Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728467
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728467/1
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Wijchen 2025
Geldend van 06-12-2024 t/m heden
Intitulé
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Wijchen 2025De raad van de gemeente Wijchen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 november 2024;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
Besluit vast te stellen:
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Wijchen 2025
Artikel 1 Definities
Deze verordening verstaat onder:
- a.
perceel: zie omschrijving in artikel 4, lid 2 van deze verordening;
- b.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- c.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
-
1. De belasting wordt geheven:
- a.
van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en
- b.
van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.
- a.
-
2. Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
-
3. Voor het gebruikersdeel wordt:
- a.
gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
- b.
gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- c.
het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.
- a.
Artikel 4 Voorwerp van de belasting
-
1. Voorwerp van de belasting is een perceel.
-
2. Als perceel wordt aangemerkt:
- a.
de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
- b.
de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;
- c.
een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- d.
een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
- e.
het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.
- a.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
-
1. De belasting wordt geheven naar de waarde in het economisch verkeer van het perceel.
-
2. Als het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt.
-
3. Als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 6 Belastingtarieven
-
1. Voor de toepassing van dit artikel dient een perceel in hoofdzaak tot woning als de heffingsmaatstaf voor dat perceel in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
-
2. Het tarief voor het eigenarendeel bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
Het percentage bedraagt voor:
- a.
een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient 0,0322%
- b.
een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient 0,0869%
- a.
-
3. Het tarief voor het gebruikersdeel bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
Het percentage bedraagt voor:
- a.
een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient 0,0155%
- b.
een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient 0,0395%
- a.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
-
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
-
2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
-
3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
-
4. Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 10 Termijnen van betaling
-
1. In afwijking van artikel 9 eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
-
2. In afwijking van het eerste lid geldt -ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 45,00 doch niet meer dan € 3.000,00 en een machtiging is afgegeven voor het automatisch incasseren van het verschuldigde bedrag-dat:
- a.
aanslagen, waarvan de dagtekening ligt tussen 1 januari en 1 oktober van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, worden geïncasseerd in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar overblijven met een maximum van acht;
- b.
aanslagen, waarvan de dagtekening ligt na 30 september van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, worden geïncasseerd in drie gelijke termijnen.
- a.
-
Bij het van toepassing zijn van het vorenstaande vervalt de eerste incassotermijn een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
-
3. In afwijking van het eerste lid geldt, voor aanslagen waarvan het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen € 45,00 of minder bedraagt en een machtiging is afgegeven voor het automatisch incasseren van het verschuldigde bedrag, dat het totaalbedrag van de aanslag in één keer wordt geïncasseerd twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
-
4. Voor aanslagen, waarvan het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 3.000,00, is geen automatische incasso mogelijk en is de betalingstermijn als onder lid 1 van toepassing.
-
5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Overgangsrecht
De Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Wijchen 2024’, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 december 2023, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 12, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 12 Inwerkingtreding
-
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.
-
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.
Artikel 13 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing Wijchen 2025'.
Ondertekening
Aldus besloten door de gemeenteraad in de openbare raadsvergadering van 28 november 2024,
De griffier,
A.B. Berendsen
de voorzitter,
R.D. Helmer-Englebert
Toelichting op de modelverordening rioolheffing 2025
A. ALGEMEEN
1. Wettelijke basis
De verordening rioolheffing is gebaseerd op de tekst van artikel 228a van de Gemeentewet. Gekozen is voor een 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, in de verordening is overgenomen.
De Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken1 introduceert in artikel 228a van de Gemeentewet een nieuwe rioolheffing. Deze rioolheffing treedt in de plaats van het rioolrecht dat is gebaseerd op artikel 229 van de Gemeentewet. De nieuwe rioolheffing heeft het karakter van een bestemmingsheffing waarmee kosten kunnen worden verhaald om maatregelen te treffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en overige maatregelen ten aanzien van hemelwater en grondwater. Dit betekent dat het individuele profijt van een inwoner of bedrijf bij de heffing door de gemeente niet meer hoeft te worden aangetoond. De heffing heeft niet langer het typische karakter van een retributie, waarbij een direct aanwijsbaar profijt bij een gemeentelijke voorziening voorop staat, maar een belastingkarakter, waarbij het veel meer gaat over verhaal van kosten zonder dat daar een direct aanwijsbare prestatie tegenover staat.
De gemeente kan de kosten verhalen die ze maakt voor het nakomen van de zorgplichten uit de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken. Inmiddels zijn die zorgplichten opgenomen in:
- •
Artikel 10.33 Wet milieubeheer (zorgplicht stedelijk afvalwater)
- •
Artikel 3.4 Waterwet (zorgplicht zuivering stedelijk afvalwater indien overeengekomen met waterschap)
- •
Artikel 3.5 Waterwet (zorgplicht hemelwater)
- •
Artikel 3.6 Waterwet (zorgplicht grondwater)
De voorzieningen waarvan de kosten kunnen worden verhaald sluiten aan bij de maatregelen die de gemeente in het kader van het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) onderneemt. De meer taakgerichte insteek leidt er bijvoorbeeld toe dat er geen onzekerheid meer bestaat over de mogelijkheid om bijvoorbeeld de kosten van een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA) te verhalen. Indien de IBA wordt geplaatst ter nakoming van de zorgplicht van de gemeente kunnen de kosten worden meegenomen in de rioolheffing.
De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om in plaats van één rioolheffing twee rioolheffingen te heffen. Een rioolheffing afvalwater en een rioolheffing hemel- en grondwater. Voor die laatste variant is in de verordening rioolheffing gekozen.
Naast de rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet kan een gemeente op basis van artikel 229, derde lid, van de Gemeentewet alleen nog een eenmalig rioolaansluitrecht heffen of een eenmalig recht heffen voor de kosten van een IBA die de gemeente voor een eigenaar aanlegt. Ook de baatbelasting voor aanleg van nieuwe riolering blijft gehandhaafd.
2. Zorgplichten
In artikel 228a van de Gemeentewet worden de verschillende zorgplichten van de gemeente op het terrein van water opgesomd. Het betreft de zorgplicht voor afvalwater en de zorgplicht voor hemel- en grondwater.
De opbrengsten van de rioolheffing dienen te worden aangewend voor de nakoming van deze zorgplichten. De reikwijdte van de verschillende zorgplichten is in de Wet milieubeheer en de Waterwet vastgelegd (zie hiervóór onder 1. Wettelijke basis).
Als hiervoor kort aangestipt is ook het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) qua opzet gewijzigd. In het GRP is naast de reeds bestaande planverplichting voor de riolering nu ook expliciet aandacht besteed aan de nieuwe zorgplichten voor hemel- en grondwater. Het GRP bevat een overzicht van de in de gemeente aanwezige voorzieningen voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en de voorgenomen maatregelen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen van de grondwaterstand. Dat laatste uiteraard alleen voor zover er zich in de gemeente daadwerkelijk grondwaterproblemen voordoen.
3. Kostenverhaal
Hoofdregel bij het kostenverhaal is dat de kosten via de rioolheffing mogen worden verhaald die worden gemaakt ter nakoming van de zorgplichten. Omdat de aard van de voorzieningen niet meer doorslaggevend is, dient de gemeente enkel aannemelijk te maken dat de kosten gemaakt zijn in het kader van de zorgplicht. De onderstaande driedeling kan worden gemaakt.
- 1.
De voorziening is volledig dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten. De integrale kosten van de voorziening kunnen worden verhaald via de heffing. Voor de bepaling van de integrale kosten zijn de uitgangspunten van de begroting leidend.
- 2.
De voorziening is niet dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten. De kosten van de voorziening kunnen niet worden verhaald via de heffing.
- 3.
De voorziening is dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten, maar dient tevens andere doelen. Is de voorziening slechts zijdelings (<10%) dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten dan kunnen de kosten niet worden verhaald via de heffing.
Als voorbeeld de kosten voor baggeren. Als het baggeren samenhangt met het onderhoud van gemeentelijk oppervlaktewateren en vaarwegen, dan kunnen de kosten niet uit de rioolheffing worden bekostigd. Vindt het baggeren plaats vanwege de ruiming van slib voor een van de zorgplichten, dan mogen de kosten wel uit de heffing worden bekostigd.
4. Begrip aansluiting
Ondanks de ruime opzet van de rioolheffing “nieuwe stijl” hebben wij er toch voor gekozen om het belastbare feit te beperken door voor het belastbare feit afhankelijk te stellen van het hebben van een directe of indirecte aansluiting op de riolering. Toch moet het begrip aansluiting niet al te eng worden uitgelegd, in die zin dat het altijd moet gaan om een traditionele fysiek aansluiting middels een buis.
Nu de zorgplichten zijn verruimd naar het hemel- en grondwater zal de aard van de gemeentelijke voorzieningen ook wijzigen. De voorzieningen zullen meer op het publieke domein komen te liggen. Als de gemeente de grondwaterstand wil reguleren kan het drainageriool worden aangelegd op openbaar terrein. Alle omliggende percelen profiteren van drainageriool, omdat het grondwater van hun perceel afvloeit richting het drainageriool. In de zin van de verordening hebben deze percelen een aansluiting op de gemeentelijke riolering, omdat ze hun grondwater ter nadere verwerking aanbieden bij de gemeente en de gemeente een voorziening heeft waar dat water daadwerkelijk wordt verwerkt. Een aansluiting in de zin van een buis is dus geen voorwaarde. Dat er vanaf het perceel water ter nadere verwerking wordt aangeboden en dat de gemeente daar ook wat mee doet is voldoende voor het hebben van een aansluiting.
De verbreding van het begrip aansluiting heeft voor het overgrote deel van de percelen geen consequenties. Deze percelen hebben sowieso al een aansluiting op het rioleringsstelsel. Slechts een kleine minderheid van de percelen dat wel water ter verwerking aanbiedt bij de gemeente heeft geen aansluiting op het buizenstelsel , zoals garageboxen, loodsen en dergelijke.
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Aanhef
De aanhef van de verordening rioolheffing geeft aan dat de rioolheffing is gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet, zowel voor de heffing gekoppeld aan het hebben van een aansluiting op de gemeentelijke riolering als voor de heffing wegens het afvoeren van water (maatstaf van heffing).
Artikel 1. Definities
In de verordening worden verschillende termen gebruikt die een betekenis hebben voor deze verordening. De betekenis wordt in dit artikel gegeven.
- •
Perceel
Omschrijving staat in artikel 4, lid 2 van de verordening.
- •
Gemeentelijke riolering
Het begrip gemeentelijke riolering is veel ruimer dan alleen de riolering op zich. Het gaat om alle voorzieningen die worden getroffen om te voldoen aan de wettelijke zorgplichten. Daaronder vallen onder andere rioleringspijpen en kolken, maar ook bijvoorbeeld voorzieningen tegen grondwateroverlast en individuele behandelingssystemen (iba’s).
- •
Water
Onder het begrip water vallen alle verschillende soorten water. In de zorgplichten van artikel 228a worden meerdere waterbegrippen gebruikt die gebaseerd zijn op de herkomst van het water. De definities van de specifieke waterbegrippen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer of Waterwet en behoeven in deze verordening geen nadere toelichting.
Artikel 2. Aard van de belasting
Dit artikel is opgenomen om er geen misverstand over te laten bestaan dat de heffing bedoeld is om de kosten van de zorgplichten te verhalen die zijn opgesomd in artikel 228a van de Gemeentewet.
Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht
De rioolheffing wordt geheven van zowel de eigenaars als gebruikers van percelen.
Lid 1, onderdeel a (eigenaar):
In onderdeel a gaat het om de belasting die wordt geheven van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel wegens het hebben van een aansluiting. In dit onderdeel gaat het om een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De toevoeging direct of indirect is opgenomen omwille van de duidelijkheid.
In de “nieuwe” verordening rioolheffing is het begrip aansluiting verruimd ten opzichte van de “oude” rioolrechten (zie algemene toelichting). De termen directe en indirecte bij een aansluiting bewegen mee met deze verruiming van het begrip aansluiting. Indien vanaf een perceel, via welke tussenstap dan ook, water ter nadere verwerking wordt aangeboden aan de gemeente is er sprake van een directe of indirecte aansluiting. Immers, het doel, het aanbieden van het water aan de gemeente, wordt bereikt.
Lid 1, onderdeel b (gebruiker):
In onderdeel b gaat het om de belasting die wordt geheven van de gebruiker van een perceel wegens het afvoeren van water vanuit dat perceel op de gemeentelijke riolering. Het direct of indirect afvoeren van water hangt samen met het direct of indirect aangesloten zijn van het perceel op de gemeentelijke riolering.
Lid 2 (eigenaar):
In het tweede lid is geregeld wie als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht moet worden aangemerkt indien het perceel een onroerende zaak is. De vaststelling van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, geschiedt in het algemeen op grond van de basisregistratie kadaster.
In de bepaling van het tweede lid is niet aangegeven wie als eigenaar van een perceel, niet zijnde een onroerende zaak, moet worden aangemerkt. Omdat van roerende percelen geen kadastraal register wordt bijgehouden, zal het civiele recht hier uitkomst moeten bieden. Aansluiting dient te worden gezocht bij het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek.
Lid 3 (gebruiker)
De belasting bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van de gebruiker van het perceel. In dit lid zijn regels opgenomen om aan te geven wie als gebruiker van het perceel moet worden aangemerkt. Daarbij is aansluiting gezocht bij het begrip gebruik voor de OZB (artikel 220b van de Gemeentewet).
Artikel 4. Voorwerp van de belasting
Lid 1:
Voorwerp van de belasting (belastingobject) is het perceel. Onder perceel wordt verstaan een roerende of een onroerende zaak. De reden voor de keuze van de term perceel is gelegen in het feit dat deze term ook wordt gebruikt in artikel 10.33 Wet milieubeheer (afvalstoffenheffing).
In de meerderheid van de gevallen zal onder het begrip perceel een onroerende zaak vallen. De verordening beoogt echter ook roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten in de heffing te betrekken. Bij roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan caravans, woonboten en niet-onroerende zomerhuisjes.
Lid 2:
Voor de objectafbakening van het perceel is voor onroerende zaken aangesloten bij de objectafbakening van de Wet WOZ. Voor de afbakening van roerende percelen is aangesloten bij de belastingen op roerende woon-en bedrijfsruimten (artikel 221 Gemeentewet).
Lid 2, onderdeel a (afbakening onroerende zaken):
Onderdeel a betreft de afbakening volgens artikel 16 Wet WOZ.
Er is geen peildatum opgenomen om het perceel af te bakenen. Dat betekent dat het perceel wordt afgebakend naar de staat van het object op het moment van het ontstaan van de belastingschuld. Dat is het begin van het belastingjaar of – voor het gebruikersdeel – het begin van de belastingplicht als dit later is.
Nieuwbouwwoningen die in de loop van het jaar gereed komen en in gebruik worden genomen, worden zo in de heffing van het gebruikersdeel betrokken
Lid 2, onderdelen b t/m e (afbakening van roerende zaken):
Roerende zaken worden afgebakend volgens de regels van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten (BRWBR; artikel 221 van de Gemeentewet). De afbakening van roerende zaken is vergelijkbaar met die voor onroerende zaken.
Artikel 5. Maatstaf van heffing
De belasting wordt voor zowel het gebruikers- als eigenaarsdeel geheven naar de waarde in het economische verkeer. In de toelichting op de Wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet is deze variant expliciet toegestaan voor de rioolrechten2 . In een later stadium is dit ook op Kamervragen geantwoord3.
In het tweede en derde lid van artikel 5 is vastgelegd dat voor het vaststellen van de waarde in het economische verkeer de bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van toepassing zijn. Voor die percelen waar een WOZ-beschikking is vastgesteld kan die waarde tot uitgangspunt dienen. Indien geen WOZ-beschikking is genomen dient de waarde te worden vastgesteld aan de hand van de criteria in de Wet WOZ.
Artikel 6. Belastingtarieven
Algemeen
Indien, zoals in deze verordening, de belasting zowel van de eigenaren als de gebruikers wordt geheven, is een controleerbare toedeling van kosten noodzakelijk4. De Hoge Raad heeft bepaald dat de gemeente bij de toerekening van kosten aan het eigenaren- en het gebruikersdeel een zekere vrijheid toekomt. Wel moet op controleerbare wijze worden vastgelegd welke uitgaven in welke mate door het eigenarendeel, onderscheidenlijk gebruikersdeel worden gedekt. Deze eis lijkt met name te moeten waarborgen dat dezelfde kosten niet twee keer in rekening worden gebracht. Dit kan bijvoorbeeld gestalte worden gegeven in de (meerjaren)begroting of het gemeentelijk rioleringsplan.
De belasting is afhankelijk van de waarde in het economisch verkeer.
Er is gekozen voor een tariefstelling die aansluit bij de onroerendezaakbelastingen (percentage van de heffingsmaatstaf), waarbij ook een tarief is opgenomen voor de gebruiker van een woning. Zo’n tarief kennen we niet voor de onroerendezaakbelastingen.
Artikel 7. Belastingjaar
Het belastingjaar loopt gelijk met het kalenderjaar. Hiervoor is met name gekozen omdat de belasting die van de eigenaar wordt geheven gekoppeld is aan de toestand van het eigendom, bezit of beperkt recht van het perceel aan het begin van het belastingjaar. Indien belastingjaar en kalenderjaar samenvallen, is de toestand op 1 januari van belang. De gegevens die de gemeente heeft ten behoeve van de heffing van de onroerendezaakbelasting van de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde van een onroerende zaak kunnen dan ook voor het eigenarendeel van de rioolheffing worden gebruikt, voor zover het onroerende percelen betreft.
Artikel 8. Wijze van heffing
Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.
Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld
Lid 1:
Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht.
Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.
Blijkens artikel 3 lid 1 wordt het eigenarendeel van de rioolheffing geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het eigenarendeel is de toestand aan het begin van het belastingjaar dus bepalend. Indien het perceel van eigenaar verwisselt in de loop van het belastingjaar behoeft geen ontheffing te worden verleend. Een nieuw belastbaar feit doet zich immers niet voor. Wel is denkbaar dat de notaris bij overdracht van het eigendom het recht aanmerkt als zakelijke last en naar tijdsgelang verrekent.
Het gebruikersdeel van de rioolheffing, staat in beginsel aan het begin van het kalenderjaar (belastingjaar) vast. Voor het gebruikersdeel is echter niet altijd de toestand op 1 januari per definitie beslissend, zodat daarvoor in dit artikel een de regeling naar tijdsgelang is opgenomen. Bij ingebruikneming van het perceel in de loop van het belastingjaar, ontstaat de belastingschuld op het moment van ingebruikneming.
Lid 2 en 3:
In de leden twee en drie zijn regels gegeven met betrekking tot de gebruikersheffing. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt dient een tijdsevenredige herleiding plaats te vinden, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend. Op deze wijze wordt bereikt dat iedere gebruiker voor de door hem afgevoerde hoeveelheid afvalwater in de heffing wordt betrokken.
Met betrekking tot het derde lid moet nog worden opgemerkt dat geen ontheffing wordt verleend indien het beloop van de ontheffing blijft beneden € 5,00.
Deze bepaling is uit efficiencyoverwegingen opgenomen.
Lid 4:
Het vierde lid is een minimumbedrag van € 5,00 opgenomen met betrekking tot de heffing. Indien het belastingbedrag minder beloopt dan het in dit artikellid ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Ook hier is sprake van een efficiencybepaling.
Artikel 10. Termijnen van betaling
Uitgangspunt is dat de aanslagen steeds in één termijn moeten worden betaald, die vervalt twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet. Uiterlijk op dat moment moet de verschuldigde belasting op rekening van de gemeente zijn bijgeschreven.
Onder omstandigheden is ook betaling door middel van automatische incasso mogelijk. Een en ander is afhankelijk van de hoogte van het verschuldigde belastingbedrag. De betaaltermijnen worden dan opgerekt.
Artikel 11. Overgangsrecht
In de verordening is een artikel opgenomen dat betrekking heeft op het overgangsrecht. In dit artikel wordt de oude verordening van de gemeente Wijchen ingetrokken. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.
Artikel 12. Inwerkingtreding
Het beginsel dat algemeen verbindende voorschriften bekend moeten zijn gemaakt voordat zij in werking kunnen treden, is thans in artikel 8 van de Bekendmakingswet vastgelegd. Deze bekendmakingsregeling komt erop neer dat algemeen verbindende voorschriften moeten worden bekendgemaakt in het gemeenteblad.
Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262) in werking getreden. De Wep heeft een verplichting voor gemeenten geïntroduceerd om alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van (voorgenomen) besluiten die niet tot 1 of meer belanghebbenden zijn gericht, in een officieel elektronisch publicatieblad te doen.
Artikel 13. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrechten gemeente Wijchen 2025.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl