Verordening watertoeristenbelasting gemeente Zutphen 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening watertoeristenbelasting gemeente Zutphen 2025

De raad van de gemeente Zutphen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2024 met nummer 800079;

gelet op artikel 224, eerste lid van de Gemeentewet;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en invordering van watertoeristenbelasting gemeente Zutphen 2025.

Artikel 1 Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    etmaal: een aaneengesloten tijdvak van 24 uren, aanvangend om 21.00 uur;

  • b.

    schipper: de gezagvoerder van een vaartuig of de persoon die deze vervangt;

  • c.

    lengte: de lengte over alles;

  • d.

    maand: een aaneengesloten tijdvak van 30 etmalen;

  • e.

    seizoen: het tijdvak van 1 april tot en met 31 oktober;

  • f.

    vaartuig: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebruikt voor vakantie- of andere recreatieve doeleinden;

  • g.

    vaste ligplaats: een ligplaats die naar plaatselijk gebruik, zulks ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders, is bestemd voor het regelmatig afmeren of ter anker leggen van een vaartuig en die ter beschikking wordt gesteld voor eenzelfde vaartuig gedurende ten minste een maand.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam 'watertoeristenbelasting' wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf op vaartuigen die aanwezig zijn in wateren binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook, door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is de persoon die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 door het ter beschikking stellen van ligplaatsen of vaartuigen.

  • 2.

    De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de persoon die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.

  • 3.

    Als er geen persoon is aan te wijzen die gelegenheid biedt tot verblijf, is belastingplichtig:

    • a.

      de schipper;

    • b.

      de eigenaar of de gebruiker van een vaartuig; of

    • c.

      de persoon die werkelijk verblijf houdt aan boord van een dergelijk vaartuig.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:

  • a.

    door de persoon die verblijf houden aan boord van:

    • 1.

      een vaartuig dat is ingericht en wordt gebruikt als een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 4 van de Wet toetreding zorgaanbieders;

    • 2.

      kano’s, roei- en volgboten;

    • 3.

      motor- en zeilboten met een lengte van ten hoogste 4 meter;

    • 4.

      een vaartuig dat zich op last of bevel van de overheid in het gemeentelijk watergebied bevindt;

    • 5.

      een vaartuig dat in eigendom toebehoort aan de leden van het Koninklijk Huis;

    • 6.

      een vaartuig in directe dienst van het Rijk, de provincie Gelderland of de gemeente Zutphen;

    • 7.

      een vaartuig van de Koninklijke Marine of oorlogsvaartuigen van vreemde naties;

    • 8.

      een vaartuig dat in eigendom toebehoort aan de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij;

    • 9.

      een vaartuig in gebruik voor onderhoud aan de waterwegen, welk onderhoud in opdracht van het Rijk, de provincie Gelderland of de gemeente Zutphen wordt uitgevoerd;

  • b.

    van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voorzover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers;

  • c.

    waarvoor door of van gemeentewege belasting word geheven op grond van de Verordening toeristenbelasting gemeente Zutphen.

Artikel 5 Maatstaf van de heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar het aantal verblijven in het belastingtijdvak. Het aantal verblijven wordt gesteld op de som van het aantal etmalen dat elke in artikel 2 bedoelde persoon verblijf heeft gehouden. Voor de toepassing van dit artikel wordt een gedeelte van een etmaal voor een vol etmaal gerekend.

  • 2.

    Voor vaste standplaatsen wordt het tarief geheven naar een vast bedrag per standplaats.

Artikel 6 Belastingtarief

  • 1.

    De belasting bedraagt per persoon per etmaal in een vaartuig € 1,69.

  • 2.

    De belasting bedraagt voor een vaste ligplaats € 67,67 per jaar.

Artikel 7 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het seizoen.

Artikel 8 Wijze van belastingheffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, als het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,-, maar minder dan € 10.000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is verwerkt en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Aangifte

  • 1.

    In afwijking van artikel 237, eerste lid van de Gemeentewet geschiedt het uitnodigen tot het doen van aangifte door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.

  • 2.

    In afwijking van artikel 237, tweede lid van de Gemeentewet wordt aangifte gedaan door het op de in de aangiftebrief aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.

  • 3.

    De aangiftebrief kan langs elektronische weg verzonden worden.

Artikel 11 Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige, bedoeld in artikel 3, eerste lid is gehouden, voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot overnachten verschaft, dit schriftelijk te melden aan de aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet (hierna: heffingsambtenaar).

Artikel 12 Registratieplicht

  • 1.

    Ieder die gelegenheid biedt tot het houden van verblijf in de zin van deze verordening, is verplicht een verblijfhoudende te registreren in een daarvoor bestemd en door de heffingsambtenaar verstrekt verblijfregister.

  • 2.

    De heffingsambtenaar stelt het verblijfregister kosteloos beschikbaar.

  • 3.

    De heffingsambtenaar kan nadere voorschriften geven over de inrichting en het gebruik van het verblijfregister.

  • 4.

    De verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervalt als de belastingplichtige een soortgelijk, en door de heffingsambtenaar geaccepteerd, verblijfregister voert.

Artikel 13 Overgangsrecht

De Verordening watertoeristenbelasting gemeente Zutphen 2024, van 11 december 2023, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening watertoeristenbelasting gemeente Zutphen 2025.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: 16 december 2024

De voorzitter, de griffier,

Toelichting Verordening watertoeristenbelasting gemeente Zutphen 2025

Deze verordening volgt in beginsel de VNG-modelverordening.

Artikel 1 Definities

In artikel 1 is waar mogelijk aansluiting gezocht bij reeds bestaande, in de wetgeving gehanteerde, begrippen. De begrippen 'lengte' en 'schipper' zijn afkomstig uit de (inmiddels vervallen) Binnenschepenwet (Stb. 1981, 678).

De omschrijving van het begrip 'vaartuig' is zodanig, dat daarin het karakter van de watertoeristenbelasting tot uitdrukking komt. Niet ieder verblijf aan boord van een varend voorwerp wordt in de heffing betrokken, maar in beginsel alleen het toeristische of recreatieve verblijf. Een vaartuig aan boord waarvan dergelijk verblijf plaatsvindt, zal doorgaans een pleziervaartuig zijn. De omschrijving is wel zodanig dat ook toeristisch verblijf aan boord van andere, niet voor pleziervaart bestemde vaartuigen, in de heffing wordt betrokken.

In de omschrijving van het begrip 'etmaal' is de aanvangstijd 21.00 uur zodanig gekozen, dat verblijf gedurende de weekeinden zo nauwkeurig mogelijk kan worden gemeten. Veel waterrecreanten hebben de gewoonte, wanneer zij een weekend aan boord van hun vaartuig doorbrengen, op vrijdagavond te arriveren en op zondagavond weer te vertrekken. Als de aanvangstijd van het etmaal gelijk zou vallen met de aanvang van een kalenderdag (0.00 uur), heeft dat tot gevolg dat bij een verblijf van minder dan 48 uren over 3 etmalen belasting verschuldigd is. Met het in artikel 1 gekozen tijdstip vermijdt men dit ongewenste resultaat. Aangenomen mag worden dat de overgrote meerderheid van de waterrecreanten, die de nacht van zondag op maandag niet aan boord van hun vaartuig doorbrengen, om 21.00 uur vertrokken zal zijn.

Het bij de omschrijving van het begrip 'seizoen' gekozen tijdvak is ingegeven door het feit dat buiten dit tijdvak doorgaans de beweegbare bruggen in toeristische vaarroutes niet of minder regelmatig worden bediend.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan alleen watertoeristenbelasting worden geheven als voldaan is aan de volgende eisen:

  • 1.

    er moet binnen de gemeente verblijf worden gehouden;

  • 2.

    door personen die niet als ingezetenen met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Hebben we bij de algemene toeristenbelasting in veel gevallen te maken met verblijf in onderkomens die een seizoen of langer op dezelfde plaats blijven staan, bij de watertoeristenbelasting is van plaatsgebondenheid van enig onderkomen in beginsel geen sprake. Een vaartuig is in principe mobiel. Vooral bij de pleziervaart hebben wij vrijwel steeds te maken met vaartuigen die niet voortdurend op dezelfde plaats liggen. Zelfs als een vaartuig een vaste ligplaats heeft, wil dit nog niet zeggen dat dat vaartuig daar ieder etmaal te vinden is en al ligt het vaartuig wél steeds op dezelfde plaats dan is het nog niet regelmatig bemand. Dit maakt de heffing van watertoeristenbelasting niet eenvoudig. Bij de watertoeristenbelasting gaat het immers, evenals bij de algemene toeristenbelasting, om een verblijfsbelasting. Het verblijf van personen aan boord van vaartuigen, die zich binnen de gemeentegrenzen bevinden, staat centraal. Voor de heffing gaat het erom dit verblijf op een zo volledig mogelijke en tevens efficiënte wijze binnen het fiscale bereik te brengen.

In beginsel moet alle verblijf aan boord van vaartuigen in het gemeentelijke watergebied in de heffing worden betrokken als de verblijfhoudende personen niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven. Om praktische redenen dient de heffing te worden vastgeknoopt aan een nader criterium: voor het verblijf dient in enigerlei vorm een vergoeding te worden betaald. In tegenstelling tot hetgeen het geval is bij de algemene toeristenbelasting is in deze verordening, die speciaal op de watertoeristenbelasting betrekking heeft, niet aangeknoopt bij het nadere criterium 'met overnachting'. Wij achten verblijf tegen vergoeding en aan boord van vaartuigen als aanknopingspunt voor de belastingheffing al voldoende gekwalificeerd. Het onderscheid komt dus slechts uit pragmatische overwegingen voort.

De heffing van de watertoeristenbelasting is naar onze mening in voldoende mate te rechtvaardigen, omdat een substantieel deel van het voor de watertoeristenbelasting relevante verblijf in de heffing wordt betrokken via het genoemde criterium. Dit is zo omdat een wezenlijk deel van de in het gemeentelijke watergebied aanwezige vaartuigen gebruik maakt van betaalde ligplaatsen in dat gebied.

Artikel 3 Belastingplicht

Als belastingplichtige is in eerste instantie aangewezen de persoon die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 door het ter beschikking stellen van ligplaatsen of vaartuigen. De verwijzing naar artikel 2 brengt met zich dat er sprake moet zijn van een vergoeding in welke zin dan ook. In dat geval mag de belastingplichtige de belasting doorberekenen aan de verblijfhoudende recreant. Slechts wanneer een dergelijke belastingplichtige niet kan worden aangewezen, wordt de verblijfhouder zelf als belastingplichtige aangewezen.

Deze regeling, die is gebaseerd op het bepaalde in artikel 224 van de Gemeentewet, komt qua opzet overeen met de desbetreffende regeling in de verordening inzake de algemene toeristenbelasting. Inschakeling van de verblijfbieder in het heffingsproces is een praktische oplossing. Bij de aanwijzing van de verblijfbieder als belastingplichtige kan vooral gedacht worden aan eigenaren, pachters, huurders of gebruikers van jachthavens die tegen vergoeding ligplaatsen ter beschikking stellen. Ook kan gedacht worden aan een verhuurder van boten, voor zover althans die boten binnen het watergebied van de gemeente blijven. Zie in dit verband ook de uitspraak van de Hoge Raad van 8 oktober 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC1085, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken)).

Bij het aanwijzen van de belastingplichtige doet zich geen keuzesituatie voor. Daarom is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Artikel 4 Vrijstellingen

Onderdeel a

Het eerste onderdeel bevat vrijstellingen voor verblijf aan boord van een aantal categorieën vaartuigen. Het betreft vaartuigen die zijn ingericht voor verpleging of verzorging van zieken, gebrekkigen, hulpbehoevenden of bejaarden (onderdeel a) en kleine vaartuigen (2 en 3).

Voorts is een vrijstelling voorzien ingeval het verblijf aan boord van een vaartuig plaatsvindt dat zich op last of bevel van de overheid in het gemeentelijke watergebied bevindt (4).

In aanvulling op het VNG-model zijn vrijstellingen opgenomen voor bijzondere situaties (5 t/m 9)

onderdeel b

De vrijstelling in het tweede onderdeel heeft tot doel verblijf van asielzoekers onbelast te laten als zij niet als ingezetenen met een adres in de gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993 (LJN: AS1770, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen)), heffing mogelijk is ter zake van het verblijf van asielzoekers, achtte de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken een terughoudend beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde Kamervragen (Kamerstukken II 1993/1994, Aanhangsel, nrs. 293 en 377). In een geval waarin een gemeente toch hief, sprak Hof Arnhem uit dat asielzoekers in een voormalig hotel niet onder de belasting vielen omdat het voormalig hotel blijvend aan die bestemming was onttrokken en het verblijf van de asielzoekers niet viel onder een van de in de verordening opgesomde accommodatiemogelijkheden (Hof Arnhem 4 april 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE3601, Belastingblad 2002, blz. 992; zie ook Hof `s-Hertogenbosch, 30 maart 2001, ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1527, Belastingblad 2001/938 (Gulpen)).

onderdeel c

In deze verordening is een vrijstelling opgenomen voor die situaties dat naast de watertoeristenbelasting ook toeristenbelasting verschuldigd is. Op deze wijze wordt cumulatie van toeristenbelastingen voorkomen.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Door de aard van de watertoeristenbelasting als verblijfsbelasting, ligt het volgens ons voor de hand dat de te betalen watertoeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook Hoge Raad 21 juli 1987, nr. 24.516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629). Dit is in de artikelen 5 en 6 van de modelverordening het geval.

De maatstaf van heffing gaat uit van de formule:

aantal verblijven = aantal etmalen persoon 1 + aantal etmalen persoon 2 + … + aantal etmalen persoon (n-1) + aantal etmalen persoon n.

Uitgangspunt daarbij is het werkelijke aantal personen en het werkelijke aantal etmalen.

Voor vaste standplaatsen is een vast bedrag de heffingsmaatstaf. Zie verder de toelichting onder artikel 6, tweede lid.

Artikel 6 Belastingtarief

De watertoeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het watertoerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

Tweede lid

Het tweede lid regelt het vaste tarief voor vaste ligplaatsen. Wat vaste ligplaatsen zijn, is gedefinieerd in artikel 1. Bij vaste ligplaatsen maakt het niet uit of deze door particulieren of door bedrijven ter beschikking worden gesteld tegen een vergoeding. Bij deze ligplaatsen bestaat doorgaans geen zicht op het aantal personen dat op het vaartuig verblijft. Omdat het om ligplaatsen gaat die langere tijd worden verhuurd, zullen veel gebruikers zich niet melden bij de beheerder. Om die reden is een vast tarief passend.

Artikel 7 Belastingtijdvak

Om praktische redenen is het belastingtijdvak gelijkgesteld aan het seizoen dat in artikel 1 nader is omschreven. Buiten dit seizoen zal het voor de watertoeristenbelasting relevante verblijf niet veel voorkomen. De heffing kan niet plaatsvinden als de omvang van de materiële belastingschuld nog niet vaststaat, bijvoorbeeld als het kan gaan om het werkelijke aantal overnachtingen per jaar (Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4170, Belastingblad 2002, blz. 890).

Artikel 8 Wijze van heffing

Op grond van artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Net als in de meeste belastingverordeningen hebben wij gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 9 Termijnen van betaling

De betaaltermijnen zijn binnen Tribuutverband zoveel mogelijk geharmoniseerd. Daarmee is een evenwicht beoogd tussen enerzijds vlotte invordering en gespreide betaling bij automatische incasso.

Artikel 10 Aangifte

Net als in de andere belastingverordeningen waar met aangiftes gewerkt kan worden, is dit artikel opgenomen. Hierdoor is het niet nodig dat het bestuur van Tribuut modellen vaststelt. Dit sluit aan op de praktijk zoals die ook bij de belastingdienst gangbaar is. het vergroot de flexibiliteit en maakt het tevens mogelijk om aangiftes digitaal te verlangen.

Artikel 11 Aanmeldingsplicht

Om tot registratie van de belastingplichtigen te komen - mede ten dienste van de uitreiking van aangiftebiljetten en verblijfregisters, alsmede het opleggen van voorlopige aanslagen - is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die voor het eerst belastingplichtig wordt, verplicht wordt hiervan aan de heffingsambtenaar melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot verblijf biedt.

Artikel 12 Registratieplicht

Om te zorgen dat de belastingschuld kan worden vastgesteld uit de administratie is deze verplichting opgenomen. Doorgaans zullen belastingplichtigen al een dergelijke administratie voeren. Deze verplichting kan in voorkomende gevallen (o.a. bij discussie over het aantal malen dat verblijf is gehouden) behulpzaam zijn.