Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728692
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728692/1
Erfgoedverordening gemeente Assen 2024
Geldend van 10-12-2024 t/m heden
Intitulé
Erfgoedverordening gemeente Assen 2024Besluit van de raad van de gemeente Assen tot vaststelling van
de Erfgoedverordening gemeente Assen 2024
De raad van de gemeente Assen;
- •
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum]
- •
gelet op de artikelen 149 Gemeentewet en artikel 3.16 van de Erfgoedwet;
- •
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Erfgoedverordening gemeente Assen 2024.
§ 1. Algemeen
Artikel 1. Definities
In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
- •
college: het college van burgemeester en wethouders;
- •
cultureel erfgoed: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- •
gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid van deze verordening;
- •
gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18 van deze verordening;
- •
gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid van deze verordening;
- •
gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven;
- •
minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- •
omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht;
- •
hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;
- •
middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;
- •
lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie.
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
- 1.
het college houdt een door iedereen te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van gemeentelijk cultureel erfgoed dat op basis van deze verordening is aangewezen, inclusief de locaties waaraan op basis van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.
- 2.
Het gemeentelijk erfgoedregister bevat in ieder geval gegevens over de inschrijving en gegevens ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.
§ 2. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
- 1.
Het college kan besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.
- 2.
Het college kan besluiten om een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.
- 3.
Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, is toestemming van de eigenaar vereist.
- 4.
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijke beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor, vraagt het college advies aan de commissie voor omgevingskwaliteit.
- 5.
Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en
- b.
cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
- 6.
Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
- 1.
Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
- 2.
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:
- a.
door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of
- b.
beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
- 3.
Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 3. Aanwijzing gemeentelijk monument
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument
- 1.
Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.
- 2.
Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
rijksmonumenten, en
- b.
monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
- a.
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
- 1.
Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
- 2.
Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.
Artikel 7. Voorbescherming
- 1.
De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bekendgemaakt.
- 2.
De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het wijzigingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
- 1.
Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor Omgevingskwaliteit gemeente Assen 2024;
- 2.
De Gemeentelijke Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit gemeente Assen, betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.
Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
- 1.
Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, maar in ieder geval binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.
- 2.
De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
- 1.
De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
- 2.
Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
- 1.
In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.
- 2.
Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
- 3.
Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
- 1.
Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.
- 2.
Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
- 3.
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt direct bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 4. Bescherming gemeentelijk monument
Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:
- a.
te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of
- b.
te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
- a.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;
- b.
alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;
- c.
het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:
- i.
1˚. plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;
- ii.
2˚. doen van begravingen of asbijzettingen, of
- iii.
3˚. ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.
- i.
- a.
- 4.
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 15. Intrekken van de omgevingsvergunning
(Vervallen)
Artikel 16. Weigeringsgronden
- 1.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14 wordt geweigerd wanneer naar het oordeel van het college het belang van behoud van de monumentale waarden, met het oog op schaarste en gaafheid daarvan, groter is dan het met de wijziging of sloop gediende belang van de rechthebbende op het monument.
- 2.
Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.
Artikel 16a Uitsluitingsgebied – gereserveerd
De artikelen 13 t/m 16 zijn niet van toepassing op gemeentelijke monumenten in het in bijlage I van deze verordening aangewezen gebied.
§ 5. Rijksmonumenten
(Vervallen)
Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument
(Vervallen)
§ 6. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 18. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
- 1.
De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.
- 2.
Het college zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede, is van overeenkomstige toepassing.
- 3.
De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.
- 4.
Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt direct opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.
- 5.
De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.
- 6.
Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.
- 7.
Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 5.4 van de Omgevingswet.
Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
- 1.
De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
- 2.
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als
- a.
beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.
- a.
- 3.
Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
- 1.
Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.
- 2.
De omgevingsverunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
- 3.
Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
§ 7. Handhaving en toezicht
Artikel 21. Strafbepaling
Degene die handelt in strijd met artikel 13, met het bepaalde in artikel 14, derde lid, met artikel 20 lid 1, of met artikel 23, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Artikel 22. Toezichthouders
- 1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen toezichthouders.
- 2.
Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
§ 8. Vangnet archeologie
Artikel 23. Vangnet archeologie
- 1.
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:
- a.
voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;
- b.
het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
- c.
de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of
- d.
met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- a.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.
§ 9. Slotbepalingen
Artikel 24. Vervallen verklaren oude verordening
De Monumentenverordening Assen 2007 wordt vervallen verklaard.
Artikel 25. Overgangsrecht
- 1.
Een gemeentelijke monument dat op grond van de Monumentenverordening Assen 2007 is aangewezen en geregistreerd, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.
- 2.
Aanvragen om vergunningen en bezwaarschriften die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de Monumentenverordening Assen 2007.
Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Assen 2024.
Ondertekening
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 november 2024.
De voorzitter,
De griffier,
BIJLAGE – Overzicht Uitsluitingsgebieden
In deze gebieden zijn omgevingsplannen vastgesteld waarin de regels voor cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, zoals de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten, zijn opgenomen. De artikelen 13 t/m 16 en 18 t/m 20 zijn hier niet langer van toepassing.
Toelichting
De Erfgoedverordening gemeente Assen 2024 is opgesteld volgens de Model-Erfgoedverordening 2016 van de VNG (gewijzigd model, september 2021). In deze modelverordening is een artikelsgewijze toelichting opgenomen. Deze is hieronder weergegeven en waar nodig aangepast aan de actuele situatie dat de Omgevingswet in werking is getreden.
Algemeen
Inleiding
Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. De bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid, als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden, worden steeds minder geregeld via een Erfgoedverordening en meer via de (tijdelijke) omgevingsplannen. Per saldo leidt een en ander uiteindelijk tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.
In 2016 is de aangepaste en vernieuwde Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2024 geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeerde op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht bleven. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten regels voor de aanwijzing, bescherming en omgang met cultureel erfgoed in de omgevingsplannen worden opgenomen. Maar tot het moment dat alle tijdelijke omgevingsplannen moeten voldoen aan de Omgevingswet, kan een Erfgoedverordening nog in deze ruimtelijke regels voorzien. Tot het moment dat de regels voor cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving zijn verwerkt in de nieuwe omgevingsplannen, zijn deze regels nog opgenomen in deze Erfgoedverordening. Uiterlijk 1 januari 2032 moeten de regels die betrekking hebben op erfgoed in de fysieke leefomgeving in de omgevingsplannen zijn overgenomen en mag de erfgoedverordening geen regels voor de fysieke leefomgeving meer bevatten.
In de Omgevingswet is materieel gezien het oude stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel heeft op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaatsgevonden. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende omgevingsplannen en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in omgevingsplannen en omgevingsvergunningen, zijn overgegaan naar de Omgevingswet.
Reikwijdte
De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is in 2016 gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads- en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).
Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moeten onder de Omgevingswet (en ook al daarvoor) worden geborgd via het ruimtelijke spoor. Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen c.q. tijdelijke omgevingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen en die na de inwerkingtreding van de Omgevingswet deel uitmaken van het (tijdelijk) omgevingsplan, is in het overgangsrecht in een vangnetbepaling voorzien (artikel 23).
Wettelijke grondslag
De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Hiervoor geldt een overgangstermijn tot 2032.
Artikelsgewijs
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1. Definities
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening. Deze verordening berust immers op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en moet daarom in samenhang met de Erfgoedwet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn voorts:
- •
archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;
- •
archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;
- •
beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:
- a.
als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;
- b.
voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of
- c.
in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;
- •
beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;
- •
cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
- •
cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- •
kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;
- •
monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- •
normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;
- •
rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;
- •
rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, van de Erfgoedwet;
- •
verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed, als dat op grond van deze verordening of zijn voorganger is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten of cultuurgoederen. Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.
Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening. De formele gevolgen van een dergelijke aanwijzing tot een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en geldt er op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente, of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.
De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeente of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Het college moet voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.
Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Dit artikel bepaalt dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling, dezelfde adviesprocedure geldt als bij de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen daarom in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij het al dan niet aanwijzen tot monumenting. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
Eerste lid
Een monument is op grond van de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of een (groen) aangelegd terrein). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
Tweede lid
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Omgevingswet en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Artikel 7. Voorbescherming
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra het college het voornemen tot aanwijzing bekend heeft gemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).
De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan.
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voorzag artikel 15 van de Monumentenwet 1988 Omgevingswet in de inschakeling van een commissie op het gebied van de monumentenzorg, die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning m.b.t. (archeologische) monumenten. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
De Monumentenwet 1988 liet de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk werd de monumentencommissie bijvoorbeeld vaak al gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt mogelijk dat gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Een voorwaarde van de Omgevingswet is dat leden van het gemeentebestuur geen deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 gold dat voor leden van het college). Deze voorwaarde is daartoe overgenomen in deze verordening.
Onder de Omgevingswet zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat om een adviescommissie met een brede taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. Het instellen van de gemeentelijke adviescommissie voor Assen is geregeld in de verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor Omgevingskwaliteit gemeente Assen 2024.
Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Eerste lid
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
Tweede lid
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden.
Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan.
Verder is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.
Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Op grond van artikel 10.18 van de Erfgoedwet bestond een instandhoudingsplicht voor Rijksmonumenten. Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Omgevingswet geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal). Naar analogie met dit artikel is in deze verordening voor gemeentelijke monumenten een instandhoudingsplicht opgenomen.
Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo (vergunningplicht op grond van een provinciale of gemeentelijke verordening). Vanwege het overgangsrecht tot en met 2032 is deze regeling inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.
Artikel 15. Intrekken van de omgevingsvergunning
(Vervallen)
Artikel 15 is vervallen vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet en is vervangen door een beperkender regime. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de intrekkingsgronden van een omgevingsvergunning uitputtend geregeld in onder andere de artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet, artikel 8.97 e.v. van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) en – i.v.m. overgangsrecht – ook artikel 10a.12 van het Bkl.
Artikel 16. Weigeringsgronden
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt, tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument.
In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 16.58 lid 1 en 2 van de Omgevingswet, waarin wordt bepaald dat het bevoegd gezag pas beslist na overleg met de eigenaar. Wanneer het een beslissing betreft waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging betreft, neemt het bevoegd gezag pas een beslissing na overeenstemming met de eigenaar.
Artikel 16a Uitsluitingsgebied – gereserveerd
Dit artikel wordt opgenomen vanwege de overgang van regels voor erfgoed in de fysieke leefomgeving van Erfgoedverordening naar het nieuwe omgevingsplan voor de gemeente Assen. Wanneer (voor een deelgebied in Assen) het omgevingsplan wordt gewijzigd, komen de betreffende artikelen uit de erfgoedverordening voor dit deelgebied te vervallen, omdat er anders dubbele regels zouden gelden. Het gaat dan om paragraaf 4, artikelen 13 t/m 16; deze artikelen zien toe op de bescherming van gemeentelijk erfgoed in de fysieke leefomgeving, zoals voorgeschreven in de instructieregels van het Rijk in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De overige bepalingen uit de verordening blijven nog wel van toepassing. Overigens blijft de hele Erfgoedverordening eerst nog gelden voor de rest van het gemeentelijk grondgebied. De Erfgoedverordening is een verordening met regels die de fysieke leefomgeving wijzigen en die vóór 1 januari 2032 over moeten gezet naar het omgevingsplan. Dit gebeurt tot 2032 per deelgebied.
Artikel 18. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens in een omgevingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Het aanwijzen van gemeentelijke van stads- of dorpsgezichten is tot het einde van de overgangsfase tot 2032 mogelijk via deze verordening of via het omgevingsplan (met een voorbereidingsbesluit).
Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht gelden dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Omgevingswet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.
Op grond van de algemene bepalingen van de Omgevingswet (artikel 1.1.) wordt onder het begrip stads- en dorpsgezichten verstaan: “groepen van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten bevinden”.
Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht, dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt, zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht.
Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen in verband met de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan.
Artikel 21. Strafbepaling
Deze strafbepaling is van toepassing bij overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels op grond van artikel 14, derde lid, van deze verordening. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via Omgevingswet en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 14, eerste lid, en 20, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.
Artikel 22. Toezichthouders
Toezichthouders zijn personen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.
Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen).
Uit artikel 18.7 van de Omgevingswet volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid van deze verordening, belast zijn met het toezicht, in bepaalde gevallen ook zonder toestemming van de bewoner een woning kan betreden.
Artikel 23. Vangnet archeologie
Op grond van artikel 38a Monumentenwet jo. artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening diende in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting was de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Alle bestemmingsplannen die na 2007 zijn geactualiseerd, moeten in principe voldoen aan deze eis. Er waren echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Valletta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog geldende bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.
Artikel 22.4 van de Omgevingswet bevat een overgangsbepaling. Voorts bepaalt artikel 22.8, onder a, van de Omgevingswet dat gemeenten slechts beschermingsmaatregelen in hun omgevingsplan mogen opnemen inzake bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.
Bij eventuele nadere regels van het college over het verrichten van archeologisch onderzoek zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels met betrekking tot een programma van eisen of een plan van aanpak. Het tweede lid wordt, gelet op het vervallen van artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en het inwerking treden van de Omgevingswet, rechtstreeks onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl