Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Maasgouw

Geldend van 06-12-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Maasgouw

Het college besluit:

  • 1.

    de Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Maasgouw vast te stellen;

  • 2.

    de algemene begraafplaats Bergerkamp te Linne aan te wijzen als gemeentelijke begraafplaats voor het begraven of het verstrooien van de as bij een gemeentelijke uitvaart.

De burgemeester besluit:

  • 1.

    de Beleidsregels uitvoering uitvaart op kosten van de gemeente Maasgouw vast te stellen.

Wettelijke grondslag:

Uitvoering artikelen 20, 21, 22 en 22a van de Wet op de lijkbezorging.

Inleiding

Op grond van de Wet op de lijkbezorging (Wlb) is de burgemeester verantwoordelijk voor het begraven of cremeren van een overleden persoon in het geval de nabestaanden dit niet voor hun rekening willen nemen dan wel er geen nabestaanden zijn. In de Wlb is weinig geregeld. Het is in dat geval aan de gemeente om invulling te geven aan het proces rond lijkbezorging. Ook de daaraan verbonden kosten komen dan in beginsel voor rekening van die gemeente. Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt uitgevoerd en welke maatregelen de gemeente treft om de kosten van de uitvaart te verhalen. Hierbij wordt rekening gehouden met het bewerkstelligen van een sobere maar respectvolle uitvaart en de wettelijke kaders die de Wlb, het Besluit op de lijkbezorging en het erfrecht stellen.

Algemeen

Het uitgangspunt van de Wlb is dat de lijkbezorging primair geen taak van de overheid is, maar een zaak van burgers, die zorg dragen voor elkaar. In de eerste plaats zijn de nabestaanden verantwoordelijk voor de uitvaart, hoewel de wetgever erkent dat dit soms ook van vrienden, niet gehuwde partners etc. mag worden verwacht. In de Wlb wordt geen specifieke persoon aangewezen, die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging. Pas als werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet, moet de burgemeester daarvoor zorg dragen. Als er wel nabestaanden zijn, dan moet dus nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk. De kosten daarvan komen ten laste van de gemeente, die deze kosten kan verhalen op de nalatenschap en op de nabestaanden.

Positie van deze beleidsregels

De geldende wet- en regelgeving is vanzelfsprekend het uitgangspunt. Ook geldende jurisprudentie kan een rol spelen. De voorliggende beleidsregels beogen invulling te geven aan de wettelijke beleidsruimte. Het gaat om bijvoorbeeld om de inspanningen die worden verricht om nabestaanden op te sporen, om de wijze waarop de gemeentelijke uitvaart wordt uitgevoerd en welke maatregelen de gemeente treft om de kosten van de uitvaart te verhalen. De aard van beleidsregels bieden altijd de mogelijkheid wanneer concrete situaties daarom vragen, hiervan af te wijken en maatwerk te bieden. De burgemeester is op grond van de Wlb verantwoordelijk. Deze beleidsregels geven invulling aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de burgemeester en soms van het college van B&W. Uit het oogpunt van leesbaarheid worden in plaats daarvan soms de termen gemeente of gemeentelijk gebruikt. De bedoelde bevoegdheden en verantwoordelijkheden zullen in de praktijk vaak via mandaat, volmacht of machtiging worden ingevuld door derden zoals ambtenaren.

Welke gemeente is verantwoordelijk

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging1. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was (bijvoorbeeld omdat betrokkene in een ziekenhuis, een hospice of bij familie/vrienden elders is overleden of meteen na overlijden in opdracht van politie naar een mortuarium is gebracht). Als er sprake is van een gevonden stoffelijk overschot, dan is de burgemeester van de gemeente waar het stoffelijk overschot wordt gevonden of aan land wordt gebracht in beginsel verantwoordelijk voor de lijkbezorging.

Welke uitvaartverzorger

De uitvaartverzorger die voor de gemeente Maasgouw de gemeentelijke uitvaart verzorgt zal door middel van een enkelvoudige onderhandse aanbesteding worden gekozen. Dit kan ad hoc plaatsvinden.

Ontvangst melding

Als er een overledene is waarover niemand zich ontfermt, dan moet hiervan melding worden gedaan bij de burgemeester op grond van artikel 20 Wlb. Deze melding van overlijden moet uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan. De melding wordt via burgerzaken in ontvangst genomen. In de praktijk wordt een dergelijke melding meestal gedaan door de politie, een hulpverlener of een uitvaartonderneming. Maar ook familieleden of buren kunnen een melding doen.

Identiteit overledene

  • a.

    Identiteit overledene bekend

    Als de identiteit van de overledene bekend is, stelt de bevoegde medewerker burgerzaken een onderzoek in om de nabestaanden te achterhalen en te informeren. Dit gebeurt in eerste instantie via de BRP.

  • b.

    Identiteit overledene onbekend

    Als de identiteit van de overledene niet direct kan worden vastgesteld of er is sprake van een niet natuurlijke dood, stelt de politie een onderzoek in. De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 21 Wlb.

Onderzoek naar nabestaanden

Als er geen nabestaanden worden gevonden of de nabestaanden willen of kunnen niet tot het regelen van de uitvaart overgaan, is de burgemeester verantwoordelijk.

Beleidsregels

  • 1.

    Er worden uitgebreide en zorgvuldige, maar geen bovenmatige inspanningen verricht om nabestaanden op te sporen.

Het onderzoek naar nabestaanden om de uitvaart te regelen kan tijdrovend zijn. De gemeente hoeft zich echter niet bovenmatig in te spannen om nabestaanden op te sporen. Uiteraard moet de gemeente zich houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zorgvuldig en uitgebreid onderzoek doen.

  • 2.

    Het onderzoek naar nabestaanden strekt zich in beginsel niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten2. Het onderzoek naar de nabestaanden strekt zich in beginsel niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap. Er is wel ruimte om verder dan de tweede graad te kijken. Indien nabestaanden in de derde graad of verder wel in beeld zijn, worden deze uiteraard wel benaderd.

  • 3.

    Er kan een huisbezoek worden afgelegd voor onderzoek naar informatie. De woning van de overledene wordt alleen betreden door twee, daartoe gemachtigde, ambtenaren van de gemeente.

Indien het bureauonderzoek geen of niet voldoende aanknopingspunten biedt, kan de gemeente besluiten de woning van de overledene te doorzoeken. Het binnentreden in de woning van een overledene kan noodzakelijk zijn en behoort tevens tot de uitvoering van de Wlb3. De burgemeester kan een machtiging afgeven voor het betreden van een woning om een huisbezoek af te leggen op grond van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Er vindt dan een belangenafweging plaats om te komen tot de beslissen of er van deze bevoegdheid gebruik wordt maakt en op welke wijze dat deze bevoegdheid dan wordt gebruikt. Als er wordt besloten de woonruimte van de overledene te betreden, wordt dit altijd gedaan door twee ambtenaren van de gemeente. De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd. Ook gemaakte foto’s worden in de rapportage opgenomen.

  • 4.

    Er wordt onderzocht of er sprake is van een testament.

Er wordt door de gemeente altijd onderzocht of de overledene een testament heeft. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen (legaten) aanwezig zijn, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap. Bovendien kan uit het testament blijken op welke wijze de uitvaart moet plaatsvinden.

  • 5.

    De bank en eventueel verhuurder worden geïnformeerd over het overlijden.

Indien bekend, dan wordt de bank van de overledene op de hoogte gebracht van het overlijden. Indien er een verhuurder is, wordt ook deze op de hoogte gebracht van het overlijden.

  • 6.

    Indien nabestaanden worden gevonden, wordt aan hen verzocht om de uitvaart te regelen. Nabestaanden worden geïnformeerd. Ook nabestaanden in detentie of nabestaanden die in het buitenland wonen, worden in beginsel benaderd. Aansluitend wordt verkend of er een gemeentelijke taak en verantwoordelijkheid is.

Indien er nabestaanden bekend zijn, dan wordt aan de nabestaanden met klem verzocht de uitvaart te verzorgen. Dit geldt ook voor degene met wie de overledene tot zijn/haar dood duurzaam heeft samengewoond. Ook aan vrienden kan worden gevraagd de uitvaart te regelen. Nabestaanden worden geïnformeerd over hun verantwoordelijkheden, over de financiële consequenties en over het mogelijke kostenverhaal. Ook personen die in detentie of in het buitenland wonen worden in beginsel benaderd. Indien blijkt dat niemand de uitvaart regelt, dan zal de gemeente dat moeten doen.

Opdracht tot verplaatsen en verzorgen overledene

  • 7.

    In voorkomende gevallen kan de gemeente opdracht verlenen aan de uitvaartverzorger voor de verplaatsing en de eerste verzorging van de overledene.

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. Vooral bij bepaalde weersomstandigheden en bij overlijden in de openbare ruimte is het gewenst om het lichaam van de overledene zo spoedig mogelijk over te brengen naar het mortuarium/uitvaartcentrum. De gemeente kan dan opdracht geven tot verplaatsing van de overledene en opdracht geven tot de eerste verzorging van de overledene. Indien derden optreden als opdrachtgever is de gemeente in beginsel niet verantwoordelijk voor de kosten.

Opdracht tot uitvaart

  • 8.

    De opdracht tot uitvaart wordt in beginsel uiterlijk op de vijfde werkdag na het overlijden gegeven. Indien nabestaanden niet snel genoeg gevonden worden, zal de burgemeester na het horen van een arts in redelijkheid gebruik maken van de mogelijkheid tot uitstel.

Op grond van de Wlb vindt begraving of crematie uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats. Daarom wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans uiterlijk op de vijfde werkdag na het overlijden gegeven. Indien nabestaanden niet snel genoeg gevonden worden, kan de burgemeester na het horen van een arts in redelijkheid besluiten de termijn te verruimen.

Uitvoering van de gemeentelijke uitvaart

  • 9.

    De gemeentelijke uitvaart is sober maar respectvol. De burgemeester bepaalt de invulling van de gemeentelijke uitvaart.

De gemeentelijke uitvaart is sober maar respectvol. Wanneer nabestaanden of derden meer wensen hebben kunnen ze uiteraard zelf de uitvaart regelen.

De gemeente is bij de gemeentelijke uitvaart in elk geval verantwoordelijk voor:

  • Regelen en begeleiden door een professionele uitvaartverzorger/uitvaartondernemer.

  • Overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium/uitvaartcentrum.

  • Gebruik van het mortuarium.

  • Zorgen voor de noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden).

  • Het gebruik van de verzorgingsruimte en de verzorging van de overledene.

  • De aanschaf van een eenvoudige kist of lijkwade.

  • De in de kist legging van overledene of wikkeling in lijkwade.

  • Indien nodig gebruik van een rouwauto op de dag van de uitvaart.

Bij de gemeentelijke uitvaart gelden de volgende algemene regels voor de invulling:

  • Er zijn geen aanvullende faciliteiten/diensten e.d. mogelijk (bijv. geen mooiere kist).

  • Er worden geen advertenties geplaatst en rouwkaarten of bloemen geregeld e.d.

  • Er vindt geen catering, koffietafel e.d. plaats.

  • Bij de afscheidsdienst kunnen maximaal 15 personen aanwezig zijn.

  • Bij de afscheidsdienst is geen ambtelijke/gemeentelijke vertegenwoordiging aanwezig tenzij een ambtenaar dit zelf wenst.

  • Bij begraven is het uitgangspunt begraven in algemeen graf, zonder grafmonument.

  • Bij crematie is het uitgangspunt asverstrooiing.

Bijzondere regels voor de invulling bij crematie:

  • De as zal na één maand bewaartermijn worden verstrooid op een algemene plek bij het crematorium4.

  • De nabestaanden kunnen onder de voorwaarde van betaling van de volledige kosten van de gemeentelijke uitvaart en in overleg met de gemeente de as ophalen bij het uitvaartcentrum. Er kan daartoe een betalingsregeling worden afgesproken. Een machtiging aan nabestaanden is nodig.

  • 10.

    De lijkbezorging vindt plaats overeenkomstig de wens of vermoedelijke wens van de overledene. Zijn er geen aanwijzingen voor deze wens, dan wordt voor de gemeentelijke uitvaart gekozen voor begraven. Begraving of verstrooiing vindt in beginsel plaats op een daartoe aangewezen gemeentelijke begraafplaats.

Indien de identiteit van de overledene niet bekend is of indien er sprake is van een (vermoeden van een) misdrijf moet worden gekozen voor begraven. Is daar geen sprake van dan vindt op grond van artikel 18 lid 1 Wlb de lijkbezorging plaats overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. Als verantwoordelijke voor de uitvaart dient de burgmeester dus de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop dit plaatsvindt. Dit is anno 2024 voor een gemeentelijke uitvaart beperkt tot begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap5 .

Door middel van een codicil of testament kan de overledene aangeven hebben welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden. Het is ook denkbaar dat op andere wijze de wens voor één van deze vormen is vastgelegd of uit andere bronnen deze wens blijkt. Tenslotte dient een bekende zwaarwegende geloofsovertuiging te worden gerespecteerd. Zijn er géén concrete aanwijzingen over de wens van de overledene, dan wordt voor de gemeentelijke uitvaart gekozen voor begraven. Begraving of verstrooiing vindt in beginsel plaats op de daartoe aangewezen gemeentelijke begraafplaats. Bij begraving kan het graf op grond van de Wlb worden geruimd na een periode van 10 jaar.

  • 11.

    Er wordt onderzocht of de overledene een uitvaartverzekering heeft afgesloten en wanneer dat het geval is, zal deze worden benut.

Het is mogelijk dat blijkt dat de overledene een (kapitaal) uitvaartverzekering heeft afgesloten. Aan de uitvaartverzorger wordt in dat geval verzocht deze gelden te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur. Indien de verzekering de kosten niet volledig dekt, worden deze kosten indien mogelijk verhaald op de nalatenschap of op de nabestaanden van de overledene. Mocht de overledene een naturaverzekering hebben dan zal op basis hiervan de uitvaart worden uitgevoerd.

  • 12.

    Indien mogelijk worden de kosten van de gemeentelijke uitvaart op de nalatenschap of op de bloed- of aanverwanten overeenkomstig artikel 22 Wlb verhaald. In zeer bijzondere omstandigheden kan het college besluiten van verhaal af te zien.

Het verhalen van de kosten is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders . Van deze bevoegdheid wordt altijd gebruik gemaakt tenzij er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

Ondertekening


Noot
1

Artikel 17, artikel 20 en artikel 21 Wlb.

Noot
2

Zie artikel 4:10-12 BW.

Noot
3

De grondslag hiervoor is artikel 21 Wlb en in een latere fase ook artikel 22 Wlb) in combinatie met artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.

Noot
4

Artikel 59, eerste lid, Wlb.

Noot
5

In artikel 70 van de Wlb is nog de optie van het zeemansgraf opgenomen. Op 21 maart 2023 heeft de minister van BZK aangegeven dat ze verwacht dat ze het wetsvoorstel tot modernisering van de Wlb in de eerste helft van 2024 bij de Tweede Kamer kan indienen.