Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728064
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR728064/1
Beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Meppel
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Meppel- 1.
De beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Meppel vast te stellen per 1-1-2025
- 2.
De beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Meppel geldend van 11-03-2022 en gewijzigd op 14-12-2021, alsnog in te trekken per 07-08-2024
- 3.
De beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Meppel geldend van 08-08-2024 en zoals laatstelijk gewijzigd op 2-7-2024, in te trekken per 1-1-2025
- 4.
De beleidsregels studietoeslag gemeente Meppel geldend van 01-08-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024, in te trekken per 1-1-2025
- 5.
Beleidsregels Participatiewet gemeente Meppel geldend van 01-08-2024 t/m heden, in te trekken per 1-1-2025
- 6.
De beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Meppel geldend van 9-05-2024, en zoals laatstelijk gewijzigd op 2-04-2024, in te trekken per 1-1-2025
- 7.
Notitie beleidskeuze Energietoeslag 2023 Meppel Geldend van 01-02-2024, in te trekken per 1-1-2025
1. Algemene bepalingen
1.1. Toepassingsbereik
Deze beleidsregels Sociaal Domein is een groei document. Uiteindelijk zijn deze beleidsregels van toepassing op de uitvoering van de:
- -
Antidiscriminatiewet;
- -
Jeugdwet;
- -
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
- -
Wet op de expertisecentra;
- -
Wet op het primair onderwijs (WPO);
- -
Wet voortgezet onderwijs 2020;
- -
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);
- -
Wet inburgering;
- -
Participatiewet;
- -
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
- -
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
- -
Algemene wet bestuursrecht (Awb) en
- -
Gemeentewet.
1.2. Algemene Definities
- 1.
Alle in deze beleidsregel gebruikte begrippen moeten worden geduid en begrepen volgens de definities van de wetten waarop deze beleidsregel is gebaseerd.
- 2.
Specifieke definities zoals geduid in de navolgende artikelen gaan voor op de algemene begrippen zoals benoemd in het derde lid.
- 3.
Algemene begrippen;
- a.
Inwoner: ingezetene van de gemeente Meppel als bedoeld in artikel 2 Gemeentewet, die als zodanig is geregistreerd in de basisregistratie personen en die gebruik maakt of wil maken van een van de een deze verordening behandelde voorzieningen.
- b.
College: het college van burgemeester en wethouders van Meppel
- c.
Consulent: medewerker in dienst van de gemeente Meppel die belast is met het onderzoek voor een te nemen besluit en het opstellen van een beschikking
- a.
1.3. Definities maatschappelijke voorzieningen en jeugdhulp
Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel.
1.4. Definities uitkeringen Participatiewet/Ioaw/Ioaz
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de huurtoeslag.
- a.
benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
- b.
Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a Participatiewet die het college ondersteunt bij de arbeidsinschakeling
- c.
Inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 31, 32 en 33 Participatiewet
- d.
norm:
- 1°
toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of
- 2°
grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- 1°
- e.
Plan van aanpak: plan gericht op de arbeidsinschakeling of re-integratie dat het college samen met een uitkeringsgerechtigde opstelt.
- f.
Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum waarop een persoon een verzoek indient voor een individuele inkomenstoeslag.
- g.
uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
1.5. Definities leerlingenvervoer
- a.
aangepast vervoer: vervoer per besloten busvervoer, schoolbusvervoer, taxi, taxibus, bustaxi of touringcar;
- b.
afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
- c.
begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
- d.
deskundige: onafhankelijk medisch of pedagogisch deskundige;
- e.
eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;
- f.
gehandicapte leerling: een leerling als bedoeld in dit artikel, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken;
- g.
inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;
- h.
leerling: de leerling die is ingeschreven bij een school als bedoeld in dit artikel;
- i.
ontwikkelingsperspectief: een voor de leerling van het primair onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel voortgezet onderwijs vastgesteld plan als bedoeld in artikel 40a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 41a van de Wet op de expertisecentra of artikel 2.44 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, dat door het bevoegd gezag en na op overeenstemming gericht overleg met de ouders is opgesteld. Ingeval van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs adviseert hierin de commissie voor de begeleiding dan wel de commissie van onderzoek;
- j.
openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer;
- k.
opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer.
- l.
ouders: ouder(s), voogden of verzorgers van de leerling;
- m.
reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;
- n.
samenwerkingsverband:
- 1°.
voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;
- 2°.
voor het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de expertisecentra; of
- 3°.
voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
- 1°.
- o.
school: de schoollocatie waar de leerling onderwijs volgt. Dit is:
- 1°.
het primair onderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
- 2°.
het speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs of het speciaal onderwijs binnen een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;
- 3°.
het voortgezet speciaal onderwijs: school voor voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs binnen een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of
- 4°.
het voortgezet onderwijs: school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;
- 1°.
- p.
stage : een integraal onderdeel van een opleiding waarbij de leerling in de praktijk leert;
- q.
toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;
- r.
vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
- s.
vervoersvoorziening:
- 1°.
bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;
- 2°.
gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider; of
- 3°.
aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen;
- 1°.
- t.
woning: plaats waar de leerling feitelijk en structureel verblijft.
1.6. Definities wet Inburgering
<gereserveerd> Nieuw
1.7. Definities bijzondere bijstand
- 1.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de huurtoeslag.
- 2.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
- a.
belanghebbende: de alleenstaande of het gezin die in aanmerking wenst te komen voor bijzondere bijstand;
- b.
bijstandsnorm: de norm volgens artikel 5c Participatiewet;
- c.
de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering: de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering is er voor inwoners van de gemeente Meppel met een minimuminkomen;
- d.
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel;
- e.
draagkracht: het gedeelte van het inkomen of vermogen dat aangewend dient te worden voor financiering van de bijzondere kosten;
- f.
draagkrachtperiode: de periode waarover de draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld;
- g.
inkomen: het inkomen volgens artikel 31 tot en met 33 van de Participatiewet (m.u.v. de inkomensvrijlatingen van artikel 31, lid 2 sub n, r en y Participatiewet);
- h.
medische kosten: noodzakelijk te maken kosten welke vallen binnen de reikwijdte van de kostensoorten waarover de Zorgverzekeringswet zich uitspreekt;
- i.
meer-inkomen: het inkomen boven het minimuminkomen;
- j.
minimuminkomen: 120% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld;
- k.
suppletie: een aanvulling op de aflossingsruimte, waardoor een hogere lening afgesloten kan worden (lees de Gemeentelijke Kredietbank);
- l.
vermogen: het in aanmerking te nemen vermogen volgens artikel 34 van de Participatiewet (m.u.v. de vrijlatingsbepalingen welke genoemd worden in artikel 34 Participatiewet);
- m.
voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet, zoals bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet, waarop de persoon of gezin aanspraak kan maken dan wel een beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;
- n.
woonkosten eigen woning: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten inclusief een bedrag voor groot onderhoud;
- o.
woonkosten huurwoning: de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in de Wet op de huurtoeslag.
- a.
1.8. Begrippen studietoeslag
- 1.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.
- 2.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a.
aanvraag: een verzoek om studietoeslag als bedoeld in artikel 36b lid 1 PW
- b.
Awb: Algemene wet bestuursrecht
- c.
PW: Participatiewet
- d.
Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
- e.
WSF: Wet studiefinanciering 2000
- f.
WTOS: Hoofdstuk 4 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
- a.
2. Hoofdtaken sociaal domein (Maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, participatie en inkomensvoorzieningen)
2.1. Wmo 2015
<gereserveerd> Zie nu nog beleidsregels maatschappelijke ondersteuning geldend van 05-02-2022 t/m heden
2.2. Jeugdwet
<gereserveerd> Zie nu nog beleidsregels Jeugdhulp 2023 e.v. geldend van 28-12-2023 t/m heden
2.3. Participatiewet /IOAW/IOAZ
Paragraaf inkomensdeel
2.3.1. Inlichtingenplicht
-
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand (artikel 17 lid 1 Participatiewet).
-
2. Het college verstaat onder onverwijld uit eigen beweging, dat de belanghebbende informatie die van belang is voor de (voortzetting) van de bijstand, de bedoelde informatie uiterlijk meldt binnen 5 werkdagen en in ieder geval vóór de eerstvolgende maandbetaling op een mutatie- of rechtmatigheidsformulier, gerekend vanaf het moment waarop zich het te melden feit zich heeft voorgedaan, dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.
-
3. Indien belanghebbende in het buitenland gaat verblijven, moet hij of zij hier uiterlijk 28 dagen voor vertrek toestemming voor vragen bij zijn of haar inkomensconsulent en re-integratieconsulent.
-
4. Indien de onder lid 3 bedoelde toestemming wordt verleend, dient belanghebbende zich op de eerstvolgende werkdag na terugkomst te melden op het stadhuis en de gevraagde bewijstukken in te leveren van de reis en van het verblijf.
2.3.2. Overbruggingsuitkering
-
1. Uitgangspunt is dat de financiële overbrugging van het wegvallen van de inkomsten tot de eerste betaling van de periodieke uitkering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Bij eigen middelen/ het kunnen beschikken over eigen middelen is er geen recht op een overbruggingsuitkering.
-
2. Toekenning van een overbruggingsuitkering is mogelijk als aan elk van alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
- a.
de belanghebbende in de financiële problemen dreigt te geraken doordat de bijstand voor levensonderhoud achteraf betaald wordt en;
- b.
belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op algemene bijstand geen andere uitkering of inkomsten ontving tot de bijstandsnorm en;
- c.
de uitkering levensonderhoud zo snel mogelijk is aangevraagd;
- d.
sprake is van een onvoorziene situatie.
- a.
2.3.3. Hoogte overbruggingsuitkering
-
1. De hoogte van de overbruggingsuitkering is maximaal de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld per maand.
-
2. Op de overbruggingsuitkering worden eventuele eigen middelen waarover belanghebbende (redelijkerwijs) kan beschikken in mindering gebracht.
2.3.4. Vorm en eventuele terugvordering van de overbruggingsuitkering
-
1. De overbruggingsuitkering wordt in beginsel verstrekt als algemene bijstand ‘om niet’.
-
2. De overbruggingsuitkering wordt verstrekt in de vorm van een geldlening (artikel 48 Participatiewet) als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende vóór de eerste betaling na afronding van de aanvraag over eigen middelen beschikt.
-
3. De overbruggingsuitkering wordt teruggevorderd als de uitkering bijstand levensonderhoud binnen een periode van drie maanden na ingangsdatum toekenning wordt ingetrokken/beëindigd, tenzij:
- a.
de bijstandsuitkering wordt beëindigd/ingetrokken in verband met werkaanvaarding of
- b.
In verband met een verhuizing naar een andere woonplaats.
- a.
2.3.5. Alleenstaande ouders (Alleenstaande ouder-kop)
-
1. Alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen (jonger dan 18 jaar) die geen aanspraak hebben op verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop hebben recht op een inkomensaanvulling van 20% van de gehuwdennorm indien aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan. Afstemming van de uitkering vindt plaats op basis van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
-
2. De voorwaarden zijn:
- a.
de alleenstaande ouder is gehuwd maar leeft duurzaam gescheiden van haar/zijn echtgenoot en er om principiële redenen geen verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank wordt ingediend of
- b.
de alleenstaande ouder is gehuwd en de partner verblijft in het buitenland of
- c.
de alleenstaande ouder die een gezamenlijke huishouding voert met partner die niet voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 11 van de Participatiewet (niet rechthebbende partner) of
- d.
de alleenstaande ouder die een gezamenlijke huishouding voert met partner die gedetineerd is.
- a.
-
3. De inkomensaanvulling eindigt per de datum dat niet meer aan de voorwaarden als genoemd in lid 2 wordt voldaan.
-
4. In afwijking van artikel 6 lid 3 wordt de bijstand uitbetaald als bijzondere bijstand (periodiek onbelast) indien de bijstand met terugwerkende kracht wordt verstrekt.
2.3.6. Herziening maatregelen (inkeerregeling)
Op verzoek van de belanghebbende die een maatregel is opgelegd kan het college de verlaging herzien zodra uit de houding en de gedraging van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet (geüniformeerde arbeidsverplichtingen) nakomt. Deze herziening vindt plaats op basis van artikel 18 lid 11 Participatiewet.
- 1.
Het college herziet verlaging op verzoek van belanghebbende indien een maatregel is opgelegd van 100% van de bijstandsnorm met een duur van één maand of langer als belanghebbende aan kan tonen dat de verplichting alsnog wordt nagekomen.
- 2.
Bij toepassing van lid 1 wordt de maatregel gehalveerd indien een maatregel is opgelegd voor de duur van één maand.
- 3.
Indien een maatregel is opgelegd voor de duur van twee maanden of langer, dan vervalt de maatregel per de maand volgend op de datum waarop wordt voldaan aan de voorwaarden uit lid 1.
- 4.
Bij toepassing van lid 3 blijft de maatregel over de eerste maand altijd van kracht.
- 5.
Een verzoek tot herziening van de maatregel kan worden ingediend gedurende de periode dat de maatregel is opgelegd.
- 6.
Het college ziet af van herziening van de maatregel als het de volgende gedragingen betreft:
- a.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en
- b.
het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
- a.
2.3.7. Schriftelijke waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete.
-
1. Het college volstaat met een schriftelijke waarschuwing als aan belanghebbende in de afgelopen 24 maanden geen waarschuwing of boete is opgelegd in verband met schending inlichtingenplicht en:
- a.
de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,00 of;
- b.
belanghebbende uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn van twee maanden gerekend van het ontstaan van de wijziging, de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd. Tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenverplichtingen.
- a.
2.3.8. Vaststellen mate van verwijtbaarheid
Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.
2.3.9. Berekening bestuurlijke boete
-
1. Bij de berekening van de bestuurlijke boete worden de criteria zoals genoemd in Artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.
-
2. Afwijkende bepaling ten aanzien vaststelling benadelingsbedrag naar aanleiding van ontvangen signalen van externe bronnen (Suwinet).
- a.
het benadelingsbedrag is de ten onrechte ontvangen bijstand tot en met maximaal zes weken nadat het signaal door de gemeente is ontvangen.
- a.
2.3.10. Hoogte van de boete
-
1. De boete is maximaal het bedrag dat ten onrechte/teveel aan bijstand is ontvangen (benadelingsbedrag).
-
2. De hoogte van de boete is afhankelijk van de afloscapaciteit per maand en de termijnbetaling die gerelateerd is aan de mate van verwijtbaarheid.
- a.
De afloscapaciteit is gelijk aan de beslagvrije ruimte in het inkomen zoals bedoeld in artikel 475d van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering.
- b.
De van toepassing zijnde bijstandsnormen zijn de normen zoals benoemd de in artikel 475 c t/m e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
- c.
Voor de termijnbetaling geldt een maximale duur, die gerelateerd is aan de mate van verwijtbaarheid;
- -
Bij opzet 24 maanden;
- -
Bij grove schuld 18 maanden;
- -
Bij normale verwijtbaarheid 12 maanden;
- -
Bij verminderde verwijtbaarheid 6 maanden.
- -
- a.
-
3. Voor uitkeringsgerechtigden is de boete met toepassing van artikel 11 lid 1 sub c 5% van de normen zoals genoemd in artikel 11 lid 2 sub b.
-
4. In afwijking van lid 3 geldt dat bij niet uitkeringsgerechtigden (een inkomen boven de bijstandsnorm) voor het berekenen van de afloscapaciteit rekening kan worden gehouden met de correctiefactoren, zoals die gelden bij het vaststellen van de beslagvrije voet.
2.3.11. Invordering van de boete
-
1. Als de belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt:
- a.
wordt de vastgestelde afloscapaciteit verrekend met de bijstandsuitkering.
- b.
wordt er van de fictieve draagkracht uitgegaan als er geen inlichtingen worden verstrekt.
- a.
-
2. Als de belanghebbende geen bijstandsuitkering (meer) heeft wordt de boete via een aflossingsregeling ingevorderd (afloscapaciteit). De belanghebbende zorgt zelf voor betaling.
-
3. Indien betrokkene geen financiële gegevens overlegt wordt de beslagvrije voet vastgesteld op 95% van de inkomsten, zoals deze bekend zijn bij de gemeente Meppel.
-
4. Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 Participatiewet voor zover meer dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm moet worden aangewend voor betaling van de boete.
-
5. Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering zal de boete bij voorrang worden geïnd.
-
6. Na volledige betaling van de boete wordt de teveel/ten onrechte bijstand teruggevorderd conform de beleidsregels terugvordering.
2.3.12. Kostendelersnorm (artikel 22a Participatiewet: kamerverhuur en onderverhuur en kostgangerschap)
-
1. Het college verstaat onder een commerciële prijs de vergoeding voor kamerverhuur, onderverhuur of kostgangerschap indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
Er is sprake van een prijs die in verhouding staat tot de geleverde prestaties en datgene wat in het commerciële verkeer (zoals genoemde in de Recofa-richtlijnen) gebruikelijk is;
- b.
De huurprijs wordt periodiek geïndexeerd;
- c.
Er is bij kamerverhuur in ieder geval sprake van het bedrag van de basishuur, genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag.
- a.
-
2. Het college verhoogt bij een huur inclusief de water- en energielasten de huurprijs met het normbedrag voor de kosten van nutsvoorzieningen zoals genoemd in de normbedragen van de Recofa-richtlijnen.
-
3. Het college verhoogt bij kostgangerschap de huurprijs als bedoeld in lid 2 met het normbedrag voor kostgangers voor de kosten van de nutsvoorzieningen en voor de maaltijden omgerekend naar een maandbedrag per persoon, zoals genoemd in de Recofa-richtlijnen.
-
4. De beoordeling of er sprake is van een commerciële prijs kan achterwege blijven als een kamer wordt gehuurd van een commercieel kamerverhuurbedrijf.
2.3.13. Inkomsten uit commerciële verhuur en kostgeverschap
-
1. Als de kostendelernorm van toepassing is, dan worden de inkomsten uit kamerverhuur en/of kostgangerschap gekort waarmee nog geen rekening is gehouden bij de kostendelersnorm. Op het meerdere dat wordt gekort als inkomsten vindt geen forfaitaire verlaging plaats omdat er geen sprake is van een commerciële prijs.
-
2. De inkomsten uit commerciële verhuur, als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van een forfaitair bedrag per maand voor de kosten die de verhuurder in verband met de verhuur maakt (kosten voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke). Dit bedrag is het forfaitaire bedrag per dag dat in de Recofa-richtlijnen voor deze kosten is opgenomen, omgerekend naar een bedrag per maand (365 x forfaitaire bedrag/12).
-
3. De inkomsten van een of meerdere kostganger(s), als bedoeld in artikel 33, vierde lid van de Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van een forfaitair bedrag per maand voor de kosten die de kostgever in verband met het kostgeverschap maakt (kosten voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke alsmede kosten voor de maaltijden). Dit bedrag is de som van de forfaitaire bedragen per dag die in de Recofa-richtlijnen voor deze twee kostensoorten zijn opgenomen, omgerekend naar een bedrag per maand (365 x som van de forfaitaire bedragen/12).
-
4. Het bedrag dat wordt vrijgelaten, wordt jaarlijks opnieuw berekend.
2.3.14. Eisen aan te overleggen overeenkomst
-
1. Een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet wordt als zodanig slechts aangemerkt indien de overeenkomst de volgende onderdelen bevatten:
- •
Naam-, adres- en woonplaatsgegevens van beide partijen;
- •
aanduiding van de ruimte;
- •
de ingangsdatum;
- •
het overeengekomen bedrag;
- •
de wijze van betaling;
- •
de looptijd van de overeenkomst;
- •
jaarlijkse indexering, huurverhoging.
- •
-
2. Onverminderd de onderdelen van de overeenkomst genoemd in lid 1 geldt in geval van kostgangers aanvullend:
- •
dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke diensten in de overeenkomst zijn begrepen;
- •
dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke ruimten de kostganger mag gebruiken.
- •
2.3.15. Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs
Alleen indien is voldaan aan de volgende vereisten acht het college voldaan aan het vereiste van een deugdelijk bewijs van betaling als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet, van de overeengekomen commerciële prijs:
- 1.
een kopie van het dagafschrift van betaling via bankrekening indien betaling via bank geschiedt;
- 2.
een kwitantie voorzien van handtekening van betaling bij contante betaling of;
- 3.
een schriftelijke overeenkomst waarbij zowel huurder als verhuurder, kostganger en kostgever deze hebben ondertekend waarin de datum van betaling is
- 4.
opgenomen en de aanduiding dat de betaling contant is geweest.
2.3.16. Wijziging norm bij opname in inrichting (artikel 23 Participatiewet)
-
1. Bij (verwacht) definitief verblijf in een inrichting of een verblijf langer dan zes maanden wijzigt de norm vanaf datum opname in de norm zoals die geldt volgens artikel 23 Participatiewet.
-
2. Bij een (verwacht) verblijf korter dan 6 maanden wijzigt de norm zoals die geldt volgens artikel 23 Participatiewet na 2 maanden vanaf datum opname.
-
3. In afwijking van lid 1 en 2 wijzigt de norm vanaf datum opname indien Artikel 13 lid 3 Participatiewet, zoals gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, van toepassing is.
2.3.17. Verlaging wegens woonsituatie (artikel 27 Participatiewet)
-
1. Indien sprake is van lagere algemene bestaanskosten dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet, verlaagt het college de uitkering in het kader van de Participatiewet.
-
2. Het college verlaagt de bijstandsnorm bij het ontbreken van woonkosten met de basishuur, zoals genoemd in de Recofa-richtlijnen. Het college verlaagd debijstandsnorm bij het ontbreken van de kosten van nutsvoorzieningen met het normbedrag voor overige kosten, zoals genoemd in de Recofa-richtlijnen.
2.3.18. Middelen (artikel 31 lid 1 Participatiewet)
-
1. Tot de middelen worden gerekend de middelen waar belanghebbende en zijn gezin feitelijk over kan beschikken.
-
2. Ook tot de middelen worden gerekend de middelen waar belanghebbende en zijn gezin redelijkerwijs over kan beschikken zoals:
- a.
roerende zaken (auto, caravan, camper en motor);
- b.
onroerende zaken (2e woning, stacaravan);
- c.
spaartegoeden die voor een bepaalde tijd vaststaan;
- d.
afkoopwaarde koopsompolis;
- e.
afkoopwaarde lijfrenteverzekering, mits deze als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt (zie ook artikel 15 lid 2 Participatiewet);
- f.
afkoopwaarde kapitaalverzekering;
- g.
digitale (betaal)middelen zoals Cryptomunten, Paypal en NFT.
- a.
-
3. Tot de middelen worden ook gerekend heffingskortingen waar belanghebbende vanuit de belastingdienst recht op heeft, ook al worden deze heffingskortingen niet daadwerkelijk ontvangen.
-
4. De inkomensafhankelijke combinatie korting kan indien het totaal van de eigen middelen inclusief de combinatiekorting lager is dan de bijstandsnorm worden verrekend of teruggevorderd na ontvangst van de definitieve aanslag inkomstenbelasting.
2.3.19. Middelen (artikel 31 lid 2 Participatiewet)
-
1. Niet tot de middelen worden gerekend giften of schenkingen (artikel 31 lid 2 sub m Participatiewet) tot maximaal € 2.500,00 per kalenderjaar. Het maakt daarbij geen verschil of de gift of schenking in natura wordt gegeven of uit geld bestaat. Ook maakt het geen verschil of de gift of schenking eenmalig of periodiek wordt verstrekt.
-
2. Bij giften of schenkingen zoals genoemd in lid 1 hoger dan € 2.500,00 met een incidenteel karakter wordt het meerdere aangemerkt als vermogen.
-
3. Bij giften of schenkingen zoals genoemd in lid 1 hoger dan € 2.500,00 met een periodiek karakter wordt het meerdere als inkomen op de uitkering in mindering gebracht.
-
4. Niet tot de middelen worden gerekend een materiële schadevergoeding voor vervanging van goederen als gevolg van schade of verlies of in verband met vergoeding van specifieke kosten.
-
5. In afwijking van lid 3 wordt een materiële schadevergoeding ter derving van inkomsten tot de middelen gerekend.
-
6. Bij immateriële schadevergoeding wordt 2/3 deel van het bedrag van de immateriële schadevergoeding in aanmerking genomen als vermogen. Tenzij op grond van individuele omstandigheden tot een andere vrijlating moet worden gekomen.
2.3.20. Vermogen (artikel 34 Participatiewet)
-
1. Niet tot het vermogen wordt gerekend de waarde van een begrafenis of crematieverzekering.
-
2. Niet tot de middelen wordt gerekend een reservering voor een begrafenis of crematie als:
- a.
het bedrag uitsluitend bestemd is voor de kosten van uitvaart en gestort is op een speciale bankrekening;
- b.
het bedrag niet tussentijds kan worden opgenomen en;
- c.
het bedrag alleen bij overlijden kan worden opgenomen door een aangewezen gemachtigde of partner;
- d.
het gereserveerde bedrag niet bovenmatig hoog is (een vergelijking met de bedragen genoemd in de prijzengids NIBUD).
- a.
-
3. Niet tot het vermogen wordt gerekend de waarde van een auto of brommobiel als:
- a.
de auto of brommobiel als gevolg van een handicap van een van de gezinsleden nodig is om te kunnen participeren of;
- b.
de auto of brommobiel bijdraagt tot arbeidsinschakeling of;
- c.
de dagwaarde van de auto of brommobiel niet hoger is dan € 5.000,00.
- a.
-
4. Indien de dagwaarde van de auto of brommobiel hoger is als € 5.000,00 wordt het meerdere bij de vermogensvaststelling in aanmerking genomen.
-
5. In afwijking van lid 4 wordt de volledige dagwaarde van de auto of brommobiel meegenomen bij de vermogensvaststelling indien het een tweede of meerdere auto of brommobiel betreft.
-
6. Schulden worden bij de beoordeling van het vermogen in aanmerking genomen mits deze aangetoond kunnen worden middels een deugdelijk contract en betalingsbewijzen waaruit blijkt dat er sprake is van een terugbetalings-verplichting.
2.3.21. Interen van vermogen
-
1. Interen betekent het op verantwoorde wijze besteden van het teveel aan vermogen. Binnen redelijke grenzen mag belanghebbende zijn levenspatroon daarbij voortzetten.
-
2. Onder verantwoorde wijze en binnen redelijke grenzen wordt verstaan:
- a.
belanghebbende mag maandelijks anderhalf de bijstandsnorm uitgeven.
- b.
kosten die noodzakelijk zijn en verantwoord kunnen worden, worden buiten de interingsnorm gehouden.
- a.
-
3. Voor zover mogelijk wordt belanghebbende vooraf uitleg gegeven over de richtlijnen die de gemeente hanteert.
2.3.22. Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige (marginaal zelfstandige)
-
1. Mits voldaan wordt aan alle onderstaande voorwaarden kan het de uitkeringsgerechtigde worden toegestaan om met behoud van uitkering werkzaamheden als zelfstandige op bescheiden schaal te verrichten
- a.
uitkeringsgerechtigde kan niet of komt niet in aanmerking voor een voorliggende voorziening w.o. ook het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 en
- b.
het niet gaat om activiteiten of soortgelijke activiteiten die voorheen als zelfstandige werden verricht en
- c.
uitkeringsgerechtigde vraagt vooraf toestemming bij de gemeente om de werkzaamheden te mogen verrichten en
- d.
de werkzaamheden nemen gemiddeld niet meer dan 23,5 uur per week (1225 uur per jaar) in beslag en
- e.
de werkzaamheden mogen directe inschakeling in arbeid niet belemmeren en
- f.
aan de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling moet onverkort worden voldaan en
- g.
er moet worden voldaan aan de wettelijke vestigingseisen en
- h.
uitkeringsgerechtigde dient de in de branche gebruikelijke tarieven te hanteren in verband met concurrentievervalsing en
- i.
uitkeringsgerechtigde mag geen langdurige contracten of verplichtingen aangaan opdat de werkzaamheden per direct kunnen worden beëindigd bij arbeidsinschakeling en
- j.
de werkzaamheden moeten een inkomen opleveren.
- a.
2.3.23. Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
-
1. Naast de voorwaarden zoals genoemd in artikel 25 gelden alle volgende bepalingen:
- a.
de marginaal zelfstandige kan geen beroep doen op een voorbereidingskrediet en of begeleiding en
- b.
de marginaal zelfstandige komt niet in aanmerking voor een bedrijfskrediet.
- a.
2.3.24. Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
-
1. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van werkzaamheden op bescheiden schaal en de inkomsten op juiste wijze verantwoord worden dient een deugdelijke boekhouding te worden gevoerd.
-
2. Een deugdelijke boekhouding/administratie dient tenminste aan alle volgende eisen te voldoen:
- a.
kasboek ( kassabonnen) en
- b.
in en verkoopboek en
- c.
bankafschriften en
- d.
ontvangen en verzonden facturen ( tevens BTW verplichtingen) en
- e.
afgesloten contracten en overeenkomsten en
- f.
urenverantwoording.
- a.
2.3.25. Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.
-
1. De geschatte inkomsten worden maandelijks op het rechtmatigheidsformulier vermeld en op de uitkering in mindering gebracht.
-
2. Bij beëindiging/intrekking van de uitkering of na afloop van het kalenderjaar worden de inkomsten binnen drie maanden vastgesteld na overlegging van de boekhouding.
-
3. Eventueel nog niet verrekende inkomsten worden alsnog met de uitkering verrekend op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet c.q. teruggevorderd van belanghebbende op grond van artikel 58 lid 2 sub e of f Participatiewet.
-
4. Bij de vaststelling van de netto inkomsten wordt het forfaitaire percentage gehanteerd conform het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 gehanteerd.
-
5. De kosten die te herleiden zijn tot de werkzaamheden of het product en aangetoond kunnen worden middels overlegging van bewijsstukken worden in aanmerking genomen.
-
6. Voor aantoonbare kosten in verband met gebruik van de eigen auto in relatie tot de activiteiten wordt een bedrag van € 0,19 per gereden kilometer in aanmerking genomen.
-
7. Niet tot de kosten worden gerekend indirecte kosten zoals;
- a.
afschrijvingen en
- b.
kosten van bedrijfsleningen en
- c.
personeelskosten.
- a.
2.3.26. Aanvraag en ingangsdatum uitkering (artikel 41 Participatiewet)
-
1. Tenzij wettelijk anders bepaald meldt degene die een uitkering wil aanvragen zich bij het UWV.
-
2. Na melding bij het UWV meldt belanghebbende zich zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen vijf werkdagen, bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag.
-
3. In afwijking van lid 2 geldt ten aanzien van jongeren zoals bedoeld in artikel 41 lid 4 Participatiewet dat belanghebbende de aanvraag zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen vijf werkdagen na afloop van de zoekperiode, de aanvraag indient bij de gemeente.
-
4. In afwijking van lid 2 geldt dat als belanghebbende na afwijzing van een aanvraag uitkering Werkloosheidswet een beroep op bijstand doet de aanvraag binnen vijf werkdagen nadat de afwijzing is ontvangen zich bij de gemeente meldt voor het indienen van de aanvraag.
-
5. Lid 4 is niet van toepassing als de aanvraag om een uitkering buiten behandeling is gelaten omdat belanghebbende zijn inlichtingenplicht niet of onvoldoende is nagekomen.
-
6. De ingangsdatum van de uitkering is de datum waarop het recht ontstaat, maar is niet eerder dan de meldingsdatum bij het UWV.
-
7. Wordt de aanvraag na vijf werkdagen datum melding bij het UWV of na vijf werkdagen na afloop van de zoekperiode bij de gemeente ingediend dan is de ingangsdatum de datum waarop het recht ontstaat maar niet eerder als de aanvraag bij het college wordt ingediend.
-
8. In afwijking van lid 4 tot en met 7 is bijstand met terugwerkende kracht mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen.
- a.
van bijzondere omstandigheden is o.a. sprake als belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is zich tijdig bij het UWV te melden of de aanvraag tijdig in te dienen bij de gemeente.
- a.
2.3.27. Geldlening en borgtocht (artikel 48 Participatiewet)
-
1. Bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
- a.
redelijkerwijs is dat naar verwachting de middelen in het desbetreffende kalenderjaar worden ontvangen of
- b.
de middelen naar verwachting binnen zes maanden na ingangsdatum van de uitkering worden ontvangen.
- a.
-
2. Bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als:
- a.
zeer dringende redenen daartoe noodzaken (artikel 16 Participatiewet)
- a.
-
3. In afwijking van lid 2 wordt de bijstand ‘om niet’ verstrekt als er binnen een periode van 36 maanden geen reële aflossingsmogelijkheden zijn.
-
4. Bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht (garantstelling) als:
- a.
het een lening betreft die is afgesloten bij de Gemeenschappelijke Kredietbank en
- b.
het college de noodzaak en de hoogte van de te verlenen bijstand heeft vastgesteld en
- c.
er sprake is van echtscheiding.
- a.
-
5. De duur van de borgstelling/garantstelling is beperkt tot de duur dat de echtscheiding in het GBA is ingeschreven.
2.3.28. Eigen woning (geldlening onder verband van krediethypotheek, artikel 50 Participatiewet)
-
1. De geldlening bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en de vermogensvrijlating zoals genoemd in artikel 34 lid 2 sub d Participatiewet.
-
2. De algemene bijstand voor de belanghebbende die eigenaar is van een woning heeft de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek indien de overwaarde van de woning zoals vastgesteld is in lid 1 hoger is dan € 10.000,00.
-
3. Indien in de situatie als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is een hypotheek te vestigen dan wordt pandrecht gevestigd.
-
4. Als de algemene bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek als bedoeld in het tweede lid, wordt daartoe gerekend:
- a.
de kosten van de hypotheekakte en inschrijving in het hypotheekregister en/of
- b.
het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst en
- c.
eventuele taxatiekosten van de woning om de hoogte van de geldlening te kunnen vaststellen.
- a.
-
5. De eventuele uitkering voor de kosten genoemd in lid 4 sub c wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.
-
6. Als de verwachting bestaat dat de woning binnen een korte tijd verkocht kan worden, dan kan onder toepassing van artikel 48, tweede lid, sub a Participatiewet de bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.
-
7. Bij verlening van de algemene bijstand onder verband van hypotheekrecht of pandrecht wordt aan de belanghebbende telkens de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van de hypotheek of het stil pandrecht.
-
8. Het niet verlenen van medewerking zoals genoemd in het lid 7 heeft tot gevolg dat de in de vorm van een geldlening verleende uitkering wordt teruggevorderd.
-
9. Ter vaststelling van de waarde wordt uitgegaan van de WOZ-waardebeschikking die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken jaarlijks aan de eigenaar wordt uitgereikt.
-
10. Op verzoek van belanghebbende kan in afwijking van lid 9 als naar het oordeel van de belanghebbende de waarde geen recht doet aan de huidige waarde een taxatie plaats vinden door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen.
-
11. Naast de gebruikelijke bedingen worden de volgende voorwaarden in de hypotheekakte of akte van pandrecht opgenomen:
- a.
de aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.
- b.
het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld overeenkomstig de draagkrachtbepalingen voor bijzondere bijstand zoals opgenomen in de beleidsregels bijzondere bijstand.
- c.
indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag op een lager dan wel hoger bedrag vast.
- d.
bij een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm is geen aflossing verschuldigd.
- e.
indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar.
- f.
eventuele kosten met betrekking tot invordering ( deurwaarderskosten) komen te laste van belanghebbende.
- a.
-
12. Verkoop woning.
- a.
bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond afgelost.
- b.
indien bij verkoop van de woning op basis van waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening, wordt het verschil kwijtgescholden.
- a.
-
13. Tussentijdse herbeoordeling geldlening.
- a.
gedurende de periode van bijstandsverlening vindt herbeoordeling van de hoogte van de geldlening plaats indien de WOZ-waarde van de woning met tenminste 50 procent is gestegen ten opzichte van de WOZ-waarde van de woning ten tijde van de verstrekking van de geldlening dan wel vaststelling van de krediethypotheek.
- b.
indien de situatie als omschreven in lid 13 sub a zich voordoet , wordt onder toepassing van deze richtlijnen een nieuwe geldlening verstrekt.
- a.
-
14. Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.
-
15. Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening.
2.4. Participatiewet
Paragraaf terug- en invordering
<gereserveerd> Zie nu nog beleidsregels terug- en invordering Particpatiewet 2015 geldend van 01-01-2015 t/m heden
2.5. Participatiewet/Ioaw en Ioaz
Paragraaf tegenprestatie en arbeidsinschakeling
2.5.1. Toetsingskader arbeidsverdringing
-
1. Bij de beoordeling of door uitvoering van een tegenprestatie sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt wordt gelet op de volgende omstandigheden:
- a.
Het moet gaan om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden waartegenover duidelijk geen betaling staat.
- b.
Het moet gaan om werkzaamheden waar binnen een jaar niet eerder voor betaald werd
- c.
Er mag geen vacature openstaan voor (bijna) dezelfde activiteiten
- d.
Er is een mogelijkheid dat de werkzaamheden wisselen en rouleren over verschillende personen
- e.
De werkzaamheden zijn incidenteel in de organisatie
- f.
De werkzaamheden zijn leerzaam voor de belanghebbende
- a.
-
2. Bij de beoordeling of er bij een werkervaringsplek of een proefplaatsing sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt wordt gelet op de volgende omstandigheden:
- a.
Het aanbieden van een tijdelijk arbeidscontract is voor de werkgever een risico voor de werkgever waardoor de kans op een baan zou verdwijnen.
- b.
Er ontstaat geen oneerlijke concurrentiepositie voor de werkgever. Dat kan worden beoordeeld door te kijken naar de winst en verliescijfers van vergelijkbare werkgevers in de regio of door te onderzoeken of vergelijkbare werkgevers voor het werk vacatures plaatsen.
- a.
-
3. Detachering wordt op dit moment alleen aangeboden door Reestmond in het kader van de WSW en het beschut werk nieuw. Hierbij betalen werkgevers een inleenvergoeding voor de geleverde werkzaamheden van de gedetacheerde. Indien hier de concurrentieverhoudingen uit balans zijn is Reestmond hiervoor de gesprekpartner.
2.5.2. <gereserveerd>
2.5.3. Algemene bepalingen en tijdelijke ontheffingen bij werk- en participatievoorzieningen gericht op re-integratie en arbeidsinschakeling (PW/IOAW/IOAZ)
-
1. Het bieden van maatwerk geldt als uitgangspunt bij de uitvoering van de Participatiewet. Het college onderzoekt per belanghebbende de ondersteuningsbehoefte. Deze ondersteuning wordt gegeven door:
- •
de re-integratieconsulent en/of
- •
de MensA en/of
- •
het Leer Werk Centrum en/of
- •
Reestmond.
- •
-
Indien noodzakelijk wordt er gekeken naar een aanbieder die een passende voorziening kan bieden.
-
2. Er wordt door de consulent een plan van aanpak re-integratie gemaakt. Dit plan beschrijft:
- •
Welke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden ingezet
- •
Welke doelen in het traject moeten worden gehaald
- •
-
3. In individuele gevallen en voor bepaalde groepen is tijdelijke ontheffing mogelijk van een of meerdere van onderstaande verplichtingen:
- a.
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.
- b.
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
- c.
naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten.
- a.
-
4. Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend
- a.
op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.
- b.
Tenzij anders bepaald in de Participatiewet wordt gedurende maximaal één jaar ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen.
- a.
-
5. Er kan een ontheffing worden verleend van een of meer verplichtingen genoemd in artikel 9 eerste lid van de Participatiewet. Bijvoorbeeld als belanghebbende als gevolg van lichamelijke- dan wel psychische beperkingen niet in staat is om te werken.
- a.
Bij twijfel over de mate van arbeidsgeschiktheid kan voor het beoordelen van beperkingen als bedoeld in het eerste lid, medisch- en / of arbeidskundig advies worden gevraagd.
- a.
-
6. Als de combinatie van zorg en activiteiten/arbeid voor een alleenstaande ouder met gehandicapte kinderen van 12 tot 18 jaar niet in balans met elkaar kan zijn, kan ontheffing worden verleend van de verplichtingen als bedoeld in lid 3 sub a tot en met c.
-
7. Als belanghebbende mantelzorg verleent aan inwonende zieke en /of anderszins hulpbehoevende bloed- dan wel aanverwanten en combinatie van zorg en arbeid niet in balans met elkaar kan zijn, kan ontheffing worden verleend van de verplichtingen als genoemd in artikel 3 sub a t/m c voor zolang de zorgtaak bestaat.
- a.
Het bestaan, de omvang en de duur van de zorgplicht, moet blijken uit een sociaal/medisch onderzoek, tenzij het reeds op een andere wijze is aangetoond.
- a.
-
8. Om te bepalen of een ontheffing moet worden gegeven van de verplichting voor een alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden wordt gelet op de volgende omstandigheden:
- i.
Er is geen passende kinderopvang beschikbaar
- ii.
De betrokkene is niet voldoende belastbaar, en dit is gebleken uit een medisch advies
- iii.
Er zijn bijzondere omstandigheden bij de opvoeding van een kind
- a.
Aan betrokkene kan wel de verplichting worden opgelegd deel te nemen aan een voorbereidend traject gericht op arbeidsinschakeling. Er dient dan wel afstemming plaats te vinden met de mogelijkheden van de betrokkene, bijvoorbeeld een traject onder schooltijd van de kinderen.
- i.
-
9. Een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een kind dat de leeftijd van 5 jaar nog niet heeft bereikt, kan door het college worden ontheven van de arbeidsplicht (artikel 9a lid 1 Participatiewet). Ook een pleegkind wordt in dit geval aangemerkt als kind. De ontheffing wordt alleen gegeven als de belanghebbende daarom vraagt. De alleenstaande ouder die in het bezit is van de ontheffing van de arbeidsplicht hoeft geen tegenprestatie te doen (artikel 9 lid 7 Participatiewet). Deze ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht. Het college dient de ontheven ouder een re-integratietraject aan te bieden.
-
10. Om te bepalen of ontheffing van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden kan worden gegeven gelet op de volgende omstandigheden:
- a.
Er zijn meer partijen (denk aan de MensA, LeerWerkCentrum, Reestmond, externe partners) van oordeel zijn dat arbeidsinschakeling niet mogelijk is.
- b.
Er is een combinatie van beperkingen, waaronder in ieder geval leeftijd, belastbaarheid en gebrek aan werkervaring een blijvende situatie opleveren zonder reëel arbeidsmarktperspectief.
- a.
-
Als blijkt dat er blijvend geen perspectief is op arbeidsinschakeling wordt zo regelarm mogelijk de tijdelijke ontheffing verleend.
-
12. Alleen op grond van artikel 9 lid 5 van de Participatiewet, welke verwijst naar artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, kan een blijvende ontheffing worden verleend.
2.5.4. Algemene bepalingen over voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling (Waarschuwing)
-
1. Het college kan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling beëindigen als de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.
- a.
Voor een beëindiging is er contact geweest tussen de deelnemer, het college en de uitvoerende organisatie. Daarna kan er, bij geen verbetering van de deelname, over worden gegaan tot het opleggen van een officiële waarschuwing. Deze waarschuwing kan leiden tot beëindiging van de voorziening gericht op arbeidsinschakeling, maar tevens tot het opleggen van een maatregel (Pw artikel 55). Voorafgaand aan het opleggen van een maatregel vindt nog een gesprek plaats (verordening sociaal domein artikel: 2.3.13 Horen van belanghebbende).
- a.
2.5.5. Vormen van ondersteuning tot arbeidsinschakeling
-
1. Het college stelt met betrekking tot een belanghebbende een diagnose via een programma dat gebaseerd is op het wetenschappelijke fundament van ‘TNO Kwaliteit van Leven’. Hiermee bepalen we welke afstand de betrokkene heeft tot de arbeidsmarkt. Daarna bepalen we welke re-integratie instrumenten noodzakelijk zijn om reguliere arbeid te vinden.
-
2. De participatieladder wordt ingevuld. Deze participatieladder sluit aan bij de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG). Hierbij wordt speciaal aandacht besteed aan de volgende omstandigheden van een belanghebbende:
- •
De eventuele inburgeringsbehoefte
- •
De eventuele laaggeletterdheid
- •
De eventuele startkwalificatie
- •
De groeimogelijkheden
- •
-
3. Het college maakt gebruik van de participatieladder en stelt de participatietrede vast. De postitie van de klant op de participatieladder kan wijzigen, als er een nieuwe situatie ontstaat. De zes niveaus van de participatieladder zijn:
niveau 6 betaald werk
niveau 5 betaald werk met ondersteuning
niveau 4 onbetaald werk
niveau 3 deelname aan georganiseerde activiteiten
niveau 2 sociale contacten buitenshuis
niveau 1 geïsoleerd levend
-
4. Het college kan, als lid 1 niet toepasbaar is, een extern onderzoek laten doen naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling van betrokkene.
- a.
Het doel van onderzoek is het vaststellen van de meest geschikte voorziening.
Het onderzoek kan mede gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van betrokkene.
- a.
-
5. Er is geen recht op ondersteuning aan jongeren artikel 7 lid 3 sub a van de Participatiewet en algemene bijstand artikel 13 lid 2 sub c van de Participatiewet als de jongere uit ’s Rijks kas bekostigend onderwijs kan volgen.
Uitgangspunt is dat de jongere beschikt over een startkwalificatie (MBO2, HAVO of VWO-niveau.
- a.
Dit is niet van toepassing als van de jongere redelijkerwijs niet gevraagd kan worden, in verband met ontbreken capaciteiten, een startkwalificatie te halen.
- b.
Dit kan getoetst worden aan de hand van:
- i.
een verklaring van een functionaris van het Doorstroompunt (voormalig RMC) bij voortijdig schoolverlaters en;
- ii.
een afschrift van een bindend studieadvies.
- i.
- a.
2.5.6. Sociale activering
-
1. Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, sub c, Participatiewet).
-
2. Activiteiten die worden aangeboden zijn bedoeld om personen vaardigheden (aan) te leren waardoor zij instaat zijn om zoveel als mogelijk zelfstandig te kunnen functioneren, met als doel het voorkomen van sociaal isolement en eventueel het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt.
-
3. Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
-
4. De doelgroep bestaat uit
- a.
Trede 1 en 2 van de Participatieladder klanten die geen perspectief hebben op betaald werk. Zij nemen deel aan activiteiten en verrichten (vrijwilligers) werkzaamheden ten behoeve van deze activiteiten.
- b.
Trede 3 en 4 van de Participatieladder klanten die wel het perspectief werk hebben en deelnemen aan activiteiten die een eerste stap (kunnen) vormen in het proces tot arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie.
- a.
-
5. Voorwaarden en termijn Trede 1 en 2
- a.
Geen beperking in duur
- b.
Slechts een maal per jaar evaluatie/stand van zaken bespreking met consulent
- c.
Niet gekoppeld aan leer- ontwikkelingsdoelen
- d.
Ondersteuning slechts vanuit vrijwilligersstructuur.
- a.
-
6. Voorwaarden en termijn Trede 3 en 4
- a.
Maximale duur half jaar
- b.
Tussentijds evaluatiemoment
- c.
Gekoppeld aan leer- ontwikkelingsdoelen
- d.
Geen inzet van persoonlijke ondersteuning
- a.
2.5.7. Scholing
-
1. Onder scholing wordt verstaan, elke activiteit in een structuur die door een docent wordt aangeboden. Die gericht is op het ontwikkelen van de belanghebbende en/of het vergroten van de kennis. Deze kennis is noodzakelijk om werken mogelijk te maken of om werk te behouden. Dit eventueel in combinatie met andere voorzieningen. We denken hierbij aan dat de (werk)ervaring wordt erkend en vastgelegd door een erkende organisatie of om-, her- of bijscholing. Bij part-time werk wordt eerste gekeken naar een bijdrage via de werkgever.
-
2. Voor scholing komt iedereen in aanmerking zover als dit ondersteunend is aan de re-integratieactiviteiten en het vergroten van de kans op (duurzame) arbeidsinschakeling.
-
3. Voorwaarden
- a.
Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het college beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.
- b.
De te starten scholing moet aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden mogelijkheden èn de behoeften op de arbeidsmarkt.
- c.
Indien het scholingsverzoek wordt ingediend door een extern re-integratiebedrijf moet dit worden gemotiveerd. Welke scholing achten zij noodzakelijk, van welke aard, op welk niveau en voor welke duur.
- d.
Als belanghebbende voor het volgen van een noodzakelijk geachte scholing aanspraak kan maken op studiefinanciering of op een tegemoetkoming in de studiekosten dan wordt de uitkering beëindigd, indien betrokkene een uitkering ontvangt.
- e.
Als scholing voor een persoon als verplichting is opgenomen in het trajectplan of plan van aanpak worden de kosten door het college vergoed. Het gaat hierbij om de directe scholingskosten ( kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van boeken en ander lesmateriaal). De kosten van scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling.
- a.
-
4. De scholing kan worden geweigerd als:
- a.
De scholing regulier bekostigd onderwijs is waar de klant een beroep op kan doen
- b.
De scholing verplicht is door wet- en regelgeving
- c.
De scholing op interne bedrijfsvoeringsactiviteiten bij de werkgever betrekking heeft
- d.
Er voorliggende voorzieningen zijn de volledige kosten dekken.
- a.
-
5. De duur van de scholing is in eerste instantie beperkt tot 12 maanden. Dit kan eventueel worden verlengd met nog eens een periode van 12 maanden, indien er in of na afloop van het 2e jaar een reële kans is op uitstroom naar betaald werk.
-
6. Kosten die kunnen worden vergoed
- a.
Directe scholingskosten, zoals cursus-, examen- boeken-, inschrijvings- en arrangementskosten
- b.
Kosten van een traject voor het valideren van competenties inclusief bewijs van afronding
- a.
-
7. Kosten per traject/klant verschillen
- a.
Voor de directe scholingskosten geldt een plafond van in totaal € 5.000,- per persoon/ traject.
- b.
Voor de begeleiding en activiteiten van klanten wordt jaarlijks geld begroot voor het Leer Werk Centrum.
- a.
-
Re integratieconsulenten kunnen behoeften van klanten melden en hiervoor kunnen scholingstrajecten voor worden opgezet.
- c.
Voor informatie over voorliggende voorzieningen en begeleiding met hulp vanuit de arbeidsmarktregio kan verwezen worden of overlegd worden met onder andere https://levenlangontwikkelen.nl/; https://groeivooruit.nl/
- c.
2.5.8. Werkervaringsplaats en proefplaatsing
-
1. Een werkervaringsplek kan twee doelen hebben.
- a.
Het screenen van werknemers-vaardigheden, dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie;
- b.
Het opdoen van specifieke kennis en werkervaring in een arbeidsmatige setting voorafgaand aan de proefplek.
- a.
-
2. De doelgroep voor een werkervaringsplek bestaat uit trede 3 en 4 van de Participatieladder. De termijn en voorwaarden staan in de Verordening Sociaal Domein artikel 2.5.8.
-
3. De proefplek houdt in dat iemand met behoud van uitkering onbetaalde werkzaamheden verricht bij een werkgever. De proefplek is een voor werkgevers stimulerend middel om uitkeringsgerechtigden relevante en perspectiefvolle werkervaring te laten opdoen. Daarnaast kan tijdens deze proefperiode beoordeeld worden of de uitkeringsgerechtigde voldoende competenties heeft voor een beoogde werkplaats.
- a.
De proefplek kan worden ingezet als voorloper op een dienstverband. De proefplek wordt ook gebruikt in de periode dat de loonwaarde moet worden bepaald in het geval er een beroep wordt gedaan op loonkostensubsidie.
- a.
-
4. De doelgroep voor een proefplek bestaat uit trede 3 t/m 4 van de Participatieladder; De termijn en voorwaarden staan in de Verordening Sociaal Domein artikel 2.5.8.
2.5.9. Participatieplaats
-
1. Voor uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die als gevolg daarvan nog niet bemiddelbaar zijn kan een participatieplaats worden ingezet. Het gaat hierbij om onbeloonde additionele werkzaamheden.
-
2. De doelgroep bestaat uit trede 3, 4 en 5 van de Participatieladder
-
3. Aan de participatieplaats zijn voorwaarden verbonden:
- a.
In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste het doel van de participatieplaats, de werkzaamheden en de wijze waarop begeleiding plaatsvindt, vastgelegd.
- b.
Na zes maanden werken op een participatieplaats moet aan uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie scholing of een opleiding worden aangeboden, tenzij dit niet bijdraagt aan hun kansen op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt rekening gehouden met:
- I.
het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;
- II.
de scholingswens van de belanghebbende.
- I.
- a.
De overeenkomst heeft een looptijd van 2 jaar. De looptijd kan worden verlengd met nog eens maximaal 2 jaar.
- b.
Na 9 maanden vindt beoordeling plaats of de participatieplaats en de additionele werkzaamheden de kans op inschakeling in het arbeidsproces vergroot. Indien dit niet het geval is, worden na 12 maanden de werkzaamheden beëindigd.
- c.
Verlenging kan plaatsvinden als door de additionele werkzaamheden de arbeidsinschakeling aanmerkelijk verbetert. Het heeft grote voorkeur de voortzetting van de van de participatieplaats na 2 jaar te laten verrichten in een andere omgeving.
- a.
2.5.10. Participatievoorziening beschut werk
-
1. Beschut werk gaat om werk in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden. Hoe een beschutte omgeving voor iemand er uit moet zien kan per persoon verschillen. Ook de werkzaamheden kunnen sterk uiteenlopen, afhankelijk van wat iemand aankan en wat de werkgever kan bieden.
-
2. Het UWV brengt een advies uit. Hieraan zijn voor de aanvrager geen kosten verbonden.
- a.
Het college zal in de meeste gevallen het advies overnemen, maar mag om gegronde redenen hiervan afwijken.
- b.
In principe kan voor een persoon niet vaker dan één keer per jaar om advies worden gevraagd bij UWV.
- c.
Het kan zijn dat de betrokkene of de gemeente vindt dat de omstandigheden sinds de eerdere beoordeling dusdanig zijn veranderd dat dit aanleiding geeft voor een nieuwe beoordeling. In dat geval kan de betreffende persoon of het college alsnog binnen de termijn van twaalf maanden een advies beschut werk aanvragen. Het UWV moet dan op grond van de gewijzigde omstandigheden opnieuw advies uitbrengen.
- a.
2.5.11. Detacheringsbaan
-
1. De gemeente kan een medewerker met een indicatie beschut werk nieuw die werkzaam is bij het sociaal ontwikkelbedrijf Reestmond een dienstverband aanbieden via de dienstverleningsovereenkomst beschut werk en vervolgens ‘uitlenen’ aan een bedrijf of organisatie met als doel (andere) werkervaring op te doen.
-
2. Er dient in elk geval een schriftelijke overeenkomst te worden gesloten, waarin het volgende wordt vastgelegd:
- •
Doel van de detacheringsbaan;
- •
Duur van de detacheringsbaan;
- •
Hoogte van de inleenvergoeding;
- •
Afspraken over werktijden en verlof;
- •
De werkzaamheden die uitgevoerd worden;
- •
De wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven.
- •
-
3. Op dit moment is een detacheringsbaan niet mogelijk voor andere doelgroepen/regelingen, omdat de kosten van niet financieel gedekt worden door het Rijk.
2.5.12. Ondersteuning bij leer-werktraject
Doel van de voorziening is om extra ondersteuning te bieden aan jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
2.5.13. Persoonlijke ondersteuning bij werk
-
1. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
-
2. In samenspraak met de werknemer, werkgever, de recruiter, de begeleider vanuit de opleiding wordt de vorm en noodzaak vastgesteld. De re-integratieconsulent voert hierin de regie en doet de beoordeling.
-
3. De doelgroep bestaat uit trede 3, 4 en 5 van de Participatieladder;
-
4. Dit instrument kan worden gekoppeld aan:
- a.
Het instrument werkervaringsplek en proefplaatsing;
- b.
Het instrument participatieplaats;
- c.
Het instrument ondersteuning bij een leer- werktraject;
- d.
Het instrument beschut werk.
- a.
-
De termijnen zijn vastgesteld in de verordening sociaal domein.
2.5.14. Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen
-
1. Persoonlijke ondersteuning bij werk kan worden geboden in de vorm van een jobcoach of een interne werkbegeleider.
-
2. De gemeente kan jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten indien:
- a.
de belanghebbende een arbeidsovereenkomst van ten minste 6 maanden heeft;
en
- b.
de belanghebbende een dienstbetrekking heeft van ten minste 12 uur per week.
- a.
-
3. In specifieke situaties kan de gemeente gemotiveerd afwijken van de voorwaarden zoals vermeld in het tweede lid. Voorbeelden van specifieke situaties zijn:
- a.
Proefplaatsing: tijdens een proefplaatsing kan de gemeente jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten, ondanks dat nog geen sprake is van een dienstbetrekking. Met als voorwaarde dat de werkgever de intentie uitspreekt om de werknemer direct aansluitend aan de proefplaatsing in dienst te nemen. De jobcoaching tijdens de proefperiode telt niet mee voor de maximale duur van de jobcoaching, zoals vermeld in het vijfde lid.
- b.
BBL-opleiding: tijdens een BBL-opleiding kan de gemeente jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten.
- a.
-
4. In aanvulling op artikel 2.5.13. lid 4 kan de gemeente geen jobcoaching of interne werkbegeleiding inzetten in de volgende situaties:
- a.
Stage-of leerovereenkomst;
- b.
Uitzendovereenkomst met uitzendbeding;
- c.
0-uren contract;
- d.
Minimum-maximum overeenkomst waarbij het minimum aantal te werken uren 12 uur of minder bedraagt.
- a.
-
5. Een jobcoach of interne werkbegeleider heeft de volgende taken en verantwoordelijkheden:
- a.
Het gaat om persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van taken in de vorm van structurele begeleiding, als de werknemer zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de opgedragen taken te verrichten;
- b.
De jobcoach of interne werkbegeleider zorgt dat de werknemer uiteindelijk zelfstandig(er) het werk uitvoert en/of breder inzetbaar is en/of een hogere loonwaarde heeft gerealiseerd;
- c.
De activiteiten die de jobcoach of interne werkbegeleider hiertoe inzet kenmerken zich door: vanuit een onderzoekende houding de werknemer te ondersteunen bij het vinden van antwoorden op vragen, het leren benutten van mogelijkheden, het optimaliseren van de zelfredzaamheid in het verrichten van arbeid, het aanleren van (werk)handelingen en in het ontwikkelen van kennis en vaardigheden.
- d.
Indien nodig stemt de jobcoach of interne werkbegeleider af met het ondersteunende sociale netwerk;
- e.
De jobcoach of interne werkbegeleider werkt in zijn ondersteuning toe naar een moment waarop de resterende begeleidingsbehoefte van de werknemer overgenomen kan worden door de werkgever.
- a.
-
6. De jobcoaching of interne werkbegeleiding is in principe van tijdelijke aard, tenzij kan worden aangetoond, aan de hand van het coachingsplan, dat langdurige of structurele inzet noodzakelijk is. Hier dient gemotiveerd van te worden afgeweken. Jobcoaching of interne werkbegeleiding wordt meestal voor een half jaar toegekend.
-
7. De gemeente kan tussentijds de intensiteit van de jobcoaching of interne werkbegeleiding verhogen of verlagen binnen de kaders in de verordening sociaal domein.
-
8. Een werknemer kan bij een andere werkgever opnieuw in aanmerking komen voor een jobcoach of interne werkbegeleider, indien het college dit noodzakelijk acht.
-
9. Conform artikel 2.5.15. van de verordening kan een aanvraag voor een jobcoach of interne werkbegeleider worden ingediend door de werkgever of de werknemer. Bij een aanvraag moet een coachingsplan worden aangeleverd.
-
10. Na afloop van iedere jobcoachperiode wordt binnen vier weken door de jobcoach of interne werkbegeleider een verantwoordingsrapportage ingeleverd met de volgende gegevens:
- a.
Een verantwoording over het coachingsplan, waaruit blijkt in welke mate de jobcoachingsdoelen zijn gehaald; en
- b.
Een handtekening van de jobcoach of interne werkbegeleider, werkgever en werknemer.
- a.
-
11. Als voor afloop van de toegekende periode een aanvraag voor een verlenging van de jobcoachperiode wordt ingediend, moet hierbij een tussentijdse verantwoording te worden ingediend.
2.5.15. Jobcoaching
-
1. Een interne of externe jobcoach heeft de volgende taken en verantwoordelijkheden:
- a.
Het gaat om persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van taken in de vorm van structurele begeleiding, als de werknemer zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem of haar opgedragen taken te verrichten.
- b.
Een jobcoach begeleidt een werknemer gedurende een maximaal 3 jaar op de werkplek bij het verrichten van zijn of haar werkzaamheden. Daarnaast heeft de jobcoach de taak om belemmeringen weg te nemen. Deze ondersteuning heeft als doel de werknemer in staat te stellen na afloop van de jobcoaching zelfstandig het werk uit te voeren.
- c.
De jobcoach zorgt dat bij de werkgever en collega’s kennis en begrip komt voor de beperkingen en mogelijkheden van de werknemer die gecoacht wordt.
- a.
2.5.16. Kwaliteit en inzet bij jobcoaching
-
1. Extra inzet van jobcoaching afwijkend van de standaard intensiteit is mogelijk:
- a.
als de werknemer meer uren begeleiding nodig heeft en jobcoaching de beste oplossing is voor de werknemer.
- b.
als jobcoaching na drie jaar noodzakelijk blijft. Dan moet naar een andere vorm van begeleiding worden gekeken en hierover worden gerapporteerd. Alleen als er naar het oordeel van het college geen andere oplossing is, kan jobcoaching langer worden ingezet.
- a.
2.5.17. Subsidievoorwaarden voor jobcoaching
Bij jobcoach inzet door een uitvoeringsorganisatie zoals Reestmond via een dienstverleningsovereenkomst (DVO) of een werkgever waarmee (regionaal) een overeenkomst is afgesloten hoeft er geen individuele aanvraag per persoon te worden ingediend.
2.5.18. Interne werkbegeleiding
-
1. Ondersteuning op de werkvloer is van groot belang voor mensen met een arbeidsbeperking. Een werkgever kan een “Harrie Helpt training” inzetten voor medewerkers die deze begeleiding willen geven of dat al doen. Deze kosten komen van rekening van de werkgever.
-
2. De Harrie Helpt-training is voor directe collega’s van mensen met een extra ondersteuningsbehoefte vanwege een lichamelijke, psychische of verstandelijke uitdaging. Met als doel te kunnen helpen als Harrie. De letters van deze naam staan voor de zes competenties van een ideale begeleider op de werkvloer: hulpvaardig, alert, rustig, realistisch, instruerend en eerlijk. De inzet van een Harrie bevordert een succesvolle, duurzame plaatsing van iemand die vanuit een kwetsbare arbeidsmarktpositie komt. Zie www.ikbenharrie.nl
2.5.19. Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening en meeneembare voorzieningen
-
1. In aanvulling op de verordening sociaal domein worden aan vervoersvoorziening en meeneembare voorzieningen, de volgende voorwaarden gesteld:
- a.
als er recht bestaat op een voorliggende voorziening, zoals verstrekking door het UWV of een vergoeding door de zorgverzekeraar, dan moet daar eerst een beroep op worden gedaan.
- b.
de structurele functionele beperking waarvoor de voorziening wordt aangevraagd heeft naar verwachting een duur van tenminste een jaar;
- c.
er vindt in beginsel geen vergoeding plaats wanneer de voorziening reeds is aangeschaft op het moment dat een aanvraag voor de voorziening door het college wordt ontvangen;
- d.
er is sprake van een contractduur van minimaal zes maanden; en
- e.
zaken die algemeen gebruikelijk zijn of die tot de standaarduitrusting van het bedrijf behoren, worden niet vergoed.
- a.
-
2. Als tot toekenning wordt overgegaan, dan wordt gekozen voor de adequaat goedkoopst passende voorziening.
-
3. Kosten procedure:
- a.
Offerte indienen, na akkoord volgt factuur
- b.
Factuur kan vergoed worden minus vergoeding kosten aanvullende (zorg-)verzekering.
- a.
-
De hoogte van de meerkosten is het verschil tussen de daadwerkelijke kosten en de "reguliere" kosten als deze er zouden zijn.
-
4. Om de noodzaak vast te stellen, kan het college een advies inwinnen bij interne en externe partners Dit kan zowel een medisch- dan wel arbeidsdeskundig advies zijn.
2.5.20. Verwervingskosten
-
1. Het vergoeden van concrete feitelijke kosten die ten laste van de persoon uit de doelgroep komen en die een belemmering vormen voor het deelnemen aan een voorziening of instrument of het uitstromen naar betaalde arbeid. Op grond van de Verordening sociaal domein kan het college voor deze kosten een bijdrage verstrekken.
-
2. De doelgroep bestaat uit trede 3, 4 en 5 van de Participatieladder.
-
3. De voorwaarden voor de verwervingskosten zijn:
- a.
Het moet gaan om aantoonbare en noodzakelijke kosten;
- b.
Deze kosten kunnen niet vanuit aan een andere voorziening worden vergoed;
- c.
Bij ondersteuning naar arbeidsinschakeling artikel 2.5.5. van de verordening sociaal domein, zorgen inwoners zelf voor vervoer. Indien er geen fiets aanwezig is, kan via het Leer Werk Centrum een fiets worden geregeld.
- d.
Reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer 2e klasse of bij gebruik auto/motor gekoppeld aan de vergoeding voor woon-werkverkeer van de Belastingdienst op basis van de kilometerafstand, snelste route, via de ANWB-routeplannen.
- e.
Reiskosten woon-werk verkeer gedurende maximaal 6 maanden, voor zover de reiskosten ertoe leiden dat het netto inkomen van betrokkene lager is dan de geldende bijstandsnorm. Ook hiervoor geldt dat reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer 2e klasse of bij gebruik auto/motor bij gebruik auto/motor gekoppeld aan de vergoeding voor woon-werkverkeer van de Belastingdienst op basis van de kilometerafstand, snelste route, via de ANWB-routeplannen.
- f.
Kosten kinderopvang die nodig zijn om een traject naar werk te volgen voor zover deze kosten niet worden gecompenseerd door voorliggende voorzieningen zoals de belastingdienst. Dit laatste geldt alléén voor uitkeringsgerechtigden.
- g.
Naast bovengenoemde onkostenvergoedingen kan het college op individuele gronden beoordelen of uitkeringsgerechtigde in aanmerking komt voor een onkostenvergoeding in verband met het volgen van een traject mits dit bijdraagt aan inschakeling in arbeid en de kosten, na het oordeel van het college, niet exceptioneel hoog zijn.
- a.
2.5.21. Indienstnemingssubsidie personen behorend tot de doelgroep
-
1. De indienstnemingssubsidie is een voorziening die ingezet kan worden om de arbeidsinschakeling te bevorderen voor zover dit gezien de afstand tot arbeidsmarkt passend is. Anders dan de loonkostensubsidie is deze subsidie niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking.
-
2. Het doel van de indienstnemingssubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten.
-
3. De doelgroep bestaat uit trede 3, 4 en 5 van de Participatieladder.
-
4. Voorwaarden zijn de werknemer:
- a.
voorafgaand aan de indienstneming gedurende zes maanden geen reguliere betaalde dienstbetrekking heeft gevonden;
- b.
geen startkwalificatie bezit;
- c.
ouder is dan 50 jaar, of;
- d.
alleenstaande ouder is.
- e.
De subsidie moet worden aangevraagd voor de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.
- f.
De duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt minimaal zes maanden.
- g.
De omvang van de arbeidsovereenkomst is in uren dusdanig dat het netto salaris meer bedraagt dan de geldende bijstandsnorm.
- h.
Periodiek wordt in overleg met de werknemer en werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling.
- a.
-
5. De indienstnemingssubsidie wordt maximaal twaalf maanden verstrekt.
-
6. De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de individuele omstandigheden, maar bedraagt maximaal 50% van de werkelijke loonkosten (brutoloon). Gedurende het jaar (de maximale termijn van 12 maanden) wordt de subsidie afgebouwd.
-
7. De indienstnemingssubsidie wordt per maand achteraf betaald na indiening van een declaratie door de werkgever.
-
8. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor al dan niet door de gemeente, al een andere subsidie wordt verstrekt.
2.5.22. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
-
1. Loonkostensubsidie is een voorziening die ingezet kan worden om de arbeidsinschakeling te bevorderen van personen met een arbeidsbeperking. Het gaat hierbij om personen die niet het wettelijk minimumloon per uur kunnen verdienen, en hierdoor niet volledig productief zijn.
-
2. Voor personen die door een medische beperking alleen maar in deeltijd kunnen werken maar daarbij per uur wel volledig productief zijn, kan geen loonkostensubsidie worden ingezet.
-
3. De doelgroep bestaat uit trede 3, 4 en 5 van de Participatieladder.
-
4. Het betreft een uitkeringsgerechtigde die niet in staat is om zelfstandig met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen.
-
5. Voorafgaand aan het dienstverband kan tijdens de inzet van een proefplek de loonwaarde op de werkplek vastgesteld.
2.5.23. Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie
Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht. Dit werkprocesproces is beschreven in de interne werkomgeving van de gemeente Meppel in ‘Het processenhandboek”.
2.5.24. Vaststelling loonwaarde
-
1. De werkgever vraagt de loonkostensubsidie aan voor de werknemer als deze minder dan het minimumloon kan verdienen. De loonkostensubsidie vergoedt het verschil tussen loonwaarde en minimumloon. Het is bedoeld voor werknemers die vallen onder de doelgroep van de banenafspraak.
-
2. Met loonkostensubsidie krijgt de werknemer het normale salaris. De gemeente compenseert de werkgever voor de verlaagde productiviteit (toegevoegde waarde).
-
3. De loonwaarde en de loonkostensubsidie worden opnieuw beoordeeld op het moment dat staat aangegeven in het advies van de organisatie die de loonwaardemeting heeft uitgevoerd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als:
- a.
de werknemer andere werkzaamheden gaat verrichten;
- b.
de werknemer sneller dan verwacht een hogere toegevoegde waarde lijkt te hebben;
- c.
de werknemer onverwacht een lagere toegevoegde waarde lijkt te krijgen.
- a.
-
4. De loonkostensubsidie vergoedt het verschil tussen loonwaarde en het van het toepassing zijnde minimumloon. Als het cao-loon hoger is dan het referentiemaandloon, zijn de meerkosten voor rekening van de werkgever.
-
5. Het college kan onverschuldigd betaalde loonkostensubsidie van de werkgever terug- en invorderen volgens artikel 4:57 Awb.
2.5.25. No-riskpolis
-
1. De no-riskpolis is geen gemeentelijke regeling. Het een regeling voor de werkgever die een werknemer met een ziekte of handicap aanneemt. De werkgever krijgt financiële compensatie als de werknemer ziek uitvalt.
-
2. De no-riskpolis biedt dekking tegen het risico van loondoorbetaling bij ziekte. Het idee is dat de regeling het voor de werkgever aantrekkelijker maakt om een werknemer met een arbeidshandicap in dienst te nemen. De werknemer die ziek wordt, krijgt een Ziektewetuitkering van UWV. De werkgever mag deze uitkering met het loon verrekenen. Daarmee wordt de werkgever gecompenseerd in de loonkosten gedurende maximaal 104 weken.
-
3. De werkgever hoeft geen hogere premie te betalen voor de Ziektewet.
-
4. De no-riskpolis geldt voor werknemers met een ziekte of handicap, daaronder vallen werknemers:
- a.
met een uitkering op basis van WAO, WAZ, WIA, WW en Wajong;
- b.
die zijn opgenomen in het doelgroepenregister in verband met de banenafspraak;
- c.
die werken op grond van de Participatiewet nieuw beschut;
- d.
met een WSW-dienstverband.
- a.
-
5. UWV voert de regeling uit, ook voor gemeentelijke doelgroepen. De voorwaarde verschillen per doelgroep verschillen. Kijk daarvoor op de website van het UWV.
-
6. Voor een aantal groepen is de duur van de no-risk polis onbeperkt. De regeling geldt dan tijdens het hele werkende leven als iemand ziek wordt. Dit is het geval voor werknemers die:
- a.
een Wajong-uitkering hebben of hadden;
- b.
een WSW-indicatie hebben;
- c.
beschut werken of
- d.
vallen onder de banenafspraak en opgenomen zijn in het doelgroepenregister.
- a.
2.6. Participatiewet verhaal
<gereserveerd>
Beleidsregels verhaal Participatiewet 2015 Geldend van 01-01-2015 t/m heden
3. Leerlingenvervoer
3.1. Leerlingenvervoer
3.1.1. Doelstelling
Dit hoofdstuk heeft tot doel op basis van een beoordeling op grond van de in de beleidsregels bepaalde criteria en op basis van een onderzoek naar de individuele situatie van de leerling een gehele of gedeeltelijke bekostiging toe te kennen aan de ouders voor het goedkoopst passend vervoer van de leerling van de woning dan wel de opstapplaats naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor de leerling en terug met inachtneming van het bepaalde in deze beleidsregels.
3.1.2. Wie heeft recht op de bekostiging leerlingenvervoer?
De gemeente maakt gebruik van het stroomschema ‘I Recht op bekostiging leerlingenvervoer’ om te bepalen of er sprake is van recht op bekostiging van het leerlingenvervoer.
3.1.3. Wat is de dichtstbijzijnde toegankelijke school?
De gemeente maakt gebruik van het stroomschema ‘II Dichtstbijzijnde toegankelijke school’ om te bepalen of er sprake is van de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
3.1.4. Aanvraag van bekostiging leerlingenvervoer
-
1. De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling dienen een aanvraag voor een vervoersvoorziening in door gebruik te maken van het formulier aanvraag bekostiging Leerlingenvervoer. Deze is te vinden op www.meppel.nl/leerlingenvervoer;
-
2. Het behandelingstermijn start op het moment dat de aanvraag volledig is ingediend en voorzien van alle noodzakelijke bijlagen;
-
3. Ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling vragen tussen 1 april en 1 juni een verlenging van de bekostiging leerlingenvervoer aan voor het daaropvolgende schooljaar;
-
4. Voor leerlingen van 9 jaar of ouder is een persoonlijk vervoers-ontwikkelingsplan onderdeel van de aanvraag.
3.1.5. Bepalen van het soort vervoersvoorziening
De gemeente maakt gebruik van het stroomschema III ‘Soort leerlingenvervoer’, om te bepalen welke vervoersvoorziening wordt toegekend.
3.1.6. Ernstige benadeling van het gezin
-
1. Om te spreken van ernstige benadeling van het gezin, zoals benoemd in artikel 3.1.9 lid 3, van de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel, gelden tenminste onderstaande criteria:
- a.
Ouders zijn op geen enkele wijze in staat de leerling zelf naar school te begeleiden;
- b.
De leerling kan niet zelfstandig naar school reizen;
- c.
Niemand in het brede netwerk van de ouders kan de leerling naar school begeleiden (familie, vrienden, buurtgenoten, ouders van kinderen die naar dezelfde school gaan);
- a.
-
2. Bij ouders is sprake van ‘op geen enkele wijze in staat zijn de leerling zelf naar school te begeleiden’ wanneer voor de alleenstaande ouder of voor beide ouders 1 of meerdere van onderstaande criteria van toepassing is:
- a.
De alleenstaande ouder is minder dan 6 weken geleden bevallen;
- b.
Er is sprake van medische redenen, verklaard door een arts, en de eventuele andere ouder heeft geen recht op kortdurend of langdurend zorgverlof;
- c.
Het moeten begeleiden van de leerling leidt tot verlies van de baan, ook wanneer gebruik wordt gemaakt van buitenschoolse opvang (voor- en/of na school);
- d.
Het begeleiden van de leerling kost de ouder meer dan 4 uur en 40 minuten per dag.
- a.
3.1.7. Handicap
-
1. Er is sprake van een handicap bij een leerling als de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig, van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken;
-
2. Jonge leeftijd geldt niet als een structurele handicap;
-
Wanneer er getwijfeld wordt of een leerling zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, kan de gemeente een onderzoek laten uitvoeren door een onafhankelijke arts.
3.1.8. Wat wordt verwacht van ouders?
-
1. Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug en de begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders;
-
2. Van ouders wordt verwacht dat zij tot 4 uur en 40 minuten per dag beschikbaar zijn voor begeleiding van het vervoer van de leerling van huis naar school en terug. Dit is een reistijd van 1 uur en 10 minuten voor een enkele reis;
-
3. Wij kennen altijd de meest zelfstandige vorm van vervoer toe die voor de leerling mogelijk is;
-
4. Ouders moeten wijzigingen die invloed hebben op het leerlingenvervoer doorgeven. Denk aan een wijziging van de schooltijden, het huisadres, het adres van de school of het ontvangen van een andere reiskostenvergoeding voor het reizen van en naar school (bijvoorbeeld via werk);
-
5. Wanneer een leerling in aanmerking komt voor aangepast vervoer, is een toekenning hiervan alleen mogelijk op dagen dat beide ouders verhinderd zijn om het vervoer te verzorgen;
-
6. Wanneer een leerling in aanmerking komt voor aangepast vervoer en ouders deels beschikbaar zijn om het vervoer te verzorgen, bijvoorbeeld in het geval van een parttime baan, vindt een combinatietoekenning plaats voor aangepast vervoer en fiets, eigen vervoer of openbaar vervoer;
-
7. Wanneer een leerling door ziekte of een andere oorzaak niet naar school hoeft en gebruik maakt van aangepast vervoer, moet de ouder dat zo snel mogelijk doorgeven. Ook wanneer de leerling weer beter is, moet de ouder dat doorgeven. Zonder betermelding is er geen vervoer beschikbaar;
-
8. Bij het niet tijdig afmelden voor aangepast vervoer terwijl hier wel mogelijkheden voor waren of het niet voldoen aan lid 4, kan de gemeente een eventueel al betaalde vergoeding terugvorderen of de kosten voor het niet op tijd afgemelde vervoer in rekening brengen bij de ouders;
-
9. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de bekostiging van het vervoer en het regelen van vervoer wanneer er sprake is van een van de volgende situaties:
- a.
de leerling is ziek geworden tijdens de schooldag en moet vervroegd naar huis; of
- b.
de leerling moet eerder of later beginnen dan gewoonlijk vanwege lesuitval, een halve studiedag; of
- c.
de leerling heeft een (dokters)afspraak en moet daarom later naar school of juist eerder naar huis; of
- d.
een andere reden of oorzaak waarom een leerling niet mee kan met de gewone route.
- a.
3.1.9. Persoonlijk ontwikkelingsplan
-
1. Wanneer de leerling 9 jaar of ouder is, neemt de gemeente het initiatief om in overleg met de ouders, school en de leerling een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan op te stellen. Het doel van dit plan is om de leerling voor te bereiden op zelfstandig(er) reizen met het openbaar vervoer of de fiets, eventueel onder begeleiding;
-
2. Zolang de leerling gebruikt maakt van bekostiging leerlingenvervoer, wordt ieder schooljaar vanaf dat de leerling 9 jaar is, het vervoersontwikkelingsplan opnieuw bekeken. Dit vormt een onderdeel van de aanvraag zoals omschreven in artikel 4;
-
3. De ontwikkeling van de leerling is leidend bij de vraag of de leerling zelfstandig(er) kan gaan reizen;
-
4. Wanneer de handicap van een leerling zelfstandig reizen (ook in de toekomst) onmogelijk maakt, kan de gemeente vrijstelling geven voor het jaarlijks bijwerken van het vervoersontwikkelingsplan.
3.1.10. Opstapplaatsen
-
1. Als aangepast vervoer is toegekend, kan de gemeente hiervoor een opstapplaats aanwijzen;
-
2. Deze opstapplaats is maximaal 1,5 kilometer verwijderd vanaf de woning van de leerling;
-
3. De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar, op en van de opstapplaats wordt begeleid als dit noodzakelijk is.
3.1.11. Uitbetalen vergoeding fiets of eigen vervoer
Ouders hebben de keuze om een toegekende fietsvergoeding of vergoeding voor eigen vervoer in 1 keer uit te laten betalen of om een maandelijkse declaratie in te dienen.
3.1.12. Afwijkende schooltijden in verband met handicap
-
1. Wanneer een gehandicapte leerling door zijn of haar handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan deze leerling op aangepaste tijden naar school gebracht worden, mits:
- a.
De onderwijsinspecteur goedkeuring heeft gegeven voor het aangepaste programma; en
- b.
Het is gemeld aan de leerplichtambtenaar;
- a.
-
2. Bij een vervoersvoorziening voor taxivervoer wordt gevraagd dat de leerling of ’s ochtends of ’s middags wel mee gaat met een reguliere rit, tenzij de handicap van de leerling dit onmogelijk maakt.
3.1.13. Kleinschalig en individueel aangepast vervoer
-
1. Het uitgangspunt bij aangepast vervoer is dat het vervoer plaatsvindt in groepen. Onder volgende voorwaarden is het mogelijk dat kleinschalig (met maximaal 3 andere leerlingen) of individueel vervoer (met alleen de taxichauffeur) wordt toegekend:
- a.
Wanneer een leerling om een medische en/of psychosociale reden niet met een reguliere rit mee kan; en
- b.
Als andere alternatieven onmogelijk zijn, zoals zelf brengen, begeleiding in de bus, een noise-cancelling koptelefoon of een ander plekje in de bus; en
- c.
Er is een medisch advies;
- a.
-
2. Ook voor leerlingen die gebruik maken van kleinschalig of individueel aangepast vervoer wordt een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan gemaakt (artikel 3.1.9.).
3.1.14. Onaanvaardbaar wangedrag
-
1. Als een leerling een vervoersvoorziening heeft in de vorm van aangepast vervoer (taxivervoer), dan moeten de leerling en diens ouders zich aan de regels van de vervoerder houden.
-
2. Als er sprake is van onaanvaardbaar wangedrag, hanteert de gemeente een stappenplan zoals beschreven bij “maatregelen in verband met wangedrag”
-
3. Naar het oordeel van burgemeester en wethouders is in ieder geval sprake van onaanvaardbaar wangedrag als een leerling of ouder:
- a.
een bedreigende, hinderlijke of gevaarlijke situatie veroorzaakt, of;
- b.
(Seksueel) grensoverschrijdend gedrag vertoont.
- a.
-
4. Niet alle misdragingen zijn even ernstig. Burgemeester en wethouders onderscheiden de volgende categorieën naargelang de ernst van het onaanvaardbare wangedrag:
- a.
lichte misdragingen. Hiervan is in ieder geval sprake als de leerling zich niet houdt aan de regels van de vervoerder, zoals: niet rustig in het voertuig stappen, niet luisteren naar de aanwijzingen van de chauffeur, ongepast gedrag vertonen, ongepast taalgebruik hanteren, (geluids-)overlast veroorzaken, of de gordel niet omdoen.
- b.
ernstige misdragingen. Hiervan is in ieder geval sprake als de leerling: dreigt met fysiek geweld tegen de chauffeur of medeleerlingen of anderen die gelijktijdig worden vervoerd, dreigt met fysiek geweld tegen goederen, of de gedragingen genoemd onder a blijft herhalen.
- c.
zeer ernstige misdragingen. Hiervan is in ieder geval sprake als de leerling: fysiek geweld toepast tegen personen of goederen, ernstig seksueel overschrijdend gedrag vertoont naar de chauffeur of andere personen in of bij het aangepast vervoer, of de gedragingen genoemd onder b blijft herhalen.
- a.
3.1.15. Stappenplan wangedrag
-
1. Stappenplan bij lichte misdragingen:
- a.
Er vindt een gesprek plaats tussen de ouder(s) en de chauffeur of de vervoerder met als doel het gedrag van de leerling te verbeteren. Zo nodig betrekt één van de partijen de gemeente of school bij het zoeken naar een oplossing;
- b.
Als het gedrag na het gesprek niet verbetert volgt een schriftelijke waarschuwing;
- c.
Als het gedrag na de schriftelijke waarschuwing niet verbetert, wordt het stappenplan bij ernstige misdragingen toegepast.
- a.
-
2. Stappenplan bij ernstige misdragingen:
- a.
het aangepast vervoer wordt tijdelijk gestopt. De ouder(s) ontvangen hierover een brief. De duur van de stop is afhankelijk van de ernst van de gedraging. De opschorting kan niet langer duren dan acht (8) weken. Gedurende de opschorting is de leerling wel verplicht naar school te gaan. Tijdens de opschorting overleggen ouder(s) en gemeente om te komen tot een structurele oplossing na de opschorting;
- b.
als het gedrag na de tijdelijke opschorting niet verbetert, wordt het stappenplan bij zeer ernstige misdragingen toegepast.
- a.
-
3. Stappenplan bij zeer ernstige misdragingen:
- a.
het aangepast vervoer wordt opgeschort voor de rest van het betreffende schooljaar. De ouder(s) ontvangen hierover een brief;
- b.
herhaalt het gedrag zich in het daaropvolgende schooljaar dan wordt het aangepast vervoer definitief beëindigd. Leerlingenvervoer is dan alleen mogelijk in de vorm van een vergoeding voor eigen of openbaar vervoer.
- a.
-
4. Als sprake is van meerdere misdragingen geldt in beginsel de maatregel uit het stappenplan dat hoort bij de meest ernstige misdraging.
3.1.16. Draagkrachafhankelijke bijdrage en drempelbedrag
-
1. Aan ouders van leerlingen in het reguliere basisonderwijs brengt de gemeente een drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage in rekening;
-
2. Het drempelbedrag bestaat uit de kosten voor openbaar vervoer over de eerste 6 kilometer. Deze kosten worden in rekening gebracht bij ouders of afgetrokken van de toegekende bekostiging;
-
3. Wanneer de afstand naar de school meer is dan 20 kilometer, betalen ouders een draagkrachtafhankelijke bijdrage. De hoogte van deze bijdrage is afhankelijk van het verzamelinkomen van ouders;
-
4. De hoogte van de draagkrachtafhankelijke bijdrage en het drempelbedrag worden jaarlijks voorafgaand aan het nieuwe schooljaar bekend gemaakt op de website van de gemeente Meppel;
-
5. Pleegouders en ouders met een laag inkomen zijn vrijgesteld van een eigen bijdrage. Voorafgaand aan elk schooljaar wordt bekend gemaakt welke inkomens zijn vrijgesteld van een eigen bijdrage.
3.1.17. Naschoolse opvang
De leerling kan naar een naschoolse opvang worden gebracht, als de naschoolse opvang op de route van school naar huis ligt.
3.1.18. Proefdraaien met zelfstandiger reizen
-
1. Als een leerling met een vervoersvoorziening proefdraait met een zelfstandigere vorm van vervoer, dan blijft het recht op de eerdere vervoersvoorziening bestaan wanneer de proef niet slaagt;
-
2. Gehandicapte leerlingen die een school voor voortgezet speciaal onderwijs volgen en die na verloop van tijd in staat blijken om zelfstandig te reizen, ontvangen tot het einde van het volgende schooljaar, maximaal 2 jaar lang, een vergoeding voor openbaar vervoer of een fietsvergoeding.
4. Gereserveerd
<gereserveerd>
5. Overige taken in het Sociaal domein
5.1. Wet Inburgering
<gereserveerd>
5.2. Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening
<gereserveerd>
5.3. Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorziening
<gereserveerd>
5.4. Bijzondere bijstand
Bijzondere bijstand bestaat uit 2 verschillende vormen van bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet):
de bijzondere bijstand (artikel 35 Participatiewet); en
de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 Participatiewet). Hier staan alleen de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 Participatiewet. Zie voor de individuele inkomenstoeslag 5.6.
5.4.1. Beoordeling (stappenplan) voordat de kosten zijn gemaakt
-
1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt.
-
2. Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand moeten onderstaande vragen beantwoord worden:
- a.
Kan een beroep worden gedaan op een voorliggende voorziening?
- b.
Doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich voor?
- c.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
- d.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
- e.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?
- a.
5.4.2. Beoordeling (stappenplan) nadat de kosten zijn gemaakt
-
1. Indien de bijzondere bijstand is aangevraagd nadat de kosten zijn gemaakt, dan wordt de aanvraag voor bijzondere bijstand enkel in behandeling genomen als:
- a.
deze wordt ingediend tot en met drie maanden na het moment waarop de kosten zijn gemaakt;
- b.
aan de voorwaarden genoemd in lid 2 wordt voldaan.
- a.
-
2. Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand is artikel 2 van toepassing en moeten onderstaande vragen beantwoord worden:
- a.
of de noodzakelijkheid van de kosten nog kan worden vastgesteld;
- b.
of de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden;
- c.
wat de reden is waarom de aanvraag is ingediend nadat de kosten zijn gemaakt.
- a.
5.4.3. Aanleveren bewijsstukken
-
1. Belanghebbende levert, tezamen met de aanvraag bijzondere bijstand, bewijsstukken aan welke aantonen dat belanghebbende de kosten op korte termijn zal maken.
-
2. Als de kosten nog moeten worden gemaakt, levert belanghebbende binnen vier weken na ontvangst van het besluit op de aanvraag een betalingsbewijs of factuur in, tenzij anders is afgesproken.
-
3. Als de kosten al zijn gemaakt levert belanghebbende bij de aanvraag bewijsstukken aan die aantonen dat de kosten zijn gemaakt.
-
4. Belanghebbende levert op verzoek aanvullende bewijsstukken als deze noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand.
5.4.4. Draagkracht
-
1. De ingangsdatum draagkrachtperiode wordt vastgesteld op de eerste dag van de maand waarin de kosten worden gemaakt.
-
2. De draagkrachtperiode geldt voor de duur van twaalf maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten worden gemaakt.
-
3. Voor personen met een uitkering Participatiewet geldt dat er geen sprake is van draagkracht.
-
4. In afwijking van lid 2 geldt voor personen met een uitkering Participatiewet een draagkracht van maximaal 5 jaar.
-
5. Voor personen ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, executoriaal beslag is gelegd, of sprake is van een minnelijke regeling o.g.v. de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, wordt de draagkracht berekend over de middelen waarover de belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.
-
6. De draagkracht bedraagt:
- a.
50% van het meer-inkomen en
- b.
100% van het vermogen boven het vrij te laten vermogen op de eerste dag van de maand waarin de kosten worden gemaakt.
- a.
-
7. Voor de volgende kosten bedraagt de draagkracht 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm:
- a.
woonkostentoeslag;
- b.
aandeel kinderopvang beide ouders WSF;
- c.
aanschaf vervanging duurzame gebruiksgoederen.
- a.
-
8. Bij het vaststellen van het vermogen voor bijzondere bijstand kan een extra vrijlating worden toegepast voor belanghebbenden die aan kunnen tonen dat zij geen adequate uitvaartverzekering hebben, maar waarbij sprake is van een levensverzekering of spaarrekening die alleen bij overlijden uitkeert en niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is en waarvan de waarde niet bovenmatig hoog is.
-
9. Indien een roerend goed deel uitmaakt van het vermogen van de aanvrager dan:
- a.
wordt de het verschil tussen de dagwaarde van een auto en € 5.000,00 meegenomen bij het vaststellen van het vermogen. Tenzij de auto noodzakelijk is in verband met arbeidsinschakeling en of handicap van een van de gezinsleden;
- b.
wordt de dagwaarde van overige roerende goederen volledig meegenomen in de vermogensvaststelling als deze vanwege hun aard niet algemeen gebruikelijk zijn.
- a.
5.4.5. Periodieke bijzondere bijstand
Indien de bijzondere bijstand wordt toegekend in de vorm van een periodiek terugkerend bedrag, dan wordt deze toegekend voor maximaal één jaar.
5.4.6. Hoogte van de bijzondere bijstand
Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van de adequaatst goedkoopste oplossing.
5.4.7. Vorm van de bijzondere bijstand
Tenzij anders vermeld, is de bijzondere bijstand ‘om niet’.
Paragraaf bepalingen ten aanzien van specifieke kosten
5.4.8. Aanvullende bijzondere bijstand 18, 19 of 20 jarigen niet in een inrichting verblijvend
-
1. Indien en voor zover een persoon van 18, 19 of 20 jaar die niet in een inrichting verblijft hogere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm in het kader van de Participatiewet voorziet en de middelen van zijn ouders ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken, kan het college aanvullende bijzondere bijstand verstrekken.
-
2. Voor de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand van de alleenstaande wordt aansluiting gezocht bij de norm als bedoeld:
- a.
in artikel 21 sub a van de Participatiewet als aanvrager alleenwonend is.
- b.
in artikel 22a van de Participatiewet als een of meer meerderjarige personen zijn verblijf heeft in dezelfde woning.
- a.
-
3. Het bedrag van de aanvullende bijzondere bijstand is maximaal het verschil tussen de bijstandsnorm genoemd in artikel 21 en de van toepassing zijnde bijstandsnorm ingevolge artikel 20 van de Participatiewet.
5.4.9. Bijzondere bijstand 18, 19 of 20 jarigen in een inrichting verblijvend
-
1. Indien en voor zover een persoon van 18, 19 of 20 jaar, in een inrichting verblijft, hogere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft en de middelen van zijn ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken kan het college voor deze kosten bijzondere bijstand verstrekken.
-
2. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand van de alleenstaande (ouder) wordt aansluiting gezocht bij de norm als bedoeld in artikel 20 lid 1 sub a van de Participatiewet.
5.4.10. Toeslag voormalige alleenstaande ouder (garantietoeslag)
-
1. Bijzondere bijstand kan verstrekt worden aan de voormalige alleenstaande ouder in de vorm van een toeslag voormalige alleenstaande ouder indien het jongste thuiswonende ten laste komend kind de leeftijd van 18 jaar bereikt en tot het huishouden blijft behoren.
-
2. De garantietoeslag bedraagt maximaal het verloren recht op kindgebonden budget minus de inkomsten van het inwonende kind. Daarbij wordt rekening gehouden met daadwerkelijk ontvangen inkomsten, alsmede inkomsten waar het kind in redelijkheid aanspraak op zou kunnen maken, zoals studiefinanciering of een eigen uitkering. De garantietoeslag stopt als het kind 21 jaar wordt.
-
3. Op de toeslag worden de eigen middelen van het jongste kind in mindering gebracht.
-
4. De duur van de toeslag is maximaal 3 jaar (tot het kind 21 jaar is).
-
5. De toeslag wordt ambtshalve toegekend.
5.4.11. Medische kosten
-
1. Op grond van artikel 15 van de Participatiewet verstrekt het college In beginsel geen bijzondere bijstand voor medische kosten. De Zorgverzekeringswet, en daaraan gerelateerde regelingen zijn toereikende voorliggende voorzieningen.
-
2. In afwijking van lid 1 komt belanghebbende in aanmerking voor bijzondere bijstand voor medische kosten zoals opgenomen in de drie verschillende pakketten van de collectieve zorgverzekering gemeente Meppel indien men soortgelijk aanvullend verzekerd is bij een andere zorgverzekeraar.
-
3. In afwijking van lid 1 komen eigen bijdragen WMO zoals die worden opgelegd door het Centraal Administratiekantoor (CAK) voor bijstandsverlening in aanmerking.
-
4. In afwijking van lid 1 komt de lage eigen bijdrage WLZ, vastgesteld door het CAK voor bijstandsverlening in aanmerking indien er sprake is van fiscaal partnerschap.
-
5. In afwijking van lid 1 kan bijzondere bijstand worden verstrekt in aanvulling op de aanvullende zorgverzekering voor alternatieve geneeswijzen inclusief eventuele reiskosten tot maximaal € 200,00 per kalenderjaar.
-
6. In afwijking van lid 1 komt de verschuldigde eigen bijdrage in verband met verblijf in een hospice voor bijzondere bijstand in aanmerking.
5.4.12. Reiskosten in verband met ziekenhuisbezoek en medische behandelingen
-
1. Er is recht op bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met het bezoek aan het ziekenhuis voor een noodzakelijke medische behandeling indien:
- a.
belanghebbende 18 jaar of ouder is;
- b.
er sprake is van ziekenhuisbezoek voor een noodzakelijke medische behandeling en;
- c.
de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 kilometer.
- a.
-
2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de goedkoopste en adequate vervoermogelijkheid.
-
3. Voor eigen vervoer geldt een vergoeding per gereden kilometer gekoppeld aan de vergoeding voor woon-werkverkeer van de Belastingdienst.
-
4. Indien er een vergoeding is vanuit de aanvullende verzekering, wordt deze in mindering gebracht op de toe te kennen bijzondere bijstand.
5.4.13. Meerkosten als gevolg van ziekte of handicap
Voor een vergoeding moet de inwoner aan alle 3 voorwaarden voldoen:
- 1.
Woonachtig in de gemeente Meppel op het moment dat de aanvraag gedaan wordt.
- 2.
Het inkomen bedraagt maximaal 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
- 3.
Een geldige indicatie voor één van de volgende voorzieningen:
- a.
Maatwerkvoorziening of een algemene voorziening vanuit de Wmo.
- b.
Bijzondere bijstand voor bewassing, kledingslijtage, stookkosten en/of maaltijdvoorziening.
- c.
Indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) voor verblijf thuis.
- d.
Gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurder of passagier.
- a.
- 4.
De hoogte van de meerkosten is het verschil tussen de daadwerkelijke kosten en de "reguliere" kosten. Het uitgangspunt is goedkoopst adequaat.
5.4.14. Doorbetaling vaste lasten bij tijdelijk verblijf in inrichting
-
1. Er is recht op doorbetaling van huur minus huurtoeslag en energielasten gedurende de periode dat belanghebbende in een inrichting verblijft indien:
- a.
terugkeer naar de eigen woning mogelijk is of wordt nagestreefd en;
- b.
het verblijf tijdelijk is, dat wil zeggen niet langer duurt dan zes maanden.
- a.
-
2. In afwijking van het eerste lid is verlenging van de periode van zes maanden mogelijk als uit een verklaring van hulpverlener/maatschappelijk werker of arts blijkt dat terugkeer naar de eigen woning een reële optie is.
-
3. Bij medebewoning, onderhuur of verhuur vindt geen doorbetaling van de vaste lasten plaats.
-
4. In afwijking van lid 1 is er recht op doorbetaling van vaste lasten vanaf datum opname als belanghebbende op grond van de wet BOPZ of artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of instelling.
5.4.15. Collectieve Zorgverzekering gemeente Meppel
-
1. Belanghebbende komt op grond van artikel 35, lid 3 van de Participatiewet in aanmerking voor deelname aan de Collectieve Zorgverzekering als hij een inkomen heeft dat niet hoger is dan het minimuminkomen en geen vermogen heeft dat hoger is dan het vermogen genoemd in artikel 34 Participatiewet.
-
2. Belanghebbende die gebruikt maakt van de Collectieve Zorgverzekering komt op grond van artikel 35, lid 3 van de Participatiewet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de premie.
-
3. De hoogte van de tegemoetkoming in de premie wordt door het college vastgesteld.
-
4. Deelname wordt uitsluitend tussentijds (in de loop van het kalenderjaar) beëindigd bij overlijden of vertrek uit de gemeente.
5.4.16. Kosten kinderopvang tienermoeders die een opleiding volgen
Voor het eigen aandeel in de kosten van kinderopvang is bijzondere bijstand mogelijk indien:
- a.
binnen het gezin geen mogelijkheden zijn om de opvang te realiseren;
- b.
sprake is van formele kinderopvang, dat willen zeggen dagopvang voor kinderen 0 tot 4 jaar, buitenschoolse opvang voor basisschoolkinderen, opvang in créches en opvang door gastouders;
- c.
het aantal uren kinderopvang moet zoveel mogelijk beperkt worden.
5.4.17. Kosten kinderopvang als beide ouders studeren en WSF ontvangen
Voor het eigen aandeel in de kosten van kinderopvang is bijzondere bijstand mogelijk indien:
- a.
sprake is van formele kinderopvang, dat willen zeggen dagopvang voor kinderen 0 tot 4 jaar, buitenschoolse opvang voor basisschoolkinderen, opvang in crèches en opvang door gastouders.
- b.
het aantal uren kinderopvang moet zoveel mogelijk beperkt worden.
5.4.18. Kosten van tijdelijke kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie
-
1. Er moet sprake zijn van een noodzaak voor externe formele opvang van het kind(eren).
-
2. Aan het besluit tot toekenning dient een deskundigenadvies ten grondslag te liggen.
-
3. Het aantal uren externe opvang dient zo beperkt mogelijk te blijven.
-
4. De periode van bijzondere bijstand is tijdelijk en bedraagt maximaal zes maanden.
-
5. Verlenging van deze periode is mogelijk als in de opvang niet op andere wijze kan worden voorzien.
-
6. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de kinderopvangtoeslag die aan werkenden wordt verstrekt door de Belastingdienst die in dezelfde financiële positie verkeren.
-
7. Na aftrek van het eigen aandeel in de kosten kinderopvang moet(en) belanghebbende(n) kunnen beschikken over een inkomen tot de bijstandsnorm.
-
8. In dit artikel is artikel 5 (draagkracht) is niet van toepassing.
5.4.19. Laptop schoolgaande kinderen
-
1. Bijzondere bijstand voor een laptop kan worden toegekend als in het gezin één kind(eren) jonger dan 18 voortgezet onderwijs volgt en in de kosten van aanschaf niet op een andere wijze kan worden voorzien.
-
2. De bijzondere bijstand voor een laptop of de door de ouders verschuldigde bijdrage voor een laptop wordt één keer per kind verstrekt.
-
3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal € 400,- voor een laptop of de door de ouder(s) verschuldigde ouderbijdrage voor de laptop die door de onderwijsinstelling in rekening wordt gebracht.
-
4. In afwijking van de draagkrachtbepalingen genoemd in artikel 5 geldt een inkomensgrens van 110% voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.
-
5. In afwijking van artikel 5 lid 6 sub b (draagkracht vermogen) bedraagt de vermogensvrijlating 150% van de bijstandsnorm op de eerste dag van de maand waarop de kosten gemaakt zijn.
5.4.20. Participatie schoolgaande kinderen
-
1. Voor ouders met een inkomen niet hoger dan het minimuminkomen en schoolgaande kinderen is een vergoeding mogelijk voor wekelijkse buitenschoolse activiteiten of voor schoolse activiteiten indien:
- a.
het kind jonger is dan 18 jaar en in het lopende kalenderjaar basis of voortgezet onderwijs volgt en
- b.
deelneemt aan een wekelijkse buitenschoolse activiteit op het gebied van sport, cultuur e.d. of
- c.
niet deelneemt aan een wekelijkse buitenschoolse activiteit, maar wel deelneemt aan een door de school georganiseerde activiteit waar kosten aan zijn verbonden.
- d.
het inkomen van de ouders drie maanden voorafgaande aan de aanvraag niet hoger is dan het minimuminkomen.
- a.
-
2. De hoogte van de bijstand is per kalenderjaar voor de activiteiten zoals vermeld in het eerste sub b:
- a.
voor een kind dat basisonderwijs volgt: € 200,00 per kalenderjaar.
- b.
voor een kind dat voortgezet onderwijs volgt: € 250,00 per kalenderjaar.
- a.
-
3. De hoogte van de vergoeding per kalenderjaar voor de activiteiten zoals vermeld in het eerste lid onder c zijn de daadwerkelijk in rekening gebrachte kosten met een maximum van:
- a.
voor een kind dat basisonderwijs volgt: € 200,00 per kalenderjaar.
- b.
voor een kind dat voortgezet onderwijs volgt: € 250,00 per kalenderjaar.
- a.
-
4. Per kalenderjaar is de vergoeding zoals genoemd in het tweede en derde lid maximaal:
- a.
voor een kind dat basisonderwijs volgt: € 200,00 per kalenderjaar.
- b.
voor een kind dat voortgezet onderwijs volgt: € 250,00 per kalenderjaar.
- a.
-
5. In afwijking van de draagkrachtbepalingen ingevolge artikel 5 geldt de absolute inkomensgrens zoals genoemd in artikel 1 lid s sub j. Bij een inkomen hoger dan de inkomensgrens van 120% is er geen recht op een bijdrage.
-
6. De aanvraag moet voor 31 december van het desbetreffende kalenderjaar zijn ingediend.
5.4.21. Duurzame gebruiksgoederen
-
1. Onder duurzame gebruiksgoederen wordt verstaan: de gehele huisraad behorend tot het huishouden van belanghebbende. Ook een basispakket babyuitzet valt onder duurzame gebruiksgoederen.
-
2. Het college verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor de kosten genoemd in het eerste lid, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand, de individuele inkomenstoeslag en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
-
3. Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals aangegeven in lid 2 dan wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een renteloze lening (leenbijstand) op grond van artikel 51 lid 1 Participatiewet, mits belanghebbende geen lening kan afsluiten bij de gemeentelijke kredietbank. Een lening bij een gemeenschappelijke kredietbank is een voorliggende voorziening.
-
4. In afwijking van lid 2 en 3 wordt bijzondere bijstand ‘om niet’ verstrekt als belanghebbende 3 jaar of langer een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm ontvangt en er geen recht is op de individuele inkomenstoeslag.
-
5. Bij de uitzondering genoemd in het vierde lid wordt niet gekeken naar de mogelijkheid van een voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij de gemeenschappelijke kredietbank.
-
6. Bij de hoogte van de leenbijstand of bijstand ‘om niet’, van de in het vierde lid genoemde uitzonderingen, wordt uitgegaan van de adequaatst goedkoopste oplossing.
-
7. In afwijking van artikel 5 lid 5 sub b (draagkracht vermogen) bedraagt de vermogensvrijlating in het vierde lid 150% van de bijstandsnorm op de eerste dag van de maand waarop de kosten gemaakt zijn.
-
8. De gebruiksduur voor duurzame gebruiksgoederen wordt gesteld op tien jaar.
-
9. De gebruiksduur wordt bij aanschaf van 2e handsgoederen naar beneden bijgesteld.
-
10. De hoogte van de bijzondere bijstand in het vierde lid is maximaal € 1.230,00 per vijf jaar en bedraagt per kalenderjaar maximaal € 460,00.
-
11. In afwijking van artikel 5 lid 4 sub b (draagkracht vermogen) bedraagt de vermogensvrijlating in het vierde lid 150% van de bijstandsnorm op de eerste dan van de maand waarop de kosten gemaakt zijn.
-
12. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen dient vooraf te worden aangevraagd. Dat wil zeggen vóórdat de kosten gemaakt zijn.
5.4.22. Eerste inrichtingskosten
-
1. Onder eerste inrichtingskosten wordt verstaan: de kosten voor de inrichting van een eerste woning, waaronder kosten van duurzame gebruiksgoederen.
-
2. Het college verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor deze kosten, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bijzondere bijstand is mogelijk in de volgende bijzondere omstandigheden:
- a.
belanghebbende heeft een verblijfsvergunning gekregen en betrekt voor het eerst een eigen woning;
- b.
belanghebbende moet een nieuwe woning inrichten als gevolg van een verlating;
- c.
indien er sprake is van art 2. Lid b wordt er rekening gehouden worden met eventuele boedelverdeling;
- d.
belanghebbende leeft op straat en krijgt een eigen woning toegewezen.
- a.
-
3. Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals aangegeven in lid 2 dan wordt, voor zover de eerste inrichtingskosten betrekking hebben op duurzame gebruiksgoederen, bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een renteloze lening (leenbijstand) op grond van artikel 51 lid 1 Participatiewet.
-
4. Bij de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van de adequaatst goedkoopste oplossing
-
5. Indien de aanvraag betrekking heeft op de volledige inrichting van een woning bedraagt de hoogte van de noodzakelijke kosten maximaal 50% van het bedrag dat in de Nibud-prijzengids genoemd wordt per inventarisatiepakket naar huishoudtype.
-
6. In afwijking van lid 5 wordt voor een alleenstaande op kamers een percentage van 25 gehanteerd.
-
7. De bedragen zoals berekend in lid 5 en 6 worden naar boven afgerond op € 100,00.
-
8. De aflossing van de lening vindt plaats in 36-maandelijkse termijnen. Het eigen aandeel in de aflossing is 5% van de bijstandsnorm. Het verschil tussen de maandelijkse terugbetalingsverplichting en het eigen aandeel in de aflossing wordt verstrekt als bijzondere bijstand.
5.4.23. Suppletie
-
1. Suppletie kan worden gegeven voor een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) voor de aanschaf van inrichtingskosten of duurzame gebruiksgoederen als de door de berekende aflossingscapaciteit van belanghebbende ontoereikend is.
-
2. De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:
- a.
een borgstelling is afgegeven voor de lening;
- b.
de totale aflossingsduur niet langer is dan 36 maanden én daarbij de maandelijkse terugbetalingsverplichting hoger is dan de wettelijke afloscapaciteit.
- a.
-
3. Een eenmaal vastgestelde suppletie wijzigt alleen wanneer er omstandigheden zich voordoen welke van invloed zijn op de vastgestelde afloscapaciteit.
-
4. In geval van een verhuizing buiten de gemeente wordt de suppletie beëindigd. Belanghebbende moet hiervoor dan bijzondere bijstand aanvragen in de nieuwe gemeente.
-
5. Bij beëindiging van de uitkering wordt de draagkracht telkens vastgesteld voor een jaar. De belanghebbende meldt wijzigingen in de inkomens- en vermogenspositie meteen aan het college op grond van artikel 17 eerste lid Participatiewet.
-
6. De hoogte van de suppletie is gelijk aan het verschil tussen de aflossingscapaciteit en het door de Kredietbank vastgestelde termijnbedrag.
5.4.24. Eerste huur en waarborgsom
-
1. Het college verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor deze kosten, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk indien belanghebbende vanuit een niet verwijtbare inkomensloze situatie beschikt over onvoldoende draagkracht voor de betaling van de eerste maand huur, administratiekosten en waarborgsom en redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten.
-
2. De in het eerste lid genoemde bijzondere bijstand wordt ‘om niet’ verstrekt.
-
Uitzondering hierop is de waarborgsom. Deze wordt in de vorm van een lening verstrekt.
5.4.25. Verhuiskosten
-
1. Onder verhuiskosten wordt verstaan: de kosten die iemand maakt voor het overbrengen van de inboedel van de oude naar de nieuwe woning.
-
2. Belanghebbende kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten als de verhuizing noodzakelijk en onvoorzien is in het geval van:
- a.
een medische noodzaak. Tenzij er sprake is van een sociaal medische indicatie. In dat geval is de Wmo voorliggend;
- b.
een echtscheiding;
- c.
een verhuizing wegens het nakomen van de verhuisplicht (bij zeer hoge woonlasten) op grond van de Participatiewet.
- a.
-
3. Indien belanghebbende verhuist naar een andere gemeente, dan wordt de aanvraag bijzondere bijstand beoordeeld door de gemeente van waaruit belanghebbende vertrekt.
-
4. In geval van verhuizing wegens een echtscheiding moeten eventuele gelden uit de boedelscheiding worden ingezet voor de verhuizing.
-
5. Bij de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van de adequaatst goedkoopste oplossing, waarbij ook wordt gekeken in hoeverre verhuiswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd door belanghebbende, het gezin, familie, vrienden of maatschappelijke instanties.
-
6. De bijzondere bijstand dient vooraf te worden aangevraagd.
-
7. Bij inschakeling van een erkend verhuisbedrijf dienen minimaal drie offertes te worden overlegd, zodat gekozen kan worden voor de adequaatst goedkoopste oplossing.
5.4.26. Woonkostentoeslag voor een huurwoning
-
1. Indien belanghebbende een huurwoning bewoont, waarvan de hoogte van de huur niet hoger is dan de maximale huurgrens ingevolge artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, kan bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag worden toegekend tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag. De hoogte van de woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag aan huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag, die, gelet op zijn financiële situatie, voor de woonkosten per maand ontvangen zou worden, wanneer hierop wel recht zou hebben bestaan;
-
2. Indien er aanspraak bestaat op huurtoeslag berekend naar een inkomen dat voor de aanvraag van bijstandsverlening hoger was dan de laagste inkomenscategorie volgens de Wet op de huurtoeslag, kan bijzondere bijstand worden toegekend. De hoogte van de woonkostentoeslag is in dat geval gelijk aan het bedrag dat volgens de berekening van de Wet op de huurtoeslag per maand zou worden toegekend, wanneer hierop wel volledig recht zou bestaan, verminderd met de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag.
5.4.27. Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom tot de maximale huurgrens
-
1. Indien belanghebbende een woning in eigendom bewoont, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens ingevolge artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, kan bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag worden toegekend;
-
2. Tot de woonkosten worden gerekend:
- a.
de verschuldigde hypotheekrente en
- b.
de premie opstalverzekering inclusief assurantiebelasting en
- c.
onroerendzaakbelasting en
- d.
eigenaarsdeel waterschapslasten en
- e.
een forfaitair bedrag voor onderhoud.
- a.
-
3. Belanghebbende is verplicht een (voorlopige) teruggaaf inkomstenbelasting bij de Belastingdienst aan te vragen.
-
4. De eventuele (voorlopige) teruggaaf wordt op de woonkosten zoals berekend in lid 2 in mindering gebracht.
-
5. De hoogte van de woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag aan huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag, die gelet op zijn financiële situatie voor overeenkomstige woonkosten van een huurwoning, per maand zou kunnen worden ontvangen.
5.4.28. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurgrens
-
1. Indien een woning in huur of eigendom wordt bewoond, waarvan de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bepaald in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, dan kan op grond van individuele omstandigheden bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag worden toegekend;
-
2. Aan de toekenning van woonkostentoeslag wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting verbonden dat belanghebbende alles in het werk stelt om goedkopere woonruimte te verkrijgen;
-
3. De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 1 wordt toegekend voor de periode van maximaal twaalf maanden. Verlenging van deze termijn is telkens met een periode van 12 maanden jaar mogelijk, indien belanghebbende redelijkerwijs nog niet kan beschikken over huisvesting waarvan de woonkosten lager zijn dan de maximale huurgrens.
-
4. De bepalingen in artikel 26 lid 3 en 4 zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.
-
5. De hoogte van de woonkostentoeslag is gelijk aan de woonkosten per maand, minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.
5.4.29. Kosten van beschermingsbewind
-
1. Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor kosten van beschermingsbewind, indien de kantonrechter heeft vastgesteld dat beschermingsbewind noodzakelijk is.
-
2. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor kosten van bewind in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP)
-
3. De hoogte en van de te verlenen bijzondere bijstand voor kosten van beschermingsbewind, is opgenomen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
-
4. De voorwaarden genoemd in de regeling onder lid 3 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.4.30. Kosten van curatele
-
1. Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van curatele, indien de kantonrechter heeft vastgesteld dat curatele noodzakelijk is.
-
2. De hoogte en van de te verlenen bijzondere bijstand voor kosten van curatele, is opgenomen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
-
3. De voorwaarden genoemd in de regeling onder lid 2 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.4.31. Kosten van mentorschap
-
1. Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor kosten van mentorschap, indien de kantonrechter een mentor heeft benoemd.
-
2. De hoogte en van de te verlenen bijzondere bijstand voor kosten van mentoren, is opgenomen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
-
3. De voorwaarden genoemd in de regeling onder lid 2 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.4.32. Kosten van bewind op basis van WSNP en kosten bewind in verband met beheer Persoonsgebonden budget
-
1. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor kosten van bewind op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
-
2. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van het beheer van een Persoonsgebonden budget door een bewindvoerder.
-
3. In afwijking van lid 2 is bijzondere bijstand mogelijk als:
- a.
er geen mogelijkheden zijn om het beheer van het Persoons gebonden budget kosteloos te laten doen o.a. door Sociale verzekeringsbank;
- b.
als zorg in natura niet mogelijk is.
- a.
-
4. De hoogte van de bijzondere bijstand voor de kosten van bewind bij toepassing van lid 3 is opgenomen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
-
5. De voorwaarden genoemd in de regeling onder lid 4 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.4.33. Kosten van rechtsbijstand
-
1. Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand, de kosten van griffierecht en de kosten voor een uittreksel van het GBA, indien er op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend. Belanghebbende dient de toevoeging van de Raad voor de rechtsbijstand te overleggen.
-
2. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand, indien er voor de kosten van rechtsbijstand een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening zoals een rechtsbijstandverzekering.
-
3. De volgende kosten komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:
- a.
proceskosten van de wederpartij;
- b.
kosten externe adviezen, voor zover hier vooraf geen toestemming is verleend door het college.
- a.
5.4.34. Reiskosten
-
1. Bijzondere bijstand kan tijdelijk verstrekt worden voor noodzakelijk geachte reiskosten om naaste familieleden te bezoeken. Naaste familieleden zijn verwanten in de 1e graad en familieleden die onder één dak wonen om:
- a.
zieken te bezoeken op hun verpleegadres;
- b.
uit huis geplaatste kinderen naar hun opvangadres te brengen;
- c.
uit huis geplaatste kinderen te bezoeken op hun opvangadres;
- d.
partner, ouders of kinderen in detentie.
- a.
-
2. Voorwaarde is dat de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 kilometer
-
3. De frequentie van het bezoek wordt afgestemd op de situatie.
-
4. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de goedkoopste vervoermogelijkheid.
-
5. Voor eigen vervoer geldt een vergoeding per gereden kilometer gekoppeld aan de vergoeding woon-werkverkeer van de Belastingdienst.
5.4.35. Uitvaartkosten
-
1. Indien de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de belanghebbende niet over toereikende middelen beschikt om zijn aandeel in de uitvaartkosten te voldoen bestaat er recht op bijzondere bijstand voor deze kosten, naar rato van zijn erfrechtelijk deel.
-
2. De kosten die worden vergoed betreffen kosten voor een sobere begrafenis NIBUD bedragen dan wel crematie.
5.5. Studietoeslag
De studietoeslag is een inkomensondersteunende maatregel voor studenten en leerlingen, die door een structurele medische beperking naast de studie niet kunnen bijverdienen. Voor deze mensen is het moeilijk om een bijbaan te hebben naast hun studie of opleiding. Ook is de drempel om te lenen een stuk hoger dan studenten en leerlingen zonder arbeidshandicap, omdat de kans op een baan kleiner is.
De studietoeslag is een extra steun in de rug en niet bestemd voor bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende toeslag. Hij is vrij besteedbaar.
5.5.1. Structurele medische beperking
-
1. Structurele medische beperking: een fysieke en/of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.
-
2. Structureel: als er binnen een periode van 12 maanden na de aanvraag geen herstel of verbetering is te verwachten in de medische beperking, zodanig dat belanghebbende wel in staat is om naast de studie te werken en daar inkomen mee te verdienen.
-
3. Er is in ieder geval geen sprake van een structurele medische beperking bij:
- •
mantelzorg;
- •
een gebroken been;
- •
kortdurende beperkingen. Denk aan een ziekenhuisopname (tot 6 maanden);
- •
belemmeringen die voortkomen uit vastgestelde beperkingen, maar niet dusdanig ernstig zijn dat iemand naast de studie niet meer kan werken.
- •
5.5.2. Voorwaarden studietoeslag
-
1. Er bestaat recht op studietoeslag als belanghebbende:
- a.
als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat is naast de studie inkomsten te verwerven;
- b.
studiefinanciering ontvangt op grond van de WSF of een tegemoetkoming krijgt op grond van de WTOS. Het levenlanglerenkrediet van de WSF valt hier niet onder;
- c.
geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong.
- a.
-
2. Recht op studietoeslag vervalt de maand na de maand waarop belanghebbende niet meer aan de voorwaarden voldoet.
5.5.3. Aanvraag studietoeslag
-
1. De aanvraag voor studietoeslag wordt schriftelijk ingediend via ‘aanvraagformulier studietoeslag gemeente Meppel’.
-
2. Belanghebbende verstrekt bij de aanvraag de volgende stukken:
- a.
een bewijs van het ontvangen van studiefinanciering op grond van de WSF of een tegemoetkoming op grond van de WTOS;
- b.
bij stage: een kopie van de stageovereenkomst waaruit de hoogte van de stagevergoeding blijkt.
- a.
-
3. Belanghebbende kan bij de aanvraag een deskundigenverklaring verstrekken waarin staat waarom belanghebbende niet kan werken naast de studie. Dit kan helpen om de medische situatie inzichtelijk te maken.
5.5.4. Toekennen en uitbetalen
-
1. Als door het college is vastgesteld dat recht op studietoeslag bestaat, wordt de studietoeslag toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.
-
2. In afwijking van lid 1 wordt studietoeslag met terugwerkende kracht ook toegekend over een periode die is gelegen voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend als;
- •
belanghebbende daarom verzoekt, en;
- •
belanghebbende over deze periode voldoet aan de voorwaarden voor het recht op de studietoeslag;
- •
-
3. In afwijking van lid 2 wordt studietoeslag niet met terugwerkende kracht toegekend over een periode die is gelegen:
- •
voor 1 april 2022;
- •
5 jaar voorafgaand aan de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.
- •
-
4. De studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.
-
5. De studietoeslag die met terugwerkende kracht wordt toegekend, wordt na toekenning als een bedrag ineens uitbetaald.
5.5.5. Hoogte studietoeslag
-
1. De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet.
-
2. Tot aan de leeftijd van 21 jaar is de hoogte van de studietoeslag afhankelijk van de leeftijd van de belanghebbende. De hoogte van de studietoeslag zal in de maand waarin iemand jarig is naar rato worden berekend.
5.5.6. Vrijlating stagevergoeding
Inkomsten uit stagevergoeding worden vrijgelaten tot aan het bedrag zoals vermeld in artikel 7b van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet.
5.5.7. Medisch advies
-
1. Het college is verplicht een medisch advies te vragen aan een onafhankelijke deskundige voor de beoordeling of er sprake is van een structurele medische beperking.
-
2. In afwijking van lid 1 kan het college alleen in deze situaties een medisch advies achterwege laten als:
- a.
direct duidelijk is dat er recht bestaat op studietoeslag gelet op de ernst/aard van de structurele medische beperking, of wanneer dit duidelijk is uit de gegevens die meegestuurd zijn bij de aanvraag (zie ook artikel 36 b lid 2 PW);
- b.
vaststaat dat belanghebbende geen studiefinanciering op grond van de WSF of tegemoetkoming op grond van de WTOS wordt ontvangen;
- c.
belanghebbende recht heeft op een Wajong uitkering;
- d.
belanghebbende werkt naast de studie, niet zijnde een stage.
- a.
5.5.8. Nieuw medisch advies bij zicht op verbetering
Wanneer het eerste medisch advies daartoe aanleiding geeft, kan het college bepalen dat in principe na een jaar een nieuw medisch advies zal worden gevraagd om te beoordelen of belanghebbende nog steeds niet in staat is om naast de studie te werken.
5.5.9. Inlichtingenplicht en terugvordering
-
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of zo snel mogelijk uit zichzelf mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hij kan weten dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op de studietoeslag. Deze verplichting geldt niet als die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens. Dit geldt ook niet als gegevens kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Hierbij gaat het om adreswijzigingen en het sluiten of eindigen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap.
-
2. Als de inlichtingenplicht wordt geschonden en achteraf blijkt dat op basis van onjuiste informatie ten onrechte of tot een te hoog bedrag studietoeslag is verstrekt, dan mag het college overgaan tot terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 en artikel 36b lid 4 Participatiewet.
5.5.10. Afwijking in individuele gevallen bij de studietoeslag
Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van belanghebbende afwijken van het bepaalde in de beleidsregels over de studietoeslag.
5.6. Individuele inkomenstoeslag
<gereserveerd>
Zie nu nog beleidsregels Individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Meppel Geldend van 01-08-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015
6. Slotbepalingen
6.1. Overgangsrecht
Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels maar waarop nog niet is beslist worden afgehandeld krachtens de voorgaande beleidsregels.
6.2. Overige situaties in de bijzondere bijstand
Het college beslist in redelijkheid in die individuele situaties waarin deze beleidsregels over de bijzondere bijstand niet of onvoldoende voorzien.
6.3. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking 8 dagen na haar bekendmaking in het gemeenteblad. Indien bekendmaking plaatsheeft na 1 januari 2025 treedt deze verordening in werking met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2025.
6.4. Citeertitel
Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Meppel”.
Ondertekening
Bijlage I Recht op bekostiging leerlingenvervoer
Bijlage II Dichtstbijzijnde toegankelijke school
Bijlage III Soort leerlingenvervoer
Toelichting
1. Algemeen
Deze beleidsregels omvatten regels van de gemeente Meppel die door het college zijn vastgesteld met betrekking tot het sociaal domein. De bedoeling hiervan is dat voor inwoners en dienstverleners de gemeentelijke regelgeving op sociaal gebied overzichtelijk en gebundeld beschikbaar is. Daarnaast helpt het om integraal te werken en op de langere termijn regelgeving en uitvoering beter op elkaar af te stemmen. Naast deze beleidsregels bestaat in Meppel sinds 2015 een verordening sociaal domein, die door de gemeenteraad is vastgesteld. De opdracht die de gemeenteraad in de verordening aan het college geeft is in de beleidsregels uitgewerkt. Omdat dit een ‘groeidocument’ is, zijn pas na verloop van tijd alle beleidsregels uit het sociaal domein opgenomen. Tot die tijd zijn er nog afzonderlijke beleidsregels gepubliceerd op de website van de lokale regelgeving van de overheid.
De beleidsregels sociaal domein sluit zoveel als mogelijk is, aan bij de verordening sociaal domein. De grondslagen voor bepalingen in deze beleidsregels zijn in de verordening sociaal domein en in veel verschillende wetten vastgelegd. Regelmatig veranderen regels in deze wetten of er zijn uitspraken van rechters die moeten worden opgevolgd, en dan moeten de beleidsregels veranderd worden.
Voor de duidelijkheid wordt in de toelichting een achtergrond geschetst van de gedachten waarmee een bepaalde tekst van een artikel is geschreven. Dit helpt bij de interpretatie van die bepalingen. Het voert te ver en is ook niet nodig om dit voor elk artikel te doen. Daarom vindt u niet over alle artikelen een aparte toelichting.
In deze toelichting worden wetten aangeduid met hun afkorting. Aan het eind van deze toelichting is een lijst met afkortingen opgenomen waarin deze worden vermeld.
1.7. Definities bijzondere bijstand
Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de Participatiewet, Awb, BW en de Wet op de huurtoeslag niet afzonderlijk te definiëren. De begrippen die niet in genoemde wetten staan beschreven worden in het tweede lid verduidelijkt.
2. Hoofdtaken sociaal domein
Wmo
<gereserveerd>
Jeugdhulp
<gereserveerd>
Participatiewet/IOAW/IOAZ
2.3.1. Inlichtingenplicht
Zij die een uitkering of een tegemoetkoming ontvangen in het kader van de Participatiewet, zijn verplicht desgevraagd of uit eigener beweging de gemeente mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden die van belang kunnen zijn voor zijn arbeidsinschakeling of op het recht op bijstand.
De verplichtingen worden in het besluit tot toekenning van de bijstand opgenomen.
Daarnaast zijn uitkeringsgerechtigden verplicht eventuele wijzigingen te vermelden op het rechtmatigheidsformulier of wijzigingsformulier.
Onder onverwijld wordt verstaan dat de wijziging in ieder geval wordt doorgegeven binnen 5 werkdagen en in ieder geval vóór de eerstvolgende maandbetaling. Een schending van de informatieplicht kan leiden tot een terugvordering en boeteoplegging.
Artikel 2.3.2 tot en met 2.3.4. overbruggingsuitkering
De uitbetaling van de bijstand vindt maandelijks achteraf plaats. Bij aanvragers die voor het eerst bijstand op grond van de Participatiewet gaan ontvangen, kan zich de situatie voordoen dat zij tot de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering niet de beschikking hebben over eigen middelen om in de algemene kosten van het bestaan te voorzien. Bij het financieel overbruggen van de eerste maand van de uitkering kan er sprake zijn van een onvoorziene situatie. Bij het al dan niet toekennen van een uitkering ter overbrugging is dit van belang. Daarbij dient de inwoner zich zo snel mogelijk te melden bij de gemeente als een situatie zich voordoet waarin hij of zij tot de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering, niet de beschikking heeft over eigen middelen om in de algemene kosten van het bestaan te voorzien.
Onvoorziene situaties zijn situaties waarin men plotseling niet meer over eigen middelen beschikt, bijvoorbeeld bij een plotselinge verlating door een partner zonder achterlating van middelen. Onvoorzien is ook de situatie van asielzoekers, die bijstand gaan ontvangen na het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd en zich in de gemeente vestigen.
Indien de situatie onvoorzien is en er daarom geen mogelijkheid is geweest voor reservering en er evenmin eigen middelen aanwezig zijn, wordt ter overbrugging naar de eerste uitbetaling van de reguliere bijstand een overbruggingsuitkering verstrekt. Er mag dus geen sprake zijn van eigen middelen, zoals een positief saldo op de (spaar)bankrekeningen. Zijn er eigen middelen aanwezig, dan worden deze in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. Indien de aanwezige eigen middelen hoger zijn dan de te verlenen overbruggingsuitkering bestaat er geen recht op een overbruggingsuitkering. Er geldt geen vermogensvrijlating.
De overbruggingsuitkering bedraagt 100% van de voor de aanvrager(s) van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de overbruggingsuitkering naar beneden worden bijgesteld, bijvoorbeeld als de voormalige echtgenoot de woonlasten nog voldoet.
De overbruggingsuitkering wordt in principe ‘om niet’ verstrekt, maar indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanvrager op korte termijn over voldoende inkomsten zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, wordt de bijstand verleend in de vorm van een lening ( artikel 48 Participatiewet).
De overbruggingsuitkering wordt teruggevorderd indien binnen een periode van drie maanden de bijstand niet meer nodig is. Behalve bij werkaanvaarding en verhuizing naar een andere woonplaats.
Artikel 2.3.5. Alleenstaande ouders (Alleenstaande ouder-kop)
Met de invoering van twee bijstandsnormen t.w. de norm gehuwden( 2 x 50%= 100%) en de norm alleenstaanden ( 70%) is de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders ( 90%) komen te vervallen. Ter compensatie ontvangen alleenstaande ouders in het algemeen een extra verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouder-kop. Recht op de verhoging hebben ongehuwde alleenstaande ouders die zelfstandig een huishouden voeren met tenminste een ten laste komend kind.
De Belastingdienst die de verhoging toekent gaat uit van de situatie zoals die o.a. in het BRP staat vermeld. Is de betrokkenen gehuwd, en woont de partner elders, dan is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget. Kortom niet de feitelijke situatie is bepalend, maar de burgerlijke staat, en of er al dan niet een toeslagpartner op hetzelfde adres staat ingeschreven.
In de voorwaarden zoals die in dit artikel worden omschreven is er geen recht op de verhoging van het kindgebonden budget terwijl men feitelijk een alleenstaande ouder is.
Verschenen jurisprudentie o.a. ECLI:NLCRVB:2019:1380, ECLI:NL:CRVB:2018:1618 en een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 februari 2018 ( kenmerk 2018-0000010825) met als omschrijving ‘monitor alleenstaande ouders, ALO-kop en bijzondere bijstand’ verplichten de gemeenten min of meer de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet af te stemmen.
De verhoging is 20% van de norm gehuwden inclusief vakantietoeslag. Omdat het een inkomensvoorziening betreft wordt de bijstand uitbetaald als algemene bijstand. Om te voorkomen dat de toeslag (negatieve) gevolgen heeft voor de overige toeslagen wordt de verhoging bij terugwerkende kracht uitbetaald als onbelaste bijzondere bijstand.
Artikel 2.3.6. Herziening maatregelen (inkeerregeling)
Een opgelegde maatregel is in beginsel bedoeld als middel tot gedragsbeïnvloeding en dus als prikkel voor de betrokkene om zijn gedrag bij te stellen in de door het college gewenste richting. Voor de in de Participatiewet nieuw geïntroduceerde geüniformeerde arbeidsverplichtingen is een aparte inkeerregeling opgenomen in artikel 18 lid 11 van de wet. Indien er een maatregel is opgelegd van 100% kan belanghebbende een verzoek doen om de maatregel te herzien.
Herziening is mogelijk zodra uit houding en gedragingen van de belanghebbende blijkt dat dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichting alsnog nakomt. Bij het weigeren of niet behouden van passende arbeid is dit niet mogelijk. In deze situaties is een herziening van de maatregel niet mogelijk.
Artikel 8 Schriftelijk waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete
Met het Boetebesluit socialezekerheidswetten 2017 is de waarschuwingsmogelijkheid verruimd op grond van artikel 2aa van het Boetebesluit in samenhang met artikel 18a, vierde lid, van de Participatiewet. Zo kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing als een belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt. De termijn van 60 dagen loopt vanaf het moment dat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt. Deze bepaling geldt niet als het college de overtreding al had geconstateerd of belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht. Overigens kan het college de schending van de inlichtingenplicht niet afdoen met een waarschuwing als sprake is van recidive. Hiervan is sprake als een belanghebbende de inlichtingenplicht schendt binnen een periode van 2 jaar vanaf de datum waarop hem reeds een waarschuwing is gegeven.
Artikel 2.3.8. Vaststellen mate van verwijtbaarheid
Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.
Opzet 100%, grove schuld 75%, normale verwijtbaarheid 50% en verminderde verwijtbaarheid 25%.
Artikel 2.3.9. Berekening bestuurlijke boete
Voor de berekening van de bestuurlijke boete is aansluiting gezocht bij het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. In lid 2 sub a is nog een aanvullende bepaling opgenomen, dat het benadelingsbedrag niet mag oplopen als gevolg van het niet adequaat reageren op signalen van externe bronnen.
Artikel 2.3.10. Hoogte van de boete
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2016 (CRvB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB) voorziet in rekenregels om de draagkracht van de belanghebbende vast te stellen. Bij die berekening wordt uitgegaan van de bijstandsnormen (alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden). Deze worden ook benoemd in de beslagregels in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De CRvB geeft aan dat bij de vaststelling van het voor betaling beschikbare inkomen geen rekening hoeft te worden gehouden met andere financiële verplichtingen. Dit deel van de uitspraak is in strijd met de beslagregels die voorschrijven dat de zorgpremie en woonkosten de beslagvrije voet ophogen. Om te voorkomen dat de huur, zorgpremie niet betaald kunnen worden en kinderen verder opgroeien in armoede worden deze meegenomen als correctie op het vaststellen van de beslagvrije voet. Daarnaast zijn er landelijke discussies door kenniscentra en gemeenten die leiden tot de conclusie dat het juridisch niet houdbaar is om de beslagregels van artikel 475d Rv buiten beschouwing te laten. Daarom dient bij de betaling in termijnen rekening te worden gehouden met de beslagregels. De belanghebbende behoudt het recht om op verzoek een beslagvrije voet afwijkend te laten vaststellen. In ieder geval zullen de zorgpremie en de woonkosten, verminderd met ontvangen zorg- en huurtoeslag, de beslagvrije voet verhogen. Andere financiële verplichtingen die niet genoemd zijn in Rv zullen op maatwerkbasis worden beoordeeld.
Voor uitkeringsgerechtigden ( ook kostendelers) geldt een fictieve draagkracht van 5% van de norm alleenstaanden of gehuwden afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid. Hiermede wordt voorkomen dat uitkeringsgerechtigden na toepassing van de correcties op de beslagvrije voet geen boetes worden opgelegd.
De boete is nooit meer dan het benadelingsbedrag.
Artikel 2.3.11. Invordering van de boete
Niet uitkeringsgerechtigden zorgen zelf voor betaling. Wanneer de boete niet in een keer kan worden terugbetaald, wordt bij de betaling in termijnen uitgegaan van de afloscapaciteit. Worden de benodigde gegevens niet aangeleverd, dan wordt Suwinet geraadpleegd om met deze gegevens de afloscapaciteit te bepalen.
Voor uitkeringsgerechtigden geldt dat de vastgestelde afloscapaciteit (fictieve draagkracht) wordt verrekend met de uitkering. Indien betrokkene geen financiële gegevens overlegt wordt de beslagvrije voet vastgesteld op 95% van de inkomsten, zoals deze bekend zijn bij de gemeente Meppel. De gegevens om deze beoordeling te kunnen doen worden gehaald uit het systeem van Suwinet gehaald. Dit bedrag is in dat geval het bedrag dat iemand fictief kan aflossen per maand en is in vrijwel alle gevallen anders dan de beslagvrije voet, omdat voor de berekening van de beslagvrije voet uitgegaan moet worden van correcties voor de kosten van wonen en de zorgverzekering. Dat hoeft niet voor de fictieve draagkracht die door de Centrale Raad als handvat is gegeven voor de vaststelling van de hoogte van de boete. Uitgangspunt voor de fictieve draagkracht is dat betrokkene 95% van de toepasselijke norm overhoudt (ECLI:NL:CRVB:2016:12 r.o 5.11 en ECLI:NL:CRVB:2016:10 ro.6.9 en 6.10). Indien de gegevens niet bekend zijn bij de gemeente Meppel, wordt de beslagvrije voet fictief vastgesteld op 95% van de bijstandsnorm.
Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 van de Participatiewet wordt gebruikt voor betaling van de boete. Van dit vermogen wordt een bedrag van 1 keer de toepasselijke bijstandsnorm niet in aanmerking genomen voor de betaling. In deze keuze werkt het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel door. Schending van de informatieplicht kan hebben geleid tot onrechtmatige verhoging of niet aanwenden van het vermogen. Als sanctie daarvan (een deel van) de boete betalen is redelijk. Met de vrijlating van een minimumbedrag blijft de belanghebbende perspectief houden om zelf te voorzien in onverwachte of te verwachten extra financiële lasten.
Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering, zal de boete als eerste worden geïnd. Omdat het boetetraject vaker pas later wordt afgerond kan het zijn verrekening en terugvordering van de ten onrecht ontvangen uitkering reeds plaatsvindt. In dat geval wordt de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand opgeschort en voortgezet na volledige terugbetaling van de boete. De vastgestelde beleidsregels terugvordering wijken af van regels zoals die gelden voor het aflossen van de boete.
Artikel 2.3.12. Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet (kamerverhuur en onderverhuur en kostgangerschap)
In artikel 22a lid 4 sub b en c PW worden de situaties beschreven waarbij er sprake is van kamerhuur en kamerverhuur en de kostendelersnorm niet van toepassing is.
In dit artikel is vastgelegd onder welke voorwaarden sprake is van een commerciële huurprijs. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Recofa-richtlijnen. Deze zijn te vinden via https://www.bureauwsnp.nl/.
Als het een pand betreft waar op commerciële basis meerdere kamers verhuurd worden, kan een beoordeling over het al dan niet betalen van een commerciële prijs achterwege blijven.
Artikel 2.3.13. Inkomsten uit commerciële verhuur en kostgeverschap
In dit artikel is vastgelegd hoe omgegaan wordt met inkomsten uit verhuur in relatie tot een bijstandsuitkering.
Artikel 2.3.14. Eisen aan te overleggen overeenkomst.
In dit artikel wordt aangegeven aan welke eisen een huurcontract of contract met een kostganger moet voldoen.
Artikel 2.3.15. Eisen aan te overleggen bewijzen van betaling commerciële prijs.
Belanghebbende dient zowel bij aanvraag als tussentijds aan te tonen dat er een commerciële prijs betaald wordt.
Artikel 2.3.16. Wijziging norm bij opname in een inrichting
Bij opname of verblijf in een inrichting genoemd in artikel 1 sub f Participatiewet is de norm artikel 23 Participatiewet van toepassing. Deze norm is altijd van toepassing bij een definitief of verwacht verblijf van zes maanden of langer (lid 1).
Om te voorkomen dat bij kortdurende en tijdelijke opname de norm steeds aangepast moet worden kan de bijstand gedurende maximaal twee maanden ongewijzigd worden voortgezet (lid 2).
In aanvulling op de norm artikel 23 is bijzondere bijstand voor de vaste lasten mogelijk als deze door belanghebbende verschuldigd zijn.
De regels die hiervoor gelden zijn terug te vinden in de beleidsregels bijzondere bijstand.
Aandachtspunt artikel 13 lid 3 Participatiewet is hier ook van toepassing.
Lid 3: In afwijking van lid 1 en 2 wijzigt de norm vanaf datum opname indien artikel 13 lid 3 Participatiewet, zoals gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, van toepassing is.
Artikel 2.3.17. Verlaging wegens woonsituatie
In het beleid is nu ook opgenomen hoe de gemeente omgaat met het feit dat belanghebbende geen nutsvoorzieningen heeft. Hierbij wordt net als bij de woonkosten aansluiting gezocht bij de Recofa-richtlijnen. De recofa norm voor woonlasten is gelijk aan de minimale huur uit de wet huurtoeslag.
Als belanghebbende (hoofdbewoner) geen huur, hypotheekrente of nutsvoorzieningen verschuldigd is vindt er een verlaging plaats op de uitkering omdat belanghebbende lagere kosten heeft dan in de bijstandsnorm is voorzien.
De uitkering wordt verlaagd met een vast bedrag zijnde de normen die benoemd staan in de normenbedragen van de Recofa-richtlijnen.
Artikel 2.3.18. Middelen
Op de algemene bijstand worden alle middelen waarover belanghebbende feitelijk kan beschikken in mindering gebracht. Dit is bijvoorbeeld loon, uitkering, pensioen en alimentatie.
In lid 2 worden middelen genoemd waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Dit is geen limitatieve opsomming. De middelen worden naar gelang hun aard gerekend tot het inkomen of tot het vermogen. Eventuele kosten of boetes van afkoop komen voor rekening van belanghebbende. In lid 2 sub e is de afkoopwaarde van een lijfrentepolis opgenomen. Bij de beoordeling zullen de bepalingen zoals opgenomen in artikel 15 lid 2 Participatiewet in acht moeten worden opgenomen. Uitgebreide uitleg hierover is terug te vinden op de site van Schulinck.
Heffingskortingen waar men vanuit de Belastingdienst recht op heeft, ook al worden deze niet daadwerkelijk ontvangen, worden tot de middelen gerekend. Om te voorkomen dat achteraf verrekening moet plaatsvinden is een goede voorlichting aan belanghebbende nodig.
Lid 3: Voor alleenstaande ouders is het aantal heffingskortingen beperkt tot de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Lid 4: Omdat vooraf niet altijd kan worden beoordeeld of er recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, kan de inkomensafhankelijke combinatiekorting achteraf verrekend worden na vaststelling van de definitieve aanslag over het afgelopen kalenderjaar.
Artikel 2.3.19. Middelen (Vrijgelaten middelen)
In artikel 31 lid 2 Participatiewet is opgenomen welke bestanddelen niet tot de middelen worden gerekend. In dit artikel wordt nader uitgewerkt welke vormen en de hoogte van schenkingen/giften die bij bijstandsverlening niet in aanmerking worden genomen. Daarnaast is opgenomen wanneer een gift tot het vermogen of tot het inkomen wordt gerekend.
Materiële schadevergoedingen voor specifieke kosten of vervanging van goederen worden niet in aanmerking genomen mits deze ook hiervoor aangewend worden.
Is in de schadevergoeding een bedrag opgenomen ter derving van arbeidsinkomsten, dan wordt met dit bedrag wel rekening gehouden.
Artikel 2.3.20. Vermogen
Tot het vermogen worden gerekend alle bezittingen met uitzondering van bezittingen die algemeen gebruikelijk zijn zoals huisraad. Bij de vaststelling van het vermogen wordt ook rekening gehouden met schulden mits deze aangetoond kunnen worden met een contract en een verplichting tot terugbetaling aan de hand van betalingsbewijzen.
Een begrafenis of crematieverzekering of een reservering voor deze kosten onder bepaalde voorwaarden wordt niet gerekend tot het vermogen.
In lid 3 en 4 zijn bepalingen opgenomen in welke situaties de waarde van een auto/brommobiel buiten beschouwing wordt gelaten.
Bij een dagwaarde lager € 5.000 kan een beoordeling achterwege blijven voor zover het de eerste auto/brommobiel betreft. Bij een tweede auto of brommobiel of een derde etc.
wordt de volledige dagwaarde van de auto of brommobiel meegenomen bij de vermogensvaststelling.
Artikel 2.3.21. Interen van vermogen
Bij overschrijding van de vermogensgrens is er geen recht op uitkering omdat belanghebbende dan geacht wordt een periode zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
Ook tijdens de periode van bijstandsverlening kan er sprake zijn van overschrijding van de vermogensgrens bijvoorbeeld bij ontvangst van een erfenis. Belanghebbende kan dan opnieuw voor bijstand in aanmerking komen als het vermogen lager is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet. Voorafgaande aan de aanvraag of tijdens een onderbreking van de bijstandsperiode is ter beoordeling of belanghebbende op verantwoorde wijze het vermogen heeft ingeteerd.
Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om zelf (zo lang mogelijk) in zijn eigen onderhoud te voorzien. Algemeen gebruikelijk is (voortvloeiend uit verschenen jurisprudentie) dat voor levensonderhoud de periode voorafgaande aan de aanvraag of onderbreking van de bijstandsnorm 1,5 keer de bijstandsnorm aangewend mag worden voor levensonderhoud. Teert belanghebbende het vermogen te snel in dan kan er aanleiding zijn de bijstand tijdelijk te verlagen wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De beoordeling of er al dan niet sprake is van een tekortschietend besef is afhankelijk van de individuele situatie. Duidelijk moet zijn dat er sprake is van een onverantwoord bestedingspatroon waarbij duidelijk is dat aanvrager feitelijk langer in zijn of haar eigen onderhoud kan of kon voorzien.
Artikel 2.3.22. Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
Werkzaamheden op bescheiden schaal is toegestaan als voldaan wordt aan alle verplichtingen die in dit artikel zijn opgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden de inschakeling in arbeid op geen enkele wijze mogen belemmeren.
Artikel 2.3.23. Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
De belanghebbende heeft geen recht op een krediet of enigerlei ondersteuning van de gemeente.
Artikel 2.3.24. Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden bescheiden schaal als zelfstandige
De gemeente is verantwoordelijkheid voor een rechtmatige verstrekking van de uitkering. Van belanghebbende mag dan ook verwacht worden dat er een deugdelijke administratie gevoerd wordt en de inkomsten en uitgaven kunnen worden geverifieerd.
In dit artikel is uitgewerkt waar een deugdelijke administratie aan moet worden voldoen.
Artikel 2.3.25. Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.
In dit artikel is opgenomen de wijze van verrekening van de inkomsten en welke kosten al dan niet in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.3.26. Aanvraag en ingangsdatum uitkering
De aanvraagprocedure:
De aanvraag is gericht aan het college en wordt tenzij anders bepaald ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit is de meldingsdatum. Na de melding neemt belanghebbende op een zo kort mogelijke termijn contact op met de gemeente om de aanvraag in te dienen. Onder een zo kort mogelijke termijn wordt verstaan binnen vijf werkdagen. Deze termijn geldt ook voor jongeren bij afloop van de zoekperiode en voor belanghebbenden die een afwijzing van de uitkering Werkloosheidswet hebben ontvangen.
De ingangsdatum:
De ingangsdatum is de datum waarop het recht ontstaat maar ligt niet voor de datum melding bij het UWV.
Hiervan wordt afgeweken als belanghebbende zich niet binnen vijf werkdagen meldt bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag. De ingangsdatum is dan niet eerder dan de datum waarop belanghebbende de aanvraag heeft ingediend bij de gemeente.
Bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dat wil zeggen voor datum melding bij het UWV of bij de gemeente is mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen. Zeer dringende redenen zal niet vaak voorkomen, maar van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als belanghebbende aannemelijk kan maken dat een aanvraag niet tijdig kan worden ingediend.
Artikel 2.3.27. Geldlening en borgtocht
Bijstand wordt verstrekt ‘om’ niet dat wil zeggen dat er geen verplichting is tot terugbetaling. In dit artikel is opgenomen wanneer bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht kan worden verleend.
Artikel 2.3.28. Eigen woning ( geldlening onder verband van krediethypotheek)
Lid 1 Indien belanghebbende woont in een woning, woonwagen, schip die zijn eigendom is hoeft dit geen beletsel te zijn om voor bijstand in aanmerking te komen.
Is de overwaarde in de woning, dit is de waarde bij vrije oplevering minus de daarop drukkende schulden meer dan de vrijlating als genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Participatiewet dan wordt de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.
In Lid 2 en 3 is naar verwachting de te verlenen algemene bijstand meer dan € 10.000 dan wordt hypotheek of pandrecht gevestigd.
In lid 4 is opgenomen dat de bijkomende kosten in verband met het vestigen van de hypotheek in de lening onder verband van hypotheek worden opgenomen.
Lid 5: Indien na taxatie de overwaarde in de woning lager is dan de vermogensvrijlating ingevolge artikel 34 lid 2 sub d, dan wordt voor de taxatiekosten bijzondere bijstand verstrekt.
Lid 6: Hypotheekstelling kan achterwege worden gelaten als de woning binnen een korte periode verkocht zal worden.
Lid 7 en 8: Belanghebbende is verplicht mee te werken aan het vestigen van een hypotheek of pandrecht. Niet meewerken leidt tot terugvordering van de verleende bijstand.
Lid 9 en 10: In eerste instantie wordt uitgegaan van de meest recente vastgestelde OZB- waarde. Belanghebbende kan verlangen dat taxatie plaats vindt door een onafhankelijk erkende makelaar taxateur.
In lid 11 en 12 zijn bepalingen opgenomen over terugbetaling bij beëindigen van de algemene bijstand en bij verkoop van de woning.
In lid 13 is opgenomen wanneer herbeoordeling van de lening plaats kan vinden.
Lid 14: Bij onderbreking van bijstandsverlening korter dan twee jaar wordt de bijstand op de oude voet voortgezet.
Lid 15: Jaarlijks ontvangt belanghebbende een saldobevestiging.
3. Artikelsgewijs hoofdstuk 3 Leerlingenvervoer
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Om de teksten toegankelijker te maken zijn er op de volgende pagina’s drie bijlagen toegevoegd waarin is uitgetekend hoe:
- •
Het recht op bekostiging van het leerlingenvervoer wordt vastgesteld (bijlage i)
- •
De dichtstbijzijnde toegankelijke school wordt vastgesteld (bijlage II)
- •
Het soort vervoersvoorziening wordt vastgesteld (bijlage III)
Hoofdstuk 4
<gereserveerd>
Hoofdstuk 5 Overige taken in het Sociaal domein
5.1. Wet Inburgering
<gereserveerd>
5.2. Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening
<gereserveerd>
5.3 Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorziening
<gereserveerd>
5.4. Bijzondere bijstand
Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de door de Rijksoverheid vastgestelde Participatiewet. Dit is het wettelijk kader voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Specifieker staat in artikel 35 lid 1 Participatiewet:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand:
- •
voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan
- •
en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen
Uit oogpunt van een eenduidige en rechtmatige uitvoering van de bijzondere bijstand is het raadzaam om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand.
5.4.1. Beoordeling (stappenplan) voordat de kosten zijn gemaakt
Hierbij wordt opgemerkt dat als belanghebbende bijvoorbeeld een aanvraag indient voor een bankstel en gelijktijdig of binnen een korte periode bestaat er ook recht op een individuele inkomenstoeslag, dan moet bekeken worden of de kosten hieruit voldaan kunnen worden. Hiermee hoeft belanghebbende geen leenbijstand te ontvangen en kan wel voorzien worden in de noodzakelijke kosten. Hiermee wordt een schuld voorkomen.
5.4.2. Beoordeling (stappenplan) nadat de kosten zijn gemaakt
Het is niet altijd mogelijk dat de bijzondere bijstand vooraf wordt aangevraagd voordat de kosten zijn gemaakt. Dit neemt niet weg dat ook wanneer niet mogelijk is bijzondere bijstand vooraf aan te vragen, voldaan moet worden aan de volgende aspecten: de noodzaak moet achteraf nog kunnen worden vastgesteld en de kosten moeten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
Acceptabele redenen waarom een aanvraag pas op een later tijdstip worden ingediend zijn:
- •
de kosten waren op het tijdstip dat ze gemaakt worden niet te voorzien (reiskosten voor ziekenbezoek)
- •
de kosten worden pas op een later tijdstip in rekening gebracht (kosten bewind e.d., bijdragen CAK)
- •
Aanvrager was redelijkerwijze niet in staat de bijzondere bijstand vooraf aan te vragen.
Indien de kosten door de aanvrager zijn betaald, kan dit reden zijn om de aanvraag af te wijzen omdat de kosten zich niet meer voordoen. ‘Kan’ omdat in redelijkheid niet in alle situaties de aanvraag kan worden afgewezen. Denk daarbij aan reiskosten in onvoorzienbare situaties.
5.4.3. Aanleveren bewijsstukken
Welke bewijsstukken aangeleverd moeten worden is opgenomen in het verificatie en validatiebeleid en is afhankelijk van de situatie en voor welke kosten een aanvraag ingediend wordt. Bij woonkostentoeslag is dit vanzelfsprekend heel anders dan bij een woninginrichting. Uitgangspunt is dat:
- •
de hoogte van de kosten aantoonbaar moet zijn (bijvoorbeeld pro forma nota of factuur als de aanvraag achteraf wordt ingediend) en
- •
de inkomens en vermogenssituatie moet kunnen worden beoordeeld.
- •
Het overleggen van bewijsstukken van inkomen en vermogen zijn niet vereist als:
- •
Aanvrager een uitkering Participatiewet ontvangt.
- •
Aanvrager valt onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).
- •
Er in het desbetreffende kalenderjaar een aanvraag is gedaan voor een van de
- •
minimaregelingen of bijzondere bijstand waarbij de gegevens zijn overlegd.
5.4.4. Draagkracht
In dit artikel is de draagkracht geregeld. In lid 1 tot en met 5 zijn de algemene bepalingen van de draagkracht opgenomen.
In lid 6 is bepaald dat de draagkracht 50% van het meer-inkomen is. Het minimum inkomen is 120% van de bijstandsnorm. Het meer-inkomen is het inkomen dat boven deze 120% zit.
Rekenvoorbeeld:
Het inkomen van aanvrager is € 1.300 per maand. De bijstandsnorm ( fictief) is € 1.000 per maand. Het minimuminkomen is 120% van de bijstandsnorm, is € 1.200 per maand. Het meer-inkomen is dan € 1.300 minus € 1.200, is € 100 per maand. Op jaarbasis is dit € 1.200. Hiervan wordt 50% als draagkracht in aanmerking genomen. De draagkracht is dan € 600,00. Zijn de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd lager dan € 600, dan wordt de aanvraag afgewezen omdat er geen recht is. Zijn de kosten hoger dan € 600, dan wordt € 600 op de te vergoeden kosten in mindering gebracht.
Voor de kosten genoemd in artikel 6 geldt dezelfde systematiek, met dat verschil dat 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking wordt genomen.
5.4.6. Hoogte van de bijzondere bijstand
Uitgangspunt is dat gezocht wordt naar een oplossing waarmee de aanvrager op een adequate en verantwoorde wijze is geholpen. Daarbij wordt gekozen voor de goedkoopste oplossing. Het kan dan ook gaan om aanschaf van 2e handsartikelen die worden aangeboden. Voor zover dit niet mogelijk is wordt aangesloten bij de bedragen van de meest actuele versie van de NIBUD prijzengids, tenzij de feitelijke kosten lager zijn.
Paragraaf 2 Bepalingen ten aanzien van specifieke kosten
5.4.8. Aanvullende bijzondere bijstand 18, 19 of 20 jarigen niet in eeninrichting verblijvend
In principe kunnen jongeren van 18, 19 of 20 jaar voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten een beroep doen op de algemene bijstand. De Participatiewet kent voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar aparte (lage) normen. Deze zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. Dit artikel is van toepassing op de alleenstaande.
Indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (lees levensonderhoud) van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk in de vorm van bijzondere bijstand. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18, 19 of 20 jaar alleen maar bestaat voor zover ze de ouders niet kunnen aanspreken voor deze kosten. Voor ouders geldt een onderhoudsplicht tot het kind 21 jaar is. Woont de jongere in bij een meerderjarige (21 jaar of ouder) dan kunnen de lasten gedeeld worden en is de kostendelersnorm van toepassing.
5.4.9. Bijzondere bijstand 18, 19 of 20 jarigen in een inrichting verblijvend
Indien een jongere van 18, 19 of 20 jaar in een inrichting verblijft, bestaat geen recht op bijstand voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten (lees levensonderhoud). Bijzondere bijstand is in bepaalde gevallen wel mogelijk. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18, 19 of 20 jaar alleen maar bestaat voor zover ze de ouders niet kunnen aanspreken voor deze kosten of ouders redelijkerwijs niet in staat zijn in het onderhoud bij te dragen.
5.4.10. Toeslag voormalige alleenstaande ouder (garantietoeslag)
Het bereiken van de 18-jarige leeftijd door het jongste ten laste komende kind heeft voor een voormalig alleenstaande ouder (‘voormalig alleenstaande ouder’, omdat als het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt de ouder als ‘alleenstaand’ wordt betiteld en niet als ‘alleenstaande ouder’) financiële gevolgen. Dit wordt met name veroorzaakt door de hervorming van de kindregelingen. De kinderbijslag en het kindgebonden budget vervalt als het jongste kind 18 jaar wordt. Ofschoon e.e.a. het gevolg is van wetgeving en het niet de bedoeling is dat de gemeente dit doorkruist, is er in een voorgaand kabinet specifiek aandacht gevraagd voor deze situatie en hiervoor een oplossing te zoeken in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.
De garantietoeslag bedraagt maximaal het verloren recht op kindgebonden budget (hierbij is sprake van een afbouw) minus de inkomsten van het inwonende kind, (inclusief de aanvullende beurs in geval van studiefinanciering of een eigen uitkering) waarbij de ondergrens de jongerennorm is. Indien onder norm gekomen wordt, wordt er geen geld in mindering gebracht op de garantietoeslag. Tenzij het vermogen groter is dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De garantietoeslag stopt als het kind 21 jaar wordt.
De situatie doet zich feitelijk alleen voor als de minderjarige geen WSF ontvangt en een laag inkomen heeft (minder dan 30% volgens de norm gehuwden). Bijvoorbeeld een bijstandsuitkering. Bij de berekening van de hoogte van de toeslag is aansluiting gezocht bij de kostendelerssystematiek (één persoon 70%, twee personen 100%).
5.4.11. Medische kosten
In dit artikel is geregeld dat bijzondere bijstand voor medische kosten in principe niet mogelijk is. In lid 2, 3, 4, 5 en 6 worden uitzonderingen genoemd. Lid 3: Eigen bijdragen die worden opgelegd door het CAK zijn kosten die niet in de zorgverzekering of aanvullende verzekeringen zijn opgenomen. Via de collectieve zorgverzekering wordt de lage eigen bijdrage WMO wel vergoed. Voor de bijdragen kan conform de regeling zoals die in de collectieve zorgverzekering is opgenomen, bijzondere bijstand worden verstrekt. In alle gevallen geldt dat de eigen bijdrage CAK voor de gehele maand wordt opgelegd.
Lid 4: Bij opname in een inrichting van een van de partners waarbij sprake is van fiscaal partnerschap en een inkomensafhankelijke WLZ-bijdrage is verschuldigd, is bijzondere bijstand mogelijk. Bij de vaststelling van eventuele draagkracht wordt uitgegaan van de normen ingevolge artikel 21 tot en met 24 van de Participatiewet.
Lid 5: Opgemerkt wordt dat dit artikel buitenwettelijk begunstigend beleid is. De gemeente ziet deze kosten als noodzakelijk.
Lid 6 hoeft geen toelichting.
5.4.12. Reiskosten in verband met ziekenhuisbezoek en medische behandelingen
Opgemerkt wordt dat dit artikel buitenwettelijk begunstigend beleid is. De gemeente ziet deze kosten als noodzakelijk en vindt het nadeel dermate groot voor belanghebbende dat hier voor gekozen is. Onder medische behandelingen wordt ook verstaan behandelingen door een psycholoog en psychiater.
5.4.13. Meerkosten als gevolg van ziekte of handicap
Om voor meerkosten in aanmerking te komen dient er aan 3 voorwaarden te worden voldaan. Deze staan benoemd in lid 1 t/m 3. Op het moment dat niet of niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, wordt niet in aanmerking gekomen voor vergoeding van meerkosten. De hoogte van de meerkosten is het verschil tussen de daadwerkelijke kosten en de “reguliere” kosten (lid 4). Bij de “reguliere” kosten worden de prijzen uit de NIBUD prijzengids als uitgangspunt gehanteerd. Op deze manier wordt het principe van goedkoopst adequaat toegepast.
5.4.14. Doorbetaling vaste lasten bij tijdelijk verblijf in inrichting
Uitgangspunt is dat het gaat om een tijdelijk verblijf en dat terugkeer naar de eigen woning in de lijn der verwachting ligt. Voor de energielasten geldt dat de voorschotnota’s naar beneden worden bijgesteld als belanghebbende permanent in de inrichting verblijft. Verblijft belanghebbende zo nu en dan in de eigen woning, bijvoorbeeld de weekenden, dan geldt dit niet. In lid 4 is opgenomen dat de bijzondere bijstand ingaat vanaf datum opname in een psychiatrisch ziekenhuis of soortgelijke inrichting (artikel 13 lid 3 Participatiewet).
5.4.15. Collectieve Zorgverzekering gemeente Meppel
Op grond van artikel 35 lid 3 van de Participatiewet en dit artikel kan belanghebbende gebruik maken van de collectieve verzekering. Lid 1 geeft de voorwaarde van het inkomen aan, te weten het minimum inkomen (120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm). De gemeente heeft een contract met het Zilveren Kruis Achmea. De belanghebbende heeft de keus uit drie verschillende pakketten. Zie ook de toelichting bij artikel 5.4.11.
5.4.16. Kosten kinderopvang tienermoeders die een opleiding volgen
In eerste instantie dient een oplossing gezocht te worden binnen het eigen netwerk bijvoorbeeld (groot)ouders e.d. Is dit niet mogelijk dan is bijzondere bijstand mogelijk voor het eigen aandeel in de kinderopvang. Het eigen aandeel is de in rekening gebrachte kosten minus de kinderopvangtoeslag. Het aantal uren dient zo beperkt mogelijk te blijven. Dat wil zeggen niet tijdens vrije dagen of om ongestoord te kunnen studeren. Kosten van kinderopvang van een niet erkende instelling worden niet vergoed.
5.4.17. Kosten kinderopvang als beide ouders studeren en WSF ontvangen
Zie de toelichting bij artikel 5.4.15. De draagkracht in dit artikel is 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm.
5.4.18. Kosten van tijdelijke kinderopvang op grond van sociaal medischeindicatie
Het gaat om een tijdelijke situatie waarbij externe opvang noodzakelijk is voor een goede ontwikkeling van het kind, en ouder(s) niet in staat zijn voor opvang te zorgen. Krijgt de opvang een structureel karakter dan dient voor een andere oplossing te worden gekozen. Een advies van een deskundige is hierbij noodzakelijk. De bijzondere bijstand is gelijk aan de kinderopvangtoeslag die werkenden ontvangen die in een soortgelijke financiële positie verkeren. Het eigen aandeel (de kosten van de opvang minus de berekende kinderopvangtoeslag) komt voor rekening van belanghebbende. De draagkrachtbepalingen zijn in dit artikel niet van toepassing. In lid 7 is geregeld dat belanghebbende na betaling van het eigen aandeel tenminste een inkomen moet hebben gelijk aan de bijstandsnorm.
5.4.19. Laptop schoolgaande kinderen
Voor kinderen die voortgezet onderwijs volgen is een laptop een absolute noodzaak. Ofschoon ouders feitelijk de verantwoordelijkheid hebben een laptop voor hun kinderen aan te schaffen en een laptop algemeen gebruikelijk is, moet worden voorkomen dat kinderen van ouders met een laag inkomen hierover niet kunnen beschikken. Om die reden gelden voor dit artikel afwijkende draagkrachtbepalingen zodat ouders die redelijkerwijs niet zelf de aanschaf kunnen realiseren, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Er geldt een inkomensgrens van 110%.
5.4.20. Participatie schoolgaande kinderen
Schoolgaande kinderen zijn kinderen die basisonderwijs volgen (in het kalenderjaar 4 jaar worden) en kinderen tot 18 jaar die voortgezet onderwijs volgen. Dezelfde systematiek geldt ook voor kinderen die speciaal onderwijs volgen. Ook ten laste komende kinderen die niet thuis wonen, maar waarvoor de ouder(s) wel kinderbijslag ontvangen vallen onder dit artikel.
De gemeente vindt dat kinderen er niet de dupe van mogen worden dat vanwege het inkomen van de ouders, kinderen buitengesloten worden van schoolse activiteiten. Ouders met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm kunnen wanneer zij voorafgaande aan de aanvraag gedurende drie maanden zijn aangewezen op een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm, een aanvraag doen. Voor kinderen die deelnemen aan een schoolse activiteit is bij deelname een vergoeding mogelijk. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de daadwerkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 200,00 per kalenderjaar voor een kind dat basisonderwijs volgt en € 250,00 per jaar voor een kind dat voortgezet onderwijs volgt.
Onder schoolse activiteiten worden verstaan schoolreizen, excursies, en ouderbijdrage met daarin begrepen kosten voor door school georganiseerde activiteiten. Niet voor een vergoeding komen in aanmerking verplichte uitgaven zoals die door de school in rekening worden gebracht zoals leermiddelen, kluishuur e.d. Het recht op een vergoeding is uitdrukkelijk beperkt tot ouders met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen. Bij een inkomen boven deze grens is er geen recht op bijzondere bijstand.
5.4.21. Duurzame gebruiksgoederen
De definitie van een duurzaam gebruiksgoed is in lid 1 genoemd en ruim genomen. In de praktijk zal het met name gaan om noodzakelijke meubels en huishoudelijke apparaten. Vanzelfsprekend moet bij een aanvraag de noodzaak vastgesteld worden. Lid 2 geeft aan dat er sprake moet zijn van een bijzondere omstandigheid. Het feit dat belanghebbende wegens schulden niet heeft kunnen reserveren is op zich geen bijzondere omstandigheid. Een bijzondere omstandigheid is bijvoorbeeld het plotseling kapot gaan van een gebruiksgoed, buiten de schuld van belanghebbende om en voordat de gebruiksduur is bereikt. Belanghebbende heeft hierdoor niet of onvoldoende kunnen reserveren. Daarbij moet het gebruiksgoed absoluut noodzakelijk zijn voor het functioneren van het gezin (bijvoorbeeld een wasmachine of koelkast).
Naast de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid moet ook de noodzaak van de aanschaf van het gebruiksgoed voldoende zijn aangetoond. Het ontbreken van een gebruiksgoed in een huishouden betekent niet per definitie dat de aanschaf noodzakelijk is. Het hangt af van de situatie per persoon of gezin. In lid 3 wordt ervan uitgegaan dat reeds is nagegaan of gebruik kan worden gemaakt van een voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij de gemeenschappelijke kredietbank. Hierbij wordt opgemerkt dat als de gemeente op voorhand weet dat de lening bij de gemeenschappelijke kredietbank afgewezen zal worden (bijvoorbeeld door schulden situatie) er niet onnodig wordt doorverwezen. Bij absoluut noodzakelijke gebruiksgoederen kan in incidentele situaties de bijzondere bijstand ‘om niet’ verstrekt kan worden, omdat het ontbreken van deze goederen in een huishouden problematisch kan zijn.
In lid 4 en 5 is opgenomen dat belanghebbenden die langer dan drie jaar leven van een inkomen op bijstandsniveau en geen recht hebben op de individuele inkomenstoeslag, niet worden gedwongen een lening aan te gaan in de vorm van leenbijstand of bij een gemeentelijke kredietbank. Lid 6: Met een adequate en goedkope oplossing wordt ook expliciet bedoeld de aanschaf van 2e hands goederen. Een eventuele lening wordt daardoor ook lager. Lid 10: Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen is uitsluitend bedoeld voor belanghebbenden die het echt nodig hebben en niet zelf in de kosten kunnen voorzien. Om die reden gelden dan ook afwijkende draagkrachtbepalingen. In lid 11 is, om de noodzaak te kunnen vaststellen en goede voorlichting te kunnen geven, nadrukkelijk bepaald dat de aanvraag vóóraf moet worden ingediend.
5.4.22. Eerste inrichtingskosten
De regels zoals opgenomen in artikel 21 zijn hier ook van toepassing. Met uitzondering in die situaties dat de gemeente borg/garant moet staan voor de aflossing van de lening. In dit artikel worden verder richtbedragen genoemd voor het inrichten van een woning. Hierbij is aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die in de NIBUD prijzengids worden genoemd. Omdat diverse artikelen ook 2e hands kunnen worden aangeschaft via kringloop en bijvoorbeeld marktplaats bedraagt de bijstand maximaal 50% van de bedragen zoals genoemd in de prijzengids NIBUD. Omdat de kosten voor de inrichting van een kamer goedkoper is dan een woning, is de bijstand (lening, netto lening bij de GKB) 25% van het bedrag zoals vermeld in de prijzengids NIBUD. De bedragen worden op € 100,00 naar boven afgerond. De bedragen wijzigen tussentijds.
Lid 3: Verf en behang vallen niet onder duurzame gebruiksgoederen en worden daarom ‘om niet’ verstrekt.
5.4.23. Suppletie
Kredietverlenende instanties berekenen de aflossingscapaciteit van een belanghebbende en stemmen daar de hoogte van de maximaal te verstrekken lening op af. Indien belanghebbende een lening bij een kredietverlenende instantie (lees de GKB) zou willen afsluiten voor een bedrag dat hoger is dan hetgeen hij op basis van zijn maximale aflossingscapaciteit in gevolge de bepaling van de kredietverlenende instantie zou kunnen lenen, kan het college overwegen een (periodieke) suppletie te verstrekken (voor de aanschaf van inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen, lid 1). Deze suppletie vult de maximale aflossingcapaciteit aan tot de aflossingcapaciteit die nodig is voor de betreffende lening (lid 6). Lid 2 geeft de voorwaarden voor verstrekking aan. Lid 3 gaat over wanneer suppletie wijzigt. Bij uitkeringsgerechtigden wordt een wijziging ambtshalve uitgevoerd en bij NUG’ers (niet-uitkeringsgerechtigden) dient er een verzoek ingediend te worden. Lid 4 gaat erover wanneer suppletie beëindigd wordt en wat de gevolgen hiervan zijn voor de inwoner. Lid 5 geeft aan wat de gevolgen zijn als de uitkering wordt beëindigd en wat de inwoner moet melden bij wijzigingen in de inkomens- en vermogenspositie.
5.4.24. Eerste huur en waarborgsom
Lid 1 geeft aan dat bijzondere bijstand in beginsel niet mogelijk is, tenzij belanghebbende uit een niet verwijtbare inkomensloze situatie komt. De bijzondere bijstand wordt in dat geval ‘om niet’ verstrekt als het gaat om de huur en de administratiekosten (lid 2).
5.4.25. Verhuiskosten
Lid 1 geeft de definitie van verhuiskosten, te weten het overbrengen van inboedel van de oude naar de nieuwe woning. Lid 2, 3 en 4 geven de randvoorwaarden aan om in aanmerking te kunnen komen voor verhuiskosten. Hierbij moet ook gedacht worden aan de mogelijkheden binnen de WMO. Bijvoorbeeld als een verhuizing noodzakelijk is op grond van medische gronden of een handicap.
5.4.26. Woonkostentoeslag voor een huurwoning
Zoals aangegeven in het eerste lid is de Wet op de huurtoeslag (WHT) aan te merken als een voorliggende voorziening. Een woonkostentoeslag vult als het ware de gaten in, die de huurtoeslag (op grond van de Wet op de huurtoeslag), laat vallen. Hiermee wordt uitdrukkelijk niet bedoeld de situatie dat geen huurtoeslag wordt ontvangen door nalatigheid /verwijtbaarheid van een belanghebbende.
In het geval de huur pas halverwege de maand ingaat, bestaat er over die maand nog geen recht op huurtoeslag. Voor het gemis aan huurtoeslag over de periode waarin een belanghebbende al wel huurt, maar nog geen recht heeft op huurtoeslag, kan bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag toegekend worden tot de datum met ingang van wanneer er wel recht bestaat. Bepaalde groepen huurders die uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van de WHT zijn gelaten, bijvoorbeeld huurders van een kamer, hebben ook geen recht op bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag.
Lid 2 geeft aan dat de Belastingdienst Toeslagen de hoogte van het maandelijkse voorschot afstemt op een schatting van het jaarinkomen en niet rekent met het actuele inkomen per maand. Indien een wijziging in het inkomen bij de Belastingdienst wordt doorgegeven, berekent de Belastingdienst het jaarinkomen en wordt de hoogte van het voorschot aangepast. Bij een inkomensdaling – en een ongewijzigde huurprijs – kan op grond van deze bepaling bijzondere bijstand worden toegekend voor woonkosten. De hoogte is dan gelijk aan het bedrag dat volgens de berekening van de WHT zou worden toegekend, wanneer hierop wel volledig recht zou bestaan, verminderd met de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag.
5.4.27. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurgrens
Lid 1: De woonkosten, indien belanghebbende een woning in eigendom bewoont, mogen niet meer zijn dan de maximale huurgrens zoals aangegeven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag (WHT).
Lid 2: De woonkostentoeslag is gelijk is aan het bedrag aan huurtoeslag waar recht op zou zijn als het een huurwoning zou betreffen.
Hypotheekrenteaftrek is een aftrekpost in het kader van belastingwetgeving. Dat wil zeggen dat de te betalen inkomstenbelasting lager zal zijn. De teruggave kan vooraf bij de Belastingdienst worden aangevraagd. De verplichting een voorlopige teruggaaf aan te vragen kan worden opgelegd omdat het middelen zijn waarover betrokkene redelijkerwijs kan beschikken. De teruggave van de Belastingdienst wordt op de woonkosten in mindering gebracht. Over het bedrag dat resteert wordt de woonkostentoeslag berekend analoog berekening huurtoeslag via de Belastingdienst.
5.4.28. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurgrens
In lid 1 is aangegeven dat indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens zoals aangegeven in de Wet op de huurtoeslag (artikel 13), in individuele omstandigheden een woonkostentoeslag toegekend kan worden. Lid 2 geeft aan dat tegelijkertijd met het toekennen van woonkostentoeslag de verplichting opgelegd wordt tot aanvaarding van een goedkopere woonruimte, waarvan de lasten minder bedragen dan de maximale huurgrens. In het geval de woning een eigen woning betreft, geldt dat de woning zo spoedig mogelijk te koop wordt aangeboden, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Het opleggen van deze verplichting dient expliciet te gebeuren in de beschikking waarin de woonkostentoeslag wordt toegekend. In de periode dat woonkostentoeslag wordt toegekend, zal het college moeten onderzoeken of belanghebbende aantoonbaar serieuze pogingen onderneemt bij het zoeken naar, en het accepteren van andere huisvesting. Lid 3 stelt dat de woonkostentoeslag toegekend wordt voor de periode van maximaal 1 jaar. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop met een periode van telkens één jaar verlengd worden, indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt, hem niet te verwijten valt.
5.4.29. Kosten van beschermingsbewind
Beschermingsbewind is een maatregel, die kan worden ingesteld door de kantonrechter, waarbij goederen van betrokkene geheel of gedeeltelijk onder bewind worden gesteld van een bewindvoerder. Beschermingsbewind is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of blijvend niet in staat zijn om hun financiële belangen te behartigen. De wettelijke bepalingen inzake het zogenaamde beschermingsbewind zijn opgenomen in artikel 1:431 BW e.v.
Lid 3 bepaald dat de hoogte van de bijzondere bijstand conform de ‘Regeling beloning curatoren bewindvoerders en mentoren’, zoals die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is vastgesteld op 4 november 2014 wordt vastgesteld. De voorwaarden zoals genoemd in deze regeling zijn ook van toepassing.
5.4.30. Kosten van curatele
Een meerderjarige kan onder curatele worden gesteld, indien hij wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Bij het bepalen van het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van curatele, zijn de regels en toelichting van artikel 29 van deze beleidsregel overeenkomstig van toepassing.
5.4.31. Kosten van mentorschap
Mentorschap is bedoeld voor mensen die hun persoonlijke belangen (belangen van niet vermogensrechtelijke aard) niet meer kunnen behartigen. Indien de rechter een mentor heeft benoemd, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor kosten van mentorschap (lid 1). Het tweede lid bepaalt de hoogte van de bijzondere bijstand.
5.4.32. Kosten van bewind op basis van WSNP en kosten bewind in verband met beheer Persoonsgebonden budget
De WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) is een wet die de rechter gebruikt om schulden te saneren. Dit kan pas worden ingesteld als blijkt dat er geen regeling kan worden getroffen met schuldeisers. De WSNP is bedoeld voor degenen die buiten hun schuld (te goeder trouw) in een problematische schuldsituatie terecht zijn gekomen. Indien een belanghebbende in een schuldsaneringstraject wordt geplaatst onder de WSNP is hij salaris voor de bewindvoerder verschuldigd. Dit salaris moet met voorrang worden betaald uit de boedel. Voor zover het salaris van WSNP-bewindvoerder uit de boedel kan worden betaald, is in deze kosten voorzien en is er om die reden in beginsel geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten (lid 2).
De CRvB heeft bepaald dat indien de rechter het salaris van de WSNP-bewindvoerder hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden betaald, de WSNP bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris dat niet uit de boedel kan worden betaald, niet bij belanghebbende in rekening mag brengen. Om die reden is er geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten bij bewindvoering in het kader van de WSNP, voor zover dat niet uit de boedel kan worden betaald.
Voor de kosten ‘beheer persoonsgebonden budget’ is in beginsel geen bijzondere bijstand mogelijk. Tenzij er geen mogelijkheden zijn om het beheer kosteloos te laten doen en als zorg in natura niet mogelijk is. Voorwaarde is daarnaast vanzelfsprekend dat bewindvoerder is benoemd door kantonrechter.
5.4.33. Kosten van rechtsbijstand
Een toevoeging (van een advocaat) vindt slechts plaats als de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht. Indien de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht, dan vergoedt de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) de kosten van een op grond van deze wet toegevoegde advocaat. Indien een belanghebbende gebruik maakt van een advocaat, is een eigen bijdrage verschuldigd en soms komen daar ook nog andere kosten bij, zoals griffierecht en uittreksel GBA.
De hoogte van de eigen bijdrage die wordt opgelegd is afhankelijk van het inkomen en vermogen van belanghebbende. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat de noodzaak voor het verlenen van rechtsbijstand en het maken van kosten van griffierecht in beginsel kan worden aangenomen, indien er op grond van de Wrb een advocaat is toegevoegd.
Lid 2 regelt dat er geen (volledig) recht op bijzondere bijstand bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening, Wet griffierechten in burgerzaken en een rechtsbijstandsverzekering. Met de vergoeding die belanghebbende ontvangt moet rekening gehouden worden, waarmee de bijzondere bijstand lager wordt vastgesteld of afgewezen moet worden. Dit is afhankelijk van het gegeven of er een lagere eigen bijdrage resteert of dat de kosten volledig vergoed worden uit de voorliggende voorziening.
De volgende kosten komen, zoals aangegeven in lid 3, niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:
- 1.
Vertaalkosten: advocaten kunnen namelijk kosteloos gebruik maken van een gesubsidieerd tolkencentrum;
- 1.
Kosten externe adviezen voor zover hier vooraf geen toestemming is verleend door het college.
5.4.34. Reiskosten
In het eerste lid wordt gesproken van tijdelijk verstrekken van bijzondere bijstand. Hiermee wordt bedoeld dat als bijvoorbeeld de uithuisplaatsing van het kind permanent is, denk hierbij aan een verstandelijk gehandicapt kind, bijzondere bijstand in beginsel niet mogelijk is. Een dergelijke situatie is namelijk vergelijkbaar met een kind dat zelfstandig gaat wonen. Voor het bezoeken van dit kind is ook geen bijzondere bijstand mogelijk, dit zijn reguliere kosten.
In het tweede lid wordt gesproken over de frequentie en dat deze passend moet zijn bij de situatie. Hiermee wordt bedoeld dat als een kind in het ziekenhuis ligt, het begrijpelijk is dat de ouder hier dagelijks op bezoek komt. Echter indien een kind in detentie zit, is bijvoorbeeld een bezoek van eens per twee weken passend bij de situatie. In bepaalde situaties kan het zo zijn dat bijvoorbeeld een externe organisatie aangeeft wat passend is, denk bijvoorbeeld aan uithuisplaatsingen (lid 1 sub c). Hier zal jeugdzorg een rol spelen. Per situatie moet dus bekeken worden wat redelijk is.
5.4.35. Uitvaartkosten
De kosten behoren tot de passiva van de nalatenschap. De kosten komen voor rekening van de erfgenamen. De erfgenamen kunnen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijstand aanvragen. Als een belanghebbende de erfenis heeft verworpen, kunnen de kosten niet gerekend worden tot zijn noodzakelijke bestaanskosten (CRVB, 30-1—2012, nr. 11/867 WWB, LJBN:BY1856). Voorliggende voorzieningen zijn:
- -
Uitvaartverzekering;
- -
Overlijdensuitkering
- -
Uitkering levensverzekering
- -
Draagkracht middelen van de belanghebbende(n).
Erfgenamen tot en met de 2e graad zijn altijd voor hun aandeel financieel verantwoordelijk. Ook als zij de erfenis niet accepteren.
Het tweede lid geeft aan dat uitgegaan moet worden van een sobere crematie of begrafenis. De NIBUD-normen worden hierbij in acht genomen.
Kosten die in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand zijn hieronder aangegeven.
- a.
Uittrekstel overlijdensregister en wettelijke registratie
- b.
Vervoer naar het rouwcentrum
- c.
Rouwcentrum
- d.
Gebruik
- e.
Verzorging
- f.
Hygiënische benodigdheden
- g.
Kist
- h.
Rouwauto
- i.
Uitvaartdienst
- j.
Medewerker uitvaart
- k.
Begraafplaats en grafzerk/crematorium
Kosten die uitdrukkelijk niet in aanmerking komen zijn kosten als volgauto’s, drukwerk en consumpties.
5.5. Studietoeslag
5.5.1. Structurele medische beperking
Voor het recht op studietoeslag is een voorwaarde dat belanghebbende als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek structureel niet in staat is om naast de studie inkomen te verwerven. Zie artikel 36b lid 1 Participatiewet. Het college legt in dit artikel vast wat wordt verstaan onder een structurele medische beperking.
Begrip inkomsten kunnen verwerven
Gelet op de toelichting bij artikel 36b Participatiewet wordt hier bedoeld in het geheel geen inkomen te verwerven. Beoordeelt moet worden of een student met een structurele medische beperking al dan niet voldoende kan werken zonder dat dit ten koste gaat van de studie.
Het college mag geen regels stellen over wanneer een beperking dusdanig is dat iemand naast de studie niet meer kan werken. Dit is een individuele beoordeling die in principe door de medisch adviseur wordt gedaan.
Volgens de wet moet iemand (medisch) geen inkomsten naast de studie kunnen verwerven. Dit wordt met een medisch advies vastgesteld. Voor de rest is er geen inkomenstoets. Dit impliceert dat inkomsten op zichzelf niet relevant zijn voor het recht op studietoeslag. Denk aan alimentatie, giften en inkomsten uit vermogen. Bepalend is of iemand door zijn medische beperking niet in staat is naast de studie inkomen te verwerven.
Werkt iemand wel? Ook al is dat zeer gering. Denk aan een vakantiebaan tijdens de zomer als het studiejaar voorbij is? Dan vervalt het recht op studietoeslag (tijdelijk). Als de vakantiebaan is gestopt, kan een nieuwe aanvraag worden gedaan. Als er nog een recent medisch advies beschikbaar is en de medische situatie is niet veranderd, kan het uitgebrachte advies gebruikt worden. Er hoeft dan geen nieuw medisch advies te worden aangevraagd.
Economische omstandigheden, bijvoorbeeld hoge werkloosheid, spelen bij de bepaling of iemand structureel niet in staat is inkomen te verdienen uitdrukkelijk geen rol.
Medische beperking moet structureel zijn
Het vereiste dat de medische beperking een structureel karakter heeft, betekent dat bij de beoordeling in ieder geval van belang is dat de medische beperking langdurig is en er geen verbetering te verwachten valt binnen een afzienbare termijn. In lid 1 legt het college vast wat wordt verstaan onder een medische structurele medische beperking. In lid 2 staat wat wordt gezien als structureel. Er is gekozen om, in lijn met het voorstel dat Divosa heeft gedaan, hiervan te spreken als er binnen een periode van 12 maanden na de aanvraag geen herstel of verbetering te verwachten is in de medische beperking.
Lid 3 bevat een opsomming van situaties waarbij op zichzelf geen sprake is van een structurele medische beperking. Een gebroken been of een medische ingreep met bijvoorbeeld een hersteltermijn van een half jaar is volgens de regering geen structurele medische beperking. Hieruit kan worden afgeleid dat als de medische beperking langer duurt dan een half jaar, er wel sprake kan zijn van een structurele medische beperking. Ook zijn er medische beperkingen die wel structureel zijn, maar niet voldoende ernstig. In dat geval kan de belanghebbende naast zijn studie inkomsten verdienen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan iemand met een schildklierafwijking die geen last heeft van complicaties of iemand met een milde vorm, enkelvoudige vorm van dyslexie. Zo iemand is goed in staat met deze chronische ziekte - die wel structureel is - inkomsten uit arbeid verdienen naast de studie. Natuurlijk moet er altijd in het licht van de omstandigheden van het geval moeten worden gekeken of voldaan is aan de wettelijke vereisten.
Er is in ieder geval geen sprake van een structurele medische beperking bij:
- •
Mantelzorg
- •
Gebroken been
- •
Kortdurende beperkingen. Denk aan een ziekenhuisopname tot 6 maanden.
- •
Beperkingen die niet dusdanig ernstig zijn dat iemand naast de studie niet meer kan werken. Denk aan een milde, enkelvoudige vorm van dyslexie.
De opsomming is niet limitatief. Ook kan het zo zijn dat iemand met een gebroken been ook een andere medische beperking heeft, waardoor er toch recht op studietoeslag bestaat. Stel nu dat er bij iemand met een gebroken been heftige complicaties optreden, waardoor deze persoon een jaar lang niet in staat is om te werken naast de studie. In dat geval kan worden bekeken of er na een half jaar binnen een periode van 6 maanden geen verbetering valt te verwachten. Zo nee, dan kan dit worden aangemerkt als structureel. Dit is een redelijke termijn, ook gelet op de duur van een studie. Voor wat betreft de termijn van 6 maanden is aansluiting gezocht bij artikel 10 lid 2 en lid 3 Ontslagregeling. Bij ontslag vanwege langdurige ziekte moet ook aannemelijk gemaakt worden dat er na die langdurige ziekte (meestal 2 jaar) geen herstel te verwachten is binnen 6 maanden.
5.5.3. Aanvraag studietoeslag
In dit artikel staat hoe een aanvraag moet worden ingediend (lid 1). Ook is bepaald welke stukken de aanvrager moet verstrekken bij de aanvraag (lid 2). Deze stukken moet de aanvrager verplicht verstrekken mits die stukken van toepassing zijn. In lid 3 staat dat de aanvrager ook een deskundigenverklaring kan verstrekken. Dit hoeft niet. Maar het kan wel helpen om de medische situatie van belanghebbende inzichtelijk te maken. Het inleveren van een deskundigenverklaring betekent niet automatisch dat een medisch advies voor de beoordeling of recht op studietoeslag bestaat niet meer nodig is. Maar soms kan uit de door aanvrager ingeleverde stukken wel al duidelijk zijn dat er sprake is van een structurele medische beperking. Dan kan een medisch advies door een onafhankelijke deskundige achterwege blijven. De studietoeslag kan dan worden toegekend.
Belanghebbende hoeft niet te laten weten welke medische beperking hij heeft. Onder bewijs van de structurele medische beperking wordt verstaan een verklaring van een arts of het UWV waaruit dit blijkt. De deskundigenverklaring hoeft nadrukkelijk geen medische gegevens van de belanghebbende te bevatten. Dit zijn bijzondere persoonsgegevens die alleen aan een medische deskundige voor de uitvoering van het medisch advies hoeven te worden gegeven. De verklaring hoeft zich slechts te richten op de vraag of de belanghebbende in staat is een eigen inkomen te verwerven naast een voltijd studie, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die benodigd is om de studie met succes af te ronden.
5.5.4. Toekennen en uitbetalen
Het verstrekken van een studietoeslag is een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat als een belanghebbende aan de wettelijke voorwaarden voldoet, er recht op studietoeslag bestaat. De wet voorziet niet in een verbod om met terugwerkende kracht studietoeslag te verlenen. Artikel 44 lid 1 PW is immers niet van overeenkomstige toepassing verklaard voor de studietoeslag.
Dit betekent dat een belanghebbende recht op studietoeslag heeft tot 5 jaar voorafgaand aan de dag waarop hij zijn aanvraag heeft ingediend. Dat komt omdat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid tot een termijn van vijf jaren in rechte afdwingbaar zijn. De terugwerkende kracht kan niet verder gaan dan 1 april 2022 aangezien vanaf die datum de nieuwe regels voor de studietoeslag gelden. Dit is vastgelegd in lid 3.
Het college hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of een aanvrager met terugwerkende kracht recht heeft op studietoeslag. Dit hoeft alleen als belanghebbende daarom verzoekt. Dit is neergelegd in lid 2 van dit artikel. De gedachte hierachter is dat het in lijn in met het doel van de regeling om studietoeslag toe te kennen met ingang van de datum waarop de studietoeslag wordt aangevraagd. Het doel is namelijk het bieden van een steuntje in de rug van mensen met een medische beperking zodat zij zich op het studeren kunnen focussen. Dit omdat de combinatie met een bijbaan niet mogelijk is. Omdat het college het verlenen van terugwerkende kracht tot 5 jaar aan een aanvrager niet kan weigeren, wordt dit alleen op verzoek toegekend. Overigens moet uit het medisch advies dan wel naar voren komen dat belanghebbende in het verleden (ook) niet in staat was naast de studie te werken en uiteraard ook niet gewerkt heeft.
5.5.5. Hoogte studietoeslag
Bij het vaststellen van het bedrag voor de doelgroep jonger dan 21 jaar kiest de regering voor een lager minimumbedrag voor de studietoeslag dat evenredig is aan de verhouding van het toepasselijke Jeugd Wettelijk minimumloon (WML) ten opzichte van het reguliere WML. De hoogte van de studietoeslag is dus afhankelijk van de leeftijd. Het recht op een hoger bedrag op grond van leeftijd ontstaat op de dag waarop een persoon jarig is.
Toepassing van de wet leidt ertoe dat als een belanghebbende jarig wordt in een maand en dat leidt tot een hogere studietoeslag, de studietoeslag over die maand naar rato wordt berekend. De hoogte bestaat dan: uit een percentage vermenigvuldigd met de norm voor de leeftijd voor de verjaardag en een percentage vermenigvuldigd met de norm voor de leeftijd sinds de verjaardag.
5.5.7. Medisch advies
Medisch advies door onafhankelijke deskundige
Het college vraagt een medisch advies aan voor de beoordeling of recht bestaat op de studietoeslag. Dit blijkt uit artikel 36b lid 2 PW. Het staat het college vrij hoe zij tot het medisch advies komt.
Het advies bevat nadrukkelijk geen medische gegevens van belanghebbende. Het heeft alleen betrekking op de vraag of de belanghebbende in staat is een eigen inkomen te verwerven naast een voltijd studie, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die benodigd is om de studie met succes af te ronden. Zie Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.
Het college moet bij de advisering de zorgvuldigheidsnormen van de Awb in acht nemen. Dit is het algemene kader van afdeling 3.3 Awb en artikel 3:50 Awb.
Afzien medisch advies
Artikel 36b lid 2 PW biedt de mogelijkheid om af te zien van een medisch advies. Het college kan dit doen op grond van bij het college bekende gegevens of door de belanghebbende verstrekte gegevens. Dit kan alleen als op voorhand duidelijk is dat er recht bestaat op een studietoeslag. Want van het afzien van een medisch advies mag niet ten nadele van belanghebbende gebruik worden gemaakt. De aanvrager houdt de mogelijkheid een beroep te doen op een onafhankelijk medisch oordeel. Zie Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p.7.
In lid 2 wijkt het college af van de hoofdregel. Dit kan als direct duidelijk is dat er recht bestaat op studietoeslag. Daarnaast als al vaststaat dat er geen recht bestaat op studietoeslag. Een medisch advies heeft dan geen invloed meer op het recht op studietoeslag. Dit is het geval als belanghebbende is uitgesloten van het recht op studietoeslag. Dit omdat belanghebbende geen studiefinanciering ontvangt of een tegemoetkoming op grond van de WTOS. Dit is ook het geval als belanghebbende een Wajong-uitkering ontvangt. Ook is dit het geval als belanghebbende al werkt naast de studie (behalve als het een stage betreft). In dat geval bestaat er geen recht omdat belanghebbende kennelijk in staat is om te werken naast de studie.
5.5.8. Nieuw medisch advies bij zicht op verbetering
De duur van de studietoeslag is in principe gelijk aan de duur van de studiefinanciering. Dit zal echter niet altijd het geval zijn. Zo kan het onafhankelijk medisch advies aanleiding vormen om de duur van de studietoeslag niet af te stemmen op de duur van de opleiding, bijvoorbeeld in geval van een medische ingreep waarbij zicht is op verbetering van de medische situatie van betrokkene. Zie Tweede Kamer 2019-2020, 35394 nr. 5, p. 9. In dat geval bepaalt het college dat binnen een bepaalde periode (in principe na een jaar) een nieuw medisch advies zal worden gevraagd. Dit om te beoordelen of belanghebbende nog steeds niet in staat is om naast de studie te werken.
5.5.9. Inlichtingenplicht en terugvordering
Op grond van artikel 36b lid 4 Participatiewet geldt een aparte inlichtingenplicht voor de studietoeslag. Artikel 17 Participatiewet is niet van toepassing, omdat de studietoeslag geen bijstand betreft. Als de inlichtingenplicht wordt geschonden en achteraf blijkt dat op basis van onjuiste informatie ten onrechte of tot een te hoog bedrag studietoeslag is verstrekt, dan mag het college overgaan tot terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 en artikel 36b lid 4 Participatiewet. Dit is een bevoegdheid, geen verplichting.
6. Slotbepalingen
6.1. Overgangsrecht
Dit artikel is bij de bijzondere bijstand van toepassing op zowel incidentele als periodieke bijzondere bijstand.
6.2. Overige situaties in de bijzondere bijstand
In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels over de bijzondere bijstand niet of onvoldoende voorzien.
Lijst van afkortingen
Awb: Algemene wet bestuursrecht
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
PW: Participatiewet
UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Wlz: Wet Landurige Zorg
Wmo2015: Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl