwingen of het realiseren van een aanbouw. Bij eigen woningen is de kans op hergebruik immers zeer klein.
Programma van eisen
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Hierbij wordt de volgende lijn gehanteerd:
- •
bij bouwkundige aanpassingen tot € 10.000, - worden 2 offertes opgevraagd;
- •
bij bouwkundige aanpassingen hoger dan €10.000 worden 3 offertes opgevraagd.
Financiële eigen kracht
De gemeente wijst de inwoner erop dat de Wmo primair uit gaat van de eigen kracht van de inwoner en dat daaronder ook zijn eigen financiële mogelijkheden worden gerekend. Op de inwoner wordt een beroep gedaan om zelf in de compenserende voorziening te voorzien met eigen financiële middelen of het opnemen of verhogen van een (al dan niet aflossingsvrije) hypothecaire geldlening.
Goedkoopst adequate woningaanpassing.
Omdat een inpandige verbouwing doorgaans goedkoper is dan uitbreiding van de woning onderzoekt de gemeente eerst die mogelijkheid voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt. Hierbij kan worden gedacht aan het herindelen van een ruime benedenverdieping of het rolstoelgeschikt maken van een de bovenverdieping in combinatie met een traplift.
Hergebruik: tijdelijke woonunit bij de woning.
Als de beperking, behalve door ingrijpende verbouwing of uitbreiding van de woning, ook kan worden gecompenseerd door het plaatsen van een verplaatsbare, tijdelijke woonunit bij de woning, dan heeft dat, vanwege de mogelijkheid van hergebruik, de voorkeur. Zo’n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel bevatten. Het belang van de mogelijkheid van hergebruik weegt zwaarder dan de eventuele voorkeur van de inwoner voor een ingrijpende verbouwing of aanbouw.
Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw geldt ook voor een unit. Een unit wordt enkel als zorg in natura en niet als Pgb verstrekt. In de beschikking wordt vastgelegd dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld wordt. De gemeente zorgt dan voor verwijdering en hergebruik van de unit en het terugbrengen van het woning en het perceel in de oorspronkelijke staat. Deze kosten maken onderdeel uit van de kosten van een tijdelijke woonunit.
Investering van een toegewezen goedkoopst adequate voorziening inzetten voor een voorziening van eigen voorkeur
Als de door gemeente vastgestelde goedkoopst adequate voorziening niet overeenkomt met de voorkeur van de inwoner kan de gemeente de investering gemoeid met die goedkoopst adequate voorziening (bijvoorbeeld een interne verbouwing) in de vorm van een Pgb aan de inwoner beschikbaar stellen als bijdrage aan de adequate voorziening van zijn voorkeur (bijvoorbeeld een aanbouw). De inwoner moet dan zelf financiering vinden voor het resterende deel van de bouwkosten van de voorziening van zijn voorkeur. Het Pgb wordt pas uitbetaald nadat de bouwwerkzaamheden zijn afgerond en de gemeente heeft geconstateerd dat daardoor de beperkingen van de inwoner voldoende zijn gecompenseerd.
Financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting (artikel 4.2.1 lid 2 VSD)
In die gevallen waarin de inwoner tijdens de woningaanpassing of het aanbrengen van woonvoorzieningen redelijkerwijs niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken kan de gemeente voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting verstrekken. Dit geldt ook voor de inwoner die zijn woonruimte langer moet aanhouden in verband met het realiseren van voorzieningen in een nog te betrekken woonruimte, De maximale periode waarvoor een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verstrekt is 4 maanden. De maximale hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld in het Financieel Besluit Sociaal Domein gemeente Aalten.
Afschrijving en anti speculatiebeding
(artikel 4.2 van de Beleidsregels Persoonsgebonden budget 2024 gemeente Aalten).
De eigenaar-bewoner wiens woning op grond van de Wmo is aangepast moet in het geval van verkoop van de woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de voorziening die verkoop onverwijld bij de gemeente melden en de restwaarde van de verstrekte woonvoorziening volgens het in vastgelegde afschrijvingsschema aan de gemeente terugbetalen. Deze bepaling heeft ook de functie van een anti- speculatiebepaling. Ook de waardestijging die het gevolg is van de aanpassing van de woning is onderdeel van het terug te betalen bedrag.
6. Beleidsregels verplaatsen in en om de woning
6.1 Inleiding
Het gaat hierbij om het zich verplaatsen in en om de woning in een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die daar nu juist niet voor bedoeld is. De incidentele rolstoel is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder het resultaat lokaal verplaatsen en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
6.2 Afwegingskader
- •
Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en komen ter beschikking via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.
- •
De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.
- •
Het college beoordeelt of de belanghebbende aangewezen is op een rolstoel voor dagelijks zittend verplaatsen.
- •
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, kan via een (medisch en al dan niet ergotherapeutisch) advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
- •
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
- •
Bij verstrekking in natura of pgb vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.
- •
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan wordt het te verstrekken bedrag gebaseerd op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Zie ook hoofdstuk 4 onder PGB.
- •
Ten aanzien van mantelzorgers kan door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een elektrische duwondersteuning op de rolstoel verstrekt kan worden.
7. Slotbepalingen.
Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024. De nu nog van kracht zijnde Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalten 2017 worden op 1 januari 2024 ingetrokken.
Deze beleidsregels worden aangehaald als “Algemene beleidsregels Sociaal Domein gemeente Aalten 2024”.
Ondertekening
Vastgesteld op 19 december 2023 in de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Aalten,
De secretaris,
drs. A.J.M. Gildhuis,
De burgemeester,
mr. A.B. Stapelkamp
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl